Daniël
Bijbel
voor Slechtzienden
Dan
1,1 In het derde jaar van de regering van Jojakim, de koning van Juda,
trok Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Jeruzalem en sloeg het
beleg voor de stad.
Dan 1,2 De Heer leverde Jojakim, de koning van Juda, aan hem uit
alsmede een deel van het tempelvaatwerk. De koning en het vaat werk
voerde hij naar Sinear; het vaatwerk plaatste hij in de schatkamer van
de tempel van zijn god.
Dan 1,3 Aan Aspenaz, zijn hofmaarschalk, gaf Nebukadnessar bevel, uit
de Israëlieten enkele jongemannen te kiezen die van
koninklijken
bloede waren of van voornamen huize,
Dan 1,4 zonder enig lichaamsgebrek, welgevormd, veelzijdig ontwikkeld,
met een uitgebreide kennis en een scherp verstand, geschikt om dienst
te doen in het paleis van de koning. Hij moest hun de taal en het
schrift van de Chaldeeën leren.
Dan 1,5 De koning bepaalde dat hun dagelijks menu moest bestaan uit de
gerechten van de koninklijke tafel en de wijn die hij zelf dronk. De
opleiding zou drie jaar duren; daarna zouden zij bij de koning in
dienst treden.
Dan 1,6 Tot deze jongemannen behoorden ook de Judeeërs
Daniël, Chananja, Misaël en Azarja.
Dan 1,7 De hofmaarschalk gaf hun echter andere namen: Daniël
noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrak, Misaël Mesak en
Azarja
Abednego.
Dan 1,8 Maar Daniël nam zich voor, zich niet te verontreinigen
aan
de gerechten van de koninklijke tafel en aan de wijn die de koning
dronk. Daarom vroeg hij de hofmaarschalk om voedsel waaraan hij zich
niet verontreinigen zou.
Dan 1,9 En God stemde de hofmaarschalk welwillend en goedgunstig jegens
Daniël.
Dan 1,10 De hofmaarschalk zei tot Daniël: 'Ik vrees dat mijn
heer,
de koning, die bepaald heeft wat jullie te eten en te drinken krijgen,
zal vinden dat jullie er niet zo goed uitzien als de andere jongemannen
van jullie leeftijd en dan zijn jullie er oorzaak van dat de koning mij
vanwege plichtsverzuim veroordeelt.'
Dan 1,11 Daarop wendde Daniël zich tot de kamerdienaar, aan
wiens
zorgen de hofmaarschalk Daniël, Chananja, Misaël en
Azarja
had toevertrouwd, met het verzoek:
Dan 1,12 'Probeer het eens met uw dienaren en geef ons tien dagen lang
alleen groenten te eten en water te drinken;
Dan 1,13 vergelijk daarna ons uiterlijk met dat van de jongemannen die
de gerecht en van de koninklijke tafel eten en handel dan met uw
dienaren naar uw bevinding.'
Dan 1,14 De kamerdienaar stemde met dat voorstel in en gedurende tien
dagen gaf hij hun bij wijze van proef de gevraagde kost.
Dan 1,15 Toen de tien dagen voorbij waren, zagen zij er gezonder en
welvarender uit dan al de andere jongemannen, die de gerechten van de
koninklijke tafel hadden gegeten.
Dan 1,16 Voortaan nam de kamerdienaar de spijzen en de wijn die voor
hen bestemd waren weg en gaf hun groenten.
Dan 1,17 Aan deze vier jongemannen schonk God wetenschap, kennis van
heel de literatuur en wijsheid; Daniël stelde hij in staat
visioenen en dromen te doorschouwen.
Dan 1,18 Toen de tijd verstreken was die de koning had vastgesteld en
ze voor hem moesten verschijnen, stelde de hofmaarschalk hen aan
Nebukadnessar voor.
Dan 1,19 Het onderhoud dat de koning met hen had, bewees dat niemand
zich kon meten met Daniël, Chananja, Misaël en
Azarja. Zo
traden ze in dienst van de koning.
Dan 1,20 En telkens als de koning hen raadpleegde, zag hij dat hun
wijsheid en inzicht tienmaal groter was dan die van welke wichelaar of
bezweerder ook in heel zijn rijk.
Dan 1,21 Daniël bleef in dienst van de koning tot het eerste
regeringsjaar van koning Kores.
Dan 2,1 In het tweede jaar van zijn regering kreeg Nebukadnessar een
droom, die hem zozeer ontstelde dat hij niet meer kon slapen.
Dan 2,2 Daarom liet de koning de wichelaars, bezweerders, tovenaars en
magiërs roepen om de droom te verklaren. Toen ze voor de
koning
waren verschenen,
Dan 2,3 zei deze tot hen: 'Ik heb een droom gehad die me ontstelt en
daarom wil ik de betekenis ervan kennen.'
Dan 2,4 De magiërs zeiden tot de koning in het Aramees: 'De
koning
moge leven voor eeuwig! Vertel die droom aan uw dienaren en we zullen
hem verklaren.'
Dan 2,5 Maar de koning antwoordde de magiërs: 'Mijn besluit
staat
vast: als u mij niet zowel de droom als de uitleg kunt mededelen, dan
zult u in stukken gehouwen en zullen uw huizen in een puin hoop
veranderd worden;
Dan 2,6 maar als u in staat bent de droom en zijn uitleg mede te delen,
zult u van mij rijke geschenken krijgen en met eerbewijzen worden
overladen; vertel mij dus de droom en zijn verklaring.'
Dan 2,7 Maar de magiërs zeiden opnieuw: 'De koning moet zijn
droom
aan zijn dienaar en vertellen, dan kunnen we hem verklaren.'
Dan 2,8 De koning antwoordde daarop: 'Nu ben ik er zeker van dat u tijd
zoekt te winnen, omdat u merkt dat mijn besluit vaststaat,
Dan 2,9 u een en hetzelfde lot te laten ondergaan, als u mij de droom
niet kunt meedelen. U hebt onderling afgesproken om mij maar iets voor
te liegen in de hoop dat het getij keert. Daarom moet u mij de droom
vertellen, want dan weet ik dat u hem ook kunt verklaren.'
Dan 2,10 De magiërs antwoordden de koning: 'Geen mens ter
wereld
kan aan 's konings eis voldoen en geen enkele koning, hoe groot of
machtig ook, heeft daarom ooit zo iets van een wichelaar, bezweerder of
magiër gevraagd.
Dan 2,11 Wat de koning verlangt is te moeilijk; alleen de goden kunnen
aan dat verlangen voldoen, maar die wonen niet onder de stervelingen.'
Dan 2,12 Hierop werd de koning woedend en in zijn toorn gaf hij bevel
alle wijzen van Babel te doden.
Dan 2,13 De uitvaardiging van het bevel dat de wijzen moesten worden
gedood trof ook Daniël en zijn vrienden, zij werden dan ook in
hechtenis genomen.
Dan 2,14 Daniël richtte zich met verstand en overleg tot
Arjok, de
overste van' s konings lijfwacht die uitgetrokken was om de wijzen van
Babel te doden.
Dan 2,15 Hij zei tot Arjok, de gevolmachtigde van de koning: 'Waarom
heeft de koning toch zo'n hard bevel uitgevaardigd? Arjok deelde
Daniël mede wat er gebeurd was.
Dan 2,16 Daarop begaf Daniël zich naar de koning met het
verzoek
hem wat tijd te geven, dan zou hij de uitleg aan de koning bekend maken.
Dan 2,17 Vervolgens ging Daniël naar zijn woning en deelde
zijn
vrienden Chananja, Misaël en Azarja mee wat er gebeurd was.
Dan 2,18 Ze moesten met betrekking tot dit geheim de God des hemels om
erbarming smeken, opdat men Daniël en zijn vrienden niet zou
ombrengen tezamen met de overige wijzen van Babel.
Dan 2,19 In een nachtelijk visioen werd toen het geheim aan
Daniël geopenbaard. Daarom loofde Daniël de God des
hemels
Dan 2,20 en zei: 'De naam van God zij geprezen van eeuwigheid tot
eeuwigheid, want Hem behoort de wijsheid en de kracht!
Dan 2,21 Hij is het die tijden en stonden keert, die koningen afzet en
aanstelt, die wijsheid verleent aan de wijzen en inzicht aan de
verstandigen.
Dan 2,22 Hij is het die openbaart wat in de diepte verborgen ligt, die
weet wat in het duister geschiedt; bij Hem woont het licht.
Dan 2,23 God van mijn vaderen, U loof en prijs ik, omdat Gij mij
wijsheid en kracht hebt verleend, en omdat Gij ons gebed hebt verhoord
en ons bekend hebt gemaakt waar de koning naar vraagt.'
Dan 2,24 Daarop ging Daniël naar Arjok, aan wie de koning had
opgedragen de wijzen van Babel ter dood te brengen, en zei tot hem:
'Dood de wijzen van Babel niet, maar leid mij voor de koning, dan zal
ik de koning de uitleg geven.'
Dan 2,25 IJLINGS bracht Arjok Daniël toen naar de koning en
zei
tot hem: 'Ik heb onder de ballingen uit Juda iemand gevonden, die de
koning de uitleg kan geven.'
Dan 2,26 Daarop richtte de koning zich tot Daniël, die
Beltesassar
werd genoemd, en zei: 'Bent u in staat mij de droom die ik gezien heb
en de verklaring ervan mee te delen?'
Dan 2,27 Daniël antwoordde: 'Het geheim waarnaar de koning
vraagt,
kan geen wijze of bezweerder, geen wichelaar of lever schouwer aan de
koning openbaren;
Dan 2,28 maar er is een God in de hemel, die geheimen openbaart. Hij
heeft aan koning Nebukadnessar bekend willen maken wat er aan het einde
van de tijden zal geschieden. Uw droom en de beelden die door uw hoofd
gingen, terwijl u op uw legerstede rustte, ga ik u nu vertellen.
Dan 2,29 Toen u op uw legerstede lag te denken koning, over wat de
toekomst wel zou kunnen brengen, maakte Hij die geheimen open baart dat
aan u bekend.
Dan 2,30 Als dit geheim ook aan mij geopenbaard is, dan is dat niet
omdat ik zoveel wijzer zou zijn dan alle andere schepselen, maar opdat
ik het aan de koning bekend zou maken, zodat u de gedachten van uw hart
zoudt verstaan.
Dan 2,31 Koning, in het visioen dat u hebt gehad, hebt u een zeer groot
en helderglanzend beeld voor u zien staan met een schrik wekkend
uiterlijk.
Dan 2,32 Het hoofd van dat beeld was van zuiver goud, zijn borst en
armen van zilver, zijn buik en lenden van brons,
Dan 2,33 zijn benen van ijzer, zijn voeten waren gedeeltelijk van ijzer
en gedeeltelijk van leem.
Dan 2,34 Terwijl u toekeek, werd er een steen losgekapt zonder dat er
een mensenhand aan te pas kwam; die steen raakt het beeld en
verbrijzelde de voeten van ijzer en leem.
Dan 2,35 Tegelijkertijd vergruizelden toen het ijzer, brons, zilver en
goud en werden door de wind meegevoerd als het kaf bij het dorsen van
het koren. Van het beeld bleef niets over, maar de steen die het
getroffen had, werd een grote berg die heel de aarde bedekte.
Dan 2,36 Dat was uw droom. Nu zullen wij u zeggen wat hij bete kent.
Dan 2,37 Koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het
koningschap, de macht en de kracht en de majesteit heeft geschonken
Dan 2,38 overal waar mensen wonen, aan wie Hij de dieren van het veld
en de vogels aan de hemel in handen gegeven heeft en die Hij over hen
allen deed heersen, u bent het hoofd van goud.
Dan 2,39 Maar na u zal er een ander rijk komen, dat geringer is dan het
uwe, daarna een derde rijk van brons, dat over de hele aarde zal
heersen,
Dan 2,40 en tenslotte komt er een vierde rijk, hard als ijzer. Juist
als ijzer dat alles kan vermorzelen en tot gruis maken, zal dat rijk de
voorgaande rijken verpletteren en verbrijzelen.
Dan 2,41 Dat de voeten en de tenen, zoals u gezien hebt, gedeeltelijk
van leem, gedeeltelijk van ijzer waren, betekent het dat het een
verdeeld rijk zal zijn. Maar toch zal het de hardheid van ijzer hebben,
want zoals u gezien hebt, was er ijzer met modderig leem verbonden.
Dan 2,42 Dat de tenen van de voeten gedeeltelijk van ijzer en
gedeeltelijk van leem waren, betekent dat het rijk gedeeltelijk sterk,
maar gedeeltelijk broos zal zijn.
Dan 2,43 En dat, zoals u gezien hebt, het ijzer met modderig leem
verbonden was, betekent: men zal trachten de delen van het rijk door
huwelijken te verbinden, maar die delen zullen met elkaar geen eenheid
kunnen vormen, evenmin als ijzer en leem dat kunnen.
Dan 2,44 Maar in de tijd van de koningen zal de God des hemels een rijk
stichten dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan en niet aan een
ander volk zal uitgeleverd worden. Het zal al die rijken verpletteren
en er een eind aan maken, maar zelf zal het in eeuwigheid blijven
bestaan.
Dan 2,45 U hebt immers gezien hoe er uit het gebergte, zonder dat er
een mensenhand aan te pas kwam, een steen losgekapt werd, die het
ijzer, het brons, het leem, het zilver en goud vergruizelde. De grote
God heeft aan de koning geopenbaard wat er in de toe komst zal
gebeuren. De droom is waar en de uitleg betrouwbaar.'
Dan 2,46 Toen wierp Nebukadnessar zich voorover ter aarde en bracht
Daniël hulde; hij beval dat men hem een offer bracht en
reukwerk
voor hem brandde.
Dan 2,47 De koning zei tot Daniël: 'Waarlijk, uw God is de God
der
goden en de heer der koningen. Hij openbaart geheimen en daarom hebt u
dit geheim kunnen ontsluieren.'
Dan 2,48 Toen verleende de koning aan Daniël een hoge
waardigheid;
hij gaf hem vele kostbare geschenken en benoemde hem tot gouverneur van
heel de provincie Babel en tot opperprefect over alle wijzen van Babel.
Dan 2,49 Maar op verzoek van Daniël droeg de koning het
bestuur
van de provincie Babel op aan Sadrak, Mesak en Abednego, terwijl
Daniël zelf aan het hof van de koning bleef.
Dan 3,1 Eens liet koning Nebukadnessar een gouden beeld maken van
zestig el hoog en zes el breed en het oprichten in de vlakte van Dura
in de provincie Babel.
Dan 3,2 Vervolgens riep koning Nebukadnessar de satrapen, gouverneurs,
landvoogden, staatsraden, schatmeesters, rechters, politiebeambten en
allen die met het bestuur der provincies belast waren bijeen voor de
inwijding van het beeld, dat koning Nebukadnessar had opgericht.
Dan 3,3 Daarop kwamen de satrapen, gouverneurs, landvoogden,
staatsraden, schatmeesters, rechters, politiebeambten en allen die met
het bestuur der provincies belast waren bijeen voor de inwijding van
het beeld, dat koning Nebukadnessar had opgericht. Toen ze voor het
beeld stonden dat Nebukadnessar had opgericht,
Dan 3,4 riep een heraut met krachtige stem: 'Volken, naties en talen: u
wordt bevolen
Dan 3,5 u neer te werpen en het gouden beeld dat koning Nebukadnessar
heeft opgericht te aanbidden, zodra u de muziek hoort van hoorn en
fluit, van citer, luit en harp, van doedelzak en aller lei andere
muziekinstrumenten.
Dan 3,6 Wie zich niet in aanbidding neerwerpt, wordt op staande voet in
het laaiende vuur van een oven geworpen.'
Dan 3,7 Zodra de volken, naties en talen dan ook de muziek hoorden van
hoorn en fluit, van citer, luit en harp en van allerlei andere
muziekinstrumenten, wierpen ze zich ter aarde en aanbaden het gouden
beeld dat koning Nebukadnessar had opgericht.
Dan 3,8 Op dat ogenblik kwamen enige Chaldeeën naar voren en
beschuldigden de joden ervan, het bevel van de koning te hebben
overtreden.
Dan 3,9 Ze richtten zich tot koning Nebukadnessar met de woorden: 'De
koning leve in eeuwigheid!
Dan 3,10 Koning, u hebt bevolen dat allen bij het horen van de muziek
van hoorn en fluit, van citer, luit en harp, van doedelzak en allerlei
andere muziekinstrumenten zich ter aarde zouden werpen en het gouden
beeld aanbidden,
Dan 3,11 en dat ieder die zich niet in aanbidding neerwerpt in het
laaiende vuur van een oven geworpen zal worden.
Dan 3,12 Nu zijn hier enige joden, die u met het best uur van de
provincie Babel belast hebt, Sadrak, Mesak en Abednego: deze mannen,
koning, storen zich niet aan uw bevel; uw god vereren zij niet en het
gouden beeld dat u hebt opgericht aanbidden ze niet.'
Dan 3,13 Nebukadnessar ontstak in heftige toorn en beval Sadrak, Mesak
en Abednego voor te brengen. Toen die mannen voor de koning waren
geleid,
Dan 3,14 vroeg Nebukadnessar hun: 'Is het waar, Sadrak, Mesak en
Abednego, dat jullie mijn god niet vereren en het gouden beeld dat ik
heb opgericht niet aanbidden?
Dan 3,15 Welnu, zijn jullie misschien nu bereid om bij het horen van de
muziek van hoorn en fluit, van citer, luit en harp, van doedelzak en
allerlei andere muziekinstrumenten je neer te werpen en het beeld te
aanbidden dat ik gemaakt heb? Weigeren jullie dat, dan worden jullie op
staande voet in het laaiende vuur van een oven geworpen en welke god
zal jullie dan uit mijn macht kunnen bevrijden?'
Dan 3,16 Sadrak, Mesak en Abednego gaven de koning ten antwoord:
'Nebukadnessar, wij vinden het niet nodig op uw vraag een antwoord te
geven.
Dan 3,17 Als er een god is die dat kan, dan is het onze God die wij
vereren: Hij is in staat ons te bevrijden uit het laaiende vuur van een
oven en Hij zal ons ontrukken aan uw greep, koning.
Dan 3,18 Maar de koning zij ervan overtuigd, dat, ook als God ons niet
redt, wij uw god niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt
opgericht niet zullen aanbidden.'
Dan 3,19 Toen werd Nebukadnessar woedend op Sadrak, Mesak en Abednego
en zijn gelaat vertrok; hij gaf bevel de oven zevenmaal heter te stoken
dan gewoonlijk
Dan 3,20 en de sterkste kerels uit zijn leger droeg hij op, Sadrak,
Mesak en Abednego te binden, en in de laaiende vuuroven te werpen.
Dan 3,21 Toen werden die mannen, gekleed en al, met mantel, rok en
muts, gebonden en in het laaiende vuur van de oven geworpen.
Dan 3,22 Maar de mannen die Sadrak, Mesak en Abednego naar boven
brachten, werden gedood door de vlammen van het vuur in de oven, die op
het uitdrukkelijke bevel van de koning zo heet mogelijk was opgestookt.
Dan 3,23 Maar de drie mannen, Sadrak, Mesak en Abednego, waren gebonden
in het laaiende vuur van de oven geworpen.
Dan 3,24 Toen Nebukadnessar hun lofzang hoorde, was hij een en al
verbazing; hij stond ijlings op en zei tot zijn raadsheren: 'We hebben
toch drie mannen geboeid in het vuur geworpen?' Zij gaven de koning ten
antwoord: 'Zeker, koning!'
Dan 3,25 Hij hernam: 'Maar ik zie vier mannen ongeboeid en zonder
letsel zich in het vuur bewegen; de vierde gelijkt op een goden zoon.'
Dan 3,26 Daarop ging Nebukadnessar naar de deur van de laaiende oven en
riep: 'Sadrak, Mesak en Abednego, dienaren van de aller hoogste God,
kom eruit!' Toen kwamen Sadrak, Mesak en Abednego uit het vuur te
voorschijn.
Dan 3,27 De satrapen, gouverneurs, landvoogden en raadsheren van de
koning verdrongen zich rond die mannen en zagen dat het vuur hun
lichamen niet had gedeerd; zelfs het haar op hun hoofd was niet
geschroeid, hun mantels waren nog ongeschonden en er hing zelfs geen
brandlucht om hen.
Dan 3,28 Toen nam Nebukadnessar het woord en zei: 'Geloofd zij de God
van Sadrak, Mesak en Abednego: Hij heeft zijn engel gezonden om zijn
dienaren te redden, die vol vertrouwen op Hem het bevel van de koning
hebben overtreden en hun lichamen hebben prijsgegeven, omdat ze geen
god wilden vereren of aanbidden dan hun eigen God.
Dan 3,29 Daarom wordt door mij het volgende besluit uitgevaardigd:
Ieder tot welk volk, tot welke natie of taal hij ook behoort, die
oneerbiedig durft te spreken over de God van Sadrak, Mesak en Abednego,
wordt in stukken gehouwen en van zijn huis wordt een puinhoop gemaakt;
er is immers geen andere god wiens macht om te redden zo groot is.'
Dan 3,30 Aan Sadrak, Mesak en Abednego gaf de koning aanzienlijke
posten in de provincie Babel.
Dan 3,31 Koning Nebukadnessar aan alle volken, naties en talen over
heel de aarde. Veel heil zij u toegewenst!
Dan 3,32 Het heeft mij behaagd, de tekenen en wonderen bekend te maken
die de allerhoogste God aan mij gewrocht heeft.
Dan 3,33 Hoe groot zijn zijn tekenen en hoe machtig zijn wonde ren!
Zijn koningschap is een eeuwig koningschap en zijn heer schappij duurt
van geslacht tot geslacht.
Dan 4,1 Ik, Nebukadnessar, leefde onbezorgd in mijn huis en verkeerde
in goede welstand in mijn paleis,
Dan 4,2 tot ik een droom kreeg die mij ontstelde en er beelden door
mijn hoofd gingen, terwijl ik rustte, die mij in verwarring brachten.
Dan 4,3 Ik gaf bevel alle wijzen van Babel te ontbieden om mij de droom
te verklaren.
Dan 4,4 De wichelaars, bezweerders, magiërs en leverschouwers
kwamen en ik verhaalde hun mijn droom, maar ze konden mij niet zeggen
wat hij betekende.
Dan 4,5 Als laatste verscheen Daniël voor mij, die Beltesassar
genoemd wordt en zo de naam van mijn god draagt. Daar in hem de geest
van de heilige goden woont, vertelde ik hem mijn droom:
Dan 4,6 'Beltesassar, hoofd van de wichelaars! Ik weet dat de geest van
de heilige goden in u woont en dat geen enkel geheim u in verlegenheid
kan brengen. Geef mij de verklaring van wat ik in mijn droom gezien heb.
Dan 4,7 Terwijl ik rustte, had ik het volgende droomgezicht. Midden op
de aarde zag ik een zeer hoge boom staan,
Dan 4,8 een reus van een boom, die met zijn top tot de hemel reikte en
die van de uiteinden van de aarde te zien was.
Dan 4,9 Zijn loof was mooi en hij droeg een overvloed van vruchten: er
hing voor allen voedsel aan. De wilde dieren zochten er schaduw onder
en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken. Al wat leeft werd
door die boom gevoed.
Dan 4,10 In het droomgezicht dat ik tijdens mijn rust had, zag ik hoe
uit de hemel een heilige wachter neerdaalde
Dan 4,11 en met luide stem bevel gaf: Houw de boom om en kap zijn
takken; haal het loof eraf en werp zijn vruchten weg; jaag de dieren
eronder vandaan en verdrijf de vogels uit zijn takken.
Dan 4,12 Maar laat zijn wortelstronk in de aarde zitten. In boeien van
ijzer en brons geklonken moet hij in het groen op het veld verblijven,
door de dauw uit de hemel bevochtigd worden en met de dieren het gras
van de aarde delen.
Dan 4,13 Zijn mensenhart wordt veranderd in dat van een dier. Zo zullen
er zeven tijden over hem heengaan.
Dan 4,14 Dit vonnis is geveld door de wachters, deze taak is beslist
door de heiligen, opdat de stervelingen erkennen dat de Allerhoogste
beschikt over het menselijk koningschap en het kan geven aan wie Hij
wil en dat Hij zelfs de geringste onder de mensen tot die waardigheid
kan verheffen.
Dan 4,15 Dit is de droom die ik, koning Nebukadnessar, gezien heb.
Beltesassar, wilt u mij zeggen wat hij betekent. Geen enkele wijze van
mijn rijk kon hem verklaren, maar u bent ertoe in staat, daar de geest
van de heilige goden in u woont.'
Dan 4,16 Toen stond Daniël, die ook Beltesassar genoemd wordt,
een
ogenblik sprakeloos en wat er in zijn hoofd omging bracht hem in
verwarring. Maar de koning zei: 'Beltesassar, laat u niet door de
betekenis van de droom in verwarring brengen.' Daarop antwoordde
Beltesassar: 'Mijn heer, mocht de droom betrekking hebben op uw
vijanden en zijn betekenis op u tegenstanders.
Dan 4,17 De boom die u gezien hebt, die geweldig groot was en waarvan
de top tot de hemel reikte, die over heel de aarde te zien was,
Dan 4,18 mooi loof had en een overvloed van vruchten droeg, zodat er
voor allen voedsel aan hing; die boom waaronder de wilde dieren zich
ophielden en in wiens takken de vogelen des hemels nestelden,
Dan 4,19 die boom bent u, koning. U bent geweldig machtig: uw grootheid
reikt tot de hemel en uw heerschappij strekt zich uit tot de einden van
de aarde.
Dan 4,20 Vervolgens zag de koning een heilige wachter uit de hemel
neerdalen die bevel gaf: Houw de boom om en hak hem stuk, maar laat
zijn wortelstronk in de aarde zitten. In boeien van ijzer en brons
geklonken moet hij in het groen op het veld verblijven, door de dauw
uit de hemel bevochtigd worden en het lot van de dieren op het veld
delen, totdat er zeven tijden over hem zijn heengegaan.
Dan 4,21 De betekenis hiervan is deze, koning: het betreft een besluit
van de Allerhoogste dat betrekking heeft op mijn heer, de koning.
Dan 4,22 Men zal u uit de gemeenschap van de mensen stoten en u zult
gaan leven met de dieren op het veld; men zal u gras te eten geven als
een rund en u zult nat worden door de dauw uit de hemel. Zo zullen er
zeven tijden over u heengaan, totdat u erkent dat de Allerhoogste
beschikt over het menselijk koningschap en het kan geven aan wie Hij
wil.
Dan 4,23 Maar het feit dat men bevel gaf de wortelstronk van de boom te
laten zitten betekent dat u het koningschap terugkrijgt, zodra u de
macht van de hemel erkent.
Dan 4,24 Wil daarom, koning, mijn raad opvolgen: Delg uw zonden door
aalmoezen en uw misdaden door barmhartigheid jegens de armen. Dan zal
uw voorspoed duurzaam zijn.'
Dan 4,25 Dit alles is koning Nebukadnessar overkomen.
Dan 4,26 Twaalf maanden later liep hij eens op het koninklijk paleis in
Babel te wandelen
Dan 4,27 en riep toen uit: 'Is dit niet het grootse Babel dat ik door
macht van mijn rijkdom en tot glorie van mijn majesteit gebouwd heb als
mijn koninklijk verblijf!'
Dan 4,28 Nauwelijks had de koning die woorden gesproken, of een stem
uit de hemel weerklonk: 'Koning Nebukadnessar, hiermee wordt u
meegedeeld dat het koningschap u ontnomen is.
Dan 4,29 Uit de gemeenschap van de mensen zal men u stoten, met de
dieren op het veld zult u leven en als een rund zal men u gras te eten
geven. Zo zullen er zeven tijden over u heengaan, totdat u erkent dat
de Allerhoogste beschikt over het menselijk koning schap en het geeft
aan wie Hij wil.'
Dan 4,30 Dat vonnis werd onmiddellijk aan Nebukadnessar voltrok ken:
hij werd uit de gemeenschap van de mensen gestoten, at gras als een
rund en van de dauw uit de hemel werd zijn lichaam nat; hij werd zo
zwaar behaard als een arend dik in zijn veren zit en zijn nagels werden
even lang als die van een vogel.
Dan 4,31 'Maar toen de tijd verstreken was, sloeg ik, Nebukadnessar,
mijn ogen op naar de hemel en ik kreeg mijn verstand terug. Ik prees de
Allerhoogste en loofde Hem die leeft in eeuwigheid. Want zijn
heerschappij is eeuwig en zijn koningschap duurt van geslacht tot
geslacht.
Dan 4,32 Vergeleken met Hem betekenen de aardbewoners niets; Hij doet
wat Hij wil met de hemelse legermachten evengoed als met degenen die op
aarde wonen. Niemand kan zijn macht weerstaan of Hem ter verantwoording
roepen.
Dan 4,33 Ik kreeg mijn verstand terug en tevens met de glorie van mijn
koningschap mijn luister en majesteit. Mijn raadsheren en rijksgroten
kwamen mij opzoeken en ik werd in mijn koninklijke waardigheid hersteld
en kreeg meer macht dan ik ooit had.
Dan 4,34 Daarom prijs ik, Nebukadnessar, de hemelse Koning en loof en
verheerlijk Hem, want zijn daden zijn eerlijk en zijn paden recht. Hij
heeft de macht om hoogmoedigen te vernederen.'
Dan 5,1 Koning Belsassar richtte eens een groot feestmaal aan voor
duizend van zijn rijksgroten. Hij dronk in tegenwoordigheid van de
duizend gasten wijn
Dan 5,2 en onder invloed van de wijn gaf hij het bevel het gouden en
zilveren vaatwerk te halen, dat zijn vader Nebukadnessar uit de tempel
van Jeruzalem had weggenomen. Belsassar wilde met zijn rijksgroten,
zijn vrouwen en bijvrouwen uit dat vaatwerk drinken.
Dan 5,3 Men bracht dus het gouden en zilveren vaatwerk dat uit de
tempel van Jeruzalem was weggehaald, en de koning, zijn rijksgroten,
zijn vrouwen en bijvrouwen dronken eruit.
Dan 5,4 En bij het drinken van de wijn loofden ze de goden van goud en
zilver, van brons, ijzer, hout en steen.
Dan 5,5 Terwijl ze dat deden, verschenen er vingers van een mensenhand
en die schreven iets op de gepleisterde muur van het koninklijk paleis
juist tegenover de lucht er. De koning zag de schrijvende hand;
Dan 5,6 hij verschoot van kleur en raakte in verwarring, zijn
heupgewrichten verslapten en zijn knieën stieten tegen elkaar.
Dan 5,7 Met luide stem riep de koning om de bezweerders,
magiërs
en leverschouwers. Hij richtte zich tot de wijzen van Babel en zei:
'Wie dit schrift kan lezen en er mij de verklaring van geeft, zal met
purper bekleed, de gouden keten dragen om zijn hals en als derde
heersen in het koninkrijk.'
Dan 5,8 Maar ofschoon alle wijzen van de koning waren verschenen, waren
zij niet in staat het schrift te lezen en er de koning uitleg van te
geven.
Dan 5,9 Toen greep een hevige angst koning Belsassar aan en hij werd
lijkbleek; ook zijn rijksgenoten waren ontsteld.
Dan 5,10 Toen de koningin de ontsteltenis van de koning en van zijn
rijksgenoten vernam, trad zij de feestzaal binnen en richtte zich tot
de koning met de woorden: 'Koning, leef in eeuwigheid! Er is geen reden
waarom u zich zo ongerust zoudt maken en zo door angst laat overmannen
dat u er bleek van ziet.
Dan 5,11 In uw koninkrijk is een man, in wie de geest van de heilige
goden woont; onder de regering van uw vader heeft hij blijk gegeven van
een inzicht, een verstand, een wijsheid als die der goden. Daarom had
uw vader, koning Nebukadnessar, hem aangesteld tot hoofd van de
wichelaars, bezweerders, magiërs en leverschouwers.
Dan 5,12 Het is Daniël, aan wie de koning de naam Beltesassar
heeft gegeven, en die door de buitengewone geest die in hem is, door
kennis en verstand dromen kan verklaren, raadsels oplossen en knopen
ontwarren; laat hem daarom komen en hij zal u de verklaring geven.'
Dan 5,13 Toen Daniël voor de koning was geleid, zei deze tot
hem:
'Bent u Daniël, een van de ballingen van Juda, die de koning,
mijn
vader, uit Juda heeft weggevoerd?
Dan 5,14 Ik heb van u gehoord, dat de geest der goden in u is en dat u
begaafd bent met inzicht, verstand en buitengewone wijsheid.
Dan 5,15 Nu heb ik de wijzen en de bezweerders ontboden om dit schrift
te lezen en het mij te verklaren, maar zij waren er niet toe in staat.
Dan 5,16 Men heeft mij van u verteld dat u dromen kunt verklaren en
knopen ontwarren. Welnu, als u het schrift kunt lezen en het mij
verklaren, zult u met purper worden bekleed, de gouden keten om uw hals
dragen en als derde heersen in het koninkrijk.'
Dan 5,17 Daarop antwoordde Daniël aan de koning: 'Houd uw
gaven en
geef uw geschenken aan een ander. Het schrift zal ik evenwel voor de
koning lezen en hem er de verklaring van geven.
Dan 5,18 Koning, de allerhoogste God heeft aan Nebukadnessar, uw vader,
met het koningschap majesteit, eer en luister gegeven.
Dan 5,19 En de majesteit, die Hij hem gegeven had, was zo groot dat
alle volken, stammen en talen voor hem sidderden en beefden: hij doodde
wie hij wilde en hij liet leven wie hij wilde; hij verhief of
vernederde wie hij wilde.
Dan 5,20 Maar toen hij trots werd en hovaardig, is hij van zijn
koningstroon gestoten en van zijn eer beroofd;
Dan 5,21 hij werd uit de gemeenschap van de mensen verjaagd en kreeg de
aard van een dier; hij huisde bij de wilde ezels, hij kreeg gras te
eten als de runderen en zijn lichaam werd nat van de dauw uit de hemel,
totdat hij erkende dat de allerhoogste God de macht heeft over de
koninkrijken van de mensen en erover aanstelt wie Hij wil.
Dan 5,22 Ofschoon u dat alles wist, bent u, Belsassar, zijn zoon, niet
ootmoedig gebleven,
Dan 5,23 maar boven de Heer van de hemel hebt u zich willen verheffen:
u hebt het vaatwerk van zijn tempel laten halen en u, uw rijksgroten,
uw vrouwen en bijvrouwen hebben er wijn uit gedronken: goden van zilver
en goud, van brons, ijzer, hout en steen, die niet zien, niet horen en
niet kennen, hebt u geëerd, terwijl u de God in wiens hand uw
adem
ligt en heel uw leven, niet hebt geprezen.
Dan 5,24 Daarom heeft Hij die hand dit schrift laten schrijven.
Dan 5,25 En dit staat er geschreven: Mene tekel ufarsin.
Dan 5,26 De verklaring ervan luidt: mene, geteld heeft God uw
regeringsjaren en er een eind aan gemaakt;
Dan 5,27 tekel, gewogen bent u op de weegschaal en te licht bevonden;
Dan 5,28 peres, verdeeld is uw koninkrijk en aan de Meden en Perzen
gegeven.'
Dan 5,29 Toen werd Daniël op bevel van Belsassar met purper
bekleed, hij kreeg de gouden keten om de hals en herauten maakten
bekend dat hij als derde zou heersen in het koninkrijk.
Dan 5,30 Diezelfde nacht werd Belsassar, de koning van de
Chaldeeën, gedood.
Dan 6,1 Daarna kreeg Darius, de Mediër, ongeveer
tweeënzestig jaar oud, het koningschap.
Dan 6,2 Darius besloot over heel het rijk honderdtwintig satrapen aan
te stellen, die het hun toegewezen deel moesten besturen.
Dan 6,3 Boven de satrapen stelde hij drie rijksbestuurders aan,
waaronder Daniël; aan hen moesten de satrapen rekenschap
afleggen
om te voorkomen dat aan de rechten van de koning te kort zou worden
gedaan.
Dan 6,4 Daniël nu stak door zijn buitengewone begaafdheid ver
uit
boven de andere rijksbestuurders en de satrapen. Daarom dacht de koning
erover hem aan te stellen over het hele rijk.
Dan 6,5 De rijksbestuurders en satrapen zochten daarentegen in de wijze
waarop hij de belangen van het rijk behartigde grond te vinden voor een
aanklacht tegen hem. Maar ze konden geen stof voor een aanklacht noch
een tekortkoming vinden. Daniël was onkreukbaar en er viel bij
hem
geen verzuim of vergrijp aan te wijzen.
Dan 6,6 Toen zeiden die mannen: 'We zullen geen enkele grond voor een
aanklacht tegen deze Daniël vinden, als we die niet zoeken in
de
wet van zijn God.'
Dan 6,7 Daarom richtten de rijksbestuurders en satrapen zich met grote
aandrang tot de koning en zeiden: 'Koning Darius, leef in eeuwigheid!
Dan 6,8 Alle rijksbestuurders, gouverneurs, satrapen, raadsheren en
landvoogden zijn van mening dat de koning een besluit moet uitvaardigen
en een verbod moet afkondigen, waarin bepaald wordt dat alwie binnen
dertig dagen een bede richt tot welke god of mens ook buiten u, koning,
in de leeuwenkuil wordt geworpen.
Dan 6,9 Vaardig daarom, koning, het verbod uit en leg het schriftelijk
vast, zodat het niet te wijzigen is, als een wet van Meden en Perzen,
die onherroepelijk is.'
Dan 6,10 Daarop legde Darius het verbod schriftelijk vast.
Dan 6,11 Toen Daniël vernam dat het verbod schriftelijk was
vastgelegd, ging hij naar huis. In het bovenvertrek van zijn huis zaten
in de richting van Jeruzalem open vensters. Daar wierp hij zich
driemaal per dag op de knieën om zijn God te aanbidden en te
prijzen, juist zoals hij dat tevoren gewoon was.
Dan 6,12 Toen die mannen een inval deden in zijn huis, troffen ze
Daniël aan, terwijl hij smeekbeden richtte tot zijn God.
Dan 6,13 Ze begaven zich daarop naar de koning en brachten hem het
koninklijk verbod in herinnering met de woorden: 'Hebt u geen verbod
uitgevaardigd dat alwie binnen dertig dagen een bede richt tot welke
god of mens ook buiten u, koning, in de leeuwenkuil geworpen wordt?' De
koning antwoordde: 'Dat staat vast als een wet van Meden en Perzen, die
onherroepelijk is.'
Dan 6,14 Toen zeiden ze tot de koning: 'Daniël, een van de
ballingen uit Juda, stoort zich niet aan u noch aan het verbod dat u
hebt uitgevaardigd, maar driemaal per dag verricht hij zijn gebed.'
Dan 6,15 Die beschuldiging beviel de koning helemaal niet en hij zon op
middelen om Daniël te redden. Tot zonsondergang deed hij
pogingen
daartoe,
Dan 6,16 maar die mannen zetten de koning onder druk en zeiden: 'Denk
eraan, koning; het is voor Meden en Perzen een wet dat er niet kan
worden getornd aan een verbod of besluit, door de koning uitgevaardigd.'
Dan 6,17 Daarop gaf de koning bevel om Daniël te halen. Toen
Daniël in de leeuwenkuil geworpen werd, zei de koning tot hem:
'Moge uw God, door u zo trouw vereerd, u redden!'
Dan 6,18 Daarna nam men een steen en legde die op de opening van de
kuil. De koning verzegelde hem met zijn eigen zegel en met dat van zijn
rijksgroten, om elke ingreep van buitenaf uit te sluiten.
Dan 6,19 De koning ging naar zijn paleis, bracht de nacht in vasten
door en liet geen vrouwen komen; van slapen was geen sprake.
Dan 6,20 Bij het krieken van de morgen, toen het licht begon te worden,
stond de koning op en begaf zich haastig naar de leeuwenkuil.
Dan 6,21 Bij de kuil gekomen begon hij op klagende toon tot
Daniël
te roepen. Hij zei: 'Daniël, dienaar van de levende God, heeft
uw
God, door u zo trouw vereerd, u van de leeuwen kunnen redden?'
Dan 6,22 Daarop antwoordde Daniël: 'Koning, leef in eeuwigheid!
Dan 6,23 Mijn God heeft zijn engel gezonden om de leeuwen te
muilbanden. Ze hebben mij geen letsel toegebracht, daar ik in Gods ogen
onschuldig ben. Maar ook tegen u, koning, heb ik niets misdreven.'
Dan 6,24 Uitermate verheugd gaf de koning bevel Daniël uit de
kuil
te trekken. Daarop werd Daniël uit de kuil getrokken. Hij had
geen
letsel opgelopen, omdat hij op zijn God vertrouwd had.
Dan 6,25 Nu gaf de koning bevel om de mannen die Daniël
beschuldigd hadden, te halen en ze met hun kinderen en vrouwen in de
leeuwenkuil te werpen. Ze waren nog niet op de bodem van de kuil beland
of de leeuwen hadden hen reeds te pakken en verbrijzelden hun beenderen.
Dan 6,26 Daarna schreef koning Darius aan alle volken, naties en talen
die op aarde wonen: 'Veel heil zij u toegewenst!
Dan 6,27 Hierbij bepaal ik dat men in alle delen van mijn koninkrijk de
God van Daniël moet eerbiedigen en vrezen, want Hij is de
levende
God, die blijft in eeuwigheid. Zijn koningschap is onvergankelijk en
zijn heerschappij kent geen einde.
Dan 6,28 Hij redt en bevrijdt en Hij verricht wondertekenen in de hemel
en op aarde; Hij heeft Daniël gered uit de klauwen van de
leeuwen.'
Dan 6,29 Onder de regering van Darius en die van Kores, de Pers, genoot
Daniël een hoog aanzien.
Dan 7,1 In het eerste jaar van de regering van Belsassar, de koning van
Babel, had Daniël op zijn legerstede een droom en gingen er
beelden door zijn hoofd. Hij schreef de droom op. Zijn bericht begint
aldus:
Dan 7,2 Daniël sprak: In mijn nachtelijk visioen zag ik dat de
vier winden des hemels de grote zee in beroering brachten
Dan 7,3 en vier grote dieren eruit opstegen.
Dan 7,4 Het eerste dier geleek op een leeuw, maar had arendsvleugels.
Ik zag dat zijn vleugels werden uitgerukt, waarna het van de aarde werd
opgericht en als een mens op twee voeten gezet en een mensenhart kreeg.
Dan 7,5 Toen kwam een ander dier, het tweede, dat op een beer geleek;
het richtte zich aan een zijde op en hield tussen de tanden in zijn
muil drie ribben. Men zei tegen het dier: Op! vreet veel vlees!'
Dan 7,6 Vervolgens zag ik nog een ander dier, dat geleek op een
luipaard; het had vier vogelvleugels op zijn rug en het had vier
koppen. Heerschappij werd het gegeven.
Dan 7,7 Tenslotte zag ik in mijn nachtelijk visioen een vierde dier;
het was schrikwekkend, vreesaanjagend en geweldig sterk; het had grote
ijzeren tanden, waarmee het vrat en vermaalde, en wat het overliet
vertrapte het met zijn poten. Het verschilde van alle overige vorige
dieren en het had tien horens.
Dan 7,8 Terwijl ik naar die horens keek, zag ik hoe er tussen die
horens een elfde, een kleine hoorn, opschoot en hoe er drie werden
uitgerukt om voor de kleine hoorn plaats te maken. Die hoorn had
mensenogen en een mond vol grootspraak.
Dan 7,9 In mijn visioen zag ik dat er tronen werden geplaatst en een
hoogbejaarde zich neerzette, zijn gewaad was wit als sneeuw en zijn
hoofdhaar blank als wol. Zijn troon bestond uit vlammen, de wielen
ervan uit laaiend vuur.
Dan 7,10 Een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit. Duizend
maal duizenden dienden hem en tienduizenden maal tiendui zenden stonden
voor hem. Het gerechtshof zette zich neer en de boeken werden geopend.
Dan 7,11 Toen zag ik dat het vierde beest vanwege de grootspraak van de
hoorn gedood werd en zijn kadaver aan het vuur werd prijsgegeven en zo
vernietigd werd.
Dan 7,12 Ook de overige dieren werden beroofd van hun macht, maar ze
werden nog enige tijd in leven gelaten.
Dan 7,13 In mijn nachtelijk visioen zag ik toen met de wolken des
hemels iemand aankomen die op een mens geleek. Hij ging naar de
hoogbejaarde en werd voor hem geleid.
Dan 7,14 Toen werd hem heerschappij gegeven, luister en koninklijke
macht; alle volken, stammen en talen brachten hem hun hulde. Zijn
heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit vergaat, zijn
koninkrijk gaat nooit te gronde.
Dan 7,15 Ik, Daniël, verkeerde inwendig in verwarring en de
beelden die door mijn hoofd gingen verontrustten mij.
Dan 7,16 Ik trad op een der aanwezigen toe en vroeg hem naar de juiste
betekenis van dat alles. Hij gaf mij de volgende verklaring.
Dan 7,17 'Die vier grote dieren zijn vier koninkrijken die de aarde
zullen beheersen;
Dan 7,18 daarna zullen de heiligen van de Allerhoogste het koningschap
ontvangen en ze zullen het voor altijd, van eeuwigheid tot eeuwigheid
bezitten.'
Dan 7,19 Toen wilde ik de betekenis weten van het vierde beest, dat van
alle andere verschilde, buitengewoon vreeswekkend was, tanden van ijzer
had en klauwen van brons, dat vrat en fijnmaal de, en wat het overliet
met zijn poten vertrapte;
Dan 7,20 en wat de tien horens op zijn kop beduidden en de elfde, die
opschoot en waarvoor er drie uitvielen; die hoorn had ogen en een mond
vol grootspraak en zag er groter uit dan de andere.
Dan 7,21 In mijn visioen zag ik dat die hoorn strijd voerde met de
heiligen en hen overweldigde,
Dan 7,22 totdat de hoogbejaarde kwam en recht verschafte aan de
heiligen van de Allerhoogste en de tijd aanbrak dat de heiligen het
koningschap in bezit namen.
Dan 7,23 'Het vierde beest,' zo vervolgde hij,' is een vierde
koninkrijk dat op aarde zal bestaan; het zal van alle andere rijken
verschillen; heel de aarde zal het verslinden, vertrappen en
verpletteren.
Dan 7,24 Die tien horens zijn tien koningen, die uit dat rijk zullen
voortkomen en na hen komt er nog een elfde, die van de vorigen zal
verschillen en drie koningen ten val zal brengen.
Dan 7,25 Hij zal zich tegen de Allerhoogste richten, de heiligen van de
Allerhoogste mishandelen en zich vermeten feesttijden en wet te
veranderen. Ze zullen aan zijn macht zijn overgeleverd voor een tijd,
tijden en een halve tijd.
Dan 7,26 Het gerechtshof zal plaats nemen en men zal hem de
heerschappij ontnemen en hem voorgoed te gronde richten en vernietigen.
Dan 7,27 Dan zal het koningschap, de heerschappij en de luister van al
de rijken onder de hemel gegeven worden aan het volk van de heiligen
van de Allerhoogste. Zijn koningschap is een eeuwig koningschap en alle
machten zullen hem dienen en gehoorzamen.'
Dan 7,28 Dit is het einde van Daniëls bericht. Wat mij,
Daniël betreft: mijn gedachten verontrustten mij zeer, zodat
mijn
gelaatskleur verschoot; de herinnering aan de openbaring bewaarde ik in
mijn hart.
Dan 8,1 Na het visioen dat ik, Daniël, gekregen had in het
begin
van de regering van koning Belsassar kreeg ik er weer een in zijn derde
regeringsjaar.
Dan 8,2 In dat visioen zag ik mezelf in de vesting Susan in de
provincie Elam aan het Ulai-kanaal staan.
Dan 8,3 Ik sloeg mijn ogen op en zag een ram voor het kanaal staan. Het
dier had twee horens; beide waren groot, maar de ene was groter dan de
andere. De grootste schoot het laatst op.
Dan 8,4 Ik zag de ram naar het westen, het noorden en het zuiden
stoten; geen enkel dier kon tegen hem standhouden en er was niemand die
het uit de macht van de ram bevrijdde. De ram deed wat hij wilde en
groeide in macht.
Dan 8,5 Terwijl ik nauwkeurig toekeek, kwam er uit het westen over de
uitgestrekte aarde een geitenbok aan zonder de aarde te raken. De bok
had een opvallende hoorn boven zijn ogen.
Dan 8,6 Hij ging op de ram met de twee horens af, die ik voor het
kanaal had zien staan. Met onstuimige kracht stormde hij op hem los.
Dan 8,7 Ik zag hoe hij, vlak bij de ram gekomen, zich verbitterd op het
dier stortte, het stootte en zijn beide horens brak. De ram had niet de
kracht om tegen hem stand te houden. De geitenbok wierp hem tegen de
grond en vertrapte hem zonder dat er iemand was die de ram uit zijn
macht bevrijdde.
Dan 8,8 De geitenbok werd uitermate machtig, maar op het toppunt van
zijn macht brak de grote hoorn af. Vier opvallende horens, gericht naar
de vier windstreken, kwamen ervoor in de plaats.
Dan 8,9 Uit een ervan kwam een nieuwe hoorn voort die klein begon, maar
zich geweldig ontwikkelde naar het zuiden, het oosten en het heerlijke
land;
Dan 8,10 hij groeide tot aan het leger van de hemel en wierp een deel
van dat leger en van de sterren ter aarde en vertrapte ze.
Dan 8,11 Hij verhief zich zelfs tot aan de aanvoerder van het leger,
ontnam hem zijn dagelijks offer en ontwijdde zijn tempel.
Dan 8,12 Omwille van het dagelijks offer viel het leger aan zijn
misdadig zwaard ten prooi. Hij schafte de wet der waarheid af en
slaagde in al wat hij ondernam.
Dan 8,13 Toen hoorde ik een heilige antwoord geven aan iemand die
gevraagd had: 'Hoelang duurt wat in het visioen gezegd wordt over het
dagelijks offer, de misdadige verwoesting en de prijsgave van de
tempel; hoelang wordt het leger vertrapt?'
Dan 8,14 De heilige zei tot hem: 'Tweeduizend driehonderd avonden en
morgens: dan wordt de tempel in ere hersteld.'
Dan 8,15 Toen ik, Daniël, het visioen gezien had, en trachtte
het
te verstaan, stond er iemand voor mij die eruit zag als een man,
Dan 8,16 en ik hoorde een menselijke stem over de Ulai roepen:
'Gabriël, geef hem de verklaring van het visioen'.
Dan 8,17 Daarop kwam hij naar mij toe. Maar terwijl hij naderde, werd
ik door zo'n vrees aangegrepen, dat ik ter aarde viel. Hij zei tot mij:
'Let goed op, mensenkind, want het visioen heeft betrekking op de
eindtijd.'
Dan 8,18 Terwijl hij dit zei, lag ik bewusteloos op de grond. Hij
raakte mij aan en richtte mij weer op.
Dan 8,19 Daarop zei hij: 'Ik ga u bekend maken wat er gebeuren zal als
de tijd van de gramschap ten einde loopt. Want het gaat over de
eindtijd.
Dan 8,20 De ram met de twee horens, die u gezien hebt, stelt de
koningen van Medië en Perzië voor.
Dan 8,21 De bok, de geitenbok stelt de koningen van Griekenland voor;
de grote hoorn boven zijn ogen is de eerste koning.
Dan 8,22 En dat die hoorn afbrak en vier ervoor in de plaats kwamen
betekent dat er uit dat volk vier rijken zullen ontstaan, maar minder
in macht.
Dan 8,23 Als hun heerschappij ten einde loopt en de misdadigers de maat
hebben volgemaakt, dan zal er een koning opstaan met een onbeschaamd
gelaat en bedreven in listen.
Dan 8,24 Hij zal geweldig machtig zijn, maar niet zoals de eerste
koning. Ongelooflijk groot kwaad zal hij stichten en hij zal slagen in
al wat hij onderneemt. Machtigen zal hij te gronde richten als ook het
volk van de heiligen.
Dan 8,25 Door sluwheid en bedrog slaagt hij in zijn opzet en groeit hij
in eigenwaan. Onverhoeds richt hij velen te gronde, zelfs tegen de
Vorst der vorsten komt hij in opstand, maar dan wordt hij verpletterd
zonder dat er een hand aan te pas komt.
Dan 8,26 Wat verder in het visioen gezegd is over het aantal avonden en
morgens is waar. Maar u moet het visioen geheim houden, want het heeft
betrekking op tijden die nog veraf zijn.'
Dan 8,27 Ik, Daniël, was zo uitgeput dat ik me dagen lang
ongesteld voelde. Toen ik weer kon opstaan, hervatte ik mijn werk in
dienst van de koning, maar de verbijsterde indruk die het visioen op
mij gemaakt had bleef me bij, ofschoon niemand het merkte.
Dan 9,1 In het eerste jaar van de regering van Darius, de zoon van
Ahasveros, die van afkomst een Mediër was en tot koning was
aangesteld over het rijk van de Chaldeeën,
Dan 9,2 in zijn eerste regeringsjaar viel bij het lezen van de Boeken
mijn aandacht op het getal van zeventig jaren, de tijd dat naar het
woord van Jahwe aan de profeet Jeremia, Jeruzalem in puin zou liggen.
Dan 9,3 En ik, Daniël, wendde mij tot God de Heer om door
bidden
en smeken en door vasten in zak en as van Hem inzicht te verkrijgen.
Dan 9,4 Ik bad als volgt tot Jahwe, mijn God, en legde deze
schuldbekentenis af: 'Ach Heer, grote en geduchte God, die het verbond
gestand doet en vol erbarmen zijt voor hen die U liefheb ben en uw
geboden volbrengen;
Dan 9,5 Wij hebben gezondigd en kwaad gedaan, wij hebben goddeloos
gehandeld en zijn weerspannig geweest, wij zijn afgeweken van uw
geboden en wetten;
Dan 9,6 Wij hebben niet geluisterd naar uw dienaren, de profeten, die
in uw naam gesproken hebben tot onze koningen,
hoogwaardigheidsbekleders, familiehoofden en tot heel de gezeten
bevolking van het land.
Dan 9,7 Heer, Gij staat in uw recht, maar wij hebben reden om ons te
schamen en we staan nu ook beschaamd, wij, de mannen van Juda, de
inwoners van Jeruzalem en heel Israël, zowel degenen die
dichtbij
als die veraf wonen in de landen waarheen Gij hen verstoten hebt, omdat
zij U ontrouw geworden zijn.
Dan 9,8 Heer, wij moeten ons schamen, wij, onze koningen, onze
hoogwaardigheidsbekleders en onze familiehoofden, omdat wij tegen U
gezondigd hebben.
Dan 9,9 Moge de Heer onze God barmhartig zijn en vergevingsgezind, want
wij zijn weerspannig geweest tegen Hem,
Dan 9,10 en we hebben niet geluisterd naar de Heer onze God en niet
geleefd naar de geboden die Hij ons door zijn dienaren, de profeten,
gegeven heeft.
Dan 9,11 Heel Israël heeft uw wet overtreden en zich van U
afgekeerd door niet te luisteren naar uw woord. Daarom, omdat wij
gezondigd hebben tegen Hem, zijn de vervloekingen en verwensingen die
in de wet van Mozes staan aan ons in vervulling gegaan.
Dan 9,12 Hij heeft de straf waarmee Hij ons en degenen die ons
bestuurden bedreigd heeft, voltrokken en zo grote rampspoed over ons en
over Jeruzalem gebracht als er onder de hele hemel nog nooit is
voorgekomen.
Dan 9,13 Maar in de wet van Mozes stond al deze rampspoed, die ons is
overkomen, reeds beschreven. En toch hebben wij niet getracht Jahwe,
onze God, te vermurwen door ons van onze boosheid te bekeren en door uw
wet te betrachten.
Dan 9,14 Maar dit is Jahwe niet ontgaan en Hij heeft dit onheil over
ons gebracht. Waarlijk! rechtvaardig is Jahwe, onze God, in al wat Hij
doet: wij hebben niet naar Hem geluisterd.
Dan 9,15 Heer onze God, die met krachtige hand uw volk uit Egypte
geleid hebt en U zo roem verworven hebt tot op de dag van vandaag; wij
erkennen dat wij gezondigd en misdaan hebben.
Dan 9,16 Maar laat toch omwille van al uw weldaden, Heer, uw hevige
toorn tegen uw stad Jeruzalem, uw heilige berg, bedaren: want vanwege
onze zonden en vanwege de boosheid van onze voorva deren drijven al
onze buren de spot met Jeruzalem en met uw volk.
Dan 9,17 Luister dan, onze God, naar het bidden en smeken van uw
dienaar en laat omwille van Uzelf de glans van uw gelaat weer stralen
over uw tempel, die verwoest is.
Dan 9,18 Mijn God, neig uw oor en luister! Open uw ogen en zie neer op
de puinen van de stad die naar U genoemd is. Niet op grond van onze
verdiensten richten we onze smeekbeden tot U, maar op grond van uw
grote barmhartigheid.
Dan 9,19 Heer, luister toch! Heer, vergeef toch! Heer, zie toch naar
ons om! Toef niet langer en grijp in, omwille van Uzelf, Heer, want de
stad en het volk dragen uw naam.'
Dan 9,20 Zo bad ik geruime tijd en beleed ik mijn zonden en die van
mijn volk Israël en richtte ik mijn smeekbeden tot Jahwe, mijn
God, voor zijn heilige berg.
Dan 9,21 Nog was ik aan het bidden, toen Gabriël, de man die
ik
vroeger in een visioen had gezien, naar mij kwam toevliegen. Het was de
tijd van het avondoffer.
Dan 9,22 Hij sprak met mij en gaf mij inzicht. Hij zei:
'Daniël, deze keer ben ik uitgegaan om je te onderrichten.
Dan 9,23 Reeds bij het begin van je gebed is er een woord gesproken en
ik ben gekomen om het mee te delen. Waarlijk! Je bent een bevoorrecht
man. Neem het woord dus in je op en tracht de openbaring te begrijpen.
Dan 9,24 Voor je volk en voor je heilige stad is een duur van zeventig
weken vastgesteld om aan de misdaad een eind te maken, om de zonde te
doen verdwijnen en om de ongerechtigheid uit te boeten, om eeuwige
gerechtigheid te brengen, om het zegel te drukken op de openbaringen
van de profeten en om het hoogheilige te zalven.
Dan 9,25 Prent dit goed in je hoofd: Vanaf het ogenblik waarop het
woord gesproken werd over de terugkeer uit de ballingschap en de
herbouw van Jeruzalem tot aan het optreden van de gezalfde vorst zullen
er zeven weken verlopen; eenmaal herbouwd met pleinen en wallen zal de
stad tweeënzestig weken lang zo blijven. Maar in de benarde
tijd
Dan 9,26 na die tweeënzestig weken zal een gezalfde gedood
worden
zonder dat iemand hem opvolgt. De stad en de tempel zullen verwoest
worden door het leger van een vorst, die komt en zijn einde zal vinden
in een vloed van rampspoed. Maar tot aan het einde zal er volgens het
besluit een verwoestende oorlog woeden.
Dan 9,27 Met velen zal die vorst een vast verbond aangaan gedurende een
week. Op de helft van die week zal hij een einde maken aan de slacht -
en spijsoffers en op de vleugel van de tempel de gruwel der verwoesting
plaatsen totdat de vernietiging, waartoe besloten is, zich aan de
vernieler voltrekt.'
Dan 10,1 In het derde regeringsjaar van Kores, de koning van
Perzië, kreeg Daniël, die Beltesassar genoemd wordt,
een
openbaring. Deze openbaring was betrouwbaar, maar moeilijk te verstaan.
Hij schonk er al zijn aandacht aan en zo werd hem door een visioen
inzicht verleend.
Dan 10,2 In die tijd rouwde ik, Daniël, drie weken lang;
Dan 10,3 ik at geen smakelijke spijzen, vlees en wijn raakte ik niet
aan en ik zalfde mij niet voordat die drie weken verlopen waren.
Dan 10,4 Op de vierentwintigste dag van de eerste maand bevond ik mij
aan de oever van de grote rivier, de Tigris.
Dan 10,5 Toen ik mijn ogen opsloeg zag ik een man staan, in linnen
gekleed en met een gordel van het fijnste goud om de lenden.
Dan 10,6 Zijn lichaam leek op topaas en zijn gelaat lichtte als de
bliksem; zijn ogen waren vurige fakkels, zijn armen en benen glansden
als gepolijst brons en zijn stem was zo luid als het geschreeuw van een
menigte.
Dan 10,7 Alleen ik, Daniël, zag die verschijning; de mannen
die
bij me waren zagen ze niet, maar wel overviel hen een hevige angst; ze
namen de vlucht en verborgen zich.
Dan 10,8 Zo bleef ik alleen achter. Door het zien van deze grootse
verschijning voelde ik mijn krachten wegzinken; mijn gelaatskleur
verbleekte en ik was tot niets meer in staat.
Dan 10,9 Ik hoorde hem spreken, maar terwijl ik probeerde naar hem te
luisteren, verloor ik het bewustzijn en viel ter aarde.
Dan 10,10 Daarop raakte een hand mij aan en ik sidderde ervan, terwijl
ik mij op mijn knieën en handen oprichtte.
Dan 10,11 Toen zei de man tot mij: 'Daniël, bevoorrechte man,
let
op de woorden die ik je ga zeggen en ga rechtop staan, want nu heb ik
een boodschap voor je.' Op zijn woord stond ik bevend op.
Dan 10,12 Hij vervolgde: 'Vrees niet, Daniël, want van de
eerste
dag af dat jij je voorgenomen had om je voor God te vernederen en zo
inzicht te verkrijgen, is je gebed verhoord en heb ik mij op weg
begeven om aan jouw verzoek te voldoen.
Dan 10,13 Maar de vorst van het koninkrijk Perzië heeft mij
eenentwintig dagen tegengehouden tot Michaël, een van de
voornaamste vorsten, mij te hulp kwam. Toen was ik daar, bij de
koningen van Perzië niet meer nodig
Dan 10,14 en kon ik naar je toe komen om je mee te delen wat er met
jouw volk in de verre toekomst zal gebeuren. Want ook dit visioen
betreft de toekomst.'
Dan 10,15 Terwijl hij dat zei, stond ik sprakeloos naar de grond te
staren,
Dan 10,16 totdat iemand die op een mens geleek mijn lippen aan raakte.
Toen kon ik mijn mond weer opendoen en spreken. Ik zei tot degene die
voor mij stond: 'Heer, door dit visioen hebben angsten mij aangegrepen
en zijn mijn krachten geweken.
Dan 10,17 Hoe zou ik dan, ik die slechts de knecht van u, mijn heer,
ben, kunnen spreken met u, mijn heer! Ik heb geen kracht meer en kan
nauwelijks ademhalen.'
Dan 10,18 Opnieuw raakte degene die op een mens geleek mij aan en gaf
mij kracht.
Dan 10,19 En hij zei: 'Vrees niet, bevoorrechte man! Ik wens je heil
toe. Wees sterk! Wees sterk!' En terwijl hij dat zei, voelde ik mijn
krachten herleven en ik zei: 'Spreek, heer, want u hebt mij gesterkt.'
Dan 10,20 Toen vroeg hij mij: 'Weet je waarom ik naar je toe gekomen
ben? Aanstonds moet ik terug om de strijd met de vorst van
Perzië
te hervatten; en als ik daarmee klaar ben, dan komt de vorst van
Griekenland aan de beurt.
Dan 10,21 Maar eerst zal ik je meedelen wat geschreven staat in het
boek van de waarheid. In mijn strijd tegen deze vorsten helpt niemand
mij behalve je vorst Michaël.
Dan 11,1 In het eerste regeringsjaar van Darius, de Mediër,
heb ik hem geholpen en gesteund.
Dan 11,2 Nu ga ik je de waarheid meedelen. Nog drie koningen zullen
over Perzië regeren; dan komt de vierde, die alle anderen door
rijkdom zal overtreffen. Daar hij zich sterk voelt door zijn rijkdom,
zal hij alles in beweging brengen tegen het koninkrijk Griekenland.
Dan 11,3 Maar dan zal er een heldenkoning verschijnen, wiens
heerschappij zich ver zal uitstrekken en die doet wat hij wil.
Dan 11,4 Nauwelijks heeft hij de macht in handen, of zijn rijk wordt in
stukken gebroken en naar de vier windstreken verdeeld. Het komt niet
aan zijn nakomelingen en zal ook niet de macht vertegenwoordigen die
hij bezat, want zijn rijk wordt uiteengescheurd en aan anderen gegeven.
Dan 11,5 Hoewel de koning van het Zuiden machtig zal zijn, zal toch een
van zijn veldheren hem overvleugelen: hij zal heersen en zijn
heerschappij zal zich ver uitstrekken.
Dan 11,6 Na verloop van jaren zullen ze een verbond sluiten en de
dochter van de koning van het Zuiden zal naar de koning van het Noorden
gaan om de vrede te bevestigen. Maar zij zal haar invloed niet
behouden. Daar ook zijn gezag geen stand houdt, wordt zij omgebracht:
ook degenen die haar naar het Noorden gebracht hebben, haar vader en
haar gemaal, komen in die tijd om het leven.
Dan 11,7 In de plaats van haar vader komt een spruit uit haar wortels.
Die rukt op tegen het leger van de koning van het Noorden, trekt diens
vesting binnen en doet hem zijn macht voelen.
Dan 11,8 Zelfs hun eigen goden en beelden, hun kostbare voorwerpen van
zilver en goud, zal hij als buit naar Egypte voeren. Als hij dan jaren
lang de koning van het Noorden met rust heeft gelaten,
Dan 11,9 valt deze het rijk van de koning van het Zuiden binnen. Maar
hij zal onverrichter zake terugkeren.
Dan 11,10 Dan rust zijn zoon zich uit voor de strijd en brengt een
grote legermacht op de been; hij valt binnen en trekt met zijn leger
als een stroom door het land. Weer maakt hij zich op en dringt door tot
de vesting van de koning van het Zuiden.
Dan 11,11 Verbitterd rukt deze dan uit om de strijd aan te binden met
de koning van het Noorden. Hoewel die een groot leger in het veld
brengt, zal dat toch de koning van het Zuiden in handen vallen
Dan 11,12 en worden weggevaagd. Die zal dan trots worden, maar al velt
hij ook tienduizenden neer, zijn macht houdt geen stand.
Dan 11,13 De koning van het Noorden zal opnieuw een leger uitrus ten,
groter dan het eerste, en na verloop van enige jaren met een machtig
leger en een geweldige tros tegen hem optrekken.
Dan 11,14 In die tijd zullen velen in opstand komen tegen de koning van
het Zuiden; ook in uw eigen volk zullen misdadigers de kop opsteken en
zo een voorspelling doen uitkomen; maar ze komen ten val.
Dan 11,15 De koning van het Noorden zal binnenvallen, een wal opwerpen
en een vesting innemen. De strijdkrachten van het Zuiden zullen geen
stand houden, zelfs zijn keurtroepen zullen niet sterk genoeg zijn om
weerstand te bieden.
Dan 11,16 De aanvaller zal doen wat hij wil, daar niemand hem kan
tegenhouden. Zo zal hij, verwoestingen aanrichtend, vaste voet krijgen
in het heerlijke land.
Dan 11,17 Zijn streven is erop gericht het hele rijk van de koning van
het Zuiden in zijn macht te krijgen. Daartoe zal hij een vergelijk met
hem treffen en hem een vrouw geven om zijn rijk te gronde te richten.
Maar hij zal niet in zijn opzet slagen en zijn plan mislukt.
Dan 11,18 Dan zal hij zijn blikken richten op de kustlanden en er vele
veroveren, maar een veldheer zal aan zijn honend optreden een einde
maken zonder dat hij die geleden smaad kan wreken.
Dan 11,19 Tenslotte zal hij zich keren tegen de vestingen in zijn eigen
land, maar hij zal struikelen, vallen en verdwijnen.
Dan 11,20 In zijn plaats zal iemand opstaan, die een afperser naar de
glorie van het koninkrijk zal zenden, maar na enkele dagen zal hij
worden gebroken, evenwel niet door toorn of oorlog.
Dan 11,21 Hij zal worden opgevolgd door een verachtelijk persoon. De
majesteit van het koningschap was hem niet verleend, maar door zijn
onverwachte komst en zijn slinkse streken zal hij zich van de
koninklijke macht meester maken.
Dan 11,22 Hele legers zullen voor hem worden weggespoeld en gebroken,
ook een vorst van het verbond laat hij verdwijnen.
Dan 11,23 Nauwelijks heeft men zich bij hem aangesloten of hij pleegt
bedrog; zo weet hij omhoog te komen en machtig te worden met behulp van
een klein deel van het volk.
Dan 11,24 Onverhoeds valt hij de vruchtbaarste streken van het land
binnen en doet wat zijn vaderen en voorvaderen nooit gedaan hebben; de
rijkdommen die hij er rooft en buit maakt deelt hij kwistig onder zijn
aanhangers uit; zelfs tegen vestingen zal hij aanslagen beramen, doch
slechts voor een tijd.
Dan 11,25 Dan richt hij zijn kracht en zijn aandacht op de koning van
het Zuiden, tegen wie hij met een groot leger oprukt. Ook de koning van
het Zuiden rust zich ten strijde, maar ondanks zijn uitermate groot en
sterk leger, kan hij geen stand houden, omdat men een samenzwering
tegen hem smeedt:
Dan 11,26 zijn eigen disgenoten bewerken zijn ondergang; zijn leger
wordt weggespoeld en er vallen veel doden.
Dan 11,27 Hoewel beide koningen aan dezelfde tafel plaats nemen, voeren
ze jegens elkaar kwaad in het schild en trachten ze elkaar te
misleiden, maar zonder resultaat, want het einde komt pas op de
vastgestelde tijd.
Dan 11,28 Met grote rijkdommen keert de koning van het Noorden naar
zijn land terug. Maar voor hij terugkeert voert hij de boze plannen uit
die hij koestert tegen het heilig verbondsvolk.
Dan 11,29 Te bestemder tijd valt hij opnieuw het Zuiden binnen, maar de
tweede keer zal het niet gaan als de eerste.
Dan 11,30 Want de schepen der Kittiërs zullen tegen hem
uitvaren,
zodat hij ontmoedigd moet terugkeren. Dan koelt hij zijn woede aan het
heilig verbondsvolk, maar opnieuw bevoordeelt hij degenen die het
heilig verbond verzaken.
Dan 11,31 Door hem gezonden troepen zullen de tempelburcht ontwijden,
een einde maken aan het dagelijks offer en de huiveringwekkende gruwel
oprichten.
Dan 11,32 Degenen die het verbond slecht onderhouden brengt hij door
vleierijen tot afval, maar het volk, dat zijn God kent, is sterk en
weerstaat.
Dan 11,33 De wijzen onder het volk trachten de massa tot inzicht te
brengen en daarom worden er een tijdlang wijzen ten val gebracht door
zwaard en vuur, door kerker en roof.
Dan 11,34 Maar wanneer zij ten val worden gebracht, wordt er in geringe
mate hulp geboden en dan zullen velen huichelen zich bij hen aan te
sluiten.
Dan 11,35 Sommigen van de wijzen worden ten val gebracht opdat ze
gelouterd, gezift en gezuiverd worden, tot de eindtijd komt, want die
blijft nog een poos uit.
Dan 11,36 De koning zal doen wat hij wil; in zijn hoogmoed zal hij zich
verheffen boven welke god ook en tegen de God der goden zal hij
ongehoorde dingen zeggen. Toch zal hij voorspoed genie ten, totdat de
toorn ten top gestegen is: dan wordt uitgevoerd wat besloten is.
Dan 11,37 Zelfs voor de goden van zijn voorvaderen en de lieve lingsgod
van de vrouwen heeft hij geen achting; geen enkele god ontziet hij,
maar boven allen zal hij zich verheffen,
Dan 11,38 en zich vereenzelvigen met de god van de burchten, die hij
vereert; een god die zijn voorvaderen niet gekend hebben, zal hij eren
met goud en zilver, edelstenen en kostbaarheden.
Dan 11,39 Met de vreemde god sticht hij sterke steden: wie deze god
erkennen overlaadt hij met eer, doet ze over velen heersen en wijst hun
grond toe als beloning.
Dan 11,40 Maar in de eindtijd zal de koning van het Zuiden met hem in
botsing komen. De koning van het Noorden zal op hem aanstormen met
wagens, ruiters en veel schepen. Dan zal hij landen binnenvallen en op
zijn doortocht ze verpletteren.
Dan 11,41 Ook het heerlijke land zal hij binnendringen en tien
duizenden zullen vallen; maar Edom, Moab en de kern van de Ammonieten
zullen aan zijn greep ontkomen.
Dan 11,42 Dan strekt hij zijn hand uit naar de landen, en Egypte zal er
niet aan ontkomen;
Dan 11,43 hij zal zich meester maken van de schatten aan goud, zilver
en allerlei kostbaarheden van Egypte. Ook Libiërs en
Ethiopiërs voert hij mee in zijn stoet.
Dan 11,44 Maar dan zullen geruchten uit het Oosten en het Noorden hem
alarmeren en hevig vertoornd rukt hij weer uit om velen te verdelgen en
te vernietigen;
Dan 11,45 hij zal zijn staatsietenten opslaan tussen de zee en de
heilige heerlijke berg. Dan komt hij aan zijn einde zonder dat iemand
hem bijstaat.
Dan 12,1 In die tijd zal de grote vorst Michaël opstaan om de
kinderen van je volk te beschermen. Want het zal een tijd van nood
zijn, zoals er eerder nog geen is geweest zolang er volken zijn. Maar
al degenen van je volk, die in het boek staan opgetekend, zullen in die
tijd worden gered.
Dan 12,2 En velen van hen die slapen in het land van het stof, zullen
ontwaken, sommigen om eeuwig te leven, anderen om de smaad van een
eeuwige schande te ondervinden.
Dan 12,3 Dan zullen de wijzen stralen als de glans van het uitspansel
en degenen die de mensen tot gerechtigheid hebben ge bracht zullen
schitteren als de sterren voor eeuwig en immer.
Dan 12,4 Daniël, u moet deze dingen geheim houden en het boek
verzegelen tot de eindtijd; velen zullen ronddolen en het kwaad zal
toenemen.'
Dan 12,5 Toen werd ik, Daniël, twee andere personen gewaar; de
een
stond aan deze oever van de rivier en de ander aan de over kant.
Dan 12,6 Een van hen riep tot de man in het linnen gewaad, die zich
boven het water van de rivier bevond: 'Hoelang nog laat dat wondere
einde op zich wachten?'
Dan 12,7 Toen hief de man in het linnen gewaad, die zich boven het
water van de rivier bevond, zijn rechter - en linkerhand naar de hemel
en ik hoorde hem zweren bij Hem die eeuwig leeft: 'Een tijd, tijden en
een halve tijd; zodra men een eind maakt aan de verbrijzeling van de
kracht van het heilige volk, zullen al deze dingen hun voltooiing
vinden.'
Dan 12,8 Ik hoorde het wel, maar begreep het niet; daarom vroeg ik:
'Heer, waarmee eindigen deze dingen?'
Dan 12,9 Daarop antwoordde hij: 'Ga, Daniël, want deze dingen
blijven geheim en verzegeld tot aan de eindtijd.
Dan 12,10 Velen zullen gezift, gezuiverd en gelouterd worden, maar de
kwaden zullen kwaad blijven doen; doch terwijl de kwaden er niets van
zullen begrijpen, zullen de wijzen inzicht krijgen.
Dan 12,11 Vanaf het ogenblik dat het dagelijks offer gestaakt wordt en
de huiveringwekkende gruwel wordt opgericht zullen er twaalfhonderd
negentig dagen verlopen.
Dan 12,12 Gelukkig wie volhardt en dertienhonderd vijfendertig dagen
bereikt!
Dan 12,13 En jij, ga het einde tegemoet, je zult je te ruste leggen om
weer op te staan tot uw bescherming aan het einde der dagen.'
Dan 12:
Dan 13,1 Lang geleden woonde er in Babel een man die Joakim heette.
Dan 13,2 Zijn vrouw was Susanna, de dochter van Chelkia; zij was
buitengewoon mooi en vroom.
Dan 13,3 Omdat haar ouders rechtschapen mensen waren hadden ze hun
dochter volgens de wet van Mozes opgevoed.
Dan 13,4 Joakim was zeer rijk en bezat een park, dat bij zijn huis lag;
bij hem kwamen de joden samen, omdat hij de aanzienlijkste man onder
hen was.
Dan 13,5 Nu waren er dat jaar twee oudsten uit het volk tot rechters
aangesteld; van hen gold wat de Heer gezegd heeft: 'De goddeloosheid is
in Babel begonnen, bij de oudsten, die rechters waren en voorgaven het
volk te besturen.'
Dan 13,6 Ze waren voortdurend in het huis van Joakim, waar ieder die
rechtszaken had zich tot hen wendde.
Dan 13,7 Als het volk tegen de middag vertrokken was, ging Susanna
wandelen in het park van haar man.
Dan 13,8 De twee oudsten sloegen haar dagelijks gade, als zij zich ging
verpozen, en een hartstochtelijke begeerte naar haar kwam in hen op.
Dan 13,9 Zij smoorden de stem van hun geweten, wendden hun ogen af van
de hemel en dachten niet aan de dreiging van de rechtvaardige straffen.
Dan 13,10 Hoewel beiden door hartstocht gepijnigd werden, zeiden ze
elkaar toch niets van hun smart;
Dan 13,11 ze schaamden zich ervoor te bekennen dat zij door hartstocht
gegrepen waren en met haar samen wilden zijn.
Dan 13,12 Dagelijks zochten ze ijverig naar een gelegenheid om haar te
ontmoeten.
Dan 13,13 Op een dag zei de een tot de ander: 'Laten we maar naar huis
gaan, want het is etenstijd.' Ze namen afscheid en gingen uiteen.
Dan 13,14 Maar langs een omweg troffen ze elkaar op dezelfde plaats.
Toen ze elkaar naar de reden vroegen, bekenden ze dat ze door
hartstocht gedreven werden. Ze bespraken samen de tijd, waarop ze haar
alleen konden treffen.
Dan 13,15 Terwijl zij naar een geschikte dag uitzagen, ging Susanna,
vergezeld van twee dienstmeisjes, volgens haar gewoonte weer eens het
park in. En omdat het warm was, wilde zij er een bad nemen.
Dan 13,16 Er was niemand behalve de twee oudsten, die zich hadden
verscholen en haar begluurden.
Dan 13,17 Susanna zei dus tot de dienstmeisjes: 'Ga olie en balsem
halen en sluit de poort van het park, dan ga ik een bad nemen.'
Dan 13,18 Ze deden wat ze gevraagd had; ze sloten de poort van het park
en gingen door een zij-ingangweg om het gevraagde te halen zonder de
oudsten te zien, die zich verscholen hielden.
Dan 13,19 Zodra de dienstmeisjes vertrokken waren, kwamen de twee
oudsten te voorschijn en liepen op haar toe
Dan 13,20 en zeiden: 'Susanna, de poort van het park is gesloten en er
is niemand die ons ziet; we branden van begeerte naar je! Wees ons
daarom terwille en heb gemeenschap met ons,
Dan 13,21 anders zullen we tegen jou getuigen, dat er een jonge man bij
je was en dat je daarom de dienstmeisjes had weggestuurd.'
Dan 13,22 Susanna zuchtte diep en sprak: 'Van alle kanten word ik
bedreigd: want doe ik het, dan wacht mij de dood; doe ik het niet, dan
zal ik uw hand niet ontkomen.
Dan 13,23 Maar liever val ik onschuldig in uw handen dan te zondigen
tegen de Heer.'
Dan 13,24 Daarop begon Susanna luid te roepen, maar de twee oudsten
schreeuwden tegen haar in
Dan 13,25 en een van hen liep naar de poort van het park en opende die.
Dan 13,26 Toen degenen die in huis waren het geschreeuw in het park
hoorden, kwamen ze door de zij-ingang toegesneld om te zien wat Susanna
overkomen was.
Dan 13,27 Toen de oudsten hun verhaal deden, geraakten de bedien den in
grote verlegenheid, want nog nooit was zoiets van Susanna verteld.
Dan 13,28 Toen het volk de volgende dag weer bij haar man Joakim
samenkwam, gingen de oudsten ertoe over om hun goddeloos plan uit te
voeren en Susanna ter dood te brengen. Voor het verzamelde volk bevalen
ze:
Dan 13,29 'Laat Susanna halen, de dochter van Chelkia, de vrouw van
Joakim.' Men liet haar halen.
Dan 13,30 Zij verscheen, vergezeld van haar ouders, haar kinderen en al
haar verwanten.
Dan 13,31 Susanna was een buitengewoon bevallige en mooie vrouw.
Dan 13,32 De booswichten gaven daarom bevel de sluier waarmee haar
gelaat bedekt was af te nemen, om zich aan haar schoonheid te kunnen
verlustigen.
Dan 13,33 Maar haar verwanten en allen die haar zagen weenden.
Dan 13,34 Terwijl de twee oudsten voor het volk gingen staan en hun
handen op haar hoofd legden,
Dan 13,35 blikte Susanna schreiend op naar de hemel, want in haar hart
bleef zij vertrouwen op de Heer.
Dan 13,36 Toen verklaarden de oudsten: 'Terwijl we alleen in het park
wandelden, kwam zij met twee dienstmeisjes naar binnen, sloot de poort
en stuurde de meisjes weg.
Dan 13,37 Daarop kwam er een jongeman naar haar toe, die zich schuil
had gehouden, en ging bij haar liggen.
Dan 13,38 Toen we vanuit een hoek van het park het misdrijf bemerkten,
snelden we naar haar toe
Dan 13,39 en zagen dat ze met elkaar gemeenschap hadden. Hem konden we
niet te pakken krijgen, omdat hij sterker was dan wij, de poort opende
en zich uit de voeten maakte;
Dan 13,40 maar haar grepen we en we vroegen haar, wie die jonge man was,
Dan 13,41 maar ze wilde het ons niet zeggen. Dat getuigen wij.' De
vergadering geloofde hen, gezien zij oudsten van het volk waren en
rechters, en veroordeelde Susanna ter dood.
Dan 13,42 Toen riep Susanna met luide stem: 'Eeuwige God, die het
verborgene kent en alles reeds weet, voordat het gebeurt,
Dan 13,43 Gij weet dat ze een vals getuigenis tegen mij hebben
afgelegd; en ofschoon ik niet gedaan heb hetgeen ze mij boosaardig ten
laste leggen, moet ik toch sterven.'
Dan 13,44 De Heer verhoorde haar gebed.
Dan 13,45 Terwijl zij werd weggeleid om gedood te worden, gaf God een
jongeman, Daniël geheten, een heilig besluit in.
Dan 13,46 Deze jongeman riep met luider stem: 'Ik ben onschuldig aan
haar bloed!'
Dan 13,47 Waarop het volk zich naar hem toekeerde en vroeg: 'Wat bedoel
je daarmee?'
Dan 13,48 Hij ging in hun midden staan en zei: 'Zijn jullie niet goed
wijs, zonen van Israël? Veroordelen jullie een dochter van
Israël zonder nader onderzoek en kennis van zaken?
Dan 13,49 Ga terug naar de rechtszaal, want dezen hier hebben een vals
getuigenis tegen haar afgelegd.'
Dan 13,50 Daarop ging al het volk haastig naar de rechtszaal terug.
Daar zeiden de oudsten tot Daniël: 'Neem plaats in ons midden
en
deel ons je bedoelingen mee, want God heeft je het gezag van de
ouderdom verleend.'
Dan 13,51 Toen zei Daniël tot hen: 'Zonder ze van elkaar af,
dan zal ik ze aan een verhoor onderwerpen.'
Dan 13,52 Ze werden dus van elkaar gescheiden. Daniël riep
vervolgens een van de twee oudsten bij zich en zei: 'Je bent in
boosheid vergrijsd, maar nu krijg je de straf voor de zonden die je
bedreven hebt,
Dan 13,53 door onrechtvaardige vonnissen te vellen: onschuldigen heb je
veroordeeld en schuldigen vrijgesproken in strijd met het gebod van de
Heer: Breng iemand die onschuldig is en in zijn recht staat niet ter
dood.
Dan 13,54 Welnu, als je haar op heterdaad betrapt hebt, zeg dan onder
wat voor een boom heb je ze samen gezien?' Hij antwoordde: 'Onder een
mastiekboom.'
Dan 13,55 Daniël hernam: 'Die prachtige leugen kost je je kop!
Want Gods engel heeft van God al bevel gekregen je in tweeën
te
splijten.'
Dan 13,56 Nadat Daniël deze had laten wegleiden, liet hij de
ander
voorkomen en zei tot hem: 'Je bent een afstammeling van Kanaän
en
niet van Juda! De schoonheid heeft je verleid en de hartstocht heeft je
hoofd op hol gebracht.
Dan 13,57 Zo handelen jullie met de dochters van Israël en uit
vrees waren die jullie ter wille, maar een dochter van Juda heeft zich
niet willen schikken naar jullie boosheid.
Dan 13,58 Welnu: onder wat voor een boom heb je ze samen gezien?' Hij
antwoordde: 'Onder een steeneik.'
Dan 13,59 Daniël hernam: 'Ook jij hebt door die prachtige
leugen
je kop verspeeld! Want Gods engel staat reeds klaar om je met het
zwaard doormidden te houwen en jullie beiden te verdelgen.'
Dan 13,60 Hierop barstte heel de vergadering los in luid gejuich en men
loofde God, die redt wie op Hem vertrouwt.
Dan 13,61 En nu Daniël met hun eigen woorden bewezen had dat
de
twee oudsten een vals getuigenis hadden afgelegd, keerde het volk zich
tegen hen en overeenkomstig de wet van Mozes voltrokken ze aan de
oudsten de straf die zij in hun boosheid hun naaste hadden toegedacht:
Dan 13,62 ze werden ter dood gebracht. Zo werd die dag een onschuldige
van de dood gered.
Dan 13,63 Chelkia en zijn vrouw prezen God om hun dochter Susanna
tezamen met Joakim, haar man, en al haar verwanten, omdat zij
onberispelijk gebleken was.
Dan 13,64 En van die dag af stond Daniël in hoog aanzien bij
het volk.
Dan 14,1 Toen koning Astyages met zijn voorvaderen verenigd was, volgde
de Pers Kores hem als koning op.
Dan 14,2 De nieuwe koning behandelde Daniël als zijn
vertrouwensman en aan geen van zijn vrienden gaf hij zoveel eerbewijzen
als aan hem.
Dan 14,3 Nu hadden de Babyloniërs een afgodsbeeld, Bel
genaamd,
waaraan ze dagelijks twaalf mud fijn tarwemeel, veertig schapen en zes
anker wijn gaven.
Dan 14,4 Ook de koning vereerde het en ging het iedere dag aanbidden;
Daniël daarentegen aanbad zijn eigen God. Daarom vroeg de
koning
hem eens: 'Waarom aanbid je Bel niet?'
Dan 14,5 Hierop antwoordde Daniël: 'Ik vereer geen beelden die
door mensenhanden gemaakt zijn, maar wel de levende God, die hemel en
aarde geschapen heeft en Heer is van al wat leeft.'
Dan 14,6 Toen zei de koning: 'Meen je dan dat Bel geen levende god is?
Je ziet toch hoeveel hij dagelijks eet en drinkt!'
Dan 14,7 Daniël begon te lachen en zei: 'Laat u niet
bedriegen,
koning! Dat ding is van binnen van leem en van buiten van brons; nog
nooit heeft het iets gegeten of gedronken.'
Dan 14,8 Daarop ontstak de koning in toorn, ontbood de priesters van
Bel en zei tot hen: 'Als jullie mij niet zeggen wie die gaven opeet,
laat ik jullie ter dood brengen;
Dan 14,9 als jullie evenwel kunnen bewijzen dat Bel ze opeet, dan zal
Daniël sterven, omdat hij tegen Bel heeft gelasterd.'
Daniël
zei hierop tot de koning: 'Ik stem volkomen daarmee in.'
Dan 14,10 De priesters van Bel waren zeventig in aantal, hun vrouwen en
kinderen niet meegerekend. Toen de koning met Daniël naar de
tempel van Bel kwam,
Dan 14,11 zeiden de priesters tot hem: 'Koning, wij gaan de tempel uit;
u zet zelf het voedsel klaar, u mengt de wijn en zet die erbij, waarna
u de deur sluit en met uw ring verzegelt.
Dan 14,12 Morgenvroeg komt u terug; als dan dat alles niet door Bel is
opgegeten, zullen wij sterven; is dat wel het geval, dan sterft
Daniël, omdat hij ons belasterd heeft.'
Dan 14,13 Zij maakten zich echter geen zorgen, omdat ze onder de
offertafel een geheime toegang hadden gemaakt, waardoor ze regelmatig
naar binnen kwamen om de gaven weg te halen.
Dan 14,14 Toen de priesters vertrokken waren en de koning het voedsel
voor Bel gereed zette, liet Daniël zijn dienaren as halen en
de
hele tempelvloer ermee bestrooien; hiervan was alleen de koning
getuige. Daarop gingen ze naar buiten, sloten de deur, verzegelden ze
met de ring van de koning en gingen heen.
Dan 14,15 Maar 's nachts kwamen naar gewoonte de priesters met hun
vrouwen en kinderen en aten en dronken alles op.
Dan 14,16 De volgende morgen begaf de koning zich met Daniël
in de tempel.
Dan 14,17 Hij vroeg aan Daniël: 'Zijn de zegels nog
ongeschonden, koning.'
Dan 14,18 Nauwelijks had de koning de deur geopend en een blik geworpen
op de offertafel of hij riep uit: 'Groot zijt gij, Bel; bij u is
volstrekt geen sprake van bedrog.'
Dan 14,19 Maar Daniël begon te lachen; hij weerhield de koning
naar binnen te gaan en zei: 'Kijk eens naar de vloer en let eens op die
voetstappen.'
Dan 14,20 Toen zei de koning: 'Ik zie voetstappen van mannen, vrouwen
en kinderen.'
Dan 14,21 In woede ontstoken liet de koning toen de priesters halen met
hun vrouwen en kinderen; ze toonden hem de geheime deur waardoor ze
naar binnen gingen om hetgeen op de offertafel stond op te eten.
Dan 14,22 Daarop liet de koning hen ter dood brengen. Bel leverde hij
aan Daniël uit. Die haalde het beeld en de tempel omver.
Dan 14,23 De Babyloniërs vereerden ook nog een grote draak.
Dan 14,24 De koning sprak Daniël over die draak en zei: 'Van
hem
kun je niet zeggen dat hij geen levende god is: aanbid hem dus!'
Dan 14,25 Daarop antwoordde Daniël: 'De Heer, mijn God, aanbid
ik, want Hij is een levende God.
Dan 14,26 Geef mij verlof, koning, dan zal ik zonder stok of zwaard de
draak doden.' De koning zei: 'Ik geef je verlof.'
Dan 14,27 Daniël nam nu pek, vet en haren, bracht dat tezamen
aan
de kook en maakte er koeken van; die stopte hij de draak in de muil.
Het beest vrat ze op en barstte open. Toen zei Daniël: 'Dat
hebben
jullie vereerd!'
Dan 14,28 Toen de Babyloniërs hiervan hoorden, waren ze zeer
gebelgd; ze keerden zich tegen de koning en riepen: 'De koning is een
jood geworden; Bel heeft hij vernield, de draak gedood en de priesters
laten afslachten.'
Dan 14,29 Ze gingen naar de koning en eisten: 'Lever ons
Daniël uit, anders doden we u en de uwen.'
Dan 14,30 Zich ernstig bedreigd ziende, leverde de koning noodgedwongen
Daniël aan hen uit.
Dan 14,31 Zij wierpen hem in de leeuwenkuil, waar hij zes dagen bleef.
Dan 14,32 In de kuil zaten zeven leeuwen, die men dagelijks twee lijken
en twee schapen gaf; toen gaf men ze echter niets, opdat ze
Daniël
zouden verslinden.
Dan 14,33 In Judea leefde toen de profeet Habakuk. Hij had wat moes
gekookt en enige broden in een schotel gebrokkeld en was daarmee op weg
naar het veld om het aan de maaiers te brengen.
Dan 14,34 Maar een engel van de Heer beval Habakuk: 'Breng het maal dat
je daar hebt naar Babel, naar Daniël in de leeuwenkuil.'
Dan 14,35 Habakuk antwoordde: 'Heer, ik ben nooit in Babel geweest en
de kuil is mij onbekend.'
Dan 14,36 Toen greep de engel hem bij de kruinharen vast en droeg hem
met de snelheid van de geest naar Babel, waar hij hem boven op de kuil
plaatste.
Dan 14,37 Daar riep Habakuk: 'Daniël! Daniël! neem
het maal dat God u zendt.'
Dan 14,38 Nu zei Daniël: 'God, Gij hebt werkelijk aan mij ge
dacht; nog nooit hebt Gij degenen verlaten die U liefhebben.'
Dan 14,39 Toen stond Daniël op en at. En Gods engel bracht
Habakuk
onmiddellijk terug naar de plaats vanwaar hij hem had weggevoerd.
Dan 14,40 Op de zevende dag kwam de koning naar de kuil om over
Daniël te treuren. Toen hij erin keek en Daniël zag
zitten,
Dan 14,41 riep hij uit: 'Groot zijt Gij, Heer, de God van
Daniël. Buiten U is er geen ander.'
Dan 14,42 Hij trok Daniël uit de kuil en liet degenen die zijn
ondergang gewild hadden erin werpen. Onmiddellijk werden ze voor zijn
ogen verslonden.
|