1
Makkabeeën
Bijbel
voor Slechtzienden
S
1 Makkabeeën
1Mak 1,1 In die tijd ondernam de Macedoniër Alexander, de zoon
van
Filippus, vanuit het land van de Kittiërs een veldtocht tegen
Darius, de koning van de Perzen en de Meden. Hij ver sloeg hem en werd
koning in zijn plaats, na eerst alleen over Griekenland te hebben
geregeerd.
1Mak 1,2 Hij voerde tal van oorlogen, veroverde vestingen en doodde de
koningen van de aarde;
1Mak 1,3 hij drong door tot aan de uiteinden der aarde en brandschatte
vele volken: de aarde durfde zich tegen hem niet meer te verzetten. Hij
werd overmoedig en in zijn trots
1Mak 1,4 bracht hij een buitengewoon sterk leger op de been; hij maakte
zich meester van landen, volken en vorsten en ze werden hem
schatplichtig.
1Mak 1,5 Daarna werd hij ziek. Toen hij zijn einde voelde naderen,
1Mak 1,6 ontbood hij zijn dienaren, de edelen die van jongsaf met hem
waren opgevoed, en verdeelde nog bij zijn leven zijn rijk onder hen.
1Mak 1,7 Alexander stierf na twaalf jaar te hebben geregeerd.
1Mak 1,8 Na zijn dood namen zijn dienaren het bestuur van het gebied
dat hun was toegewezen, in handen,
1Mak 1,9 en bonden zich de diadeem om het hoofd en hun zonen volgden
hen op. Gedurende de vele jaren dat hun bewind duurde, brachten zij
veel ellende over de aarde.
1Mak 1,10 Uit hun geslacht kwam een slecht mens voort, Antiochus
Epifanes, de zoon van koning Antiochus, die in Rome gijzelaar geweest
was. Hij werd koning in het honderdzevenendertigste jaar van de
heerschappij van de Grieken.
1Mak 1,11 In die tijd kwam in Israël een geslacht op, dat zich
om
de wet niet bekommerde en velen wist te winnen voor de gedachte een
verbond te sluiten met de volken rondom.' Want,' zeiden ze,' sinds we
ons van hen hebben afgescheiden, hebben ons vele rampen getroffen.'
1Mak 1,12 Overtuigd van de juistheid van deze redenering
1Mak 1,13 verklaarden enige mannen uit het volk zich bereid om naar de
koning te gaan. Deze verleende hun volmacht om de levenswijze van de
heidenen in te voeren.
1Mak 1,14 Zij richtten in Jeruzalem een atletiekschool op, zoals bij de
heidenen gebruik was;
1Mak 1,15 zij lieten zich weer een voorhuid maken en braken met het
heilig verbond; zij bukten zich onder het juk van de volken en boden
zich aan om kwaad te doen.
1Mak 1,16 Toen Antiochus zijn heerschappij gevestigd zag, kwam in hem
het verlangen op koning te worden van Egypte; dan zou hij de twee
rijken regeren. 17 Hij trok dus met een talrijk leger, met strijdwagens
en olifanten en met een grote vloot naar Egypte
1Mak 1,18 en viel Ptolemeus, de koning van Egypte, aan.
Ptolemeüs
werd door vrees bevangen en nam de vlucht, terwijl velen van zijn
mannen sneuvelden.
1Mak 1,19 Antiochus veroverde de versterkte steden in Egypte en
plunderde dat land.
1Mak 1,20 Na zijn overwinning op Egypte aanvaardde hij in het jaar
honderddrieënveertig de terugtocht. Met een talrijk leger trok
hij
naar Israël en ging naar Jeruzalem.
1Mak 1,21 Daar drong hij in overmoed het heiligdom binnen, legde beslag
op het gouden reukofferaltaar, de luchter met alles wat er bij hoort,
22 de tafel van de toonbroden, de plengschalen, de bekers, de gouden
wierookschalen, het voorhangsel, de kransen en de gouden versierselen
aan de voorgevel van de tempel en haalde overal de goudlaag af.
1Mak 1,23 Hij nam het goud, het zilver, het kostbare vaatwerk en de
verborgen schatten die hij kon vinden in beslag
1Mak 1,24 en nam alles mee naar zijn land. Voor hij vertrok richtte hij
een bloedbad aan en braakte schaamteloze taal uit.
1Mak 1,25 In stad en land van Israël heerste een grote
verslagenheid: 26 Vorsten en oudsten zuchtten, maagden en jonge mannen
kwijnden weg, de schoonheid der vrouwen verwelkte.
1Mak 1,27 De bruidegom hief een treurlied aan, de bruid rouwde in haar
bruidsvertrek.
1Mak 1,28 Het land schokte van het verdriet van zijn bewoners, heel het
huis van Jakob was met schaamte overdekt.
1Mak 1,29 Twee jaar later zond de koning de hoofdambtenaar, belast met
het innen van de belastingen naar de steden van Juda. Met een sterk
leger verscheen hij voor Jeruzalem
1Mak 1,30 en op sluwe wijze wist hij door vreedzame onderhandelingen
het vertrouwen van de inwoners te winnen. Maar onverhoeds deed hij een
aanval op de stad, trof haar zwaar en bracht veel Israëlieten
om
het leven.
1Mak 1,31 Hij plunderde de stad, stak haar in brand en liet de huizen
en de stadsmuur omverhalen;
1Mak 1,32 vrouwen en kinderen werden gevangen weggevoerd en het vee
werd in beslag genomen.
1Mak 1,33 De stad van David werd versterkt en voorzien van een grote,
sterke muur met zware torens; ze werd een burcht
1Mak 1,34 waarin goddeloze soldaten en afvalligen zich verschansten.
1Mak 1,35 Zij sloegen er wapens en levensmiddelen op en brachten er in
veiligheid wat ze in Jeruzalem buit maakten. Het was een geduchte
valstrik, 36 een hinderlaag voor het heiligdom, een kwaadaardige
belager, die Israël steeds in het oog hield.
1Mak 1,37 Onschuldig bloed vergoten zij rond de tempel en zij
ontwijdden de heilige plaats.
1Mak 1,38 Uit vrees voor hen namen de bewoners van Jeruzalem de vlucht
en werd de stad een woonplaats van vreemdelingen; zo vervreemdde
Jeruzalem van haar eigen kroost en lieten haar kinderen haar aan haar
lot over.
1Mak 1,39 Haar tempel lag verlaten als de woestijn, haar feesten waren
dagen van rouw geworden, met de sabbat werd de spot gedreven; vroeger
vereerd, werd nu de tempel veracht.
1Mak 1,40 Haar ontluistering evenaarde haar oude glorie, haar
heerlijkheid was in ellende verkeerd.
1Mak 1,41 Daarna vaardigde de koning voor heel zijn rijk het bevel uit
dat allen een volk moesten worden
1Mak 1,42 en dat ieder zijn eigen gebruiken moest opgeven. Alle volken
voegden zich naar het woord van de koning.
1Mak 1,43 Zelfs onder de Israëlieten waren er velen die gaarne
de
godsdienst van de koning aannamen, aan de afgoden offerden en de sabbat
niet meer hielden. 44 Ook naar Jeruzalem en de steden van Juda zond de
koning boden met het schriftelijk bevel dat de Israëlieten de
uitheemse gebruiken moesten overnemen
1Mak 1,45 en ophouden met de brand -, slacht - en plengoffers in de
tempel; dat ze sabbat en feestdagen moesten afschaffen
1Mak 1,46 en de tempel en de heilige personen ontwijden,
1Mak 1,47 dat ze altaren, tempels en kapellen moesten oprichten voor
afgoden en varkens en andere onreine dieren offeren;
1Mak 1,48 dat ze hun zonen niet meer mochten besnijden, en zich moesten
bezoedelen door allerlei onreine en onheilige praktijken,
1Mak 1,49 om aldus de wet te vergeten en haar voorschriften te
ontkrachten.
1Mak 1,50 Alwie niet zou gehoorzamen aan het bevel van de koning, zou
gedood worden.
1Mak 1,51 Soortgelijke bepalingen liet hij in heel zijn rijk
afkondigen. Tegelijkertijd stelde hij over het volk beambten aan die
erop moesten toezien dat er in elke stad van Juda offers werden
opgedragen.
1Mak 1,52 Velen uit het volk richtten zich naar hun voor schriften en
stoorden zich niet aan de wet. Zij stichtten zoveel kwaad in het land
1Mak 1,53 dat de goede Israëlieten gedwongen waren zich te
gaan verbergen in alle mogelijke schuilplaatsen.
1Mak 1,54 De vijftiende Kislew van het honderdvijfenveertigste jaar
liet de koning de gruwel der verwoesting bouwen op het
brandofferaltaar; in de steden van Juda werden afgodsaltaren opgericht
en
1Mak 1,55 voor de ingang der huizen en op de pleinen brandde men
wierook.
1Mak 1,56 Alle schriftrollen die men kon opsporen, werden verscheurd en
verbrand
1Mak 1,57 en degene bij wie men een boek van het verbond aantrof, of
die de wet nog onderhield, werd volgens koninklijk besluit ter dood
gebracht.
1Mak 1,58 De beambten deden de Israëlieten hun macht gevoelen
door
maandelijks in hun steden degenen terecht te stellen die op overtreding
betrapt waren.
1Mak 1,59 De vijfentwintigste van de maand werd er een offer opgedragen
op het afgodsaltaar dat op het brandofferaltaar stond.
1Mak 1,60 De vrouwen die hun kinderen hadden laten besnijden, werden
volgens het voorschrift van de koning ter dood ge bracht,
1Mak 1,61 met de zuigelingen, vastgebonden aan de hals van hun moeder.
Ook doodde men de familieleden en degenen die de besnijdenis hadden
voltrokken. 62 Toch bleven vele Israëlieten standvastig en
waren
zij vastbesloten geen onreine spijzen te eten;
1Mak 1,63 zij wilden liever sterven dan zich met verboden spijzen te
besmetten en het heilig verbond te schenden. Ze werden dan ook ter dood
gebracht. 64 Zeer zwaar drukte Gods toorn op Israël.
1Mak 2,1 In die tijd trok Mattatias, een zoon van Johannes en kleinzoon
van Simeon, een priester uit het geslacht van Jojarib, weg uit
Jeruzalem en vestigde zich in Modein.
1Mak 2,2 Hij had vijf zonen: Johannes, bijgenaamd Gaddi,
1Mak 2,3 Simeon, die Tassi genoemd werd,
1Mak 2,4 Judas, die Makkabai genoemd werd,
1Mak 2,5 Eleazar, die Avaran genoemd werd, en Jonatan die Affus genoemd
werd.
1Mak 2,6 Bij het zien van de godslasterlijke dingen die in Juda en met
name in Jeruzalem gebeurden,
1Mak 2,7 riep hij uit: 'Wee mij! Ben ik geboren om getuige te zijn van
de vernietiging van mijn volk en de verwoesting van de heilige stad en
machteloos te moeten toezien hoe de stad aan de vijanden is uitgeleverd
en de tempel in de macht van vreemdelingen is?
1Mak 2,8 Jeruzalems tempel is als een man zonder aanzien,
1Mak 2,9 zijn prachtig vaatwerk is als buit weggevoerd. Jeruzalems
kinderen zijn omgebracht op haar pleinen, haar jonge mannen door het
zwaard van de vijand gedood.
1Mak 2,10 Is er een volk dat geen deel van haar koninkrijk heeft
gekregen en dat zich niet aan haar bezit verrijkt heeft?
1Mak 2,11 Al haar sieraden zijn haar ontnomen, van vrije vrouw is zij
slavin geworden.
1Mak 2,12 Zie eens hoe ons heiligdom, ons pronkjuweel, onze roem
verlaten ligt, want de volken hebben het ontwijd.
1Mak 2,13 Waartoe leven we nog?'
1Mak 2,14 Mattatias en zijn zonen scheurden hun kleren stuk, hulden
zich in zakken en gaven zich over aan bittere weeklach ten.
1Mak 2,15 Op zekere dag kwamen de koninklijke beambten die de bevolking
tot afval van de wet moesten dwingen, ook in de stad Modein om er
offers op te dragen.
1Mak 2,16 Veel Israëlieten gingen naar hen toe, maar Mattatias
en zijn zonen hielden zich afzijdig.
1Mak 2,17 De koninklijke beambten richtten zich daarom tot Mattatias
met deze woorden: 'U bent een man van gezag in deze stad; u geniet eer
en aanzien en hebt de steun van zonen en broers.
1Mak 2,18 Treed dus als eerste naar voren om het bevel van de koning te
volbrengen. Alle volken hebben er reeds gevolg aan gegeven en ook de
Judeeërs, met name degenen die nog in Jeruzalem wonen. Doet u
wat
de koning vraagt, dan zullen u en uw zonen worden opgenomen onder de
vrienden van de koning, dan zullen u en uw zonen geëerd worden
met
goud, zilver en aller lei andere geschenken.'
1Mak 2,19 Hierop antwoordde Mattatias met luider stem: 'Al gehoorzamen
ook alle volken in het rijk aan de koning, al valt iedereen van de
godsdienst van zijn voorvaders af om zich te voegen naar zijn bevelen,
1Mak 2,20 ik, mijn zonen en mijn broers blijven trouw aan het
voorvaderlijk verbond.
1Mak 2,21 Moge God ons ervoor behoeden de wet en haar geboden te
verloochenen.
1Mak 2,22 Wij geven geen gehoor aan het bevel van de koning en zullen
in geen enkel opzicht afwijken van hetgeen onze godsdienst ons gebiedt.'
1Mak 2,23 Nauwelijks had hij dat gezegd of voor aller ogen trad een
jood naar voren om volgens het bevel van de koning op het afgodenaltaar
van Modein te offeren.
1Mak 2,24 Toen Mattatias dat zag, ontstak hij in hevige woede en hij
trilde van verontwaardiging; hij gaf de vrije loop aan zijn rechtmatige
toorn, sprong vooruit en sneed de jood op het afgodsaltaar de keel af;
1Mak 2,25 daarna doodde hij ook de koninklijke beambte, die gekomen was
om het volk tot offeren te dwingen, en vernielde het afgodsaltaar.
1Mak 2,26 Zo toonde hij zijn ijver voor de wet evenals Pinechas dat
gedaan had met betrekking tot Zimri, de zoon van Sallum.
1Mak 2,27 Onmiddellijk trok Mattatias door de stad en riep met luider
stem: 'Alwie zijn ijver voor de wet wil tonen en het opneemt voor het
verbond, volge mij!'
1Mak 2,28 Hijzelf en zijn zonen lieten have en goed in de stad achter
en vluchtten het gebergte in.
1Mak 2,29 In die tijd waren velen die rechtvaardig en volgens de wet
wilden leven, uitgeweken naar de woestijn en daar hadden ze zich
gevestigd
1Mak 2,30 met hun zonen, hun vrouwen en hun vee; de toestand was hun
ondraaglijk geworden.
1Mak 2,31 Toen aan de koninklijke beambten en het garnizoen dat in
Jeruzalem in de Davidstad lag, gemeld werd, dat lieden die zich van het
bevel van de koning niets hadden aangetrokken naar de schuilplaatsen in
de woestijn waren uitgeweken,
1Mak 2,32 trokken zij met een groot leger op hen af. Zij slaagden erin
hun schuilplaats te bereiken en sloegen hun kamp tegenover hen op. Op
de sabbat ging het leger van de koning tot de aanval over
1Mak 2,33 al roepend: 'Nu is het genoeg! Kom tevoorschijn en doe wat de
koning beveelt, dan zullen jullie in leven blijven.'
1Mak 2,34 Maar de joden antwoordden: 'Wij komen niet tevoorschijn: wij
zijn niet van plan om op bevel van de koning de sabbat te schenden.'
1Mak 2,35 Onmiddellijk ging men tot de aanval over.
1Mak 2,36 Maar de joden verweerden zich niet, slingerden geen stenen
naar hen en sloten de toegang tot hun schuilplaats zelfs niet af.
1Mak 2,37 Zij riepen: 'Wij willen allen met een rein geweten de dood
ingaan; hemel en aarde zijn onze getuigen dat jullie ons
wederrechtelijk doden.'
1Mak 2,38 Het leger van de koning viel hen op de sabbat aan en ongeveer
duizend personen, mannen, vrouwen en kinderen vonden met hun vee de
dood.
1Mak 2,39 Toen Mattatias en zijn vrienden daarvan hoorden, bedreven zij
luidkeels rouw over hen.
1Mak 2,40 Daarop zeiden ze tegen elkaar: 'Als wij allemaal doen zoals
onze broeders en niet voor het behoud van ons leven en onze geboden de
wapens opnemen tegen de heidenen, zullen ze ons al heel gauw van de
aarde verdelgd hebben.'
1Mak 2,41 Nog diezelfde dag namen ze dit besluit: 'Als men ons op
sabbat aanvalt, zullen wij ons weren om niet te sterven zoals onze
broeders, die in hun eigen schuilplaatsen zijn omgekomen.'
1Mak 2,42 In die tijd sloot de partij van de Chasideeën zich
bij
hen aan; het waren strijdvaardige Israëlieten die met hart en
ziel
voor de wet opkwamen.
1Mak 2,43 Ook al degenen die ten gevolge van de ellendige toestand de
vlucht namen, kwamen hun gelederen versterken.
1Mak 2,44 Zij vormden nu een leger en in hun toorn sloegen ze de
zondaars neer en in hun woede degenen die zich om de wet niet
bekommerden; de overigen wisten zich te redden door naar de heidenen te
vluchten.
1Mak 2,45 Mattatias en zijn vrienden trokken door het land, vernielden
de afgodsaltaren,
1Mak 2,46 lieten onbesneden kinderen, die ze in het gebied van
Israël aantroffen, desnoods met geweld besnijden,
1Mak 2,47 en verjoegen degenen die in hun grote overmoed een eind
wilden maken aan de wet. Onder hun leiding kwam het verzet op gang;
1Mak 2,48 zij redden de wet uit de greep van de heidenen en hun
koningen en ontnamen de zondaars hun macht.
1Mak 2,49 Toen de laatste dagen van Mattatias gekomen waren, zei hij
tegen zijn zonen: 'Wij leven in een tijd waarin men de wet vermetel
veracht, maar ook in een tijd van bestraffing, in een tijd van
rampspoed en hevige toorn.
1Mak 2,50 Nu is het de tijd, mijn zonen, om uw ijver voor de wet te
tonen en uw leven te geven voor het verbond van onze voorvaderen.
1Mak 2,51 Denk aan wat onze voorvaderen geslacht na geslacht hebben
gedaan, dan zullen ook jullie grote roem verwerven en een onsterfelijke
naam.
1Mak 2,52 Is Abrahams trouw niet gebleken toen hij beproefd werd en
rekende God hem dat niet als gerechtigheid aan?
1Mak 2,53 Jozef hield zich aan zijn opdracht, ook toen hij in het nauw
gebracht werd en hij werd heer van Egypte.
1Mak 2,54 Pinechas, onze vader, heeft zijn ijver getoond voor de wet en
daarom werd hem het priesterschap voor eeuwig toegewezen.
1Mak 2,55 Jozua vervulde zijn opdracht en daarom werd hij rechter over
Israël.
1Mak 2,56 Kaleb heeft moedig getuigd voor het vergaderde volk en daarom
kreeg hij bezit in het land.
1Mak 2,57 Om zijn godvrezendheid verkreeg David voor altijd het
koningstroon.
1Mak 2,58 Elia heeft zijn ijver getoond voor de wet en daarom werd hij
opgenomen in de hemel.
1Mak 2,59 Chananja, Azarja en Misaël stelden hun vertrouwen op
God en daarom zijn ze voor de vuurdood behoed.
1Mak 2,60 Daniël werd om zijn rein geweten gered uit de muil
van de leeuwen.
1Mak 2,61 Zo kunnen jullie nagaan van geslacht tot geslacht dat allen
die op God vertrouwen niet bezwijken.
1Mak 2,62 Weest dus niet bang voor het dreigen van de zondaar, zijn
glorie gaat immers naar de mesthoop en de wormen;
1Mak 2,63 is hij vandaag nog hoog verheven, morgen is hij verdwenen;
teruggekeerd tot het stof waaruit hij voortgekomen is en met zijn
plannen is het gedaan.
1Mak 2,64 Kinderen, weest mannen en staat pal voor de wet, want
daardoor zullen jullie glorie verwerven.
1Mak 2,65 Van jullie broer Simeon weet ik dat hij een goed raadsman is:
luistert steeds naar hem, hij zal jullie vader zijn.
1Mak 2,66 Judas de Makkabeeër is van jongsaf een dapper
krijger
geweest: hij zal jullie legeraanvoerder zijn en de oorlog tegen de
heidenen leiden.
1Mak 2,67 Jullie moeten al degenen die de wet onderhouden rond jullie
verzamelen, dan kunnen jullie ons volk wreken
1Mak 2,68 en de heidenen vergelden wat ze ons hebben aangedaan. Houdt
je aan de voorschriften van de wet.'
1Mak 2,69 Na zijn zonen gezegend te hebben werd Mattatias met zijn
voorvaderen verenigd.
1Mak 2,70 Hij stierf in het honderdzevenenveertigste jaar en werd
begraven in het familiegraf in Modein. Heel Israël treurde in
diepe rouw over zijn dood.
1Mak 3,1 Judas die Makkabai genoemd wordt, nam de plaats van zijn vader
in;
1Mak 3,2 al zijn broers en al degenen die zich bij zijn vader hadden
aangesloten, boden hem hulp en geestdriftig streden ze voor
Israël.
1Mak 3,3 Hij heeft zijn volk alom beroemd gemaakt. Als een reus bekleed
met het borstpantser, omgord met zijn wapens, wierp hij zich in de
strijd en verdedigde het kamp met zijn zwaard.
1Mak 3,4 Hij vocht als een leeuw, als een leeuwenwelp die zich brullend
op zijn prooi stort.
1Mak 3,5 Die zich om de wet niet bekommerden spoorde hij op en joeg hij
na, die zijn volk in verwarring brachten gaf hij aan de vlammen prijs;
1Mak 3,6 voor hem krompen ze van schrik ineen en de bewerkers van het
kwaad werden met ontzetting geslagen. Onder zijn leiding werd de weg
gebaand naar de bevrijding.
1Mak 3,7 Door zijn krijgsverrichtingen bezorgde hij tal van koningen
bittere teleurstellingen, maar voor Jakob was hij een bron van vreugde.
Zijn gedachtenis blijft eeuwig in ere.
1Mak 3,8 Hij trok door de steden van Juda om er de goddelozen te
verdelgen; zo wendde hij Gods toorn van Israël af.
1Mak 3,9 Beroemd werd zijn naam tot de grenzen der aarde; die verloren
dreigden te gaan heeft hij weer bijeen gebracht.
1Mak 3,10 Apollonius had uit de omliggende volken een leger
bijeengebracht, waaronder een aanzienlijk contingent uit Samaria, om
met Israël de strijd aan te binden.
1Mak 3,11 Toen Judas dat hoorde, trok hij hem tegemoet, versloeg hem en
doodde hem. Velen van Apollonius' soldaten sneuvelden, de rest nam de
vlucht.
1Mak 3,12 De joden maakten hun wapens buit; Judas nam het zwaard van
Apollonius; voortaan streed hij met dat zwaard.
1Mak 3,13 Toen Seron, de bevelhebber van het leger van Syrië,
vernam dat Judas een massa lieden om zich had verzameld, waaronder een
groep wetsgetrouwen alsook strijdbare mannen,
1Mak 3,14 zei hij bij zichzelf: 'Dit is mijn kans om naam te maken en
beroemd te worden in het koninkrijk: ik ga strijden tegen Judas en zijn
aanhang, die het bevel van de koning naast zich neerleggen.'
1Mak 3,15 Zo rukte ook hij op met een sterk leger van goddelozen, die
hem wilden helpen om de Israëlieten af te straffen.
1Mak 3,16 Op het ogenblik dat hij bij de steile weg naar Bet-choron was
gekomen, trok Judas hem met een kleine groep tegemoet.
1Mak 3,17 Bij het zien van het leger dat op hen afkwam, zeiden Judas'
soldaten tegen hem: 'Hoe kunnen wij met ons kleine aantal de strijd
aanbinden met zo'n groot en sterk leger? Daar komt nog bij dat wij ons
slap voelen omdat we vandaag nog niet gegeten hebben.'
1Mak 3,18 Judas antwoordde daarop: 'Een groot leger kan gemakkelijk in
handen vallen van een klein leger: voor de hemel maakt het geen
verschil of Hij redding moet brengen door velen of door weinigen.
1Mak 3,19 In de oorlog hangt de overwinning niet af van de grootte van
het leger, maar van de hulp van boven.
1Mak 3,20 Vol overmoed en haat tegen de wet komen zij op ons af om ons
en onze vrouwen en kinderen om te brengen en ons uit te plunderen;
1Mak 3,21 maar wij, wij strijden voor ons leven en onze heilige
gebruiken.
1Mak 3,22 Hij zal ze voor onze ogen verpletteren. Weest dus niet bang
voor hen.'
1Mak 3,23 Nauwelijks had hij dat gezegd of plotseling stormde hij op de
vijand los. Seron werd met zijn leger onder hun slagen verpletterd.
1Mak 3,24 Zij achtervolgden hem over de steile weg van Bet-choron tot
aan de vlakte; van de vijand sneuvelden er ongeveer achthonderd man, de
rest vluchtte naar het land der Filistijnen.
1Mak 3,25 Van nu af begon men de kracht van Judas en zijn broers te
duchten en angst voor hen maakte zich meester van de volken rondom.
1Mak 3,26 Zelfs de koning hoorde van hem en de hele wereld sprak over
zijn gevechten.
1Mak 3,27 Bij het horen van deze gebeurtenissen ontstak koning
Antiochus in toorn en gaf bevel al de legers van zijn rijk te verenigen
in een ontzettend groot leger.
1Mak 3,28 Hij opende zijn schatkist, betaalde zijn troepen een jaar
soldij vooruit en wees ze erop dat ze op alles voorbereid moesten zijn.
1Mak 3,29 Toen hij merkte dat het geld in de schatkist opraak te en de
inkomsten uit de belasting in zijn gebied geslonken waren, als gevolg
van de rampzalige opstanden die hij had uitgelokt door in het land de
eeuwenoude gewoonten af te schaffen,
1Mak 3,30 vreesde hij, zoals reeds meer dan eens was voorgekomen, niet
in staat te zijn zijn uitgaven te bestrijden, laat staan schenkingen te
doen, wat hij tot dan toe met kwistige hand en rijkelijker dan de
vroegere koningen gedaan had.
1Mak 3,31 Ten einde raad besloot hij naar Perzië te gaan om de
belastingen van die gebieden te innen en veel geld bijeen te brengen.
1Mak 3,32 De behartiging van 's konings aangelegenheden en in de landen
gelegen tussen de Eufraat en de grens van Egypte liet hij over aan
Lysias, een man van aanzien en van koninklijke bloede.
1Mak 3,33 Hij belastte hem tot zijn terugkeer ook met de opvoeding van
zijn zoon Antiochus.
1Mak 3,34 Hij vertrouwde hem de helft van zijn legers toe alsmede de
olifanten. Hij droeg hem op ervoor te zorgen dat al wat hij wilde
uitgevoerd werd; met name moest hij naar Judea en Jeruzalem
1Mak 3,35 een leger sturen om de weerstand van Israël te
breken en
wat er aan joden in Jeruzalem nog woonde uit te roeien, de herinnering
aan hen in die stad uit te wissen,
1Mak 3,36 hun gebied met vreemdelingen te bevolken en hun land onder
dezen te verdelen.
1Mak 3,37 In het jaar honderdzevenenveertig vertrok de koning met de
andere helft van zijn legers vanuit zijn residentie Antiochië,
stak de Eufraat over en trok door de hoger gelegen gebieden.
1Mak 3,38 Onder de vrienden van de koning wees Lysias enkele dappere
mannen aan, Ptolemeus, de zoon van Dorymenes, Nikanor en Gorgias,
1Mak 3,39 en zond hen met veertigduizend man voetvolk en zevenduizend
ruiters naar het land van Juda om het volgens het bevel van de koning
te verwoesten.
1Mak 3,40 Met heel die legermacht gingen ze dus op weg en in Judea
aangekomen sloegen ze hun kamp op in de vlakte bij Emmaüs.
1Mak 3,41 Toen de kooplui uit de streek het nieuws ter ore kwam,
begaven zij zich met zeer veel zilver en goud alsmede boeien naar het
kamp om de Israëlieten als slaven op te kopen. Bij het
Syrische
leger sloten zich ook troepen uit Idumea en uit het land der
Filistijnen aan.
1Mak 3,42 Judas en zijn broers beseften dat de toestand zeer
verslechterd was, nu de legers reeds in hun gebied lagen en, naar zij
te weten waren gekomen, de koning bevel had gegeven hun volk geheel en
al uit te roeien.
1Mak 3,43 Daarom zeiden ze tegen elkaar: 'Wij moeten ons verzetten
tegen de vernietiging van ons volk en strijden voor ons volk en de
tempel.'
1Mak 3,44 Het volk werd bijeengeroepen om zich klaar te maken voor de
strijd en om te bidden en een beroep te doen op Gods medelijden en
barmhartigheid.
1Mak 3,45 Jeruzalem lag verlaten als een woestijn: geen van haar
kinderen ging er in of uit; de tempel was geschonden, vreemdelingen
lagen in haar burcht, ze was een herberg geworden voor de heidenen. De
vreugde was uit Jakob verdwenen, fluit en citer waren verstomd.
1Mak 3,46 Het volk kwam bijeen in Mispa, tegenover Jeruzalem gelegen,
omdat er vroeger in Mispa een bedeplaats voor Israël was
geweest.
1Mak 3,47 Zij vastten die dag, hulden zich in zakken, strooi den as op
hun hoofd en scheurden hun kleren.
1Mak 3,48 Daarna rolden ze het boek van de wet open met hetzelfde doel
als waarom de heidenen hun afgodsbeeld en ondervragen.
1Mak 3,49 Zij hadden de priesterlijke gewaden, de eerstelingen en de
tienden meegebracht en de Nazireeërs opgeroepen wier tijd
verstreken was.
1Mak 3,50 Zij riepen met luider stem naar de hemel: 'Wat moeten wij
hiermee doen, waar moeten wij ze heenbrengen?
1Mak 3,51 Uw tempel is geschonden en ontwijd, uw priesters zijn
vernederd en treuren.
1Mak 3,52 En nu hebben de heidenen zich aaneengesloten om ons te
verdelgen. Gij weet wat ze tegen ons in het schild voeren.
1Mak 3,53 Hoe kunnen wij tegen hen stand houden, als Gij ons niet
helpt?'
1Mak 3,54 Toen bliezen ze op de trompetten en stieten luide kreten uit.
1Mak 3,55 Daarna stelde Judas aanvoerders aan over het volk,
aanvoerders over duizend man, over honderd, vijftig en tien man.
1Mak 3,56 In overeenstemming met de bepalingen van de wet gaf Judas aan
degenen die een huis bouwden, of pas gehuwd waren, of een wijngaard
hadden geplant, en aan degenen die bang waren, verlof om naar huis
terug te keren.
1Mak 3,57 Daarna brak het leger op en sloeg het kamp op ten zuiden van
Emmaüs.
1Mak 3,58 Toen zei Judas: 'Rust u toe voor de strijd en weest dapper.
Morgenvroeg moeten jullie klaar staan om de strijd aan te binden met
deze heidenen, die zich aaneengesloten hebben om ons uit te roeien en
onze tempel te verwoesten.
1Mak 3,59 Het is beter voor ons op het slagveld te sterven dan getuigen
te moeten zijn van de ellende van ons volk en van de tempel.
1Mak 3,60 Maar wat in de hemel besloten is, dat zal geschieden.'
1Mak 4,1 's Nachts brak Gorgias met vijfduizend man voetvolk en duizend
uitgelezen ruiters op
1Mak 4,2 om het kamp van de joden te overvallen en ze onverhoeds neer
te slaan. Mannen uit de burcht dienden hun tot gids.
1Mak 4,3 Zodra Judas dat vernam, brak ook hij met zijn dappere mannen
op om het leger van de koning, dat in Emmaüs lag, te verslaan
1Mak 4,4 nog voordat het in slagorde opgesteld was.
1Mak 4,5 Toen Gorgias's nachts bij het kamp van Judas kwam, trof hij er
niemand aan. Overtuigd dat de joden voor hem gevlucht waren, ging hij
naar hen op zoek in de bergen.
1Mak 4,6 Bij het aanbreken van de dag verscheen Judas met drieduizend
man in de vlakte. Terwijl ze zelf niet beschikten over de
verdedigingswapens en zwaarden die ze wensten,
1Mak 4,7 zagen ze dat het kamp van de heidenen zwaar verschanst was, en
omringd door de ruiterij, bestaande uit geschoolde soldaten.
1Mak 4,8 Daarom zei Judas tot zijn mannen: 'Weest niet bang voor hun
aantal en laat je niet uit het veld slaan als ze de aanval inzetten.
1Mak 4,9 Denkt eraan hoe onze vaderen bij de Rode Zee werden gered,
toen Farao hen met een leger achtervolgde.
1Mak 4,10 Laten we nu de hemel aanroepen, opdat Hij ons gunstig gezind
zij, het verbond met onze vaderen gedenkt en dit leger vandaag nog voor
onze ogen verplettert.
1Mak 4,11 Dan zullen alle volken weten, dat er iemand is die
Israël verlost en bevrijdt.'
1Mak 4,12 Toen de vreemdelingen de joden op hen zagen afkomen
1Mak 4,13 trokken zij het kamp uit om de strijd aan te binden. De
mannen van Judas bliezen op de trompetten
1Mak 4,14 en vielen aan. De heidenen werden verslagen en namen de
vlucht naar de vlakte;
1Mak 4,15 maar degenen die niet zo snel konden wegkomen, vielen allen
onder het zwaard van de joden, die hen achter volgden tot Gezer en de
vlakten van Idumea, Azotus en Jamnia. Van de heidenen sneuvelden
ongeveer drieduizend man.
1Mak 4,16 Toen Judas met zijn leger van de achtervolging terugkeerde,
1Mak 4,17 zei hij tot het volk: 'Werp je niet op de buit, want er staat
nog een strijd te wachten:
1Mak 4,18 Gorgias bevindt zich met zijn leger niet ver van ons in de
bergen. Bied nu het hoofd aan onze vijanden en strijd tegen hen, daarna
kunnen jullie je in alle gerustheid van de buit meester maken.'
1Mak 4,19 Judas had dit nog niet gezegd of daar verscheen een
legerafdeling, die vanuit het gebergte het terrein verkende.
1Mak 4,20 Dezen ontdekten dat hun makkers op de vlucht waren gedreven
en dat het kamp in brand gestoken was, want uit de rook die men waarnam
bleek duidelijk wat er was voorgevallen.
1Mak 4,21 Bij deze ontdekking ontstelden ze hevig en toen ze bovendien
bemerkten, dat het leger van Judas in de vlakte klaar stond voor de
aanval,
1Mak 4,22 namen ze allen de vlucht naar het land van de Filistijnen.
1Mak 4,23 Daarop ging Judas over tot de plundering van het kamp; men
maakte veel goud en zilver buit, paars - en echt roodpurperen stoffen
en andere zeer kostbare dingen.
1Mak 4,24 Op hun terugtocht zongen ze de hemel het lof - en danklied
toe: 'Hij is goed en eeuwig duurt zijn barmhartigheid.'
1Mak 4,25 Die dag is Israël op een grootse wijze gered.
1Mak 4,26 De vreemdelingen die ontkomen waren, gingen Lysias al het
gebeurde melden.
1Mak 4,27 Bij het horen hiervan raakte hij van zijn stuk en werd hij
moedeloos, omdat het met Israël niet gegaan was, zoals hij het
had
gewild en er niets was terechtgekomen van wat de koning hem had
opgedragen.
1Mak 4,28 Het jaar daarop wierf hij een leger aan van zestig duizend
uitgelezen infanteristen en vijfduizend ruiters om met de joden voor
goed af te rekenen.
1Mak 4,29 Dat leger trok naar Idumea en sloeg het kamp op bij Bet-sur.
Judas trok hun met tienduizend man tegemoet.
1Mak 4,30 Toen hij zag hoe sterk het leger was, bad hij: 'Geloofd zijt
Gij, redder van Israël, Gij die door uw dienaar David de
aanval
van de reus hebt gebroken en het leger van de Filistijnen hebt
overgeleverd aan Jonatan, de zoon van Saul, en aan zijn wapendrager.
1Mak 4,31 Laat ook dit leger in handen vallen van uw volk
Israël en laat ze beschaamd staan over hun voetvolk en ruiters.
1Mak 4,32 Zaai paniek onder hen, schok het vertrouwen dat zij in hun
kracht stellen en laat ze de nederlaag lijden zo dat ze de moed opgeven.
1Mak 4,33 Vel ze neer met het zwaard van hen die U liefhebben. Dan
zullen allen die uw naam kennen, U met lofzangen prijzen.'
1Mak 4,34 Daarop raakten de legers slaags; in het handgemeen vielen er
aan de kant van Lysias ongeveer vijfduizend man.
1Mak 4,35 Toen Lysias zag dat zijn troepen in slagorde het dreigden te
begeven, terwijl die van Judas zelfvertrouwen hadden gekregen en
vastbesloten waren te leven of eervol te sterven, trok hij af en ging
naar Antiochië terug. Hij wierf troepen aan om met een nog
sterker
leger opnieuw Judea binnen te vallen.
1Mak 4,36 Nu zeiden Judas en zijn broers: 'Onze vijanden zijn
verslagen: laten we dus optrekken om de tempel te zuiveren en wederom
in te wijden.'
1Mak 4,37 Heel het leger verzamelde zich en trok op naar de berg Sion.
1Mak 4,38 Toen ze de verlatenheid van de tempel zagen met het ontwijde
brandofferaltaar, met de door brand verwoeste poorten, met het
struikgewas in de voorhoven even dicht als in een bos of op een berg,
met de vernielde zalen,
1Mak 4,39 scheurden ze hun kleren, hieven een luide weeklacht aan,
bestrooiden zich met as
1Mak 4,40 en wierpen zich plat ter aarde; en op het signaal van de
trompetten riepen ze luide ten hemel.
1Mak 4,41 Vervolgens wees Judas mannen aan, die de bezetting van de
burcht in bedwang moesten houden zolang de reiniging van de tempel
duurde.
1Mak 4,42 Verder koos hij priesters uit van onbesproken gedrag, die
trouw waren aan de wet,
1Mak 4,43 om het heiligdom te zuiveren en de stenen die het ontwijd
hadden, naar een onreine plaats af te voeren.
1Mak 4,44 Overleggend wat ze met het ontwijde brandofferaltaar moesten
doen,
1Mak 4,45 kwamen ze op de goede gedachte het af te breken; dan zou dat
altaar dat door de heidenen was ontwijd, nooit een reden kunnen zijn om
met de joden de spot te drijven. Ze braken het dus af,
1Mak 4,46 maar legden de stenen op een passende plaats op de tempelberg
in afwachting van het optreden van een profeet die daarover een
uitspraak zou doen.
1Mak 4,47 Daarna bouwden ze van ongehouwen stenen, zoals de wet dat
voorschrijft, een nieuw altaar naar het model van het vorige.
1Mak 4,48 Zij herstelden de tempel en het inwendige van het tempelhuis
en zuiverden de voorhoven.
1Mak 4,49 Zij vervaardigden nieuwe heilige vaten en plaatsten de
luchter, het reukofferaltaar en de tafel voor de toonbroden in de
tempel.
1Mak 4,50 Daarna brandden ze wierook op het reukofferaltaar en
ontstaken de lampen op de luchter om de tempel te verlichten,
1Mak 4,51 plaatsten de broden op de tafel en hingen de gordijnen op;
daarmee was het werk dat ze ondernomen hadden, voltooid.
1Mak 4,52 In de vroege morgen van de vijfentwintigste van de negende
maand, dus de maand Kislew, van het jaar honderdachtenveertig
1Mak 4,53 droegen ze volgens de voorschriften van de wet op het nieuwe
brandofferaltaar dat ze hadden gebouwd, een offer op.
1Mak 4,54 Op dezelfde tijd en op dezelfde dag waarop de volken het
altaar hadden ontwijd, werd het onder het zingen van lofliederen,
begeleid met citers, lieren en cimbalen, weer ingewijd.
1Mak 4,55 Al het volk wierp zich in aanbidding ter aarde neer en loofde
de hemel die hun ondernemingen had doen slagen.
1Mak 4,56 Acht dagen lang vierden zij het feest van de altaar wijding,
waarbij ze vol vreugde brandoffers opdroegen, alsmede lof - en
dankoffers.
1Mak 4,57 Zij versierden de voorgevel van de tempel het gouden kransen
en schilden, herstelden de poorten en de zalen en plaatsten nieuwe
deuren.
1Mak 4,58 Er heerste een zeer grote vreugde onder het volk omdat de
smaad, hun door de heidenen aangedaan, was weggenomen.
1Mak 4,59 In overleg met zijn broers en geheel de volksvergadering van
Israël bepaalden Judas, dat ze, zolang ze leefden, het feest
van
de altaarwijding jaarlijks acht dagen lang, te beginnen op de
vijfentwintingste van de maand Kislew, in vreugde en blijdschap zouden
vieren.
1Mak 4,60 In diezelfde tijd versterkten ze ook de berg Sion met een
hoge ringmuur en zware torens, om te verhinderen dat de heidenen de
heilige plaats nog eens zouden onteren;
1Mak 4,61 ter bewaking plaatste Judas er een garnizoen. Bovendien
versterkte hij Bet-sur, opdat het volk een vesting zou hebben aan de
grens van Idumea.
1Mak 5,1 Toen de heidenen rondom hoorden, dat het brandoffer altaar
herbouwd en de tempel in zijn vroegere staat hersteld was, ontstaken ze
in hevige toorn en
1Mak 5,2 besloten de nakomelingen van Jakob die onder hen woonden uit
te roeien; reeds sloegen ze de hand aan hen om hen te vernietigen.
1Mak 5,3 Daarom trok Judas ten strijde tegen de zonen van Esau in
Idumea, die de Israëlieten in Akrabattene belaagden. Hij
bracht
hen een zware nederlaag toe, beknotte hun macht en plunderde hen uit.
1Mak 5,4 Vervolgens keerde hij zich tegen de zonen van Bajan, die in
hun laagheid een valstrik en een struikelblok voor het volk waren en
vanuit hinderlagen langs de wegen de joden overvielen.
1Mak 5,5 Zij moesten zich voor Judas in hun torens terugtrek ken; hij
sloeg er het beleg om, sprak de banvloek over hen uit en stak de
torens, met allen die erin waren, in brand.
1Mak 5,6 Daarna trok hij naar de Ammonieten, waar hij op een sterk en
talrijk leger stiet, aangevoerd door Timoteüs.
1Mak 5,7 Na tal van gevechten weken ze voor Judas en hij versloeg hen.
1Mak 5,8 Na Jazer met de onderhorige plaatsen veroverd te hebben,
keerde hij naar Judea terug.
1Mak 5,9 Toen de heidenen in Gilead samenspanden om de
Israëlieten
in hun gebied uit te roeien, vluchtten die naar de vesting Datema.
1Mak 5,10 Vandaar zonden ze naar Judas en zijn broers een brief met de
volgende inhoud: De volken rondom ons spannen tegen ons samen om ons
uit te roeien.
1Mak 5,11 Zij bereiden zich voor om onder aanvoering van
Timoteüs de vesting waarin wij gevlucht zijn, te veroveren.
1Mak 5,12 Kom dus en red ons uit hun handen. Velen van ons zijn reeds
gevallen.
1Mak 5,13 Al onze broeders in het gebied van Tobia zijn ter dood
gebracht, hun vrouwen, kinderen en bezittingen buit gemaakt; ongeveer
duizend man heeft men daar omgebracht.
1Mak 5,14 Men was nog niet klaar met het lezen van die brief, toen er
ook uit Galilea boden in gescheurde kleren aankwamen met eenzelfde
tijding:
1Mak 5,15 Ptolemais, Tyris, Sidon en heel het niet-joodse Galilea
spannen samen om ons uit te roeien.
1Mak 5,16 Toen Judas en het volk dat hoorden, belegden ze een grote
vergadering, om te beraadslagen wat ze konden doen voor hun broeders,
die door de volken werden aangevallen en in nood verkeerden.
1Mak 5,17 Judas zei tot zijn broer Simon: 'Kies mannen uit en ga je
broeders in Galilea bevrijden, ik zelf zal met mijn broer Jonatan naar
Gilead gaan.'
1Mak 5,18 Jozef, de zoon van Zekarja, en Azarja, leider van het volk,
liet hij met de rest van het leger in Judea om het land te beschermen.
1Mak 5,19 Hij gaf hun dit bevel: 'U staat aan het hoofd van deze
troepen, maar u mag niet de strijd aanbinden met de heidenen, zolang
wij niet terug zijn.'
1Mak 5,20 Simon kreeg drieduizend man voor de veldtocht naar Galilea,
Judas achtduizend voor die naar Gilead.
1Mak 5,21 Simon rukte dus op naar Galilea. Na een reeks van gevechten
weken de heidenen voor hem
1Mak 5,22 en hij achtervolgde ze tot aan de poort van Ptoleais. Van de
heidenen sneuvelden ongeveer drieduizend man; hun uitrusting maakte hij
buit.
1Mak 5,23 De joden van Galilea en Arbakte nam hij met vrouwen, kinderen
en al hun bezittingen mee en onder grote vreugde bracht hij ze naar
Judea.
1Mak 5,24 Judas Makkabai en zijn broer Jonatan staken de Jordaan over.
Na een mars van drie dagen door de woestijn
1Mak 5,25 ontmoetten zij Nabateeërs, die hen vriendelijk
ontvingen
en hun alles verhaalden wat hun broeders in Gilead was overkomen.
1Mak 5,26 'Veel joden zitten ingesloten in Bosora en Bozor, in Alema,
Chasfo, Maked en Karnain, stuk voor stuk sterke en grote steden;
1Mak 5,27 ook in de overige steden van Gilead zijn er ingesloten. En er
worden maatregelen getroffen om morgen de vestingen aan te vallen, in
te nemen en alle joden op een en dezelfde dag om te brengen.'
1Mak 5,28 Hierop veranderden Judas en zijn leger meteen hun plan en
sloegen de weg naar de woestijn van Bosora in. Zij veroverden die stad,
joegen alle mannen over de kling, maakten hun bezittingen buit en
staken de stad in brand.
1Mak 5,29 's Nachts vertrokken zij vandaar en rukten op naar de vesting.
1Mak 5,30 Toen het licht werd zagen zij een ontelbare menigte die
ladders en stormtuig aansjouwden om zich van de vesting meester te
maken, terwijl ze vanuit de vesting bestookt werden.
1Mak 5,31 Judas begreep dat de strijd reeds ontbrand was. Terwijl uit
de stad luid geschreeuw en trompetgeschal ten hemel steeg,
1Mak 5,32 zei Judas tot zijn manschappen: 'Strijdt vandaag voor uw
broeders!'
1Mak 5,33 In drie groepen vielen zij, onder trompetgeschal en het
uitroepen van gebeden, de belegeraars van achteren aan.
1Mak 5,34 Toen het leger van Timoteüs bemerkte, dat het
Makkabai
was, sloeg het op de vlucht. Judas bracht hun zware verliezen toe: die
dag sneuvelden er van hen ongeveer achtduizend man.
1Mak 5,35 Vandaar ging Judas naar Alema, viel het aan en veroverde het;
hij doodde alle mannen, plunderde de stad en stak haar in brand.
1Mak 5,36 Daarna trok hij verder en veroverde Chasfo, Makked, Bozor en
de overige steden van Gilead.
1Mak 5,37 Na deze gebeurtenissen bracht Timoteüs een nieuw
leger
op de been en sloeg zijn kamp op tegenover Rafon aan de overzijde van
de beek.
1Mak 5,38 Judas zond spionnen om het kamp te verkennen. Deze meldden
hem: 'Alle volken rondom ons hebben zich bij hem aangesloten, zodat hij
over een zeer groot leger beschikt;
1Mak 5,39 ook Arabieren heeft hij als hulptroepen gehuurd. Ze hebben
hun kamp opgeslagen aan de overzijde van de beek en staan klaar om
tegen u op te trekken.' Judas trok ze tegemoet.
1Mak 5,40 Toen Judas met zijn leger de beek, die vol water stond,
naderde, zei Timoteüs tot zijn legeroversten: 'Als hij voor
ons de
beek oversteekt, zijn wij niet in staat hem het hoofd te bieden, dan is
hij ons zeker de baas;
1Mak 5,41 maar is hij bang en slaat hij aan de overzijde van de beek
zijn kamp op, dan steken wij over en zijn we hem de baas.'
1Mak 5,42 Toen Judas bij de beek gekomen was, liet hij de
legerschrijvers aan de beek postvatten met dit bevel: 'Zorgt ervoor dat
niemand zijn tent opslaat, maar dat allen ten strijde trekken.'
1Mak 5,43 Judas stak als eerste naar de vijand over, gevolgd door heel
het leger. De heidenen moesten voor hen wijken, wierpen hun wapens weg
en vluchtten naar de tempel van Kar nain.
1Mak 5,44 Maar de joden veroverden de stad en staken de tempel met
allen die erin waren in brand. Karnain werd onderworpen en was niet
meer in staat zich tegen Judas te verzetten.
1Mak 5,45 Judas bracht alle Israëlieten die in Gilead woonden,
van
hoog tot laag, met hun vrouwen, kinderen en bezittingen bijeen en trok
met heel die menigte naar het land van Juda.
1Mak 5,46 Zo bereikten ze Efron, een grote en zwaar versterkte stad; de
weg liep door de stad heen en het was niet mogelijk om er links of
rechts langs te trekken.
1Mak 5,47 De inwoners van de stad sloten hen buiten en blok keerden de
poorten met stenen.
1Mak 5,48 Judas maakte hun zijn vreedzame bedoelingen kenbaar: 'Wij
willen door uw gebied trekken om naar ons land te gaan; niemand zal u
enig kwaad doen, wij willen alleen maar vrije doortocht.' Maar men
weigerde de poorten voor hem te openen.
1Mak 5,49 Toen liet Judas in zijn leger afkondigen dat ieder halt moest
houden op de plaats waar hij zich bevond.
1Mak 5,50 Daarna ging zijn leer tot de aanval over en bestook te de
stad heel die dag en heel die nacht, waarna ze zich overgaf.
1Mak 5,51 Alle mannen joeg Judas over de kling, hij maakte de stad met
de grond gelijk en trok met de buit over de lijken door de stad heen.
1Mak 5,52 Daarna staken ze de Jordaan over naar de grote vlakte van
Bet-san.
1Mak 5,53 Intussen zorgde Judas ervoor, dat de achterblijvers weer bij
de groep kwamen en gedurende de hele tocht moedigde hij het volk aan.
Na hun aankomst in het land van Juda
1Mak 5,54 bestegen ze vol vreugde en blijdschap de berg Sion en droegen
er brandoffers op, omdat er niemand van hen was gesneuveld, maar allen
behouden waren teruggekeerd.
1Mak 5,55 In de tijd dat Judas en Jonatan in Gilead waren en zijn broer
Simon in Galilea was ter hoogte van Ptolemais,
1Mak 5,56 hoorden de legeroversten Jozef, de zoon van Zekarja, en
Azarja, van hun heldendaden en gevechten.
1Mak 5,57 Ze zeiden tegen elkaar: 'Laten ook wij ons roem verwerven
door te gaan strijden tegen de heidenen rondom ons.'
1Mak 5,58 Zij riepen hun leger op en trokken naar Jamnia.
1Mak 5,59 Gorgias deed met zijn mannen een uitval uit de stad en bond
de strijd met hen aan.
1Mak 5,60 Jozef en Azarja werden verslagen en achtervolgd tot aan de
grens van Judea. Die dag sneuvelden er van de Israëlieten
ongeveer
tweeduizend man.
1Mak 5,61 Deze zware nederlaag trof het volk, omdat ze niet naar Judas
en zijn broers hadden geluisterd, maar van helden daden hadden gedroomd.
1Mak 5,62 Zij behoorden nu eenmaal niet tot het geslacht van die
mannen, aan wie het gegeven was de bevrijding van Israël te
bewerken.
1Mak 5,63 Judas, een kerel uit een stuk, en zijn broers stonden in zeer
hoog aanzien bij heel Israël en zelfs bij alle volken waar hun
naam maar bekend was;
1Mak 5,64 van alle kanten kwam men ze gelukwensen.
1Mak 5,65 Judas trok met zijn broers naar het zuiden om tegen de zonen
van Esau te strijden; hij veroverde Hebron en de onderhorige plaatsen,
slechtte de vestingwerken en stak de torens rondom de stad in brand.
1Mak 5,66 Hij brak op en trok door Marisa naar het land der Filistijnen.
1Mak 5,67 Die dag sneuvelden er in een gevecht enige priesters, die
zich door heldendaden wilden onderscheiden en daarom ondoordacht ten
strijde waren getrokken.
1Mak 5,68 Vervolgens boog Judas af naar Azotus in het land der
Filistijnen, vernielde er de altaren, verbrandde er de afgodsbeelden,
plunderde de steden en keerde naar het land van Juda terug.
1Mak 6,1 Op zijn tocht door de hoger gelegen gebieden hoorde koning
Antiochus van een stad Elymes in Perzië, die beroemd was om
haar
rijkdom, haar zilver en goud.
1Mak 6,2 Haar tempel moest zeer rijk zijn en in het bezit van de gouden
schilden, helmen, borstpantsers en wapens die de Macedonische koning
Alexander, de zoon van Filippus, de eerste koning der Grieken, daar had
achtergelaten.
1Mak 6,3 Hij trok er dus heen en trachtte de stad in te nemen en te
plunderen, maar hij slaagde er niet in, omdat zijn voornemen aan de
inwoners bekend was geworden.
1Mak 6,4 Gewapenderhand verzetten zij zich tegen hem en hij moest de
vlucht nemen. Diep teleurgesteld vertrok Antiochus vandaar om naar
Babel terug te keren.
1Mak 6,5 Hij bevond zich nog in Perzië, toen men hem kwam
melden,
dat de legers die naar het land van Juda waren getrokken, verslagen
waren;
1Mak 6,6 ook Lysias, die aan het hoofd van een sterk leger was
opgerukt, had voor de joden de wijk moeten nemen. Dezen waren door hun
wapens, hun troepenmacht en de grote buit, op de verslagen legers
behaald, een geduchte macht geworden.
1Mak 6,7 De gruwel die hij op het brandofferaltaar in Jeruzalem had
laten oprichten, hadden ze afgebroken en de hoge muren rondom de tempel
hersteld; ook zijn stad Bet-sur hadden ze ommuurd.
1Mak 6,8 Toen de koning dat hoorde, stond hij verbijsterd; hevig
geschokt wierp hij zich op zijn bed en werd ziek van verdriet, omdat
het hem niet was gegaan, zoals hij had ver langd.
1Mak 6,9 Zo lag hij daar vele dagen lang ten prooi aan her haalde
aanvallen van grote zwaarmoedigheid. Toen hij dacht dat hij ging
sterven,
1Mak 6,10 ontbood hij al zijn vrienden en zei tot hen: 'De slaap is van
mijn ogen geweken en mijn hart is van kommer gebroken.
1Mak 6,11 Ik heb tot mezelf gezegd: wat een kwelling is mijn bestaan
geworden en wat een vloed van leed is over mij gekomen, terwijl ik toch
zo mild was en bemind ondanks mijn macht.
1Mak 6,12 Maar nu herinner ik mij al het kwaad dat ik Jeruzalem heb
berokkend door beslag te leggen op al het zilveren en gouden vaatwerk
en door zonder reden de bewoners van Juda te laten uitroeien.
1Mak 6,13 Dat moet de reden zijn waarom deze rampen mij treffen en ik
van verdriet en ellende omkom op vreemde bodem.'
1Mak 6,14 Hij liet Filippus, een van zijn vrienden, komen en belastte
hem met het bestuur van heel zijn rijk.
1Mak 6,15 Hij gaf hem zijn diadeem, zijn mantel en zijn ring en droeg
hem de opvoeding van zijn zoon Antiochus op, die hij moest voorbereiden
op het koningschap.
1Mak 6,16 Koning Antiochus stierf daar in het jaar
honderdnegenenveertig.
1Mak 6,17 Toen Lysias de dood van de koning vernam, riep hij diens
minderjarige zoon Antiochus, voor wiens opvoeding hij zorg had
gedragen, tot koning uit en gaf hem de naam Eupator.
1Mak 6,18 De bezetting van de burcht maakte het de Israëlieten
in
de omgeving van de tempel voortdurend lastig, trachtte hun op alle
mogelijke manieren schade toe te brengen en vormde een steunpunt voor
de heidenen.
1Mak 6,19 Daarom besloot Judas ze uit de weg te ruimen en riep hij heel
het volk op om de burcht te gaan belegeren.
1Mak 6,20 Het volk kwam bijeen en begon de belegering in het jaar
honderdvijftig. Men bouwde geschutstellingen en maakte
belegeringswerktuigen.
1Mak 6,21 Uit de burcht wisten enkele mannen door de blokkade heen te
breken en tezamen met enige afvallige Israëlieten, die zich
bij
hen aansloten,
1Mak 6,22 reisden ze naar de koning en zeiden tot hem: 'Wan neer zult u
ons eindelijk recht verschaffen en onze broeders wreken?
1Mak 6,23 Wij hebben uw vader gaarne gediend; we hebben ons aan zijn
voorschriften gehouden en zijn bevelen opgevolgd.
1Mak 6,24 Maar daarom hebben onze volksgenoten zich van ons afgekeerd;
meer nog: al wie van ons in hun handen viel, werd ter dood gebracht en
onze bezittingen hebben ze in beslag genomen.
1Mak 6,25 Niet alleen naar ons hebben ze de hand uitgestoken, maar ook
naar al uw gebieden.
1Mak 6,26 En nu hebben ze het beleg geslagen voor de burcht in
Jeruzalem om er zich meester van te maken. De tempel en Bet-sur hebben
ze reeds versterkt.
1Mak 6,27 Als u niet onmiddellijk ingrijpt, zullen ze nog erger dingen
doen zonder dat u het hun kunt beletten.'
1Mak 6,28 Toen de koning dat hoorde, ontstak hij in toorn en riep hij
al zijn vrienden, de bevelhebbers van het voetvolk en van de ruiterij
bijeen;
1Mak 6,29 ook uit de andere rijken en van de eilanden in de zee boden
huurtroepen hem hun diensten aan.
1Mak 6,30 Zo telde zijn leger honderdduizend man voetvolk,
twintigduizend ruiters en tweeëndertig olifanten, die voor de
oorlog waren afgericht.
1Mak 6,31 Dat leger trok door Idumea en sloeg het beleg voor Bet-sur.
Maar de strijd om de stad duurde dagen lang, daar de joden de
belegeringswerktuigen van de vijand in brand staken, telkens als ze
dapper vechtend een uitval deden.
1Mak 6,32 Tenslotte brak Judas het beleg voor de burcht af en sloeg
zijn kamp op bij Bet-Zacharia tegenover het kamp van de koning.
1Mak 6,33 Vroeg in de morgen liet de koning zijn leger in allerijl naar
Bet-zacharia oprukken, waar de legers zich onder trompetgeschal in
slagorde schaarden.
1Mak 6,34 De olifanten hield men sap van druiven en moerbeien voor om
ze strijdlustig te maken.
1Mak 6,35 Daarna werden de dieren over de falanxen verdeeld: bij elke
olifant stelde men duizend man voetvolk op, in maliënkolders
gestoken en met bronzen helmen op het hoofd, alsmede vijfhonderd
uitstekende ruiters,
1Mak 6,36 die de vaste begeleiders van zo'n olifant waren en het dier
steeds vergezelden waar het ook ging, zonder er zich ooit van te
scheiden.
1Mak 6,37 Op elke olifant was achter de kornak op een speciale wijze
een sterke, goed afgedekte houten toren vastgegord, waarin een drietal
soldaten zat, die vandaaruit aan de strijd deelnamen.
1Mak 6,38 De rest van de ruiterij stelde de koning links en rechts op
aan de beide flanken van het leger, om aldus de vijand te kunnen
bestoken en tevens een dekking te hebben voor de falanxen.
1Mak 6,39 Toen de zon op de gouden en bronzen schilden scheen, begonnen
de bergen te schitteren en te glanzen als brandende fakkels.
1Mak 6,40 Het koninklijk leger zette zich in beweging: een deel trok
vastberaden en in volmaakte orde boven over de berg, een ander deel
door de vlakte.
1Mak 6,41 Allen die het geschreeuw van die drommen, het gedreun van hun
massale opmars en het gekletter van hun wapens hoorden, sloeg de schrik
om het hart; het leger was inderdaad buitengewoon groot en sterk.
1Mak 6,42 Judas ging met zijn leger tot de aanval over en van het leger
van de koning vielen zeshonderd man.
1Mak 6,43 Eleazar Avaran merkte dat een van de olifanten, die groter
was dan alle andere, met een koninklijke pantserbedekking was
uitgerust. In de mening dat de koning zich op dat dier bevond
1Mak 6,44 besloot hij zichzelf te offeren om zijn volk te redden en
zich zo een onsterfelijke naam te verwerven.
1Mak 6,45 Onverschrokken stormde hij op het dier af midden door de
falanx heen, terwijl hij links en rechts dodelijke slagen toebracht
zodat men aan weerszijde voor hem terugweek
1Mak 6,46 Hij dook onder de olifant, doorstak hem van onder en doodde
hem. Het dier zakte ineen en verpletterde hem. Zo stierf Eleazar.
1Mak 6,47 Toen de joden zich bewust werden welk een legermacht het
koninkrijk op de been kon brengen en hoe groot de stoot kracht was van
zijn troepen, trokken ze terug.
1Mak 6,48 De koninklijke troepen rukten nu op tegen de joden in
Jeruzalem; de koning koos de plaats voor zijn kamp zo, dat hij zowel
tegen Judea als tegen de berg Sion kon opereren.
1Mak 6,49 Daar de inwoners van Bet-sur vanwege het sabbatjaar geen
voedsel meer hadden om het beleg nog langer te kunnen doorstaan, gaven
zij de stad over, waarop de koning vrede met hen sloot.
1Mak 6,50 Hij maakte zich meester van Bet-sur en plaatste er een
bezetting.
1Mak 6,51 Dagen lang belegerde de koning de tempel; hij richtte er
geschutstellingen tegen op en belegeringswerktuigen, vlammenwerpers,
blijden, schorpioentjes om pijlen af te schieten en slingers.
1Mak 6,52 Maar ook de joden vervaardigden oorlogstuig en stelden het op
tegen dat van de koning; zo streden ze dagen lang.
1Mak 6,53 Daar het evenwel het zevende jaar was, waren er geen
levensmiddelen in de opslagplaatsen; bovendien hadden de joden die
vanuit niet-joodse gebieden in Judea in veiligheid waren gebracht, wat
aan voorraad nog restte opgegeten.
1Mak 6,54 De hongersnood die onder de verdedigers van de tempel
heerste, dwong de een na de ander naar huis terug te keren. Daardoor
waren er maar weinig over gebleven.
1Mak 6,55 Op dat ogenblik hoorde Lysias dat Filippus, aan wie koning
Antiochus nog bij zijn leven opgedragen had zijn zoon Antiochus voor
het koningschap op te leiden,
1Mak 6,56 uit Perzië en Medië was teruggekeerd met de
troepen
die de koning waren gevolgd, en dat hij ernaar streefde het bestuur van
het rijk in handen te krijgen.
1Mak 6,57 Daarom wilde Lysias zo spoedig mogelijk het teken tot de
aftocht geven. Hij zei tot de koning, de legeraanvoerders en de
manschappen: 'We worden met de dag zwakker en hebben maar weinig te
eten; de plaats die we belegeren is sterk en bovendien vragen de
belangen van het rijk onze aandacht.
1Mak 6,58 Laat ons daarom deze mensen de hand reiken en vrede sluiten
met hen en met heel hun volk.
1Mak 6,59 Laten we het recht toekennen om zoals vroeger volgens eigen
gebruiken te leven; juist omdat we die gebruiken hebben willen
afschaffen, zijn ze in toorn ontstoken en in opstand gekomen.'
1Mak 6,60 Dat voorstel vond bijval bij de koning en de leger oversten.
Hij deed de joden een vredesaanbod, dat door hen werd aanvaard
1Mak 6,61 en door de koning en de legeroversten met een eed
bekrachtigd. Daarop gaven de joden de vesting over.
1Mak 6,62 Toen de koning zijn intocht hield op de berg Sion en zag hoe
zwaar die plaats versterkt was, schond hij de eed die hij had gezworen
en gaf hij bevel de ringmuur te slechten.
1Mak 6,63 Daarna brak hij in alle haast op en keerde terug naar
Antiochië. Daar stuitte hij op Filippus, die de stad in handen
had. Hij nam de wapens tegen hem op en maakte zich met geweld meester
van de stad.
1Mak 7,1 In het jaar honderdeenenvijftig verliet Demetrius, de zoon van
Seleukus, Rome, landde met een klein gevolg in een kustplaats en liet
er zich tot koning uitroepen.
1Mak 7,2 Toen hij de koninklijke residentie van zijn voorvaderen
binnentrok, nam het leger Antiochus en Lysias gevangen om ze voor hem
te brengen.
1Mak 7,3 Maar toen hij dat vernam zei hij: 'Laat me hun gezicht niet
zien!'
1Mak 7,4 Daarop bracht het leger hen ter dood en besteeg Demetrius zijn
koningstroon.
1Mak 7,5 Nu wendden alle goddeloze en afvallige Israëlieten
zich
tot Demetrius. Aan hun hoofd stond Alkimus, die hoge priester wilde
worden.
1Mak 7,6 Ze klaagden het volk bij de koning aan, zeggend: 'Judas en
zijn broers hebben al uw vrienden omgebracht en ons uit ons land
verjaagd.
1Mak 7,7 Zend daarom iemand in wie u vertrouwen hebt, om de schade op
te nemen die Judas ons en het gebied van de koning heeft berokkend en
om hem en al degenen die hem geholpen hebben te straffen.'
1Mak 7,8 De koning liet zijn keus vallen op Bakchides, een van de
vrienden van de koning, die stad houder was in het gebied westelijk van
de Eufraat en grote invloed had in het rijk en de koning toegedaan was.
1Mak 7,9 Hem zond hij samen met de goddeloze Alkimus, die hij als
hogepriester aanstelde, naar Israël met de opdracht de
Israëlieten te straffen.
1Mak 7,10 Zij vertrokken en kwamen met een groot leger in het land van
Juda aan. Bakchides zond boden naar Judas en zijn broers om vreedzame
onderhandelingen met hen te voeren en ze zo te misleiden.
1Mak 7,11 Maar die gingen er niet op in; het was hun immers niet
ontgaan dat hij met een groot leger was gekomen.
1Mak 7,12 Een groep schriftgeleerden daarentegen begaf zich naar
Alkimus en Bakchides om billijke aanspraken te bepleiten.
1Mak 7,13 De Chasideeën waren onder de Israëlieten de
eersten die hun om vrede verzochten.
1Mak 7,14 Ze zeiden: 'Met dit leger is een priester uit het geslacht
van Aäron meegekomen: die zal ons geen kwaad doen.'
1Mak 7,15 Hij was vriendelijk voor hen en zwoer: 'Wij hebben geen kwade
bedoelingen jegens u noch jegens uw vrienden.'
1Mak 7,16 En zij geloofden hem. Maar hij liet er zestig van hen
gevangen nemen en op een dag ter dood brengen, naar het woord dat
geschreven staat:
1Mak 7,17 Het vlees van uw heiligen en hun bloed hebben ze rond
Jeruzalem geworpen en er was niemand die ze begroef.
1Mak 7,18 Heel het volk werd door angst en schrik voor hen bevangen en
men zei: 'Zij zijn onbetrouwbaar en kennen geen rechtvaardigheid, want
zij hebben hun belofte, met een eed bevestigd, geschonden.'
1Mak 7,19 Bakchides trok van Jeruzalem weg en sloeg zijn kamp op bij
Bet-zait. Vandaar liet hij veel strijders die naar hem waren
overgelopen en ook enigen uit de burgerbevolking gevangen nemen; hij
liet ze ter dood brengen en in de grote put werpen.
1Mak 7,20 Vervolgens droeg hij het bestuur van het land aan Alkimus
over, stelde een leger tot zijn beschikking en keerde naar de koning
terug.
1Mak 7,21 Alkimus spande al zijn krachten in om zijn hoge priesterschap
erkend te zien.
1Mak 7,22 Alle onruststokers onder het volk sloten zich bij hem aan;
zij kregen in het land van Juda de macht in handen en berokkenden
Israël veel kwaad.
1Mak 7,23 Toen Judas zag dat Alkimus en zijn aanhang nog meer ellende
over de Israëlieten brachten dan de heidenen hadden gedaan,
1Mak 7,24 trok hij heel Judea door, nam wraak op de overlopers en
maakte het hun onmogelijk zich nog langer in het land te bewegen.
1Mak 7,25 Al gauw bemerkte Alkimus dat Judas en zijn aanhang zo sterk
waren geworden, dat hij niet in staat was hun het hoofd te bieden;
daarom keerde hij naar de koning terug en bracht zware beschuldigingen
tegen hen in.
1Mak 7,26 Hierop zond de koning een van zijn beroemdste veldheren,
Nikanor, die een bittere haat koesterde jegens Israël, en gaf
hem
opdracht het volk te vernietigen.
1Mak 7,27 Met een groot leger in Jeruzalem aangekomen, zond hij boden
naar Judas en zijn broers om hen met verzoenende voorstellen te
misleiden:
1Mak 7,28 'Laat het niet tot een oorlog komen tussen mij en u; ik kom
met een klein gevolg naar u toe om vriendschappelijk met u te
onderhandelen.'
1Mak 7,29 Hij kwam dus bij Judas en zij begroetten elkaar op
vriendschappelijke wijze; maar de vijanden stonden al klaar, om Judas
te ontvoeren.
1Mak 7,30 Toen Judas merkte dat Nikanor met verraderlijke bedoelingen
naar hem toe was gekomen, werd hij bang voor hem en wilde hij hem niet
meer zien.
1Mak 7,31 Nikanor begreep dat zijn toeleg ontdekt was; hij rukte uit en
raakte met Judas slaags ter hoogte van Kafarsalama.
1Mak 7,32 Van Nikanors soldaten vielen er ongeveer vijfhonderd, de
overigen namen de vlucht naar de stad van David.
1Mak 7,33 Na deze gebeurtenissen begaf Nikanor zich naar de berg Sion.
Enige priesters en oudsten van het volk kwamen hem uit de tempel
tegemoet om hem op vriendschappelijke wijze te begroeten en om zijn
aandacht te vestigen op het brandoffer dat voor de koning werd
opgedragen.
1Mak 7,34 Maar hij dreef de spot met hen en lachte hen uit, hij spuwde
op hen en braakte overmoedige taal uit.
1Mak 7,35 In zijn woede zwoer hij: 'Als Judas en zijn leger deze keer
mij niet in handen vallen, dan steek ik na mijn behouden terugkeer deze
tempel in brand.' Hevig vertoornd ging hij heen.
1Mak 7,36 De priesters gingen weer naar binnen en staande voor het
altaar en het heiligdom baden ze onder tranen:
1Mak 7,37 'Gijzelf hebt dit huis uitverkoren om uw naam te dragen en de
plaats te zijn waar uw volk zijn gebeden en smekingen tot U kan richten.
1Mak 7,38 Neem dus wraak op deze man en zijn leger en laat ze vallen
door het zwaard; gedenk hun godslasteringen en laat ze niet langer in
leven.'
1Mak 7,39 Nikanor verliet Jeruzalem en sloeg zijn kamp op bij
Bet-choron, waar een leger uit Syrië zich bij hem aansloot.
1Mak 7,40 Judas lag met drieduizend man bij Adasa. Daar sprak hij dit
gebed uit:
1Mak 7,41 'Toen de boden van de koning U lasterden, kwam uw engel en
sloeg honderdvijfentachtigduizend mannen neer.
1Mak 7,42 Verpletter op dezelfde wijze nu ook dit leger hier voor onze
ogen, dan zullen de overlevenden weten, dat hij uw tempel gelasterd
heeft; straf hem overeenkomstig zijn boosheid.'
1Mak 7,43 De dertiende Adar werden de legers handgemeen. Het leger van
Nikanor werd verslagen; hijzelf was de eerste die sneuvelde.
1Mak 7,44 Toen de soldaten van Nikanor zagen dat hij gevallen was,
wierpen ze hun wapens weg en namen de vlucht.
1Mak 7,45 De joden achtervolgden hen een dagmars ver, van Adasa tot
Gezer, terwijl ze op de signaaltrompetten bliezen.
1Mak 7,46 Uit alle joodse dorpen in de omgeving snelde men toe om de
vluchtelingen de pas af te snijden; die keerden om, maar stieten op hun
kameraden; zo werden allen de prooi van het zwaard, niemand ontkwam.
1Mak 7,47 De joden plunderden hen en legden beslag op hun buit; ze
hieuwen Nikanor het hoofd af en de rechterhand, die hij in zijn
overmoed had opgeheven, en stelden die vlak bij Jeruzalem ten toon.
1Mak 7,48 Het volk was uitbundig van blijdschap en vierde die dag als
een grote feestdag.
1Mak 7,49 Men besloot deze gebeurtenis jaarlijks op de der tiende Adar
te vieren.
1Mak 7,50 Het land van Juda genoot gedurende korte tijd enige rust.
1Mak 8,1 Judas had van de Romeinen horen zeggen, dat ze machtig waren
en welwillend jegens allen die toenadering zochten en dat ze
vriendschap sloten met allen die zich tot hen wendden.
1Mak 8,2 Dat ze machtig waren bleek uit wat men hem verhaalde over hun
oorlogen en heldendaden in het gebied van de Gal liërs; hoe ze
hen
hadden overwonnen en schatplichtig gemaakt;
1Mak 8,3 over hun verrichtingen in Spanje om zich meester te maken van
de goud - en zilvermijnen in dat land;
1Mak 8,4 hoe zij heel dat gebied, ondanks de zeer grote afstand, door
hun beleid en volharding in hun macht hadden gekregen. Koningen die van
het einde der aarde tegen de Romeinen waren opgetrokken, hadden ze
verslagen en hun zware verliezen toegebracht, terwijl de overigen hun
jaarlijks schatting moesten betalen.
1Mak 8,5 Ze hadden Filippus, Perseus, de koning van de
Kittiërs,
en anderen die tegen hen waren opgestaan, in een oorlog verslagen en
onderworpen.
1Mak 8,6 Zelfs Antiochus de Grote, de koning van Azië, die met
honderdtwintig olifanten en met ruiters, strijdwagens en zeer veel
voetvolk tegen hen ten strijde waren getrokken, was door hen verslagen.
1Mak 8,7 Zij hadden hem levend gevangen genomen en hem en zijn
troonopvolgers verplicht een hoge schatting te betalen, gijzelaars te
geven en enige van zijn beste provincies af te staan,
1Mak 8,8 met name Indië, Medië, Lydië; zij
hadden die gebieden weer overgedragen aan koning Eumenes.
1Mak 8,9 Toen het plan van de Grieken om de Romeinen uit te roeien,
1Mak 8,10 hun ter ore was gekomen, hadden ze een enkele veldheer op de
Grieken afgestuurd om met hen de strijd aan te binden: veel Grieken
sneuvelden, hun vrouwen en kinderen werden gevangen weggevoerd, hun
bezittingen geplunderd, hun land in bezit genomen, hun vestingen
ontmanteld en het volk werd onderworpen; het is onderworpen gebleven
tot op de dag van vandaag.
1Mak 8,11 Ook de overige koninkrijken en eilanden, die zich ooit tegen
de Romeinen hadden verzet, hadden ze vernietigd en onderworpen.
1Mak 8,12 Maar met hun vrienden en met degenen die zich op hen
verlieten, onderhielden ze vriendschappelijke betrekkingen. Ze heersten
over koningen dichtbij en veraf; alleen al het horen van hun naam
boezemde ontzag in.
1Mak 8,13 Degenen die zij willen helpen om koning te worden, worden
koning, maar ook naar believen zetten zij koningen af. Hoewel ze dus
zeer machtig waren geworden,
1Mak 8,14 had toch niemand van hen zich de diadeem opgezet of in purper
gestoken om daardoor in aanzien te stijgen.
1Mak 8,15 Zij hadden een raadhuis gebouwd en daar vergaderden dagelijks
driehonderdtwintig man, steeds bezig met de vraag hoe zij het welzijn
van het volk konden bevorderen.
1Mak 8,16 Elk jaar vertrouwden zij het bestuur en beheer van heel hun
gebied toe aan een man, aan wie allen gehoorzaamden zonder nijd of
afgunst.
1Mak 8,17 Judas koos nu Eupolemus uit, de zoon van Johannes uit het
geslacht van Hakkos, en Jason, de zoon van Eleazar, en zond hen naar
Rome om met de Romeinen vriendschap te sluiten en een bondgenootschap
aan te gaan,
1Mak 8,18 en zodoende te bereiken, dat zij de joden het juk van de
Grieken van de schouders zouden nemen, want het moest de Romeinen
duidelijk zijn dat die Israël knechtten.
1Mak 8,19 Zij vertrokken dus en kwamen na een zeer lange reis in Rome
aan. Daar legden ze voor de senaat de volgende verkla ring af:
1Mak 8,20 'Judas, ook Makkabai genoemd, zijn broers en het volk der
joden hebben ons tot u gezonden, om met u een verbond te sluiten en
vriendschapsbetrekkingen aan te knopen, om opgenomen te worden onder uw
bondgenoten en vrienden.'
1Mak 8,21 Dat verzoek werd welwillend ontvangen.
1Mak 8,22 Hier volgt een afschrift van de brief, die ze op bronzen
platen lieten graveren en naar Jeruzalem zonden als een gedenkteken van
de vriendschapsbetrekkingen en het bondgenootschap:
1Mak 8,23 'Aan de Romeinen en het volk van de joden te land en ter zee
in eeuwigheid heil! Mogen zwaard en vijand ver van hen blijven!
1Mak 8,24 Als Rome of een van zijn bondgenoten, waar ook binnen zijn
machtssfeer, het eerst in oorlog geraakt,
1Mak 8,25 dan zal het volk der joden naarmate de omstandigheden zulks
van hen vorderen, vastbesloten aan de zijde van Rome strijden.
1Mak 8,26 Aan de vijanden zal het geen voedsel, wapens, geld of schepen
geven of ter beschikking stellen. Aldus heeft Rome besloten. Het zal
zijn verplichtingen nakomen zonder tegen prestatie.
1Mak 8,27 Van hun kant zullen de Romeinen, als het volk der joden het
eerst in oorlog geraakt, bereidwillig aan hun zijde strijden naarmate
de omstandigheden dat van hen vorderen.
1Mak 8,28 Aan de vijanden zullen zij geen voedsel, wapens, geld of
schepen verstrekken. Aldus heeft Rome besloten. Het zal deze
verplichting zonder bedrog nakomen.
1Mak 8,29 Volgens deze termen hebben de Romeinen met het volk van de
joden een verbond gesloten.
1Mak 8,30 Zou in de toekomst een van beide partijen iets willen
toevoegen of weglaten, dan zal, als zulks met goedvin den van de andere
partij geschiedt, de toevoeging of de weglating kracht van wet bezitten.
1Mak 8,31 Wij hebben koning Demetrius, naar aanleiding van het onrecht
dat hij de joden aandoet, het volgende geschreven: Waarom legt u de
joden, die onze vrienden en bondgenoten zijn, zulk een zwaar juk op?
1Mak 8,32 Als zij opnieuw klachten tegen u inbrengen, zullen wij hun
recht verschaffen en u te land en ter zee bestrijden.'
1Mak 9,1 Toen Demetrius vernomen had dat Nikanor gesneuveld was en zijn
troepen verslagen waren, zond hij opnieuw Bakchi des en Alkimus met de
rechter vleugel van zijn leger naar het land van Juda.
1Mak 9,2 Zij namen de weg door Galilea, belegerden Mesalot in het
gebied van Arbela, veroverden het en doodden een groot aantal mensen.
1Mak 9,3 In de eerste maand van het honderd tweeënvijftigste
jaar sloegen zij hun kamp op in de omgeving van Jeruzalem.
1Mak 9,4 Van daar braken ze weer op en trokken met twintigduizend man
voetvolk en tweeduizend ruiters naar Berea.
1Mak 9,5 Judas lag met drieduizend uitgelezen soldaten bij Elasa.
1Mak 9,6 Bij het zien van de geweldige troepenmacht werden de joden
zeer bang en velen deserteerden, zodat er slechts achthonderd man
overbleven.
1Mak 9,7 Toen Judas, op het ogenblik dat hij de strijd niet kon
ontwijken, merkte dat zijn leger uiteenviel, greep ver twijfeling hem
aan, omdat de gelegenheid hem ontbrak zijn soldaten weer bijeen te
brengen.
1Mak 9,8 In zijn verslagenheid riep hij degenen die bij hem gebleven
waren toe: 'Vooruit, we trekken tegen onze vijanden op; misschien
kunnen wij ze toch nog het hoofd bieden.'
1Mak 9,9 Maar zij poogden hem te weerhouden en zeiden: 'Voor het
ogenblik kunnen we volstrekt niets anders doen dan ons leven in
veiligheid brengen. Daarna komen wij met onze broeders terug om de
strijd met de vijand aan te binden. Nu zijn we met te weinig man.'
1Mak 9,10 Hierop antwoordde Judas: 'Dat nooit! In geen geval ga ik voor
hen op de vlucht. Als onze tijd gekomen is, moeten wij moedig de dood
ingaan voor onze broeders en geen smet werpen op onze naam.'
1Mak 9,11 Toen het leger het kamp uittrok, stelden de joden zich er
tegen op. De ruiterij was in twee afdelingen ge splitst; de slingeraars
en boogschutters gingen voor het leger uit; die in de voorste linies
streden waren allen geduchte krijgers.
1Mak 9,12 Bakchides bevond zich op de rechtervleugel. Het
zwaargewapende voetvolk kwam tussen twee afdelingen onder
trompetgeschal aanrukken. Ook de mannen van Judas bliezen op de
trompetten,
1Mak 9,13 en de aarde dreunde van het krijgsgeschreeuw van de beide
legers. Men werd handgemeen en de strijd woedde van de morgen tot de
avond.
1Mak 9,14 Toen Judas zag dat Bakchides zich met de beste troepen aan de
rechterzijde bevond, ging hij er met zijn dapperste soldaten op af.
1Mak 9,15 Zij versloegen de rechtervleugel en vervolgden haar tot aan
het Hasorgebergte.
1Mak 9,16 Maar toen de soldaten van de linkervleugel zagen dat de
rechtervleugel bezweken was, wendden zij zich om en zetten Judas en de
zijnen achterna.
1Mak 9,17 Het werd een zware strijd en van beide zijden sneuvelden
velen.
1Mak 9,18 Toen ook Judas viel, sloeg de rest op de vlucht.
1Mak 9,19 Jonatan en Simon namen hun broer Judas op en begroeven hem in
het graf van zijn voorvaderen in Modein.
1Mak 9,20 Heel Israël beweende hem en treurde in diepe rouw
over zijn dood; dagen lang klaagden ze:
1Mak 9,21 'Hoe kon de held vallen, de bevrijder van Israël!'
1Mak 9,22 Verdere bijzonderheden over Judas, zijn oorlogen, de
heldendaden die hij verricht heeft en over alles wat van zijn grootheid
getuigt, zijn niet opgetekend; het was teveel om alles op te noemen.
1Mak 9,23 Na de dood van Judas doken overal in het gebied van
Israël de afvalligen weer op en begonnen de boosdoeners zich
weer
te roeren.
1Mak 9,24 En daar in die tijd een zeer zware hongersnood uitbrak,
scheen zelfs de aarde hun zijde te kiezen.
1Mak 9,25 Bakchides koos de goddelozen uit om ze met het bestuur van
het land te belasten.
1Mak 9,26 Die gingen op zoek naar de vrienden van Judas en brachten ze
voor Bakchides, die ze bestrafte en hoonde.
1Mak 9,27 Israël werd heviger verdrukt dan ooit sinds het
optreden van de laatste profeet het geval was geweest.
1Mak 9,28 Daarom kwamen alle vrienden van Judas bijeen en zeiden tot
Jonatan:
1Mak 9,29 'Sinds de dood van uw broer Judas hebben wij niemand die
zoals hij te velde kan trekken tegen de vijanden, tegen Bakchides en
allen die ons volk haten.
1Mak 9,30 Daarom hebben wij heden onze keuze op u laten vallen, om in
zijn plaats onze leider en aanvoerder te zijn in de strijd die wij te
voeren hebben.'
1Mak 9,31 Zo volgde Jonatan zijn broer Judas op en nam hij de leiding
in handen.
1Mak 9,32 Bakchides vernam dat en zocht hem te doden.
1Mak 9,33 Toen dat Jonatan ter ore kwam, vluchtte hij met zijn broer
Simon en zijn aanhang naar de woestijn van Tekoa en sloeg zijn kamp op
bij de put van Asfar.
1Mak 9,34 Op een sabbat kreeg Bakchides hiervan kennis en hij stak met
heel zijn leger de Jordaan over.
1Mak 9,35 Jonatan zond zijn broer Johannes, aan het hoofd van de tros,
naar zijn vrienden, de Nabateeën, om ze te vragen hun
omvangrijke
bagage bij hen in veiligheid te mogen brengen.
1Mak 9,36 Maar de zonen van Jambri rukten uit Medeba op, overmanden
Johannes, namen al wat hij bij zich had in beslag en gingen ermee
vandoor.
1Mak 9,37 Enige tijd later berichtte men Jonatan en zijn broer Simon,
dat de zonen van Jambri een grote bruiloft gingen vieren en dat ze de
bruid, de dochter van een van de aanzienlijkste personen in
Kanaän, met groot gevolg van Nadabat zouden afhalen.
1Mak 9,38 Het bloed van hun broer Johannes indachtig trokken ze op en
verscholen zich in een bergspleet.
1Mak 9,39 Vandaaruit namen ze op een gegeven ogenblik een rumoerige
stoet waar; de bruidegom kwam met zijn vrienden en familieleden onder
het slaan van pauken en het zingen van liederen, rijk uitgedost, hun
richting uit.
1Mak 9,40 De joden sprongen uit hun hinderlaag te voorschijn en sloegen
ze neer; velen vielen onder hun slagen, de overigen vluchtten het
gebergte in; hun bezittingen maakten ze buit.
1Mak 9,41 Zo verkeerde de bruiloft in ruw en hun feestliederen in
weeklachten.
1Mak 9,42 Het bloed van hun broer was gewroken. Jonatan en zijn aanhang
begaven zich naar het moerasgebied bij de Jordaan.
1Mak 9,43 Toen Bakchides dat vernam, trok hij uit en verscheen op
sabbat met een groot leger aan de oever van de Jordaan.
1Mak 9,44 Hierop zei Jonatan tot zijn mannen: 'Vooruit! We moeten
strijden voor het behoud van ons leven, want het ziet er nu slechter
voor ons uit dan ooit:
1Mak 9,45 van voren zowel als van achteren worden we aangevallen, links
en rechts van ons is het water van de Jordaan, moerassen en
kreupelhout: er is geen ontkomen meer aan!
1Mak 9,46 Roep nu dus luid de hemel aan, opdat jullie gered worden uit
de macht van onze vijanden.'
1Mak 9,47 De strijd ontbrandde. Reeds strekte Jonatan zijn hand uit om
Bakchides neer te slaan, toen deze hem door een achterwaartse beweging
wist te ontwijken.
1Mak 9,48 Daarop sprongen Jonatan en zijn mannen in de Jordaan en
zwommen naar de overkant. Maar de vijanden staken de Jordaan over om ze
te achtervolgen.
1Mak 9,49 Aan de kant van Bakchides waren er die dag ongeveer duizend
man gesneuveld.
1Mak 9,50 Teruggekeerd in Jeruzalem begon Bakchides een aantal steden
in Judea te versterken: de vesting bij Jericho, Emmaüs,
Bet-choron, Betel, Timnata, Faraton en Tefon kregen hoge muren en
poorten met grendels.
1Mak 9,51 Hij plaatste er garnizoenen die Israël in bedwang
moesten houden.
1Mak 9,52 Ook de stad Bet-sur versterkte hij, alsmede Gezer en de
burcht, die hij van troepen en proviand voor zag.
1Mak 9,53 Tenslotte nam hij de zonen van de leidende persoon lijkheden
van het land als gijzelaars en liet ze in de burcht van Jeruzalem in
verzekerde bewaring houden.
1Mak 9,54 In de tweede maand van het jaar honderddrieënvijftig
gaf
Alkimus bevel de muur van de binnenste voorhof van de tempel af te
breken. Zo wilde hij het werk van de profeten vernietigen. Reeds was
men met de afbraak begonnen,
1Mak 9,55 toen Alkimus door een ziekte werd getroffen. Daar door kon
hij geen werk meer verrichten en verloor hij ook de spraak. Hij was
verlamd en kon geen woord meer uiten en zijn huis niet meer beheren.
1Mak 9,56 Onder die omstandigheden vond Alkimus, ten prooi aan hevige
pijnen, de dood.
1Mak 9,57 Toen Bakchides zag, dat Alkimus dood was, keerde hij naar de
koning terug. Het land van Juda beleefde nu twee rustige jaren.
1Mak 9,58 Toen smeedden de afvalligen het volgende plan: 'Jonatan en
zijn aanhang leven nu rustig en zijn op geen gevaar bedacht; als we
Bakchides laten komen, kan hij ze allen in en nacht gevangen nemen.'
1Mak 9,59 Met dat voorstel gingen ze naar hem toe.
1Mak 9,60 Hij rukte op met een sterk leger en zond heimelijk brieven
aan al zijn bondgenoten in Judea met het bevel om Jonatan en zijn
aanhang gevangen te nemen. Daar slaagden ze evenwel niet in, omdat hun
plan was uitgelekt.
1Mak 9,61 Jonatan wist zelfs ongeveer vijftig van de vooraan staande
mannen van het land, die dat boze plan op touw hadden gezet, gevangen
te nemen en te doden.
1Mak 9,62 Hierop nam hij met Simon en zijn aanhang de wijk naar
Bet-bassi in de woestijn; zij bouwden het verwoeste deel van de stad
weer op en versterkten haar.
1Mak 9,63 Toen Bakchides dat vernam, verzamelde hij zijn leger en riep
ook zijn aanhang in Judea onder de wapens.
1Mak 9,64 Hij trok op en sloeg het beleg om Bet-bassi; dagen lang deed
hij aanvallen op de stad, waarbij hij gebruik maakte van
belegeringswerktuigen.
1Mak 9,65 Jonatan liet zijn broer Simon in de stad en ging zelf met een
kleine bende het land doorkruisen.
1Mak 9,66 Hij versloeg Odomera met diens broers en de zonen van Fasiron
in hun tentenkamp. Door deze successen nam zijn leger in aantal toe.
1Mak 9,67 Simon van zijn kant deed met zijn mannen een uitval uit de
stad en stak de belegeringswerktuigen in brand.
1Mak 9,68 Nu bonden ze de strijd aan met Bakchides en versloegen hem.
Deze nederlaag was een hevige kwelling voor hem, omdat met de veldtocht
ook zijn politiek gestrand was.
1Mak 9,69 Hij was woedend op de afvalligen die hem hadden aangeraden
naar Judea te komen, liet velen van hen ter dood brengen en besloot
naar zijn land terug te keren.
1Mak 9,70 Toen Jonatan dat hoorde, zond hij gezanten naar hem toe om
vrede met hem te sluiten en de uitlevering van de krijgsgevangenen te
verkrijgen.
1Mak 9,71 Bakchides stemde toe en hield zich aan zijn woord. Hij gaf
Jonatan onder ede de verzekering, dat hij hem zijn leven lang geen
kwaad meer zou doen.
1Mak 9,72 Ook gaf hij hem de personen terug die hij vroeger in het land
van Juda had gevangen genomen. Daarop vertrok hij naar zijn land en is
nooit meer in het gebied van de joden teruggekomen.
1Mak 9,73 Het zwaard was in de schede gestoken en liet Israël
met
rust. Jonatan vestigde zich in Mikmas. Daar begon hij het volk te
besturen en hij zorgde ervoor dat de goddelozen uit Israël
verdwenen.
1Mak 10,1 In het jaar honderdzestig trok Alexander Epifanes, de zoon
van Antiochus, naar Ptolemais en maakte zich meester van de stad. Hij
wierp er zich op als koning en men erkende hem.
1Mak 10,2 Toen koning Demetrius dat hoorde, bracht hij zeer veel
troepen bijeen en trok tegen hem ten strijde.
1Mak 10,3 Tevens zond Demetrius Jonatan een zeer vriendelijke brief
waarin hij hem beloofde zijn bevoegdheden uit te brei den.
1Mak 10,4 Want, dacht hij,' wij moeten hem aan ons verbinden, voordat
hij zich verbindt met Alexander tegen ons;
1Mak 10,5 het kwaad dat wij hem, zijn broers en zijn volk hebben
berokkend is hij zeker niet vergeten.'
1Mak 10,6 Hij machtigde Jonatan troepen te werven en wapens te
vervaardigen en verklaarde hem tot zijn bondgenoot. Bovendien gaf hij
bevel de gijzelaars die in de burcht waren aan hem terug te geven.
1Mak 10,7 Jonatan begaf zich met de brief naar Jeruzalem en las die ten
aanhoren van heel het volk en van de bezetting van de burcht voor.
1Mak 10,8 De soldaten van de bezetting schrokken hevig, toen ze hoorden
dat de koning Jonatan machtigde troepen te werven;
1Mak 10,9 ze gaven hem de gijzelaars terug en hij gaf ze weer aan hun
ouders.
1Mak 10,10 Jonatan vestigde zich nu in Jeruzalem en maakte niet alleen
een begin met de wederopbouw van de stad, maar gaf haar tegelijk een
nieuw aanzien.
1Mak 10,11 Hij gaf de werklieden bevel de stadsmuur weer op te bouwen
en de berg Sion als een vesting te omgeven met een muur van gehouwen
stenen. Zo geschiedde.
1Mak 10,12 De vreemdelingen die in de vestingen lagen die Bakchides
gebouwd had, namen de vlucht;
1Mak 10,13 zij verlieten hun post en keerden naar hun land terug.
1Mak 10,14 Alleen in Bet-sur bevond zich nog een aantal van degenen,
die de wet en zijn geboden overboord hadden geworpen; die stad was een
toevluchtsoord voor hen geworden.
1Mak 10,15 Koning Alexander hoorde van de beloften die Demetrius aan
Jonatan had gedaan. En toen men verhaalde van de oorlogen die hij en
zijn broers gevoerd hadden, van de helden daden die ze hadden verricht
en van de moeilijkheden die ze hadden doorstaan,
1Mak 10,16 zei hij: 'Zo vind je er geen tweede! We moeten hem
onmiddellijk tot onze vriend en bondgenoot zien te maken.'
1Mak 10,17 Hij schreef hem dus een brief van de volgende inhoud:
1Mak 10,18 'Koning Alexander aan zijn broeder Jonatan. Heil u!
1Mak 10,19 Naar wij hebben vernomen bent u een machtig man, waard om
onze vriend te zijn.
1Mak 10,20 Bij dezen stellen wij u heden aan tot hogepriester van uw
volk en verlenen u de titel van vriend des konings.' Hij deed hem
tevens een purperen mantel en een gouden krans toekomen. Behartig dus
onze belangen en betoon ons trouwe vriendschap.'
1Mak 10,21 Op het loofhuttenfeest in de zevende maand van het jaar
honderdzestig bekleedde Jonatan zich met de heilige gewaden. Hij wierf
troepen aan en liet veel wapens vervaardigen.
1Mak 10,22 Toen Demetrius dat hoorde, was hij pijnlijk getroffen en zei:
1Mak 10,23 'Hoe hebben wij het toch zover laten komen! Alexan der is
ons voor geweest en heeft zich, om zijn positie te versterken, de
vriendschap van de joden verworven.
1Mak 10,24 Ook ik zal een beroep op hen doen onder toezegging van
voorrechten en schenkingen, om mij van hun hulp te verzekeren.'
1Mak 10,25 Hij schreef hun als volgt: 'Koning Demetrius aan het volk
der joden. Heil u!
1Mak 10,26 Wij hebben met vreugde vernomen dat u de met ons gesloten
verdragen bent nagekomen, de vriendschap met ons bent trouw gebleven en
u niet hebt aangesloten bij onze vijanden.
1Mak 10,27 Blijf ook nu in uw trouw jegens ons volharden; wij zullen
alles wat u voor ons doet met weldaden vergelden,
1Mak 10,28 u veel vrijstellingen verlenen en u met schenkingen
begunstigen.
1Mak 10,29 Hierbij ontsla en onthef ik u en alle joden van schatting,
de heffing op zout en de kroongelden;
1Mak 10,30 van het land van Juda en van de drie districten van Samaria
en Galilea die met ingang van heden voor goed bij Juda worden
ingelijfd, zal ik van nu af aan niet meer de afdracht in baar geld
eisen van het derde deel van de veldoogst en van de helft van de
boomvruchten, die mij rechtens toekomen.
1Mak 10,31 Jeruzalem zal heilig zijn en onbelast, alsook zijn
grondgebied, tienden en tollen.
1Mak 10,32 Ook doe ik afstand van mijn gezag over de burcht in
Jeruzalem en draag dat over aan de hogepriester, die er als bezetting
de mannen kan plaatsen die hij wenst.
1Mak 10,33 Aan alle joden die uit het land van Juda naar welk deel ook
van mijn rijk zijn weggevoerd, geef ik zonder enige losprijs de
vrijheid terug en niemand mag nog enige aanspraak op hun vee laten
gelden.
1Mak 10,34 Alle joden in mijn rijk zullen op de feesten, sabbat, nieuwe
maan, op wettelijk vastgestelde dagen, op de drie dagen voor de feesten
en op de drie dagen erna vrij zijn van tol en belasting.
1Mak 10,35 Op die dagen heeft ook niemand het recht joden aan te houden
of lastig te vallen om onverschillig welke zaak.
1Mak 10,36 Ongeveer dertigduizend joden zullen in het leger van de
koning worden ingelijfd; zij ontvangen de soldij die vastgesteld is
voor de troepen van de koning.
1Mak 10,37 Een deel van hen zal gelegerd worden in de grote vestingen
van de koning, anderen zullen zich vertrouwensposten in het rijk zien
toegewezen; hun bevelhebbers en oversten zullen uit hun eigen rangen
worden gekozen; zij mogen volgens hun eigen wetten leven zoals de
koning dat heeft vastgesteld voor het land Juda.
1Mak 10,38 De drie districten van de provincie Samaria die bij Judea
zijn ingelijfd, zullen met Judea zodanig verenigd zijn, dat zij aan
geen ander gezag gehoorzaamheid verschuldigd zijn dan aan dat van de
hogepriester.
1Mak 10,39 Ptolemais met zijn grondgebied schenk ik aan de tempel van
Jeruzalem, om aldus de kosten van de eredienst te bestrijden.
1Mak 10,40 Zelf zal ik jaarlijks vijftienduizend sikkels zilver geven
ten laste van' s konings inkomsten uit draag krachtige steden.
1Mak 10,41 Bovendien zullen de toelagen voor de tempeldienst, die
vroeger gebruikelijk waren, maar de laatste jaren door de ambtenaren
niet zijn uitbetaald, van nu af aan weer worden verstrekt.
1Mak 10,42 Verder worden de vijfduizend sikkels die jaarlijks als
belasting op de tempeldienst uit de inkomsten ervan voldaan moeten
worden, kwijtgescholden op grond van het feit, dat dit geld aan de
dienstdoende priesters toekomt.
1Mak 10,43 Alwie vanwege schulden jegens de koning of anders zins zijn
toevlucht gezocht heeft in de tempel van Jeruzalem of binnen het
tempelgebied zal onschendbaar zijn met alle have en goed die hij in
mijn rijk bezit.
1Mak 10,44 De kosten van verbouwing en restauratie van de tempel komen
voor rekening van de koning;
1Mak 10,45 de kosten van de bouw van de muren van Jeruzalem en de
verdedigingswerken komen voor rekening van de koning; hetzelfde geldt
voor de bouw van de muren van de steden in Judea.'
1Mak 10,46 Toen Jonatan en het volk deze beloften hoorden, hechtten zij
er geen geloof aan en gingen er niet op in. Ze herinnerden zich maar al
te goed hoeveel kwaad Demetrius aan Israël berokkend had en
hoe
zwaar hij hen verdrukt had.
1Mak 10,47 Hun voorkeur ging uit naar Alexander, omdat in hun ogen zijn
aanbod de beste waarborgen bood voor een vreedzame verhouding. Heel
zijn regering bleven de joden zijn bondgenoten.
1Mak 10,48 Koning Alexander bracht een groot leger op de been en trok
tegen Demetrius op.
1Mak 10,49 De twee koningen bonden de strijd aan en het leger van
Alexander sloeg op de vlucht; Demetrius achtervolgde het, kreeg de
overhand
1Mak 10,50 en zette de strijd hardnekkig voort tot zonsondergang. Maar
diezelfde dag sneuvelde Demetrius.
1Mak 10,51 Daarop zond Alexander gezanten naar Ptolemeus, de koning van
Egypte, met het volgende verzoek:
1Mak 10,52 'Ik ben in mijn koninkrijk teruggekeerd, heb de troon van
mijn voorvaderen bestegen en het bestuur in handen genomen; ik heb
Demetrius overwonnen en mij meester gemaakt van ons land;
1Mak 10,53 ik heb de strijd met hem aangebonden; hij is met zijn leger
door ons verslagen en wij hebben bezit genomen van zijn koningstroon.
1Mak 10,54 Laten we dus vriendschap met elkaar sluiten. Geef mij uw
dochter tot vrouw en laat mij uw schoonzoon zijn. Ik zal aan u zowel
als aan haar geschenken geven die u waardig zijn.'
1Mak 10,55 Hierop antwoordde koning Ptolemeus als volgt: 'Gelukkig de
dag waarop u naar het land van uw voorvaderen bent teruggekeerd en op
hun koninklijke troon hebt plaatsgenomen.
1Mak 10,56 Welnu, ik ben bereid aan uw verzoek te voldoen, maar laten
we eerst in Ptolemais een ontmoeting hebben om elkaar beter te leren
kennen; dan zal ik u overeenkomstig uw wens tot mijn schoonzoon maken.'
1Mak 10,57 Vergezeld van zijn dochter Kleopatra vertrok Ptolemeus uit
Egypte en kwam in het jaar honderdtweeënzestig in Ptolemais
aan,
1Mak 10,58 waar de ontmoeting met koning Alexander plaatsvond.
Ptolemeus gaf hem zijn dochter Kleopatra tot vrouw en vierde in
Ptolemais met koninklijke luister haar bruiloft.
1Mak 10,59 Bij die gelegenheid schreef koning Alexander Jonatan een
brief met het verzoek bij hem te komen.
1Mak 10,60 Met pracht en praal reisde Jonatan naar Ptolemais, waar hij
een ontmoeting met beide koningen had. Hij bood hun en hun vrienden
goud, zilver en allerlei andere geschenken aan en wist daardoor hun
gunst te winnen.
1Mak 10,61 Wel kwamen gemene kerels uit Israël, mensen die
zich om
de wet niet bekommerden, een aanklacht tegen hem indienen, maar de
koning schonk hun geen gehoor.
1Mak 10,62 Hij gaf integendeel bevel, dat men Jonatan van zijn gewaad
zou ontdoen om hem met purper te bekleden. Toen dat geschied was,
1Mak 10,63 liet de koning hem naast zich plaats nemen. Hij gaf zijn
adjudanten het bevel: 'Trekt met hem door de stad en maakt bekend, dat
niemand het moet wagen enige beschuldiging tegen hem in te brengen of
hem lastig te vallen om onverschil lig welke zaak.'
1Mak 10,64 Toen de aanklagers de heraut hoorden en zagen hoe Jonatan,
met purper bekleed, gehuldigd werd, namen ze allen de vlucht.
1Mak 10,65 De koning bewees hem grote eer door hem op te nemen onder
zijn beste vrienden en hem te benoemen tot veldheer en stadhouder.
1Mak 10,66 Daarna keerde Jonatan in vrede en vreugde naar Jeruzalem
terug.
1Mak 10,67 In het jaar honderdvijfenzestig kwam Demetrius, de zoon van
Demetrius, van Kreta naar het land van zijn voorvadeen.
1Mak 10,68 Hierdoor hevig vertoornd keerde koning Alexander naar
Antiochië terug.
1Mak 10,69 Demetrius bevestigde Apollonius, de stadhouder van
Cele-syrië, in zijn functie. Deze bracht een groot leger op de
been en sloeg zijn kamp op bij Jamnia. Vandaar zond hij de hogepriester
Jonatan deze boodschap:
1Mak 10,70 'U bent de enige die zich tegen ons verzet en vanwege uw
verzet word ik uitgelachen en bespot. Met welk recht maakt u in het
bergland tegen ons gebruik van uw macht?
1Mak 10,71 Als u denkt u te kunnen verlaten op uw troepen, daal dan af
naar de vlakte, dan zullen we ons daar met elkaar meten. Aan mijn kant
staan de troepen uit de steden.
1Mak 10,72 Als u navraag doet en te weten tracht te komen wie ik ben en
wie mijn helpers zijn, dan zal men u zeggen dat u tegen ons onmogelijk
stand kunt houden. Uw voorvaderen zijn immers tot tweemaal toe in hun
eigen land verslagen;
1Mak 10,73 nog veel minder kunt u thans het hoofd bieden aan zo'n
sterke ruiterij en aan zo'n sterk leger in een vlakte zonder steen en
kiezen en zonder schuilplaats.'
1Mak 10,74 Gegriefd door deze woorden van Apollonius koos Jonatan
tienduizend soldaten uit en vertrok vanuit Jeruzalem; onderweg sloot
zijn broer Simon met hulptroepen zich bij hem aan.
1Mak 10,75 Hij trok op tegen Joppe, waar een garnizoen van Apollonius
lag. Toen de burgers de stadspoort voor Jonatan sloten, deed hij een
aanval op de stad.
1Mak 10,76 Bang geworden openden de burgers de poort en Jonatan maakte
zich meester van Joppe.
1Mak 10,77 Zodra Apollonius dit hoorde, trok hij met drieduizend
ruiters en veel voetvolk in de richting van Azotus, ogen schijnlijk om
daarheen te gaan; in feite wilde hij dieper de vlakte in, omdat hij
zijn vertrouwen gesteld had op zijn grote ruiterij.
1Mak 10,78 Jonatan zette hem achterna en haalde hem bij Azotus in, waar
de legers slaags raakten.
1Mak 10,79 Apollonius had heimelijk duizend ruiters achterge laten die
Jonatans leger in de rug moesten aanvallen.
1Mak 10,80 Maar Jonatan kwam te weten dat de vijand zich achter hem in
hinderlaag gelegd had. Toen de ruiters zijn leger dan ook omsingelden
en er hun pijlen op afschoten van de morgen tot de avond,
1Mak 10,81 hield het stand, zoals Jonatan bevolen had. Toen de paarden
uitgeput waren,
1Mak 10,82 trok Simon met zijn leger vooruit en bond de strijd aan met
het voetvolk. Daar de ruiterij uitgeschakeld was, werd het voetvolk
door hem verslagen en nam de vlucht,
1Mak 10,83 terwijl de ruiterij zich over de vlakte verspreid de. De
soldaten vluchtten naar Azotus en zochten hun toevlucht in Bet-dagon,
de tempel van hun god.
1Mak 10,84 Maar Jonatan stak Azotus en de omliggende plaatsen in brand
en plunderde ze; ook de tempel van Dagon gaf hij, met al degenen die er
hun toevlucht hadden gezocht, aan de vlammen prijs.
1Mak 10,85 Door het zwaard en door het vuur waren ongeveer achtduizend
man omgekomen.
1Mak 10,86 Jonatan vertrok vandaar en sloeg zijn kamp op voor Askelon.
De burgers gingen naar hem toe en betuigden hem hun hulde.
1Mak 10,87 Daarna keerden Jonatan en zijn mannen met veel buit naar
Jeruzalem terug.
1Mak 10,88 Toen koning Alexander van deze wapenfeiten hoorde, verleende
hij Jonatan nog hogere eerbewijzen:
1Mak 10,89 hij zond hem een gouden gesp, waarmee anders slechts
personen van koninklijken bloede werden begiftigd. Verder gaf hij hem
Akkaron met het onderhorige gebied in bezit.
1Mak 11,1 De koning van Egypte bracht een leger op de been zo talrijk
als de zandkorrels aan het strand van de zee en rustte een grote vloot
uit. Hij was van plan zich op listige wijze meester te maken van het
rijk van Alexander en het in te lijven bij zijn rijk.
1Mak 11,2 Vreedzame bedoelingen voorgevend trok hij Syrië
binnen.
De bewoners van de steden openden voor hem de poorten en verwelkomden
hem, omdat koning Alexander bevolen had dat voor zijn schoonvader te
doen.
1Mak 11,3 Maar telkens als Ptolemeus een stad binnentrok, legde hij er
troepen in garnizoen.
1Mak 11,4 Toen hij bij Azotus kwam, vestigde men zijn aandacht op de
platgebrande tempel van Dagon, op de verwoesting van Asdod en omgeving,
op de lijken die rondom verspreid lagen en op de verkoolde resten van
degenen die Jonatan in de oorlog verbrand had en die nu langs de route
die de koning volgde lagen opgestapeld.
1Mak 11,5 Om Jonatan verdacht te maken vertelde men de koning wat hij
gedaan had, maar de koning zweeg.
1Mak 11,6 Jonatan ging naar Joppe om de koning luisterrijk te
verwelkomen. Ze begroetten elkaar en brachten daar de nacht door.
1Mak 11,7 Daarna vergezelde Jonatan de koning tot aan de rivier de
Eleuterus en keerde toen naar Jeruzalem terug.
1Mak 11,8 Maar koning Ptolemeus voerde tegen Alexander boze plannen in
het schild en maakte zich meester van de kuststeden tot aan
Seleukië aan zee.
1Mak 11,9 Vandaar zond hij gezanten naar koning Demetrius met het
voorstel: 'Laten wij met elkaar een verbond sluiten dan zal ik u mijn
dochter geven, die met Alexander is getrouwd, en zult u koning worden
over het rijk van uw vader.
1Mak 11,10 Want het spijt me dat ik hem mijn dochter heb gegeven, daar
hij gepoogd heeft mij te doden.'
1Mak 11,11 Omdat hij zijn rijk wilde hebben, schrok hij er niet voor
terug Alexander verdacht te maken.
1Mak 11,12 Hij ontnam hem zijn dochter en gaf haar aan Demetrius. Zo
brak hij met Alexander en werden ze openlijk vijanden.
1Mak 11,13 Ptolemeus trok Antiochië binnen en zette zich de
diadeem van Azië op het hoofd. Twee diademen sierden nu zijn
hoofd, namelijk die van Egypte en die van Azië.
1Mak 11,14 Op dat ogenblik bevond koning Alexander zich in
Cilicië, omdat de bewoners van die streken in opstand waren
gekomen.
1Mak 11,15 Maar toen hij van het gebeurde hoorde, trok hij tegen
Ptolemeus ten strijde. Ook Ptolemeus rukte uit, ging hem met een sterk
leger tegemoet en versloeg hem.
1Mak 11,16 Alexander vluchtte naar Arabië om er bescherming te
zoeken, en zo werd koning Ptolemeus heer en meester.
1Mak 11,17 De Arabier Zabdiël sloeg Alexander het hoofd af en
zond het aan Ptolemeus.
1Mak 11,18 Maar drie dagen later stierf koning Ptolemeus zelf en de
soldaten die hij in de versterkte steden gelegerd had, werden door de
inwoners gedood.
1Mak 11,19 Zo werd Demetrius in het jaar honderdzevenenzestig koning.
1Mak 11,20 In die tijd had Jonatan zijn strijdkrachten uit Judea
opgeroepen om de burcht in Jeruzalem te veroveren. Zij hadden reeds
veel belegeringswerktuigen opgesteld,
1Mak 11,21 toen enkele lieden, die hun eigen volk haatten en zich om de
wet niet bekommerden, naar de koning gingen om hem mee te delen dat
Jonatan de burcht belegerde.
1Mak 11,22 Op dat bericht ontstak de koning in toorn en vertrok
onmiddellijk naar Ptolemais. Vandaar schreef hij Jonatan de belegering
te staken en zo spoedig mogelijk naar Ptolemais te komen voor een
onderhoud met hem.
1Mak 11,23 Jonatan legde dit bevel naast zich neer en liet de
belegering voortzetten. Hij koos enkele oudsten van Israël en
enkele priesters uit om hem te vergezellen en besloot zijn leven in de
waagschaal te stellen.
1Mak 11,24 Met zilver, goud, gewaden en allerlei andere ge schenken
begaf Jonatan zich naar de koning in Ptolemais en wist diens gunst te
winnen.
1Mak 11,25 Wel brachten enkele afvallige joden beschuldigingen tegen
hem in,
1Mak 11,26 maar de koning behandelde hem zoals zijn voorgangers hadden
gedaan en overlaadde hem in tegenwoordigheid van zijn vrienden met
eerbewijzen.
1Mak 11,27 Hij bekrachtigde zijn aanstelling als hogepriester en al de
andere waardigheden die hij vroeger had ontvangen, en nam hem op onder
zijn beste vrienden.
1Mak 11,28 Jonatan verzocht de koning om Judea en de drie districten
van Samaria te ontheffen van schatting en beloofde hem daarvoor
driehonderd talenten te geven.
1Mak 11,29 De koning willigde dat verzoek in en richtte over al die
aangelegenheden tot Jonatan het volgende schrijven:
1Mak 11,30 'Koning Demetrius aan zijn broeder Jonatan en aan het volk
van de joden. Heil u!
1Mak 11,31 Om u op de hoogte te stellen van onze beschikkingen
aangaande u, zenden wij u een afschrift van de brief die wij hebben
geschreven aan onze verwant Lastenes.
1Mak 11,32 Koning Demetrius aan zijn vader Lastenes. Heil u!
1Mak 11,33 Wij hebben besloten het volk van de joden, dat met ons
bevriend is en zijn verplichtingen jegens ons nakomt, te belonen voor
de welwillendheid die ze ons betonen.
1Mak 11,34 Wij bevestigen hen in het bezit van Judea zowel als van de
drie districten Efraïm, Lydda en Ramataim, die van Samaria
zijn
afgesplitst en in hun volle omvang bij Judea ingelijfd. Al degenen die
in Jeruzalem offeren ontslaan wij van de betaling van het koninklijk
aandeel in de veld - en boomvruchten, dat de koning vroeger jaarlijks
van hen ontving;
1Mak 11,35 ook ontslaan wij hen met ingang van heden van het deel van
de tienden en tollen waarop wij recht hebben, van de belasting op de
zoutwinning en de kroongelden.
1Mak 11,36 Met ingang van heden zijn deze beschikkingen van kracht en
nooit zal een ervan worden ingetrokken.
1Mak 11,37 Zorg er dus voor dat hiervan een afschrift wordt gemaakt en
aan Jonatan ter hand gesteld. Het moet worden aangeslagen op een goed
zichtbare plaats op de heilige berg.'
1Mak 11,38 Toen koning Demetrius zag dat zijn land tot rust gekomen was
en er nergens meer verzet tegen hem heerste, zond hij al zijn troepen
naar huis, behalve de vreemde troepen die hij op de eilanden van de
heidenen had aangeworven. Maar daardoor haalde hij zich de vijandschap
op de hals van al de soldaten die al vanaf de tijd van zijn vader en
grootvader in dienst waren.
1Mak 11,39 Tryfon, een vroegere aanhanger van Alexander, merkte dat
alle troepen morden tegen Demetrius. Hij ging naar de Arabier
Imalkuë, die Antiochus, de zoon van Alexander, opvoedde,
1Mak 11,40 en verzocht hem dringend hem het kind te geven, opdat hij
ervoor kon zorgen dat het koning zou worden en zo de plaats van zijn
vader innemen. Hij vertelde hem van de maatre gelen die Demetrius had
getroffen en van de vijandschap van zijn troepen die hij zich daardoor
op de hals had gehaald. Tryfon bleef daar geruime tijd.
1Mak 11,41 Jonatan richtte tot koning Demetrius het verzoek zijn
troepen terug te trekken uit de burcht in Jeruzalem en uit de andere
vestingsteden, omdat ze Israël voortdurend lastig vielen.
1Mak 11,42 Demetrius zond Jonatan het volgende antwoord: 'Niet alleen
wil ik door het inwilligen van uw verzoek u en uw volk terwille zijn,
maar bovendien zal ik u en uw volk met eer overladen, zodra ik daartoe
gelegenheid vind.
1Mak 11,43 Voor het ogenblik zou ik het op prijs stellen als u mij
soldaten stuurt om voor mij te strijden, want al mijn troepen hebben
mij in de steek gelaten.'
1Mak 11,44 Jonatan zond drieduizend dappere soldaten naar
Antiochië. Zij dienden zich bij de koning aan en hij was zeer
verheugd over hun komst.
1Mak 11,45 Het kwam in de stad tot een opstand: ongeveer
honderdtwintigduizend inwoners stroomden naar het centrum en wilden de
koning doden.
1Mak 11,46 De koning vluchtte naar het paleis, maar de inwoners van de
stad bezetten de toegangswegen en gingen tot de aanval over.
1Mak 11,47 Daarop riep de koning de joden te hulp. Dezen groepeerden
zich allen tezamen rond de koning, joegen de opstandelingen in de stad
uiteen en doodden er die dag onge veer honderdduizend.
1Mak 11,48 Diezelfde dag nog staken ze de stad in brand en maakten veel
buit. Zo redden ze de koning.
1Mak 11,49 Toen de inwoners van de stad zagen, dat de joden er heer en
meester waren, verloren ze de moed en smeekten ze de koning:
1Mak 11,50 'Reik ons de hand en laat de joden de strijd tegen ons en
tegen de stad staken.'
1Mak 11,51 Zij legden de wapens neer en sloten vrede. De joden werden
in tegenwoordigheid van de koning en van al de rijksgroten met eer
overladen; ze hadden zich in het koninkrijk een naam verworven. Met
veel buit keerden ze naar Jeruzalem terug.
1Mak 11,52 Koning Demetrius zat weer op zijn koningstroon en de rust
was in zijn land teruggekeerd.
1Mak 11,53 Maar hij hield zich niet aan zijn beloften. Hij nam zelfs
een vijandige houding aan tegenover Jonatan en in plaats van hem te
belonen voor de bewezen diensten, maakte hij het hem zeer lastig.
1Mak 11,54 Na deze gebeurtenissen kwam Tryfon terug met Antiochus, die
nog een kleine jongen was. Hij riep hem tot koning uit en zette hem de
diadeem op.
1Mak 11,55 Alle troepen die Demetrius afgedankt had, kozen zijn partij
en namen de wapens op tegen Demetrius, die versla gen werd en de vlucht
nam.
1Mak 11,56 Tryfon kwam in het bezit van de olifanten en maakte zich
meester van Antiochië.
1Mak 11,57 Toen richtte de jonge Antiochus het volgende schrijven tot
Jonatan: 'Ik bekrachtig uw aanstelling als hogepriester en bevestig u
als stadhouder over de vier districten en neem u op onder de vrienden
van de koning.'
1Mak 11,58 Hij zond hem een gouden tafelservies en verleende hem het
recht om uit een gouden beker te drinken, zich in purper te kleden en
een gouden gesp te dragen.
1Mak 11,59 Simon, de broer van Jonatan, benoemde hij tot veldheer over
het gebied tussen de Trap van Tyrus en de Egyptische grens.
1Mak 11,60 Daarop rukte Jonatan uit, doorkruiste het gebied westelijk
van de Eufraat en bezocht de steden. Heel het leger van Syrië
schaarde zich aan zijn zijde, bereid om met hem ten strijde te trekken.
Toen hij in Askelon kwam, verwelkomden de burgers hem luisterrijk.
1Mak 11,61 Vandaar ging hij naar Gaza, maar de inwoners van Gaza sloten
hun poorten. Hij belegerde de stad, brandde de omgeving plat en
plunderde die uit.
1Mak 11,62 Toen verzochten de burgers van Gaza Jonatan om vrede. Hij
reikte hun de hand; hij nam de zonen van de magistraten van de stad als
gijzelaars en zond ze naar Jeruzalem. Daarna trok hij verder door het
land tot aan Damascus.
1Mak 11,63 Toen Jonatan hoorde dat de veldheren van Demetrius, met een
groot leger bij Kedes in Galilea lagen met de bedoeling hem te dwingen
zijn onderneming op te geven,
1Mak 11,64 trok hij hun tegemoet, maar liet zijn broer Simon in het
land achter.
1Mak 11,65 Simon sloeg het beleg om Bet-sur; dagen lang be stookte hij
de stad en sloot haar tenslotte in,
1Mak 11,66 waarop de burgers hem om vrede vroegen. Hij reikte hun de
hand, maar dwong ze de stad te verlaten. Hij nam bezit van de stad en
plaatste er een garnizoen.
1Mak 11,67 Jonatan had zijn kamp opgeslagen aan het meer van Gennesaret
en was 's morgens vroeg naar de vlakte van Hasor getrokken.
1Mak 11,68 Daar trokken de huurtroepen van Demetrius hem tegemoet na
een afdeling in de bergen in hinderlaag te hebben gelegd. Terwijl het
leger recht op de joden aanrukte,
1Mak 11,69 kwamen de soldaten, die zich in hinderlaag hadden gelegd, te
voorschijn en vielen aan.
1Mak 11,70 Alle soldaten van Jonatan weken terug, niemand bleef,
behalve de legeraanvoerder Mattatias, de zoon van Absalom, en Judas, de
zoon van Chalfi.
1Mak 11,71 Toen scheurde Jonatan zijn kleren, strooide stof op zijn
hoofd en bad.
1Mak 11,72 Daarna ging hij weer tot de aanval over en bracht de vijand
zulke slagen toe dat die terugweek.
1Mak 11,73 Toen zijn eigen vluchtende soldaten dit zagen, keerden ze
naar Jonatan terug en samen met hem achtervolgden ze de vijand tot
Kedes, waar zijn kamp was. Daar sloegen zij hun legerplaats op.
1Mak 11,74 Die dag sneuvelden van de huurtroepen van Demetrius ongeveer
drieduizend man. Jonatan keerde naar Jeruzalem terug.
1Mak 12,1 Toen Jonatan zag dat de omstandigheden gunstig voor hem
waren, koos hij enkele mannen uit en zond die naar Rome om de
vriendschapsbetrekkingen met de Romeinen te vernieuwen.
1Mak 12,2 Naar Sparta en andere staten zond hij brieven van gelijke
strekking.
1Mak 12,3 De gezanten vertrokken naar Rome. Daar traden ze de senaat
binnen en spraken als volgt: 'De hogepriester Jonatan en het volk van
de joden, hebben ons gezonden om de vriendschapsbetrekkingen en het
bondgenootschap van vroeger te laten vernieuwen.'
1Mak 12,4 De Romeinen gaven hun brieven mee voor de verschil lende
plaatselijke overheden met het doel hun een vrijgeleide naar het land
Juda te verstrekken.
1Mak 12,5 Hier volgt een afschrift van de brief die Jonatan aan de
Spartanen schreef:
1Mak 12,6 'De hogepriester Jonatan, de raad der oudsten van het volk,
de priesters en het overige volk der joden aan hun broeders de
Spartanen: Heil u!
1Mak 12,7 In vroeger tijd heeft reeds uw koning Areios een brief
gezonden aan onze hogepriester Onias, waarin gezegd wordt dat u onze
broeders bent, zoals blijkt uit het bijge voegde afschrift.
1Mak 12,8 Onias heeft de gezant eervol ontvangen en de brief aanvaard,
waarin het bondgenootschap en de vriendschapsbetrekkingen duidelijk
omschreven worden.
1Mak 12,9 Daar wij onze troost putten uit de heilige boeken die wij
bezitten, hebben we dergelijke betrekkingen niet nodig,
1Mak 12,10 maar om niet van u te vervreemden, doen wij een poging om
door middel van een gezantschap de banden van een broederlijke
vriendschap te vernieuwen. Want het is reeds lang geleden dat u iets
van u hebt laten horen.
1Mak 12,11 Van onze kant laten we nooit een gelegenheid voorbij gaan,
om op feesten en andere plechtige dagen bij onze offers en gebeden aan
u te denken; want het past en betaamt dat broeders elkander indachtig
zijn.
1Mak 12,12 Wij verheugen ons over het aanzien dat u geniet.
1Mak 12,13 Daarentegen zijn wij getroffen door veel rampen en oorlogen
en hebben de koningen van de landen rondom ons de wapens tegen ons
opgenomen.
1Mak 12,14 Desondanks hebben wij u noch onze andere bondgenoten en
vrienden lastig willen vallen,
1Mak 12,15 wij hebben immers de hulp van de hemel die ons bij staat.
Daardoor zijn we van onze vijanden vernederd.
1Mak 12,16 Wij hebben Numenius, de zoon van Antiochus, en Antipater, de
zoon van Jason, uitgekozen en hen naar de Romeinen gezonden om met hen
de oude vriendschapsbetrekkingen en het bondgenootschap te vernieuwen.
1Mak 12,17 Tevens hebben wij hun opgedragen ook naar u te reizen, onze
groeten aan u over te brengen en u onze brief te overhandigen over de
vernieuwing van onze broederlijke betrek kingen.
1Mak 12,18 U zult ons ten zeerste verplichten, als wij daaromtrent
antwoord van u mogen ontvangen.'
1Mak 12,19 En hier volgt het afschrift van de brief die de Spartanen
aan Onias hadden gezonden:
1Mak 12,20 'Arius, de koning van de Spartanen, aan de hoge priester
Onias. Heil u!
1Mak 12,21 Uit een geschrift over de Spartanen en de joden is gebleken
dat ze broeders zijn en beiden van Abraham afstammen.
1Mak 12,22 Nu we dit weten, zoudt u ons zeer verplichten met ons te
schrijven, hoe het u gaat.
1Mak 12,23 Wij van onze kant schrijven u reeds: Uw kudden en goederen
zijn de onze, en de onze zijn de uwe. Wij hebben opdracht gegeven u van
deze dingen op de hoogte te brengen.'
1Mak 12,24 Toen Jonatan hoorde, dat de aanvoerders van Demetrius waren
teruggekomen met een leger dat groter was dan het vorige, om met hem de
strijd aan te binden,
1Mak 12,25 brak hij op uit Jeruzalem en trok hun tot in het gebied van
Hamat tegemoet; want hij wilde hun de kans niet geven zijn land binnen
te rukken.
1Mak 12,26 Hij zond verkenners naar hun kamp; teruggekeerd deelden
dezen mee dat de vijand voorbereidingen trof om hen in de komende nacht
te overvallen.
1Mak 12,27 Na zonsondergang gaf Jonatan zijn troepen bevel te waken en
gewapend te blijven om zodoende op ieder ogenblik van de nacht klaar te
staan voor de strijd; verder zette hij rondom het kamp wachtposten uit.
1Mak 12,28 Maar toen de vijand hoorde dat Jonatan en zijn troepen klaar
stonden voor de strijd, kregen ze schrik en verloren de moed. Ze
ontstaken wachtvuren in hun kamp en trokken af.
1Mak 12,29 Omdat Jonatan en zijn leger de vuren zagen branden bemerkten
ze niets van die aftocht voor de volgende morgen.
1Mak 12,30 Toen zette hij de achtervolging in, maar kon ze niet meer
inhalen, omdat ze de rivier de Eleuterus reeds waren overgetrokken.
1Mak 12,31 Daarom staakte Jonatan de achtervolging en keerde zich tegen
de Arabieren, die men Zabadeeën noemt; hij versloeg ze en
maakte
zich van hun bezittingen meester.
1Mak 12,32 Vervolgens brak hij op en ging naar Damascus; vandaar
doorkruiste hij het hele gebied.
1Mak 12,33 Ook Simon was uitgerukt en had het gebied door kruist tot
Askelon en de naburige vestingen. Vervolgens had hij rechtsomkeert
gemaakt, was naar Joppe getrokken en had de stad bezet.
1Mak 12,34 Want hij had vernomen dat de inwoners de vesting wilden
overleveren aan de aanhangers van Demetrius. Simon plaatste er een
garnizoen om de stad te bewaken.
1Mak 12,35 Na zijn terugkeer riep Jonatan de oudsten van het volk
bijeen en nam in overleg met hen het besluit om in Judea vestingen te
bouwen,
1Mak 12,36 de muren van Jeruzalem te verhogen, en tussen de burcht en
de stad een hoge muur op te trekken om de burcht zodanig van de stad af
te sluiten dat er geen handelsverkeer meer mogelijk was.
1Mak 12,37 Arbeiders werden bijeengebracht voor de bouw van de
stadsmuur: een deel van de muur langs de beek aan de oostzijde van de
stad was ingestort. De wijk die Chafenata wordt genoemd herstelde men.
1Mak 12,38 Simon versterkte Hadida in de Sefelavlakte en voorzag het
van poorten met grendels.
1Mak 12,39 Tryfon streefde ernaar koning van Azië te worden,
zich
de diadeem op het hoofd te zetten en koning Antiochus uit de weg te
ruimen.
1Mak 12,40 Hij was echter bang dat Jonatan hem niet zou laten begaan,
maar de wapens tegen hem zou opnemen. Daarom zocht hij naar een middel
om zich van Jonatan meester te maken en hem te doden. Hij rukte dus uit
en kwam in Bet-san.
1Mak 12,41 Jonatan trok hem tegemoet met een slagvaardig leger van
veertigduizend man en kwam ook in Bet-san.
1Mak 12,42 Toen Tryfon zag dat hij met een sterk leger gekomen was,
schrok hij ervoor terug hem aan te vallen.
1Mak 12,43 Tryfon ontving hem met luister, stelde hem voor aan al zijn
vrienden, bood hem geschenken aan en beval zijn vrienden en zijn
troepen Jonatan te gehoorzamen als hem zelf.
1Mak 12,44 Daarna vroeg hij Jonatan: 'Waarom hebt u al dit volk deze
overlast aangedaan? Er is toch geen oorlog die ons bedreigt?
1Mak 12,45 Kies enige mannen uit om u te begeleiden en stuur de rest
naar huis. En ga dan met mij mee naar Ptolemais. Ik wil die stad met de
overige vestingen, troepen en ambtenaren aan u overdragen. Daarna
vertrek ik weer want dat is het doel van mijn komst.'
1Mak 12,46 Jonatan vertrouwde hem en deed wat hij had gevraagd: hij
zond de troepen weg en deze keerden naar het land van Juda terug.
1Mak 12,47 Hij hield drieduizend man bij zich; daarvan zond hij er
tweeduizend naar Galilea en gingen er duizend met hem mee.
1Mak 12,48 Maar nauwelijks was Jonatan in Ptolemais aangekomen, of de
inwoners sloten de poorten; zij namen hem gevangen en allen die met hem
waren meegekomen doodden ze met het zwaard.
1Mak 12,49 Daarop zond Tryfon voetvolk en ruiters naar Galilea en de
grote vlakte om alle manschappen van Jonatan te doden.
1Mak 12,50 Die hadden echter reeds vernomen dat Jonatan gevangen
genomen was en met zijn mannen de dood had gevonden; daarom spraken ze
elkaar moed in en rukten ze in gesloten gelederen op, gereed om te
vechten.
1Mak 12,51 Toen de achtervolgers zagen dat het een gevecht zou worden
op leven of dood, keerden ze terug.
1Mak 12,52 Zo kwamen allen behouden in het land van Juda aan. Zij
treurden over Jonatan en zijn mannen en waren zeer bevreesd. Heel
Israël treurde in diepe rouw.
1Mak 12,53 De volken rondom deden weer pogingen om de
Israëlieten
uit te roeien; ze zeiden immers: 'De Israëlieten hebben geen
aanvoerder meer en niemand die hen helpt; laten we daarom nu de strijd
met hen aanbinden en hun aandenken bij de mensen uitwissen.'
1Mak 13,1 Simon hoorde dat Tryfon een groot leger op de been had
gebracht en het land van Juda wilde binnenvallen en het verwoesten.
1Mak 13,2 Tevens zag hij dat het volk beefde van angst. Daarom ging hij
naar Jeruzalem, riep het volk bijeen
1Mak 13,3 en sprak het moed in met deze woorden: 'U weet wat ik, mijn
broers en mijn familie hebben gedaan voor de wet en de tempel, en
hoeveel oorlogen en ellende we hebben doorstaan.
1Mak 13,4 Voor die zaak, de zaak van Israël, zijn al mijn
broers omgekomen; ik alleen ben nog over.
1Mak 13,5 Maar zolang de omstandigheden zo benard zijn, denk ik er niet
aan mijn leven te sparen; want ik ben niet beter dan mijn broers.
1Mak 13,6 Integendeel, ik wil mijn volk wreken en de tempel, uw vrouwen
en kinderen, want uit haat tegen ons spannen de volken samen om ons uit
te roeien.'
1Mak 13,7 Toen het volk deze woorden hoorde, herleefde de moed
1Mak 13,8 en luid riepen ze: 'U bent onze aanvoerder in plaats van
Judas en van uw broer Jonatan;
1Mak 13,9 u neemt de leiding in de strijd die wij te voeren hebben: wat
u beveelt, doen we.'
1Mak 13,10 Simon riep alle strijdbare mannen op, liet de muren van
Jeruzalem zo snel mogelijk voltooien en bracht rondom de stad
versterkingen aan.
1Mak 13,11 Hij zond Jonatan, de zoon van Absalom, met een groot leger
naar Joppe, deze verdreef de inwoners en hield de stad bezet.
1Mak 13,12 Tryfon was met een groot leger van Ptolemais opge rukt om
het land van Juda binnen te vallen; hij voerde Jonatan gevankelijk met
zich mee.
1Mak 13,13 Simon sloeg zijn kamp op bij Hadida aan de rand van de
vlakte.
1Mak 13,14 Toen Tryfon hoorde dat Simon de plaats van zijn broer
Jonatan had ingenomen en op het punt stond om de strijd met hem aan te
binden, liet hij hem door gezanten zeggen:
1Mak 13,15 'Omdat uw broer nog geld schuldig was aan' s konings
schatkist, uit hoofde van het ambt dat hij bekleedde, hebben we hem in
hechtenis genomen.
1Mak 13,16 We zullen hem vrij laten, als u honderd talenten zilver
stuurt en twee van zijn zonen als gijzelaars, om te voorkomen dat hij
na zijn vrijlating ons afvalt.'
1Mak 13,17 Ofschoon Simon begreep dat hij bedrogen werd, liet hij toch
het geld en de kinderen halen, om zich niet de haat van het volk op de
hals te halen.
1Mak 13,18 Want dat zou kunnen zeggen: 'Jonatan is omgekomen, omdat
Simon hem het geld en de kinderen niet heeft gestuurd.'
1Mak 13,19 Hij zond dus de kinderen en de honderd talenten, maar Tryfon
hield zijn woord niet en liet Jonatan niet vrij.
1Mak 13,20 Daarna brak Tryfon op om het land binnen te vallen en het te
verwoesten. Daarvoor maakte hij een omweg over Adora. Maar Simon trok
met zijn leger tegelijk met hem op en versperde de passen waarlangs hij
wilde binnenrukken.
1Mak 13,21 De bezetting van de burcht zond boden naar Tryfon om er bij
hem op aan te dringen met spoed door de woestijn naar hen toe te komen
en hun levensmiddelen te sturen.
1Mak 13,22 Tryfon liet geheel zijn ruiterij in staat van paraatheid
brengen om erheen te trekken; maar 's nachts viel er zoveel sneeuw, dat
die niet vooruit kon. Daarop trok Tryfon af en ging naar Gilead.
1Mak 13,23 Toen hij in de buurt van Baskama gekomen was, doodde hij
Jonatan. Deze werd daar begraven.
1Mak 13,24 Tryfon aanvaardde de terugtocht en vertrok naar zijn land.
1Mak 13,25 Simon liet het stoffelijk overschot van zijn broer Jonatan
halen en begroef het in Modein, de stad van zijn voorvaderen.
1Mak 13,26 Heel Israël treurde in diepe rouw over zijn dood en
dagen lang klonken er rouwklachten over hem.
1Mak 13,27 Op het graf van zijn vader en van zijn broers liet Simon een
monument oprichten zo hoog dat het van verre te zien was; het was
opgebouwd van stenen die zowel aan de achterzijde als de voorzijde
gepolijst waren.
1Mak 13,28 Het bestond uit zeven piramiden; die voor zijn vader en
moeder en zijn vier broers stonden tegenover elkaar.
1Mak 13,29 tot een eeuwig aandenken richtte hij rondom die piramiden in
kunstvolle schikking zuilen op, afwisselend bekroond met wapenrustingen
en gebeeldhouwde schepen, die zo groot waren dat ze door de zeevarenden
gezien konden worden.
1Mak 13,30 Zo zag het grafmonument eruit dat Simon in Modein liet
bouwen. Het staat er nu nog.
1Mak 13,31 Tryfon liet de jonge koning Antiochus op sluwe wijze ter
dood brengen,
1Mak 13,32 wierp zich als zijn opvolger op en zette zich de diadeem van
Azië op het hoofd. Daardoor bracht hij veel onheil over het
land.
1Mak 13,33 Simon versterkte de vestingsteden van Judea, voorzag ze van
hoge torens, zware muren en poorten met grendels, en liet in de
vestingen levensmiddelen opslaan.
1Mak 13,34 Verder koos Simon enkele mannen uit die hij naar koning
Demetrius zond met het verzoek, dat hij het land vrijstelling van
belasting zou verlenen, aangezien het bewind van Tryfon een roverij was
geweest.
1Mak 13,35 Koning Demetrius willigde zijn verzoek in en zond hem een
schriftelijk antwoord van de volgende inhoud:
1Mak 13,36 'Koning Demetrius aan Simon, de hogepriester en vriend van
de koningen, aan de oudsten en aan het volk der joden. Heil u!
1Mak 13,37 De gouden kroon en de palmtak die u gezonden hebt, hebben
wij in ontvangst genomen. Wij zijn bereid een duurzame vrede met u te
sluiten en zullen onze ambtenaren schrijven dat ze u moeten vrijstellen
van belasting.
1Mak 13,38 Alwat wij bij dezen met betrekking tot u bepalen, is van
kracht. De vestingen, door u gebouwd, behoren aan u.
1Mak 13,39 Wij verlenen u vergiffenis van al uw tekortkomingen en
misslagen tot op de huidige dag, alsmede kwijtschelding van de
kroongelden, die gij ons verschuldigd zijt; en mocht er nog een andere
belasting in Jeruzalem worden geheven, dan wordt die in het vervolg
niet meer gevorderd.
1Mak 13,40 Als er onder u mannen zijn die zich geschikt achten voor
onze lijfwacht, dat ze zich dan laten inschrijven. Voortaan zij er
vrede tussen ons.'
1Mak 13,41 In het jaar honderdenzeventig werd het juk van de volken van
Israël afgenomen
1Mak 13,42 en begon het volk oorkonden en overeenkomsten te dateren met
de formule: In het eerste jaar van Simon, hoge priester, veldheer en
vorst der joden.
1Mak 13,43 In die tijd sloeg Simon het beleg om Gezer en sloot het met
zijn leger in. Hij bouwde een stormtoren, reed die naar de stadsmuur,
sloeg een bres in een van de torens en bezette die.
1Mak 13,44 De soldaten sprongen uit de stormtoren de stad in, en deze
raakte in heftige beroering.
1Mak 13,45 De inwoners kwamen met vrouwen en kinderen de stadsmuur op,
scheurden hun kleren en smeekten Simon luidkeels dat hij hun de hand
zou reiken.
1Mak 13,46 Ze riepen: 'Behandel ons niet naar onze misdaden, maar toon
ons uw barmhartigheid.'
1Mak 13,47 Simon gaf hieraan gevolg en staakte de strijd. Hij zette ze
uit de stad, zuiverde de huizen van afgodsbeelden en hield toen zijn
intocht onder het zingen van lof - en danklie deren.
1Mak 13,48 Al wat onrein was ruimde hij op en hij liet er mensen wonen
die de wet onderhielden. Hij versterkte de stad en liet er voor
zichzelf een huis bouwen.
1Mak 13,49 Voor de bezetting van de burcht in Jeruzalem was alle
verkeer met de buitenwereld onmogelijk gemaakt. Nu ze geen inkopen meer
konden doen, begonnen ze ernstig gebrek te lijden en velen stierven van
honger.
1Mak 13,50 Daarom smeekten ze Simon hun de hand te reiken. Hij deed dat
en zette hen uit de burcht en zuiverde die van al wat aan afgoderij
herinnerde.
1Mak 13,51 En op de drieëntwintigste dag van de tweede maand
van
het jaar honderdeenenzeventig hielden de joden er hun intocht onder
gejuich en het wuiven met palmtakken, onder het spelen van citers,
cimbalen en lieren, en onder het zingen van lof - en dankliederen, want
een grote vijand was uit Israël verdreven.
1Mak 13,52 Simon bepaalde dat men deze dag jaarlijks met vreugde zou
vieren. De vesting die op de tempelberg aan de kant van de burcht ligt,
versterkte hij en ging daar met de zijnen wonen.
1Mak 13,53 Omdat Simon had ervaren dat zijn zoon Johannes een kerel uit
een stuk was, stelde hij hem aan tot aanvoerder van geheel het leger.
Johannes vestigde zich in Gezer.
1Mak 14,1 In het jaar honderdtweeënzeventig riep koning
Demetrius
zijn troepen bijeen en trok naar Medië om daar hulp te zoeken
voor
zijn strijd tegen Tryfon.
1Mak 14,2 Toen Arsakes, de koning van Perzië en
Medië, hoorde
dat Demetrius zijn gebied was binnengetrokken, zond hij een van zijn
veldheren om hem levend gevangen te nemen.
1Mak 14,3 Deze rukte uit, versloeg het leger van Demetrius, nam deze
gevangen en bracht hem voor Arsakes, die hem in de gevangenis liet
werpen.
1Mak 14,4 Tijdens Simons bewind genoot het land van Judas rust. Hij
behartigde het welzijn van zijn volk, dat zolang hij leefde gelukkig
was met zijn macht en roem.
1Mak 14,5 Groter roem verwierf hij zich nog, toen hij het volk een
haven gaf door de verovering van Joppe, en zo de toegang opende tot het
Middellandse-zee-gebied.
1Mak 14,6 Hij breidde het grondgebied van zijn volk uit door zich
meester te maken van het land.
1Mak 14,7 Tal van vijanden maakte hij krijgsgevangen. Hij bedwong
Gezer, Bet-sur en de burcht en zuiverde die van alle sporen van
afgodendienst, zonder dat iemand hem weerstand bood.
1Mak 14,8 Ongestoord bebouwde ieder zijn akker en de aarde bracht haar
gewassen voort en de bomen in de vlakte hun vruchten.
1Mak 14,9 De bejaarden zakten samen langs de straten en spraken over de
welvaart, de jonge mannen gingen gekleed in een schitterend
krijgsgewaad.
1Mak 14,10 Hij voorzag de steden van levensmiddelen en rustte ze uit
met verdedigingstuig. Zo werd zijn naam beroemd tot aan het einde der
aarde.
1Mak 14,11 Vrede bracht hij over het land en in Israël heerste
een uitbundige vreugde.
1Mak 14,12 Iedereen zat onbekommerd onder zijn wijnstok en vijgenboom.
1Mak 14,13 Want de vijanden waren in die tijd machteloos.
1Mak 14,14 Hij was een steun voor de geringen onder zijn volk, hij was
vol ijver voor de wet en roeide goddelozen en boosdoners uit.
1Mak 14,15 Hij verhoogde de luister van de tempel en vergroot te het
aantal heilige vaten.
1Mak 14,16 Toen Rome en zelfs Sparta hoorden dat Jonatan overleden was,
waren zij daarover diep bedroefd.
1Mak 14,17 Maar toen ze vernamen dat zijn broer Simon hem als
hogepriester was opgevolgd en stad en land regeerde,
1Mak 14,18 vernieuwden ze met hem de vriendschapsbetrekkingen en het
bondgenootschap dat zij met zijn broers Judas en Jonatan gesloten
hadden, legden dit schriftelijk vast op bronzen platen en stuurden die
naar Simon.
1Mak 14,19 Lezing ervan geschiedde in de volksvergadering in Jeruzalem.
1Mak 14,20 Hier volgt een afschrift van de brief die de Spartanen
zonden: 'De magistraten en de stad van de Spartanen aan Simon, de
hogepriester, aan de oudsten, de priesters en het overige volk der
joden, hun broeders. Heil u!
1Mak 14,21 De gezanten die u naar ons volk hebt afgevaardigd, hebben
ons ingelicht over het aanzien en het gezag dat u geniet. We waren zeer
verheugd over hun komst.
1Mak 14,22 Hun verklaringen hebben wij als volgt onder de
staatsoorkonden opgenomen: Numenius, de zoon van Antiochus, en
Antipater, de zoon van Jason, beiden gezanten van de joden, zijn tot
ons gekomen om hun vriendschapsbetrekkingen met ons te vernieuwen.
1Mak 14,23 Het volk heeft besloten deze mannen eervol te ontvangen en
een afschrift van hun verklaringen op te nemen in de staatsarchieven,
opdat het volk der Spartanen de herinnering eraan bewaart. Een
afschrift hiervan hebben ze aan de hogepriester Simon gezonden.'
1Mak 14,24 Daarna zond Simon Numenius met een groot gouden schild ter
waarde van duizend minen naar Rome om het bondgenootschap te bevestigen.
1Mak 14,25 Vanwege al deze verdiensten vroeg het joodse volk zich af:
'Hoe kunnen we Simon en zijn zonen onze dankbaarheid betuigen?
1Mak 14,26 Want hijzelf, zowel als zijn broers en zijn familie zijn
onwrikbaar geweest in de strijd tegen de vijanden van Israël;
ze
hebben de vijanden teruggeslagen en voor Israël de vrijheid
verworven.' Daarom lieten ze op bronzen platen een oorkonde opmaken en
bevestigen aan zuilen op de berg Sion.
1Mak 14,27 Hier volgt een afschrift van de oorkonde: 'Op de achttiende
Elul van het jaar honderdtweeënzeventig, in het derde jaar van
het
hogepriesterschap van Simon, heeft men in het Asaramel,
1Mak 14,28 tijdens een grote vergadering van de priesters en het volk,
van de leiders van het volk en de oudsten van het land, onze aandacht
gevestigd op de volgende feiten:
1Mak 14,29 Tijdens de vele oorlogen die in ons land hebben gewoed,
hebben Simon, de zoon van Mattatias, uit het geslacht van Jojarib, en
zijn broers hun leven op het spel gezet en weerstand geboden aan de
vijanden van hun volk voor het behoud van hun tempel en de wet.
Daardoor hebben zij hun volk beroemd gemaakt.
1Mak 14,30 Nadat Jonatan, die zijn volk om zich verenigd had en
hogepriester was geworden, bij zijn voorvaderen was bijgezet,
1Mak 14,31 besloten hun vijanden het land binnen te vallen om het te
verwoesten en zich van de tempel meester te maken.
1Mak 14,32 Toen greep Simon naar de wapens en streed voor zijn volk.
Hij besteedde een groot gedeelte van zijn persoonlijk vermogen om het
leger van zijn volk te bewapenen en het soldij uit te betalen.
1Mak 14,33 Hij versterkte de steden van Judea en de grens plaats
Betsur, dat een wapenplaats van de vijand was, en legerde daar een
joods garnizoen;
1Mak 14,34 verder versterkte hij Joppe aan zee en het eertijds door de
vijand bewoonde Gezer aan de grens van Azotus, dat hij met joden
bevolkte; beide steden voorzag hij van alles wat nodig was voor hun
onderhoud.
1Mak 14,35 Omdat Simon dat alles gedaan had in onkreukbare trouw jegens
zijn volk, heeft dat volk, overtuigd van die trouw en van zijn
toewijding voor de roem van zijn volk, hem aangesteld tot hun leider en
hogepriester. Op alle mogelijke wijzen heeft hij ernaar gestreefd zijn
volk te verheffen.
1Mak 14,36 Onder zijn bewind en door zijn toedoen is het gelukt de
heidenen uit het land te verdrijven, waaronder ook de bezetting van de
stad van David in Jeruzalem. Deze laatsten hadden daar een burcht
gebouwd, van waar zij uitvallen deden, de omgeving van de tempel
ontwijdden en de heiligheid ervan uitermate ernstig schonden.
1Mak 14,37 Simon legerde een joodse bezetting in de burcht, die hij nog
sterker maakte ter beveiliging van stad en land; bovendien trok hij de
muren van Jeruzalem hoger op.
1Mak 14,38 Koning Demetrius bevestigde hem in de hogepriesterlijke
waardigheid zoals hieronder omschreven is.
1Mak 14,39 Hij nam hem onder zijn vrienden en bewees hem grote eer.
1Mak 14,40 De koning had immers vernomen dat de Romeinen de joden tot
vrienden, bondgenoten en broeders hadden verklaard en dat ze de
gezanten van Simon eervol hadden ontvangen.
1Mak 14,41 Ook was hij ervan in kennis gesteld, dat de joden en hun
priesters besloten hadden dat Simon voor altijd hun leider en
hogepriester zou zijn, tenzij er een betrouwbaar profeet mocht komen
die anders zou beslissen,
1Mak 14,42 alsook hun legeraanvoerder. Hij was belast met de zorg voor
de tempel en hem kwam het toe beambten aan te stellen over de openbare
werken, mannen te benoemen om het land te besturen, de wapendepots te
beheren en het bevel te voeren over de vestingen.
1Mak 14,43 Hij was belast met de zorg voor de tempel; allen moesten
zijn bevelen gehoorzamen, alle officiële stukken in het land
moesten onder zijn naam opgesteld worden; hij zou zich in purper kleden
en de gouden gesp dragen.
1Mak 14,44 Niemand uit het volk of uit de priesters is het geoorloofd
iets aan deze bepalingen af te doen of aan zijn bevelen te weerstaan,
zonder zijn toestemming een vergadering in het land te beleggen, zich
in purper te kleden of de gouden gesp te dragen.
1Mak 14,45 Degene die in strijd met deze beslissingen handelt of een
ervan niet doet, zal strafbaar zijn.
1Mak 14,46 Heel het volk heeft besloten de genoemde volmachten aan
Simon te verlenen.
1Mak 14,47 En Simon heeft ze aanvaard en zich bereid verklaard
hogepriester, veldheer en leider van het joodse volk en zijn priesters
te zijn en over allen het bewind te voeren.'
1Mak 14,48 Deze oorkonde lieten ze op bronzen tafels beitelen en die op
een duidelijk zichtbare plaats binnen de ommuring van de tempel
aanbrengen.
1Mak 14,49 Een afschrift ervan moest in de schatkamer worden gelegd ter
beschikking van Simon en zijn zonen.
1Mak 15,1 Antiochus, de zoon van koning Demetrius, zond van de eilanden
in de zee een brief aan Simon, de hogepriester en leider van de joden,
en aan heel het volk.
1Mak 15,2 De inhoud luidde als volgt: 'Koning Antiochus aan Simon, de
hogepriester en leider van het volk en aan het volk van de joden. Heil
u!
1Mak 15,3 Aangezien enige booswichten het rijk van mijn voorvaderen
hebben overweldigd en ik dat rijk weer wil terug winnen, om het in zijn
vroegere toestand te herstellen, heb ik veel troepen aangeworven en
oorlogsschepen uitgerust.
1Mak 15,4 Daarmee wil ik aan land komen om wraak te nemen op degenen
die ons land te gronde gericht en vele steden in mijn rijk ontvolkt
hebben.
1Mak 15,5 Ik bekrachtig hiermee dan ook alle ontheffingen, u door mijn
voorgangers geschonken, alsmede alle andere kwijt scheldingen die ze u
hebben verleend.
1Mak 15,6 Ik sta u tevens toe voor uw land geld te munten.
1Mak 15,7 Jeruzalem en de tempel zullen vrij en onbelast zijn. Alle
wapens, die u hebt laten maken, en de vestingen die u gebouwd hebt en
die in uw bezit zijn, blijven van u.
1Mak 15,8 Alles wat u heden aan' s konings schatkist verschuldigd bent
of in de toekomst zult zijn, is u vanaf heden en voor altijd
kwijtgescholden.
1Mak 15,9 Zodra wij ons rijk weer hebben hersteld, zullen we u, uw volk
en de tempel zo grote eer bewijzen, dat uw roem over heel de aarde
bekend wordt.'
1Mak 15,10 In het jaar honderdvierenzeventig trok Antiochus naar het
land van zijn voorvaderen. Bijna alle troepen kozen zijn zijde, zodat
Tryfon slechts een klein leger overhield.
1Mak 15,11 Deze nam de vlucht en terwijl Antiochus hem achter volgde,
week hij uit naar Dor aan zee;
1Mak 15,12 nu zijn leger hem in de steek had gelaten, wist hij dat de
ene ramp na de andere hem bedreigde.
1Mak 15,13 Antiochus sloeg met honderdtwintigduizend man voetvolk en
achtduizend ruiters het beleg voor Dor.
1Mak 15,14 Hij sloot de stad van alle kanten in, waarbij de schepen
vanuit zee aan de omsingeling deelnamen. Zo bracht hij de stad zowel
aan de land - als aan de zeezijde in het nauw en liet er niemand in -
of uitgaan.
1Mak 15,15 Intussen kwam Numenius met zijn gezellen uit Rome terug met
brieven voor de koningen en de staten van de volgen de inhoud:
1Mak 15,16 'Lucius, Romeins consul, aan koning Ptolomeüs. Heil
u!
1Mak 15,17 De gezanten van de joden zijn tot ons gekomen als onze
vrienden en bondgenoten om de vroegere vriendschapsbetrekkingen en het
bondgenootschap te vernieuwen. Ze waren gezonden door de hogepriester
Simon en door het joodse volk,
1Mak 15,18 en brachten een gouden schild mee ter waarde van duizend
minen.
1Mak 15,19 Wij hebben daarom besloten aan de koningen en de staten te
schrijven, hun geen schade te berokkenen, hen niet aan te vallen, noch
hun steden of grondgebied, en geen hulp te verlenen aan degenen die
oorlog tegen hen voeren.
1Mak 15,20 Wij hebben besloten het schild van hen in ontvangst te nemen.
1Mak 15,21 Mochten booswichten uit hun land naar u gevlucht zijn, lever
ze dan uit aan de hogepriester Simon, opdat hij ze volgens hun wet
bestraffen kan.'
1Mak 15,22 Hetzelfde had de consul geschreven aan koning Demetrius,
Attalus, Ariarates en Arsakes,
1Mak 15,23 alsmede aan alle staten: aan Sampsane, Sparta, Delos,
Myndus, Sikyon, Karië, Samos, Pamfylië,
Lycië, Halikar
nassus, Rhodos, Faselis, Kos, Side, Aradus, Gortyna, Knidus, Cyprus en
Cyrene.
1Mak 15,24 Van die brieven werd een afschrift gezonden aan de
hogepriester Simon.
1Mak 15,25 Koning Antiochus belegerde, zoals gezegd, Dor. Hij liet zijn
troepen voortdurend aanvallen doen op de stad, maakte
belegeringswerktuigen en sloot Tryfon zo in, dat elk verkeer met de
buitenwereld voor hem onmogelijk was.
1Mak 15,26 Simon zond tweeduizend man keurtroepen naar Antiochus om hem
te helpen, alsmede zilver en goud en veel andere geschenken.
1Mak 15,27 Maar deze wilde het niet aannemen, erger nog: hij maakte
ongedaan wat hij vroeger met Simon had afgesproken en nam een vijandige
houding tegenover hem aan.
1Mak 15,28 Hij zond Atenobius, een van zijn vrienden, voor een
onderhoud naar Simon. Die moest hem zeggen: 'U houdt Jafo, Gezer en de
burcht in Jeruzalem bezet, terwijl die steden in mijn rijk behoren.
1Mak 15,29 U hebt hun gebied verwoest, het land ernstige schade
berokkend en u meester gemaakt van vele districten in mijn rijk.
1Mak 15,30 Geef de steden, die u bezet hebt, nu terug en betaal de
schatting van de districten waarvan u zich buiten de grenzen van Judea
meester hebt gemaakt.
1Mak 15,31 Doet u dat niet, dan moet u in plaats daarvan vijfhonderd
talenten zilver geven en voor de verwoestingen die u hebt aangericht en
voor de schatting van de steden nog eens vijfhonderd talenten zilver.
Voldoet u ook hier niet aan, dan nemen we de wapens tegen u op.'
1Mak 15,32 Toen Atenobius, de vriend van de koning, in Jeruzalem kwam
en daar de praal van Simon zag, de schenktafel met het gouden en
zilveren vaatwerk en de grote staatsie die hij voerde, stond hij
verbaasd. Maar toen hij Simon de boodschap van de koning had
overgebracht
1Mak 15,33 gaf deze hem ten antwoord: 'Wij hebben ons geenszins meester
gemaakt van het land van een ander of van de goederen van een ander,
maar van ons voorvaderlijk erfdeel, dat gedurende enige tijd
onrechtmatig in handen is geweest van onze vijanden.
1Mak 15,34 Nu de omstandigheden zich in ons voordeel gewijzigd hebben,
houden wij vast aan ons voorvaderlijk erfdeel.
1Mak 15,35 Wat uw eisen aangaande Joppe en Gezer betreft: deze steden
hebben ons volk en ons land zware slagen toegebracht; we zijn echter
bereid u voor deze steden talenten te geven.' Zonder een woord te zeggen
1Mak 15,36 keerde Atenobius verontwaardigd naar de koning terug, deelde
hem mee wat Simon gezegd had en lichtte hem in over de weelde en al het
andere dat hij bij Simon gezien had. Toen de koning dat hoorde werd hij
woedend.
1Mak 15,37 Intussen was Tryfon erin geslaagd in een schip naar Ortosia
te ontvluchten.
1Mak 15,38 De koning stelde Kendebeus aan tot opperbevelhebber over het
kustgebied, gaf hem voetvolk en ruiters,
1Mak 15,39 en beval hem aan de grens van Judea zijn kamp op te slaan,
Kedron te versterken en van zware poorten te voorzien om dan de strijd
aan te binden met het joodse volk. Daarop vertrok de koning om Tryfon
te achtervolgen.
1Mak 15,40 Kendebeus trok naar Jamnia en begon het volk te prikkelen
door invallen in Judea te doen, waarbij hij mensen gevangen nam en
doodde.
1Mak 15,41 Hij versterkte Kedron en legerde er ruiterij en voetvolk om
vandaaruit volgens het bevel van de koning Judea binnen te trekken.
1Mak 16,1 Johannes vertrok uit Gezer om zijn vader Simon te melden wat
Kendebeus deed.
1Mak 16,2 En Simon sprak tot zijn twee oudste zoons, Judas en Johannes:
'Ik, mijn broers en de familie van mijn vader hebben van onze jeugd af
tot nu toe de vijanden van Israël bestreden en herhaalde malen
is
het ons gelukt Israël te bevrijden.
1Mak 16,3 Nu ben ik oud geworden, maar jullie zijn, dank zij Gods
barmhartigheid in de kracht van je jaren. Neem daarom mijn plaats en
die van mijn broer in, trek ten strijde voor ons volk en moge de hulp
van de hemel met jullie zijn!'
1Mak 16,4 Simon riep uit het land twintigduizend man voetvolk en
ruiters op. Die trokken tegen Kendebeus op en brachten de nacht door in
Modein.
1Mak 16,5 Toen ze 's morgens de vlakte in trokken kwam hun een groot
leger van voetvolk en ruiters tegemoet. Tussen beide legers liep een
beek.
1Mak 16,6 Johannes stelde zich met zijn leger tegenover de vijand op;
toen hij bemerkte dat zijn mannen bang waren om de beek over te steken,
ging hij zelf het eerst, waarop zijn leger hem volgde.
1Mak 16,7 Omdat de vijandelijke ruiterij zeer talrijk was, verdeelde
hij zijn leger en plaatste hij zijn ruiterij tussen het voetvolk.
1Mak 16,8 Toen staken ze de trompet en Kendebeus werd met zijn leger
terug gedreven; velen sneuvelden, de overigen trachtten naar de vesting
te vluchten.
1Mak 16,9 In de strijd werd Judas, de broer van Johannes gewond.
Johannes achtervolgde de vijand tot Kedron, dat Kendebeus versterkt had.
1Mak 16,10 Daar anderen een toevlucht gezocht hadden in de torens in
het gebied van Asdod, stak hij die in brand. Zo kwamen er van de vijand
ongeveer tweeduizend man om. Daarna keerde hij behouden naar Judea
terug. verraderlijk vermoord
1Mak 16,11 Ptolemeus, de zoon van Abubus, was bevelhebber in de vlakte
van Jericho. Hij bezat veel zilver en goud,
1Mak 16,12 want hij was de schoonzoon van de hogepriester.
1Mak 16,13 Hierdoor hoogmoedig geworden wilde hij zich meester maken
van het land. Daartoe besloot hij Simon en zijn zonen op listige wijze
uit de weg te ruimen.
1Mak 16,14 Simon was gewoon de steden in het land af te reizen,
bekommerd om de behartiging van hun belangen. Zo kwam hij, vergezeld
van zijn zonen Mattias en Judas, ook in Jericho. Het was in de elfde
maand, de maand Sebat, van het jaar honderdzevenenzeventig.
1Mak 16,15 De zoon van Abubus nodigde hem op arglistige wijze uit naar
de kleine vesting Dok, die hij had gebouwd. Daar richtte hij een groot
drinkgelag voor hen aan, terwijl hij er zijn handlangers verborgen
hield.
1Mak 16,16 Toen Simon en zijn zonen goed gedronken hadden, kwam
Ptolemeus met zijn handlangers te voorschijn; ze grepen hun wapens,
gingen de feestzaal binnen, wierpen zich op Simon en doodden hem en
zijn twee zonen en enigen van zijn gevolg.
1Mak 16,17 Daardoor pleegde hij zwaar verraad en vergold hij goed met
kwaad.
1Mak 16,18 Ptolemeus zond hiervan schriftelijk bericht aan de koning
met het verzoek hem hulptroepen te sturen en het bestuur over de steden
en het land aan hem over te dragen.
1Mak 16,19 Ook naar Gezer zond hij handlangers die Johannes uit de weg
moesten ruimen. De legeroversten nodigde hij per brief uit bij hem te
komen, dan zou hij hun zilver, goud en andere geschenken geven.
1Mak 16,20 Tenslotte stuurde hij nog handlangers om Jeruzalem en de
tempelberg te bezetten.
1Mak 16,21 Maar iemand was hem voor geweest en had Johannes in Gezer
reeds gemeld, dat zijn vader en zijn broers vermoord waren, en hem
gewaarschuwd dat Ptolemeus handlangers uitgestuurd had om hem te doden.
1Mak 16,22 Bij dit bericht schrok hij hevig. De mannen die hem kwamen
doden, liet hij grijpen en ter dood brengen; want hij kende hun
bedoelingen.
1Mak 16,23 Verdere bijzonderheden over Johannes, over zijn
krijgsverrichtingen en heldendaden, over de bouw van de stadsmuren die
hij optrok en zijn overige daden
1Mak 16,24 zijn, te beginnen met de dag dat hij zijn vader opvolgde als
hogepriester, te vinden in de annalen van zijn hogepriesterschap.
|