"En hen verlatende, ging Hij van daar uit de stad, naar Bethanië en overnachtte aldaar. En des morgens vroeg, als Hij wederkeerde naar de stad, hongerde Hem. En ziende een vijgenboom aan de weg, ging Hij naar hem toe, en vond niets aan deze, dan alleen bladeren. En zei tot hem: uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde terstond. En de discipelen, dat ziende, verwonderden zich, zeggende: "Hoe is de vijgenboom zo terstond verdord?" Matth. 21 :17-20.
Dit is een wonder en een gelijkenis. Wij hebben boeken over de wonderen, wij hebben een even groot aantal boekdelen over de gelijkenissen: in welke van deze boekdelen zullen wij deze geschiedenis plaatsen? Ik zou antwoorden: plaats ze in beide. Het is een eigenaardig wonder, en het is een treffende gelijkenis. Het is een gelijkenis vol handeling, met welke onze Heere ten doel heeft ons een les te geven. Hij stelt in dit voorbeeld de waarheid voor de ogen van de mensen, opdat de les een diepere indruk moge maken op het gemoed en op het hart. Ik wens grote nadruk te leggen op de opmerking, dat dit een gelijkenis is; want als ge ze niet in dat licht beziet, loopt gij gevaar ze verkeerd te verstaan. Wij behoren niet tot hen, die tot het Woord Gods komen met de koele onbeschaamdheid van de beoordelaar, ons zelf wijzer wanende dan het Boek. En daarom in staat er een oordeel over te vellen. Wij geloven, dat de Heilige Geest groter is dan 's mensen geest en dat onze Heere en Meester een beter beoordelaar was van hetgeen recht en goed is dan een van ons kan zijn. Onze plaats is aan Zijn voeten; wij zijn geen vitters, maar volgelingen. Wat Jezus doet en zegt, beschouwen wij met de diepste eerbied. Onze voornaamste begeerte is er zoveel als maar mogelijk is van te leren. Wij zien grote verborgenheden in Zijn eenvoudigste handelingen en diepe lering in Zijn eenvoudigste woorden. Wanneer Hij spreekt of handelt, zijn wij gelijk aan Mozes in het braambos en gevoelen wij, dat wij op heilig land staan.
Onnadenkende lieden hebben over het verhaal dat voor ons ligt, op een zeer dwaze manier gesproken. Zij hebben het voorgesteld, alsof onze Heere, hongerig zijnde, alleen aan Zijn behoeften dacht, en in de verwachting van door enige groene vijgen te zullen worden verkwikt, bij vergissing naar de boom ging. Geen vruchten aan de boom vindende, daar het een tijd was op welke Hij geen recht had enigerlei vrucht te verwachten, werd Hij verdrietig, en uitte een vervloeking tegen een boom, alsof deze een verantwoordelijk persoon geweest was. Deze beschouwing van het geval vloeit voort uit de dwaasheid van de opmerker: ze is niet de waarheid. Onze Heere wenste Zijn discipelen te onderrichten aangaande het lot van Jeruzalem. De ontvangst welke Hem in Jeruzalem was bereid, was veelbelovend, maar zou op niets uitlopen. De luide hosanna's zouden veranderen in: "Kruist Hem!"
Toen Jeruzalem, in een vroegere tijd door Nebucadnezar zou worden verwoest, hadden de profeten niets slechts gesproken, maar zich ook van tekenen ter onderrichting bediend. Wanneer gij u wendt tot het boek van Ezechiël, zult gij daar het verhaal zien van vele tekenen en zinnebeelden, welke het komende wee aankondigden. Deze tekenen wekten de nieuwsgierigheid op, spoorden aan tot nadenken, en brachten de profetische waarschuwingen in duidelijke vormen tot de huizen en de harten van het gewone volk. Ook nu lagen de oordelen van God aan de poorten van de schuldige stad. Woorden - de woorden van Jezus - waren er ten beste gegeven; en zelfs tranen - tranen van de Zaligmaker - waren tevergeefs gestort; het was tijd, dat het teken moest worden gegeven - het teken van de veroordeling. Ezechiël had gezegd: "Al de bomen van het veld zullen weten, dat Ik, de Heere, de hoge boom vernederd en de groene boom verdroogd heb." En hiermee werd het beeld aangegeven, hetwelk door onze Heere gebruikt werd. Hij zag een vijgenboom, door een gril van de natuur met bladeren bedekt op een tijd, dat zulks, bij de gewone loop der dingen, niet het geval was. Zulke zonderlinge verschijnselen hebben er, hier en daar, in de plantenwereld plaats. Onze Heere zag, dat dit uitstekend voor Zijn doel kon dienen. En daarom nam Hij Zijn discipelen mee om te zien of er ook vijgen waren zowel als bladeren. Toen Hij ze niet vond, gebood Hij de vijgenboom voor altijd onvruchtbaar te blijven. En terstond begon hij te verdorren. Onze Heere zou de vijgenboom voor een uitstekend doel hebben gebruikt, indien Hij bevolen had, dat hij als brandhout moest worden gebezigd om koude handen te verwarmen; maar hij deed beter nu Hij hem gebruikte tot verwarming van koude harten. Geen leed werd enig mens aangedaan; er ging alleen een boom verloren, die geheel waardeloos was. Geen pijn werd er veroorzaakt, geen toorn werd er gevoeld. In de les welke onze Heere te geven had, zei Hij eenvoudig tot de vijgenboom: " Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid!" En hij verdorde terstond. Hierin gaf onze Heere aan alle tijden een grote les met een gering verlies. Het verdorren van een boom is het levend maken geweest van menige ziel. En als dit niet zo geweest was was het voor niemand een verlies dat een boom verdorde die gebleken was onvruchtbaar te zijn. Een groot leermeester mag veel meer doen dan een boom vernielen, wanneer hij daardoor de waarheid kan aantonen en zaden der deugd kan uitstrooien. Het is klinkklare ijdelheid aanmerkingen te gaan maken op onze Heere Jezus vanwege het in een schone, dichterlijke vorm door Hem gegeven onderwijs, hetwelk zo het van een andere leermeester afkomstig was, de uitbundigste lof zou hebben ingeoogst van de zijde van hun, die op het doen van Jezus zoveel hebben af te dingen.
De verdorde vijgenboom was een in bijzondere mate geschikte gelijkenis van de Joodse staat. De natie had grote dingen aan God beloofd. Toen alle andere natiën gelijk waren aan bomen zonder bladeren, daar van haar geen belijdenis werd vernomen van trouw aan de ware God, was de Joodse natie bedekt met het gebladerte van een overvloedige godsdienstige belijdenis. Schriftgeleerden, Farizeën, priesters en ouderlingen van het volk waren allen lieden die zich hechtten aan de letter van de wet. En er zich op beroemden, dat zij de enige God dienden en al Zijn wetten getrouw waarnamen. Hun voortdurend geroep was: "Des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel zijn deze!" "Wij hebben Abraham tot onze Vader," dat kwam gedurig over hun lippen. Zij waren een vijgenboom in volle dos. Echter er was geen vrucht aan hen; want het volk was noch heilig; noch rechtvaardig, noch oprecht, noch getrouw tegenover God, en evenmin vol liefde tot den naaste. De Joodse kerk was een massa glinsterende belijdenis, niet gedragen door geestelijk leven. Onze Heere had in de tempel gezien, en het was Hem gebleken, dat het huis van het gebed een kuil was van de moordenaars. Hij veroordeelde de Joodse kerk om zonder leven en zonder vrucht te blijven; en het geschiedde. De synagoge bleef open; echter wat er geleerd werd, werd een dode vorm. Israël had geen invloed op zijn tijd. Het geslacht der Joden werd, eeuwen achtereen, een verdorde boom; het had niets anders dan de belijdenis, toen Christus kwam. En die belijdenis bleek nog niet eens de kracht te bezitten om de heilige stad voor de ondergang te behoeden. Christus vernietigde de godsdienstige organisatie der Joden niet. Hij liet ze in wezen; echter zij kwijnde weg van de wortel, totdat de Romeinen kwamen en met de bijlen van hun legioenen de onvruchtbare stam omhakten.
Welk een les is dit voor de natiën! Een volk kan een belijdenis hebben, een luid klinkende belijdenis van de godsdienst en toch in gebreke blijven om die gerechtigheid te openbaren, welke een volk verhoogt. Een volk kan versierd zijn met al het gebladerte van beschaving, van kunst, en vooruitgang, en godsdienst; echter zo er geen innerlijk leven van godzaligheid en geen vrucht ter gerechtigheid is, zal het een tijdlang staande blijven en dan wegkwijnen.
Welk een les is dit voor de kerken! Er zijn kerken geweest, die vooraan stonden ten opzichte van haar aantal leden en haar invloed; echter het geloof, de liefde en de heiligheid werden niet gehandhaafd. En de Heilige Geest ging van haar wijken, zodat er alleen de ijdele vertoning van een onvruchtbare belijdenis overbleef. En daar staan nu die kerken met de tronk der organisatie en wijduit gespreide takken, maar zij zijn dood. En ieder jaar komen zij meer in verval. Broeders, zulke kerken hebben wij heden ten dage zelfs onder de Nonconformisten, onder die, welke buiten de Engelse staatskerk staan. Moge zulks nimmer het geval zijn met deze kerk!
Al komen hier ook hele scharen van mensen om het Woord te horen, al is er ook een aanzienlijk getal mannen en vrouwen, die belijden, dat zij bekeerd zijn; zo er toch in haar midden geen ware godzaligheid heerst, wat zijn dan gemeenten en kerken? Al hebben wij ook een bediening die op prijs gesteld wordt, wat baat dit zonder de Geest van God? Al worden er ook grote sommen gegeven en vele werkzaamheden naar buiten verricht, welk nut zal dit alles aanbrengen zonder de geest van het gebed, de geest van het geloof, de geest der genade en van de toewijding? Ik vrees er voor, dat wij ooit gelijk zouden worden aan een boom, een der eerste in groei en bloei ten aanzien van een uitnemende belijdenis, maar toch waardeloos in het oog des Heeren, omdat het verborgen leven der vroomheid en de levensgemeenschap met Christus verdwenen zijn. Beter dat de bijl ieder spoor van de boom wegneemt, dan dat hij zich hoog in de lucht verheft als een openbare leugen, een bespotting, een misleiding.
Dit is de les van de tekst. Het is echter niet mijn wens, dat wij die alleen in het algemeen zullen beschouwen, in haar betrekking tot natiën en kerken; echter de begeerte mijns harten is, dat wij de les mogen leren tot in bijzonderheden. En dat wij die, ieder voor zich, ter harte mogen nemen. Moge de Heere zelf deze morgen tot een ieder van ons persoonlijk spreken! Bij de voorbereiding voor de predikatie heb ik grote onderzoekingen van het hart gehad en het is mijn bede, dat het horen daarvan dezelfde uitkomsten moge teweeg brengen. Dat wij sidderen en beven, opdat wij niet, een gedaante van de godzaligheid hebbende, een groot vertoon daarvan maken en het ons nochtans aan het vrucht dragen ontbreekt, hetwelk alleen een zodanige belijdenis van kracht kan doen zijn. De naam van heiligheid, zo die niet gerechtvaardigd wordt door een heilige wandel, is een ergernis voor eerlijke mensen, en nog veel meer voor een heilig God. Een krachtig uitgesproken en vrijmoedige belijdenis van het christendom zonder dat er een christelijk leven achter ligt, is een leugen, afschuwelijk voor God en mensen, een belediging tegen de waarheid, een oneer voor de godsdienst en de voorloper van de vloek van de verdorring.
Moge de Heilige Geest mij helpen om voor ditmaal zeer plechtig en zeer krachtig te prediken!
Onze eerste opmerking is deze: er zijn in de wereld gevallen van een vrijmoedige belijdenis zonder vruchten; onze tweede zal zijn: deze zullen door Koning Jezus worden onderzocht; en onze derde: de uitkomst van dat onderzoek zal verschrikkelijk zijn. Help ons, o Heilige Geest!
I.
In de eerste plaats dan: ER ZIJN IN DE WERELD GEVALLEN VAN EEN VRIJMOEDIGE BELIJDENIS ZONDER VRUCHTEN.
De gevallen die wij op het oog hebben, zijn niet zo bijzonder zeldzaam. De lieden met een zodanige belijdenis overtreffen verre hun medemensen. Zij zijn zeer veelbelovend, en naar het uitwendige maken zij een grote indruk. Zij zien er uit als vruchtbare bomen. Gij verwacht van hen vele manden van de beste vijgen. Zij maken indruk op ons door hun spreken, zij overweldigen ons door hun manieren. Wij benijden hen en geselen ons zelf. Dit laatste zou ons wel eens geen nadeel kunnen doen; maar hypocrieten te benijden kan op de duur nooit anders dan nadelig zijn. Want wanneer hun geveinsdheid ontdekt wordt, zijn wij geneigd zowel de godsdienst als de gewaande belijdenis daarvan te verachten. Kent gij geen personen, die naar de schijn alles en in werkelijkheid niets zijn? O sombere gedachte! Kunnen wij zelf niet tot de zodanigen behoren? Aanschouwt de man, hij is sterk in het geloof, tot verwaandheid toe. Hij verblijdt zich in de hoop, bij het lichtzinnige af. Is liefhebbend van geest, maar openbaart daarbij een volkomen onverschilligheid omtrent de waarheid! Hoe vlug rollen de woorden hem uit de mond! Hoe diepzinnig is hij in zijn godgeleerde beschouwingen! Hoe vurig is hij in het aansporen tot voorwaartse bewegingen! En toch is hij door de nieuwe geboorte het koninkrijk niet ingegaan. Hij is niet van God geleerd. Het evangelie is slechts in woorden tot hem gekomen. Hij is een vreemdeling ten aanzien van het werk van de Heilige Geest. Zijn er niet zulke personen? Zijn er geen personen, die verdedigers zijn van de rechtzinnige leer, en die nochtans in hun gedrag het tegendeel van rechtzinnig zijn? Kennen wij geen mannen en vrouwen, wier leven tegenspreekt hetgeen hun lippen belijden? Wij zijn er zeker van, dat dit zo is. Alle wijngaarden hebben met bladeren bedekte vijgenbomen gehad, welke boven andere uitstaken door het loof van hun belijdenis en nochtans geen vruchten voor de Heere hebben voortgebracht.
Zulke personen schijnen zich aan de tijd niet te storen. Het was de tijd van de vijgen niet. Toch was de vijgenboom bedekt met die bladeren, welke gewoonlijk tekenen waren van rijpe vijgen. Ik veronderstel, dat gij allen weet wat ik zelf dikwijls heb aanschouwd: de vijgenboom brengt vruchten voort, voordat er bladeren komen. Vroeg in het jaar ziet gij aan het einde en aan de puntjes van de takken groene knoppen te voorschijn komen en deze blijken, wanneer zij dikker worden, groene vijgen te zijn. De bladeren komen later voor de dag. En op de tijd, dat de boom ten volle met bladeren bedekt is, zijn de vijgen rijp om gegeten te worden. Wanneer een vijgenboom in volle bladerdos staat verwacht gij er vijgen aan te vinden. En als gij ze niet vindt, brengt hij voor dat seizoen geen vijgen voort. Deze boom bracht in overvloedige mate bladeren voort vóór zijn tijd. En ging in dat opzicht alle andere vijgenbomen te boven. Dat is waar, maar dit was een gril der natuur en geen teken van gezondheid, voortkomende uit echte groeikracht. Zulke grillen van de natuur komen in wouden en in wijngaarden voor. En de gelijkenissen aan haar kunnen in de zedelijke en geestelijke wereld worden aangetroffen. Sommige mannen en vrouwen schijnen degenen, die zich rondom hen bevinden, ver vooruit te zijn. En brengen ons door hun bijzondere deugden in verbazing. Zij zijn beter dan de besten, meer uitnemend dan de meest uitnemende - ten minste in schijn. Zij zijn zo ijverig, dat zij niet door de hen omringende wereld tot bekoeling gebracht worden. Hun grote ziel schept een zomer voor zich zelf. De achterlijkheid van de heiligen en de goddeloosheid van de zondaars verhinderen hen niet. Zij zijn te krachtig om onder de invloed te staan van hun omgeving. Het zijn zeer hoogstaande personen, met deugden bedekt, gelijk deze vijgenboom met bladeren.
Merkt op, dat zij buiten de gewonen regel van de wasdom gaan. Zoals ik u gezegd heb, de regel is: eerst de vijg en later de vijgenbladeren; en wij hebben personen gezien, die een belijdenis uitspreken, vóór zij de geringste vrucht hebben voortgebracht om deze te rechtvaardigen. Ik zie het gaarne, dat onze jonge vrienden, wanneer zij in Christus geloven, hun geloof tonen door een heilige wandel in het huiselijke en godzaligheid in het openbare leven en dat zij dan te voorschijn komen om van hun geloof in de Heere Jezus Christus belijdenis te doen. Dat moet men toch wel houden voor de nuchtere en gewone handelwijze, dat een mens eerst is wat hij is, en dan belijdenis daarvan doet; dat hij eerst verlicht wordt, en dan een schijnsel van zich geeft; dat hij eerst berouw heeft en gelooft, en dan zijn berouw en zijn geloof in de Schriftuurlijke weg belijdt door de doop in Christus. Maar deze lieden vinden het onnodig om acht te geven op de kleinigheid van het werk van het hart; zij verstouten zich over het meest belangrijke deel van de zaak heen te zien. Zij wonen een opwekkingssamenkomst bij, en verklaren van zich zelf, dat zij gered zijn, ofschoon zij niet van harte vernieuwd zijn, en berouw noch geloof bezitten. Zij treden voor de dag om van iets, dat bloot een aandoening is, bekentenis te doen. Zij hebben niets beters dan een besluit, maar zij fleuren dat op, alsof het de daad zelf was. Snel als de gedachte, neemt de bekeerling het werk van een leermeester ter hand. Zonder beproeving of onderzoeking van zijn gloednieuwe deugden, stelt hij zich zelf voor als een voorbeeld voor anderen. Nu maak ik geen tegenwerpingen tegen de snelheid van de bekering; integendeel, ik bewonder ze, zo zij waarachtig is. Maar ik kan geen oordeel vellen, voordat ik de vruchten en de blijken in het leven zie. Indien de verandering van levenswijze duidelijk merkbaar en echt is, dan vraag ik er niet naar hoe snel zulks in zijn werk is gegaan; maar wij moeten de verandering zien. Er is een hitte, welke tot gisting leidt, en een gisting, welke zuurheid en bederf veroorzaakt. O, waarde vrienden, denkt toch nooit, dat gij de vrucht kunt overspringen en terstond tot het blad komen. Wees niet gelijk aan een bouwmeester, welke aldus spreekt "Het is alles onzin om arbeid en materialen te besteden aan werken onder de grond. De fondamenten komen toch niet te zien; ik kan in een heel korte tijd een huis optrekken; vier muren en een dak, dat duurt niet lang." Alles goed en wel; maar hoe lang zal zulk een huis duren? Is het de moeite waard een huis te bouwen zonder fondamenten? Als gij het fondament overslaat, waarom zou gij dan niet liever het gehele huis overslaan? Is er geen neiging, vooral in deze dagen, nu de mensen òf twijfelzuchtig, òf met een verschrikkelijke ijver bezield zijn, om een godzaligheid, aan de paddestoelen gelijk, aan te kweken, die in één nacht opkomt en in één nacht ook weer te gronde gaat? Zal het niet tot het verderf voeren, zo de overtuiging van zonde geminacht, het berouw door het slijk gesleurd, het geloof nagebootst, de nieuwe geboorte nagemaakt en de godzaligheid voorgewend wordt? Geliefden, zo iets kan nooit het rechte zijn. Wij moeten vijgen hebben vóór bladeren, handelingen vóór verklaringen, het geloof vóór de doop, de vereniging met Christus vóór de vereniging met de kerk. Gij kunt niet over de opeenvolgende werkingen van de natuur heen springen , en evenmin kunt gij iets van de opeenvolgende werkingen der genade overslaan, opdat niet misschien uw gebladerte zonder vrucht een vloek zonder genezing wordt.
Deze lieden trekken gewoonlijk de aandacht van anderen. Naar Markus ons verhaalt, zag onze Heere deze boom van verre. De andere bomen stonden niet in 't blad, en bijgevolg zag Hij, toen Hij de heuvel naar Jeruzalem begon op te gaan, deze ene boom al een heel eind vóór Hij hem bereikt had. Een vijgenboom in zijn bladertooi van lieflijk groen is een treffend gezicht, waarop reeds op een afstand het oog moet vallen. Deze boom stond ook nabij de weg van Bethanië naar de poort van de stad. Hij stond daar, waar iedere wandelaar hem moest opmerken en gaf aldus licht aanleiding om met verwondering te spreken over zijn zonderlinge bladerdos, gerekend naar de tijd van het jaar. Personen, wier godsdienst onoprecht is, steken meestal boven anderen uit, omdat zij geen genade genoeg hebben om bescheiden te zijn en zich op de achtergrond te houden. Zij zoeken de hoogste plaatsen, streven naar het ambt, en dringen vooruit om de leiding te verkrijgen. Zij wandelen niet in het verborgene met God. Zij bekommeren zich al zeer weinig om een persoonlijk godzalig leven. En alzo zijn zij des te meer begerig om door de mensen gezien te worden. Dat is hun zwakheid en brengt voor hen ook gevaar met zich mee. Schoon het minst van allen in staat om aan het oog van de menigte, met alles wat daaraan verbonden is, zich bloot te stellen, haken zij er naar. En worden derhalve zoveel te meer bespied. Dit is de kwade zijde van de gehele zaak. Want zulks is oorzaak, dat hun geestelijk bankroet aan zo velen bekend wordt. En hun zonde brengt des te groter oneer over de naam des Heeren, Die zij belijden te dienen. Het is veel beter zonder vruchten te zijn in een hoek van het bos dan aan de openbare weg, die naar de tempel leidt.
Zulke lieden boeien niet alleen het oog, maar zij trekken ook menigmaal het gezelschap van goede mensen tot zich. Wie neemt het ons kwalijk, wanneer wij ons naar een boom begeven, die lang voor de andere in 't blad staat? Is het niet goed kennis aan te kweken van hetgeen verheven en goed is? Onze Zaligmaker en Zijn discipelen gingen op naar de bladrijke vijgenboom. Deze had niet slechts hun oog bekoord, maar trok hen ook tot zich. Is het nooit gebeurd, dat wij betoverd zijn door het bekoorlijke gedrag van iemand, die een broeder in de Heere scheen te zijn, vromer dan men het gewoonlijk ziet, God vrezende boven velen? Evenals Jehu, sprak hij: "Ga met mij, en zie mijn ijver aan voor de Heere." En wij waren wel zo blij, dat wij met hem mochten rijden in zijn wagen. Hij scheen zo godzalig, zo edelmoedig, zo nederig, zo tot nut voor anderen, dat wij tegen hem opzagen en de wens bij ons opkwam, dat wij zijn omgang en zijn gezelschap beter waardig mochten zijn. Pas bekeerden en zoekende zielen zijn natuurlijk geneigd dit te doen; en van hier is het een grote ramp, wanneer het blijkt, dat hun vertrouwen misplaatst was.
Wanneer wij mensen zien, die hoog boven anderen uitsteken en vrijmoedig zijn in het belijden, wat moeten dan onze gedachten aangaande hen zijn? Ik antwoord: Oordeelt hen niet; vervalt niet in voortdurend wantrouwen. Uw Heere ging niet op een afstand staan, en zei niet: "Die boom is waardeloos." Neen, Hij ging er met zijn discipelen naar toe en bezag hem nauwkeurig. Deze hoogstaande personen kunnen wonderen van de goddelijke genade zijn. Laat ons hopen en bidden, dat dit het geval mag zijn. Laat de Heere en Zijn liefde in hen worden groot gemaakt! God heeft zijn vijgenbomen, die in de winter vijgen dragen. God heeft Zijn heiligen, die vervuld zijn met goede werken, waar de liefde van anderen verkoeld is. De Heere verheft sommigen om als standaards te zijn voor de waarheid, om zich om hen heen te verzamelen in de strijd. De Heere kan jonge mensen maken als die tot volle rijpheid gekomen zijn en pas bekeerden voor anderen tot nut doen dienen. Er wordt wel eens gezegd, bij wijze van spreekwoordelijke uitdrukking, dat sommige mannen met een baard geboren worden. De Heere kan grote genade geven, zodat de geestelijke wasdom snel plaats heeft en toch echt is. Hij doet dit zo dikwijls, dat wij geen recht hebben om te betwijfelen of de boven anderen uitstekende broeder vóór ons een van deze snel groeienden in de genade is. Tenzij wij met bitter leedwezen genoodzaakt worden te zien, dat er geen kentekenen van genade, geen blijken van geloof zijn, laat ons dan het beste hopen en ons verblijden op het gezicht van Gods genade. Indien er een neiging bij ons bestaat om wantrouwend te zijn, laat ons dan de punt van dat zwaard tegen onzen eigen boezem keren. Wantrouwen ten opzichte van ons zelf zal heilzaam, wantrouwen ten aanzien van anderen kan wreed zijn. Wij zijn geen rechters. En als wij het waren, zou het toch beter zijn om ons te bepalen tot ons eigen rechtsgebied, op onzen eigen zetel van het gericht plaats te nemen en in het kleine koninkrijk van ons zelf de wet te laten spreken.
Waar het blijkt, dat zij, die boven anderen uitsteken, alles zijn wat zij belijden te zijn, zijn zij een grote zegen. Het zou goed geweest zijn, zo er die morgen vijgen aan de vijgenboom waren geweest. Het zou een grote verkwikking voor de Zaligmaker geweest zijn, indien de groene vrucht Hem tot voedsel had kunnen zijn. Wanneer de Heere het zo maakt, dat die vooraan staat ook de eerste is in heiligheid, is dit een zegen voor de kerk, voor het gezin en voor de buurt, ja zelfs kan dit wel een zegen blijken te zijn voor de gehele wereld. Wij moeten daarom de Heere bidden, dat Hij de bomen, welke Hij geplant heeft, bevochtigt met Zijn eigen hand; of, met andere woorden, dat Hij door Zijn genade die mannen van Zijn rechterhand ondersteunt, die Hij voor Zichzelf sterk gemaakt heeft.
Maar wanneer wij de tekst nemen en die neerleggen bij ons eigen hart, dan behoeven wij niet zo zacht te werk te gaan als ten aanzien van anderen. Wij zijn, althans velen van ons, lange jaren achtereen, aan deze vijgenboom gelijk geweest, wat aangaat onze in 't oog vallende plaats en onze belijdenis. En in deze zaak is in zoverre niets, waarover wij ons hebben te schamen. Doch de gelijkenis spreekt klaarblijkelijk tot ons zelf; want wij hebben als openbare belijders en bij alle bekende dienaars van de Heere aan de weg gestaan en men heeft ons van verre gezien. Sommigen van ons hebben een zeer vrijmoedige belijdenis uitgesproken en wij schamen ons niet die belijdenis voor mensen en engelen te herhalen. Van hier de vraag: Is het bij ons alles waarheid? Als het nu eens moest blijken, dat wij strijden voor een geloof, waaraan wij geen deel hebben. Als er nu in ons eens niets was van het leven der liefde en onze belijdenis bijgevolg zou zijn als een klinkend metaal en een luidende schel. Als er nu eens een bespreken en geen werk, een strijden voor de leer en geen beoefening gevonden werd. Als wij nu eens zonder heiligheid waren. Dan zullen wij nimmer de Heere zien. Welk een verschrikkelijke aanblik dit gelijkeniswonder mag hebben, het heeft betrekking op velen van ons. Ik, de prediker, gevoel hoezeer het betrekking heeft op mij. In die geest heb ik het overdacht, terwijl het mijn vurige begeerte is, dat ieder diaken en iedere ouderling van deze gemeente, en ieder lid, en ieder van u, die in de een of andere tak werkzaam is, grote onderzoekingen van het hart mocht hebben. Mocht iedere dienstknecht van Christus, die hier deze morgen mag binnengetreden zijn, tot zich zelf zeggen: "Ja, ik ben aan die vijgenboom gelijk wat aangaat mijn verheven plaats en mijn belijdenis; God geve, dat ik er niet in dat opzicht gelijk aan ben, dat ook ik ontbloot ben van vruchten!"
II.
Het is tijd, dat wij overgaan tot de behandeling van de ernstige waarheid, vervat in ons tweede deel: DEZE ZULLEN DOOR KONING JEZUS WORDEN ONDERZOCHT.
Hij zal Zich naar hen toe begeven. En wanneer Hij bij hen komt, zal Hij naar vruchten zien. De eerste Adam kwam tot de vijgenboom om bladeren, maar de tweede Adam ziet naar vijgen. Hij onderzoekt ons op het allernauwste om te zien of er ook wezenlijk geloof, ware liefde, levende hoop en blijdschap is, welke de vrucht is van de Geest; of er ook lijdzaamheid, zelfverloochening, vurigheid in het gebed, een wandelen met God, een inwoning van de Heilige Geest gevonden wordt. En als Hij deze zaken niet ziet, dan is Hij niet voldaan met het opgaan naar kerk of kapel, met het bezoeken van bidstonden en bijbellezingen, met de prediking en het gebruiken van het avondmaal; want de mogelijkheid bestaat, dat dit alles nog niets anders is dan gebladerte. Indien onze Heere de vrucht van de Geest niet bij ons ontdekt, is Hij niet over ons voldaan. En dan zal Zijn onderzoek tot gestrenge maatregelen leiden. Let er op, dat hetgeen waarnaar Jezus ziet, niet is uw woorden, niet uw voornemens, niet uw belijden, maar uw oprechtheid, uw innerlijk geloof; hiernaar ziet Hij, of gij inderdaad door de Geest van God bewerkt zijt om vruchten voort te brengen passende voor Zijn koninkrijk.
Onze Heere heeft het recht om vruchten te verwachten, wanneer Hij er naar ziet. Toen Hij naar die vijgenboom toeging, had Hij het recht vruchten te verwachten; omdat de vrucht, naar de natuur vóór het blad komt. Indien derhalve het blad gekomen is, moet er ook vrucht zijn. Wel is waar was het de tijd van de vijgen niet; maar als het de tijd van de vijgen niet was, was het voorzeker niet het seizoen voor de bladeren, want de vijgen zijn er het eerst. Doordien deze boom bladeren voortbracht, welke de tekenen van rijpe vijgen zijn, maakte hij zich met nadruk bekend als vruchtdragende. Evenzo belijden sommigen van ons, hoe slecht de tijden ook zijn, dat wij de tijden niet willen volgen, maar de ene onbeweeglijke waarheid. Als christenen belijden wij, dat wij uit de mensen zijn vrijgekocht en dat wij behouden zijn vau dit verkeerd geslacht. Christus kan geen vruchten verwachten van mensen, die de wereld met haar wisselende tonelen als haar opperste leidsvrouw erkennen; maar Hij mag er wel naar uitzien bij hem, die in Zijn eigen Woord gelooft. Hij ziet naar vruchten bij de prediker; bij de Zondagsschoolonderwijzer; bij een ieder, die een post heeft in de gemeente. Bij de zuster, die de Bijbelklasse leidt; bij de broeder, die een gezelschap jonge mannen om zich heeft verenigd, voor wie hij een gids is in het evangelie. Hij verwacht ze bij allen, die zich onderwerpen aan de heerschappij van Zijn evangelie. Gelijk Christus het recht had vrucht te verwachten van een bladdragende vijgenboom, zo heeft Hij ook het recht grote dingen te verwachten van hen, die van zichzelf belijden, dat zij Zijn volgelingen zijn, die op Hem hun vertrouwen hebben gevestigd. Ai mij! Hoezeer moet deze zaak de prediker met vreze en beven vervullen Behoort zij niet op dezelfde wijze zeer velen van u aan te grijpen?
Vruchten zijn het, welke de Heere ernstig begeert. Toen de Zaligmaker onder de vijgenboom kwam, begeerde Hij geen bladeren; want wij lezen, dat Hem hongerde. En de honger van een mens kan niet gestild worden door de bladeren van een vijgenboom. Hij begeerde enige vijgen te eten; en Hij verlangt ook vrucht van ons te ontvangen. Hij hongert naar onze heiligheid; Hij verlangt, dat Zijn blijdschap in ons moge zijn en dat onze blijdschap vervuld wordt. Hij komt tot een ieder van u, die leden zijt van Zijn gemeente, en voornamelijk tot ieder van u, die leiders zijt van Zijn volk en Hij ziet toe of Hij in u die dingen kan ontdekken, waarin Zijn ziel een welbehagen heeft. Hij wenst in ons te zien liefde tot Hem, liefde tot onze medemensen, een sterk geloof in de openbaring, een ernstig strijden voor het eenmaal overgeleverd geloof, een aanhoudend pleiten in het gebed en een nauwgezet leven op ieder deel van onze loopbaan. Hij verwacht van ons handelingen, die in overeenstemming zijn met de wet van God en de zin van de Geest van God. En als Hij deze niet ziet, ontvangt Hij niet wat Hem toekomt. Waarom anders stierf Hij, dan om Zijn volk heilig te maken? Waarom gaf Hij Zich zelf anders over, dan dat Hij Zich een volk zou heiligen, ijverig in goede werken? Wat is het loon van het bloedige zweet en de vijf wonden, alsmede van de doodsangst, dan dat wij door alle deze gekocht zouden worden voor een prijs? Wij beroven Hem van Zijn loon, als wij Hem niet verheerlijken. En daarom wordt de Geest van God met smart vervuld over ons gedrag, indien wij niet door een godzalig en ijverig leven Zijn lof verkondigen.
En merkt hier op, dat wanneer Christus tot een ziel komt, Hij ze doorziet met een scherp onderscheidingsvermogen. Hij laat Zich niet om de tuin leiden. Het is niet mogelijk Hem te bedriegen. Ik heb wel eens voor een vijg aangezien, hetwelk tenslotte bleek slechts een blad te zijn; maar onze Heere maakt zulke vergissingen niet. Ook ziet Hij niet over de kleine vijgen heen, die juist voor de dag komen. Hij kent de vrucht van de Geest, in welk stadium ze zich ook moge bevinden. Hij ziet nooit woordenrijkheid voor een werk van het hart aan en evenmin werkelijke genade voor blote aandoening. Geliefden, gij zijt in goede handen ten aanzien van het onderzoek naar uw toestand, wanneer de Heere Jezus komt om u te doorzoeken. Uw medemensen zijn haastig in hun oordeel, en ze kunnen daarbij hard en ook wel partijdig zijn; maar de Koning velt een rechtvaardig vonnis. Hij weet juist waar wij zijn en wat wij zijn. En Hij oordeelt niet naar de schijn, maar naar waarheid. O, dat onze bede deze morgen naar de hemel mocht stijgen: "Jezus, Meester, kom en sla Uw onderzoekend oog op mij, en oordeel, of ik U leef of niet! Geef mij mijzelf te zien gelijk Gij mij ziet, opdat mijn dwalingen mogen worden weggenomen en de genadegaven mogen worden gekoesterd. Heere, maak mij zo, dat ik werkelijk ben wat ik belijd te zijn; en als ik nog niet zo ben, overtuig mij dan van mijn valse staat en begin een echt werk in mijn ziel. Indien ik de Uwe ben en recht sta voor Uw oog, geef mij dan een vriendelijk, verzekerend woord, om mijn vrees te doen wijken, en ik zal mij blij in U verheugen als in de God van mijn heil."
III.
Ik ga in de derde plaats met de hulp van de Geest van God de waarheid overwegen, DAT DE GEVOLGEN VAN DE KOMST VAN CHRISTUS VOOR DE VRIJMOEDIGE BELIJDER ZONDER VRUCHT ZEER VERSCHRIKKELIJK ZULLEN ZIJN.
De Onderzoeker vindt niets dan bladeren, waar vrucht verwacht kan worden. Niets dan bladeren wil zeggen, niets dan leugens. Is dat een harde uitdrukking? Als ik belijdenis doe van mijn geloof, en geen geloof heb, is dat geen leugen? Als ik mij voeg bij het volk van de levende God, en er toch geen vreze Gods in mijn hart is, is dat geen leugen? Als ik spreek van berouw, en geen berouw heb, is dat geen leugen? Als ik kom tot de tafel des Heeren, en mede gebruik van het brood en de wijn, en toch het lichaam des Heeren niet onderscheid, is dat geen leugen? Als ik mij houd of ik de leerstukken der genade verdedig en nochtans van de waarheid daarvan niet verzekerd ben, is dat geen leugen? Als ik mijn verdorvenheid nimmer heb gevoeld; als ik nimmer krachtdadig ben geroepen, nimmer kennis heb ontvangen van mijn verkiezing van God, nimmer gerust heb in het verlossende bloed, nimmer vernieuwd ben door de Geest, is dan niet mijn verdediging van de leerstukken der genade een leugen? Indien er niets is dan bladeren is er niets dan leugens. En de Zaligmaker ziet, dat dit zo is. Al het groen van het gebladerte zonder vrucht is voor Hem niets dan bedrog. Een belijdenis zonder genade is de begrafenistooi van een dode ziel. Godsdienst zonder heiligheid is het licht, hetwelk van vergaan hout komt, de fosfordutsachtige uitstraling van de verrotting - ik spreek ijselijke woorden, maar hoe kan ik minder ijselijk spreken dan ik doe? Indien gij en ik slechts de naam hebben, dat wij leven, en toch dood zijn, in welk een staat bevinden wij ons dan! Het is bij ons nog erger dan bederf, het is het bederf dat tot het uiterste is gekomen. De godsdienst te belijden en in de zonden te leven, is rozenwater op een mesthoop te sprenkelen, waarbij de mesthoop onveranderd blijft bestaan. Aan een geest de naam van een engel te geven, wanneer hij het karakter van de duivel draagt, is bijna tegen de Heilige Geest te zondigen. Indien wij onbekeerd blijven, van welk nut kan het dan zijn, zo onze naam bij de godzaligen staat aangeschreven?
Onze Heere ontdekte, dat er geen vrucht was, en dat was een vreselijke zaak. En vervolgens veroordeelde Hij de boom. Was het niet recht hem te veroordelen? Vervloekte Hij hem? Hij was alreeds een vloek. Hij was er op berekend om de hongerigen met een ijdele hoop te paaien en hen van de weg af te leiden om hen te bedriegen. God wil niet, dat de armen en behoeftigen tot een bespotting worden. Een ledige belijdenis is een praktische vloek; zou zij dan niet de bestraffing van de Heere der waarheid ontvangen? De boom was, waar hij stond, van geen nut. Hij diende voor niemand tot verkwikking. Zo ook neemt de onvruchtbare belijder een plaats in, waar hij tot zegen diende te zijn, terwijl er in werkelijkheid een slechte invloed van hem uitgaat. Indien de genade Gods niet in hem aanwezig is, is hij ten enenmale nutteloos, en naar alle waarschijnlijkheid is hij dan een vloek; hij is een Achan in de legerplaats, de Heere verdriet aandoende en oorzaak zijnde, dat Zijn volk niet in voorspoed wandelt.
Onze Heere gebruikte evenwel de vijgenboom voor een goed doel, toen Hij hem liet verdorren; want hij werd van dat ogenblik af een baken en een waarschuwing voor allen, die zich aan een ijdel voorgeven schuldig maken. Zo ook wordt er, wanneer de goddeloze mens, die een sierlijke belijdenis heeft doen horen, in zijn wegen verwelkt, een zedelijke uitwerking op anderen verkregen; men wordt gedwongen het gevaar te zien van een ondeugdelijke belijdenis. En die dan verstandig is, zal zich er niet langer aan schuldig maken. Gave God, dat dit zo mocht zijn in ieder geval, waarin een bekende belijder van de godsdienst verdort en wegkwijnt!
Daarna, toen de Zaligmaker hem veroordeeld had, sprak Hij het vonnis over hem uit. En wat was het vonnis? Het was eenvoudig: "Gelijk gij waart." Het was niets meer dan een bevestiging van zijn staat. Deze boom heeft geen vrucht gedragen, hij zal nimmer vrucht dragen. Indien een mens verkiest zonder de genade Gods te zijn, en toch een belijdenis uitspreekt alsof hij ze deelachtig was, is het niet meer dan billijk, dat de grote Rechter zegt: "Blijf zonder genade." Wanneer de grote Rechter ten laatste zal spreken tot hen, die van God afwijken, zal Hij eenvoudig tot hen zeggen: "Gaat weg van Mij." Tijdens hun leven gingen zij altijd van Hem weg. En na de dood krijgt hun karakter het stempel van de eeuwigheid. Indien gij verkiest zonder de genade te zijn, zonder de genade te zijn zij dan ook uw lot. "Die vuil is, dat hij nog vuil worde." Dat de Heere Jezus nimmer een zodanig vonnis over een van u mocht hebben uit te spreken; maar dat Hij ons moge bekeren, opdat wij bekeerd zijn, en in ons werkt het eeuwige leven tot Zijn lof en heerlijkheid!
Toen kwam er een verandering bij de boom. Hij begon terstond te verdorren. Ik weet niet of de discipelen er dadelijk een trilling doorheen zagen varen; de volgende morgen in ieder geval, toen zij die weg langs kwamen, was hij, naar Markus ons verhaalt, "van de wortels af verdord." Niet alleen hingen de bladeren naar beneden, als vlaggetjes wanneer er geen wind is; niet alleen scheen de bast ieder teken van levenskracht te hebben verloren; maar de gehele boom was van boven tot beneden dor en dood geworden. Hebt gij wel eens een vijgenboom met zijn vreemde, zich toverachtig uitstrekkende takken gezien? Het is een zeer buitengewoon gezicht, wanneer hij van bladeren beroofd is. In dit geval zie ik hem als een geraamte met de armen uitgestrekt. Hij is dubbel dood, dood van de wortelen af. Op gelijke wijze heb ik ook de man met een sierlijke belijdenis een verandering zien ondergaan. Hij zag er uit als een voorwerp, waarover de adem van het vuur gegaan is; al zijn vochtigheid was opgedroogd. De man is niet langer zichzelf. Zijn heerlijkheid en zijn schoonheid zijn hopeloos vergaan. Geen bijl werd er opgeheven; geen vuur werd er aangestoken; een woord deed het, en de boom verdorde van de wortel af. Zo wordt zonder bliksemstraal of pestilentie de eens pralende belijder als met het vonnis van Kaïn getroffen. Het is een verschrikkelijk lot. Veel beter, dat de wijngaardenier tot u komt met zijn bijl in de hand om onder het opheffen daarvan tot u te zeggen: "Boom, gij moet vrucht dragen, of gij zult worden omgehouwen." Zulk een waarschuwing zou vreselijk zijn; maar ze zou oneindig beter wezen dan onaangeroerd op zijn plaats te blijven om zo maar te verdorren en aan het verderf te worden prijsgegeven.
Nu heb ik mijn zware last overgebracht, die ik veel meer op mij zelf dan op een van u leg; want ik sta op een meer verheven plaats dan gij; de belijdenis, die men van mij hoort, klinkt luider dan die van de meesten van u; en zo de genade Gods niet in mij is, dan zal ik voor de menigte, die mij in mijn groenheid gezien heeft, staan en wegkwijnen tot de wortelen toe, als een schrikwekkend voorbeeld van wat God doet met hen, die geen vrucht dragen tot Zijn heerlijkheid.
Maar nu wens ik te besluiten met tederder woorden. Laat niemand zeggen: "Dit is zeer hard." Broeder, het is toch niet hard, dat, zo wij iets belijden, er van ons verwacht wordt, dat wij aan onze belijdenis getrouw zijn. Daarenboven bid ik u, niet te denken, dat iets, hetwelk mijn Heere doen kan, hard is. Hij is een en al zachtmoedigheid en tederheid. Het enige, dat Hij ooit vernietigd heeft, was deze vijgenboom. Hij vernietigde geen mensen, zoals Elia deed, toen Hij vuur uit de hemel op hen deed neerdalen. Of zoals Elisa deed, toen de beren uit het bos te voorschijn kwamen. Het is slechts een onvruchtbare boom, die Hij doet verdorren. Hij is een en al liefde en tederheid: het is er Hem niet om te doen, dat gij verdort en Hij zal u ook niet doen verdorren, zo gij slechts waar zijt. Het allerminste, waarop Hij recht heeft en mag verwachten is, dat gij getrouw zijt aan hetgeen gij belijdt. Zijt gij tegen Hem in opstand, omdat Hij van u vraagt, dat gij u niet als een geveinsde zult gedragen? Indien gij u begint te verzetten tegen Zijn vermaning, heeft het de schijn, alsof gij zelf in uw hart ontrouw zijt. Komt, in plaats daarvan, en buigt u nederig aan Zijn voeten neer. Zegt: "Heere, zo er iets in deze ernstige waarheid op mij betrekking heeft, dan smeek ik U, dit zo aan mijn consciëntie toe te passen, dat ik de kracht daarvan moge gevoelen en tot U om redding mocht vluchten." Vele mensen zijn langs deze weg tot bekering gekomen. Deze harde, maar eerlijke zaken verdrijven hen van valse toevluchten en brengen hen er toe om getrouw te zijn tegenover Christus en tegenover hun eigen ziel.
"Maar," zegt er iemand, "ik weet wat ik doen zal: ik wil mij nooit met enigerlei belijdenis ophouden; ik wil geen bladeren dragen." Mijn vriend, ook dat is een mokkende geest, een geest van verzet. In plaats van zo te spreken, dient gij te zeggen: "Heere, ik vraag U niet om mijn bladeren weg te nemen, maar laat mij vruchten dragen." Het is niet waarschijnlijk, dat de vrucht goed rijpen zal, zo er geen bladeren zijn; de bladeren moeten er wezen voor de gezondheid van de boom, en de gezondheid van de boom is noodzakelijk voor het rijpen van de vruchten. Een openbare belijdenis van het geloof is goed en moet niet worden afgewezen. Heere, ik zou geen blad willen laten vallen.
Ik schaam mij niet de Heere te belijden,
Te ijveren voor Zijn huis,
Voor 't Woord en voor de eer van God te strijden,
Te roemen in Zijn kruis.
Heere, ik wens niet in een hoek geplaatst te worden; ik ben er over voldaan, wanneer ik sta, waar de mensen mijn goede werken kunnen zien, en mijn Vader, Die in de hemelen is, kunnen verheerlijken. Ik vraag niet om gadegeslagen te worden; maar ik schaam mij er niet voor, wanneer ik word gadegeslagen; maak mij slechts geschikt, Heere, dat men mij kan gadeslaan. Verondersteld, dat een bevelhebber tot een krijgsman zegt: "Sta vast, en zorg er voor, dat gij uw patronen klaar hebt, zodat gij uw geweer, zo nodig, kunt gebruiken;" en dat die soldaat dan antwoordt: "Ik kan het niet zo nauw nemen. Ik zou liever in de achterhoede blijven." Zou dat een gepast antwoord zijn? Lafaard! Omdat uw bevelhebber u waarschuwt, dat gij moet zorgen voor vol door te kunnen gaan, wilt gij daarom afdruipen? Voorzeker, gij zijt niet van de rechte soort! Gij behoort niet in waarheid tot het volk des Heeren, zo gij Zijn bestraffing niet kunt verdragen. Laten deze ernstige waarheden ons niet op de vlucht drijven, maar laten ze ons aansporen om te zeggen: "Heere, ik bid U, help mij om mijn roeping en verkiezing vast te maken. Ik smeek U, help mij om de verwachte vrucht voort te brengen. Uw genade kan het doen."
Ik geef aan iedereen de raad tot de Heere te roepen, dat Hij ons een gezicht geve van onze natuurlijke onvruchtbaarheid. Begenadigden, dat de Heere ons doe treuren over onze betrekkelijke onvruchtbaarheid, ook als wij enige vruchten dragen. Ons geheel voldaan te gevoelen over ons zelf is gevaarlijk; te gevoelen, dat gij heilig zijt, of anders nog, dat gij volmaakt zijt, is aan de rand te staan van de kuil van de hoogmoed. Indien gij het hoofd zo hoog in de lucht steekt, vrees ik, dat gij er mee tegen de bovendorpel van de deur aan zult lopen. Als gij op stelten loopt, vrees ik, dat gij zult vallen. Het is veiliger zich zodanig te gevoelen, dat men op deze wijze spreekt: "Heere, ik dien U, en ik ben geen bedrieger. Ik heb U lief; Gij hebt de werken van de Geest in mij gewrocht. Maar helaas! Ik ben niet wat ik gaarne zou willen zijn, ik ben niet wat ik behoorde te zijn. Ik streef naar heiligheid; help mij ze te verkrijgen. Heere, ik zou mij wel voor U in het stof willen neerwerpen, wanneer ik er aan denk, dat ik, nadat er zooveel om mij gegraven en mest gelegd is, zo weinig vrucht draag. Ik gevoel mij minder dan niets. Mijn bede is: Heere, wees mij genadig. Indien ik alles gedaan had, zou ik nog maar een onnutte dienstknecht zijn. Maar waar ik zo weinig gedaan heb, Heere, waar zal ik nu mijn schuldig hoofd bergen?"
Tenslotte, wanneer gij deze belijdenis hebt uitgesproken, en de goede Heere u heeft gehoord, dan is er een zinnebeeld in de Schrift, dat ik u gaarne zou willen voorhouden. Verondersteld, dat gij u dezen morgen zo dor, en dood, en onvruchtbaar gevoelt, dat gij God niet kunt dienen, zoals gij dat zou willen, zelfs niet kunt bidden om meer genade, zoals gij dat zou wensen. Dan zijt gij enigermate gelijk aan de twaalf roeden. Deze zijn zeer dor en dood, want zij bevonden zich in de handen van twaalf opperhoofden, die ze gebruikten als hun ambtsstaven. Deze twaalf roeden moeten vóór de Heere gelegd worden. Die ene is Aärons roede; maar zij is even dor en dood als ieder van de overige. Alle twaalf worden ze gelegd in de plaats, waar de Heere woont. Wij zien ze de volgende morgen. Elf zijn nog dorre roeden; maar ziet eens naar de roede van Aäron! Wat is er gebeurd? Zij was zo dor als de dood. Ziet, er zijn knoppen aan gekomen! Dat is een wonderlijke zaak! Maar ziet verder, zij heeft gebloeid. Er zijn amandelbloesems aan. Gij kent die kleuren, rozerood en wit. Dat is wonderbaarlijk! Maar ziet nog eens opnieuw, zij heeft amandelen voortgebracht! Hier hebt gij ze? Ziet die groene vruchten, welke er als perziken uitzien. Neemt er het vlees af, en dan vindt gij een amandel, wier schaal gij slechts behoeft te breken om de pit te krijgen. De kracht van de hemel is op de dorre staf neergedaald: hij is uitgebot, heeft gebloeid en zelfs amandelen voortgebracht. Het vrucht dragen is het bewijs van leven en levenskracht. Heere, neem deze morgen die arme staven en doe hen uitbotten. Heere, hier zijn wij, in een bundel, volbreng dat wonder als van oudsher in een duizendtal van ons. Doe ons uitbotten, en bloeien, en vruchten dragen! Kom met goddelijke macht en verander deze gemeente van een takkenbos in een heerlijke bossage. O, dat onze gezegende Heere deze morgen een vijg mocht ontvangen van de een of andere dorre staf! Ten minste, zulk een vijg als deze: "O God, wees mij zondaar genadig!" Want er ligt een zoetheid in dat gebed. Onze Heere Jezus houdt van de smaak van een vijg als deze: "Heere, ik geloof; kom mijn ongelovigheid te hulp." Hier hebben wij weer een ander: "Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet op Hem hopen?" Dat is een gehele mand vol van de eerste rijpe vijgen en de Heere verheugt Zich in haar zoetheid. Kom, Heilige Geest, breng op deze dag vruchten in ons voort, door het geloof in Jezus Christus, onze Heere! AMEN.
Overgenomen uit het boek:
"De wonderen van de Heiland"
van C.H.Spurgeon.