Jesaja
Bijbel
voor Slechtzienden
Jes
1,1 Visioen van Jesaja, de zoon van Amos, over Juda en Jeruzalem, in de
tijd van Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia, koningen van Juda.
Jes 1,2 Hoort hemelen! luister, aarde! want Jahwe neemt het woord. Ik
heb zonen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn tegen Mij in opstand
gekomen.
Jes 1,3 Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester;
maar Israël weet van niets, mijn volk heeft geen begrip.
Jes 1,4 Wee die zondige natie, dat volk, beladen met schuld, dat
geslacht van boosdoeners, die verdorven zonen! Zij hebben Jahwe
verlaten, Israëls Heilige veracht, zij hebben Hem de rug
toegekeerd.
Jes 1,5 Waarom wilt gij verder nog worden geslagen, dat gij voortgaat
met uw verzet? Uw hoofd is helemaal ziek, uw hart helemaal uitgeput.
Jes 1,6 Van uw voetzool tot uw schedel is er geen plek meer gaaf; het
is niets dan builen, striemen en open wonden, die niet zijn uitgedrukt
en niet zijn verbonden, noch met olie verzacht.
Jes 1,7 Uw land is een woestenij, uw steden zijn platgebrand, uw akkers
worden voor uw ogen door vreemden leeggegeten. Het is een woestenij,
als bij de verdelging van Sodom.
Jes 1,8 Sion alleen bleef over, als een hut in een wijngaard, als een
slaaphok op een komkommerveld, als een belegerde stad.
Jes 1,9 Had Jahwe van de machten ons geen rest gelaten, dan waren wij
als Sodom geworden, en aan Gomorra gelijk.
Jes 1,10 Hoort het woord van Jahwe, gij leiders van Sodom, luistert
naar het onderricht van onze God, gij volk van Gomorra.
Jes 1,11 Wat heb Ik aan al uw offers? zegt Jahwe. Ik ben verzadigd van
de brandoffers van uw rammen en van het vet van uw mestkalveren. Ik heb
geen behagen in het bloed van stieren, lammeren en bokken.
Jes 1,12 Wie heeft u gevraagd mijn voorhoven plat te lopen als gij komt
om voor Mij te verschijnen?
Jes 1,13 Brengt Mij toch niet langer nutteloze meeloffers. Uw wierook
is mij een gruwel. Nieuwe maan, sabbat en feestvergadering: feestvieren
samen met onrecht kan Ik niet uitstaan.
Jes 1,14 Uw nieuwe maan, uw feest en, Ik ben ze hartgrondig beu, zij
zijn een last die Ik niet langer kan dragen.
Jes 1,15 Wanneer gij uw handen uitstrekt, sluit Ik mijn ogen voor u,
zelfs als gij uw gebeden vermenigvuldigt, luister Ik niet naar u: uw
handen zitten vol bloed.
Jes 1,16 Ga u wassen, ga u reinigen! Uit mijn ogen met uw misdaden!
Houdt op met kwaad doen.
Jes 1,17 Leert liever het goede te doen, betracht de rechtvaardigheid,
helpt de verdrukten, verschaft recht aan de wezen, verdedigt de weduwen.
Jes 1,18 Komt laat ons de zaak afhandelen, zegt Jahwe. Al zijn uw
zonden rood als scharlaken, zij zullen wit worden als sneuw; al zijn ze
als purper zo rood, ze zullen blank worden als wol.
Jes 1,19 Als gij gewillig zijt en luistert, zult gij de opbrengst van
uw land verteren.
Jes 1,20 Maar als gij weigert en opstandig blijft, zal het zwaard u
verteren. De mond van Jahwe heeft het gezegd.
Jes 1,21 Hoe is de getrouwe veste toch een hoer geworden? Zij was vol
van recht, en gerechtigheid woonde in haar; nu vindt men er niets dan
moordenaars.
Jes 1,22 Uw zilver is metaalschuim geworden, uw wijn met water gemengd.
Jes 1,23 Uw leiders zijn rebellen, handlangers van dieven. Allen zijn
op steekpenningen uit en azen op geschenken. Aan wezen verschaffen zij
geen recht en de zaak van de weduwen krijgt bij hen geen gehoor.
Jes 1,24 Daarom luidt de godsspraak van de Heer, Jahwe van de machten
de Sterke van Israël: Wee, Ik ga Mij wreken op mijn
tegenstanders,
mijn woede koelen op mijn vijanden.
Jes 1,25 Ik keer mijn hand tegen u: als met loog ga Ik uw schuim
uitzuiveren en al uw afval verwijderen.
Jes 1,26 Uw rechters maak Ik als vroeger, uw raadsheren weer als
voorheen. Dan zal men u noemen: stad van gerechtigheid, getrouwe veste.
Jes 1,27 Door recht alleen zal Sion gered worden en zijn inwoners door
rechtschapenheid.
Jes 1,28 Maar afvalligen en zondaars gaan samen ten onder, zij die
Jahwe verlaten, worden vernietigd.
Jes 1,29 Ja, gij zult uw schamen over de heilige eiken waar gij zo van
houdt, en blozen over de tuinen die gij zo op prijs stelt:
Jes 1,30 ja, gijzelf zult zijn als een eik zonder bladeren, als een
tuin zonder water.
Jes 1,31 Het vlas wordt tot afval, en bewerkt door een vonk: zo
ontstaat een vuur dat niemand blust.
Jes 2,1 De openbaring over Juda en Jeruzalem, die Jesaja, de zoon van
Amos, in een visioen ontving.
Jes 2,2 Op het einde der dagen zal het gebeuren, dat de berg van het
huis van Jahwe vast zal staan als de eerste der bergen, verheven boven
de heuvels; en alle volken stromen naar hem toe,
Jes 2,3 naties gaan op weg en zeggen: `Komt, laat ons gaan naar de berg
van Jahwe, naar het huis van Jacobs God: dan zal Hij ons zijn wegen
wijzen, en wij zullen zijn paden bewandelen. Ja, uit Sion komt Gods
onderricht, uit Jeruzalem het woord van Jahwe.'
Jes 2,4 Hij zal recht doen tussen de vele volken, en machtige naties
tuchtigen. Dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen en hun
speerpunten tot sikkels. Geen volk heft het zwaard meer tegen een ander
en de oorlog leren ze niet meer.
Jes 2,5 Huis van Jakob, komt, laat ons wandelen in het licht van Jahwe.
Jes 2,6 Gij hebt uw volk verstoten, Jacobs huis. Het wemelt er van
waarzeggers en wichelaars, als bij de Filistijnen; het krioelt er van
vreemd gespuis.
Jes 2,7 Het land is vol goud en zilver en er komt geen eind aan de
rijkdom. Het land is vol paarden en er komt geen eind aan hun wagens.
Jes 2,8 Het land is vol afgoden en zij werpen zich neer voor het werk
van hun eigen handen, voor wat hun eigen vingers hebben gemaakt.
Jes 2,9 Maar de mens zal worden vernederd en allen zullen zij worden
neergeslagen, zonder genade.
Jes 2,10 Kruip weg in de rotsen, verberg u in de grond, uit angst voor
Jahwe, voor de luister van zijn majesteit.
Jes 2,11 De verwaten ogen der mensen worden neergeslagen, de
hoogmoedigen worden vernederd. Jahwe alleen blijft nog verheven op die
dag!
Jes 2,12 Ja, het wordt een dag van Jahwe van de machten tegen al wat
verwaand is en trots, tegen al wat zich hoogmoedig verheft:
Jes 2,13 tegen al die ceders van de Libanon, tegen al die eiken van
Basan,
Jes 2,14 tegen al die verheven bergen, tegen al die trotse heuvels,
Jes 2,15 tegen elke machtige toren, tegen elke onneembare vesting,
Jes 2,16 tegen alle Tarsis-boten en alle rijkbeladen schepen.
Jes 2,17 De verwaten ogen der mensen worden neergeslagen, de
hoogmoedigen worden vernederd. Jahwe alleen blijft hoog verheven op die
dag!
Jes 2,18 Alle afgoden verdwijnen.
Jes 2,19 Men zal wegkruipen in spelonken in de rotsen en holen in de
grond uit angst voor Jahwe, voor de luister van zijn majesteit als Hij
opstaat om de aarde met ontzetting te slaan.
Jes 2,20 Op die dag zal de mens zijn afgodsbeelden van zilver en goud,
die hij gemaakt had om te aanbidden, voor de ratten en de vleermuizen
werpen.
Jes 2,21 Hij zal wegkruipen in rotsholten en bergspleten uit angst voor
Jahwe, voor de luister van zijn majesteit, als Hij opstaat om de aarde
met ontzetting te slaan.
Jes 2,22 Verlaat u niet op de mens, die slechts wat adem in zijn neus
heeft: Wat is hij eigenlijk waard?
Jes 3,1 De Heer, Jahwe van de legerscharen, ontneemt aan Jeruzalem en
Juda iedere stut en steun: en alle stut van brood, alle steun van water,
Jes 3,2 krijgsman en soldaat, rechter en profeet, waarzegger en oudste,
Jes 3,3 hoofdman, notabele en raadsheer, tovenaar en bezweerder.
Jes 3,4 Knapen geef Ik hun als vorsten, en willekeur zal over hen
heersen.
Jes 3,5 Onder het volk zal men elkaar aanvallen de een de ander,
iedereen zijn naaste, knapen zullen de ouderen lastig vallen,
nietsnutten mannen van aanzien.
Jes 3,6 In het ouderlijk huis zal de ene broer de andere vast grijpen:
`Gij hebt nog een mantel, wees dus onze leider, neem deze
ruïne
onder uw hoede.'
Jes 3,7 Maar de ander zal antwoorden: `Ik zal de verpleger niet zijn,
ik heb voedsel noch kleren in huis, stel mij niet aan tot leider van
een volk.'
Jes 3,8 Ja, Jeruzalem wankelt, Juda valt, omdat hun woorden en hun
daden tegen Jahwe gericht zijn: zij tarten zijn majesteit.
Jes 3,9 Hun onbeschaamd gezicht getuigt tegen hen: gelijk Sodom stallen
zij hun zonden uit, geen enkele houden zij verborgen, tot hun eigen
schade, de ongelukkigen: zij doen zichzelf ellende aan.
Jes 3,10 Zie hoe gelukkig de rechtvaardigen zijn: zij verteren de
vrucht van hun arbeid.
Jes 3,11 Wee de boze: hem gaat het slecht, hem wordt gedaan naar het
werk van zijn handen.
Jes 3,12 Mijn volk wordt door woekeraars uitgebuit en door afpersers
overheerst. Mijn volk, uw leiders doen u verdwalen, verwarren uw wegen
voor u.
Jes 3,13 Jahwe maakt zich gereed voor een geding, Hij staat klaar om
recht te verschaffen aan zijn volk.
Jes 3,14 Jahwe spant een proces aan tegen de oudsten en de leiders van
zijn volk: `Gij hebt de wijngaarden leeggeplunderd, met het geroofde
goed van de armen uw huizen gevuld.
Jes 3,15 Met welk recht vertrapt gij mijn volk, verplettert gij de
armen?' Godsspraak van de Heer, Jahwe van de legerscharen.
Jes 3,16 Dit zegt Jahwe: Omdat de dochters van Sion zo verwaand zijn,
omdat ze rondlopen met geheven hoofd, met lonkende ogen, met
trippelende pasjes, met rinkelende ringen aan hun enkels,
Jes 3,17 zal de Heer de sluier afrukken van de schedels van Sions
dochters, ontneemt Jahwe haar voorhoofd alle sier.
Jes 3,18 Op die dag ontneemt de Heer hun alle sieraden: voetringen,
zonnetjes en maantjes,
Jes 3,19 oorbellen en armbanden, sluiers
Jes 3,20 en hoofddoeken, beenkettinkjes en linten, parfumdozen en
amuletten,
Jes 3,21 vingerringen en neusringen,
Jes 3,22 rijke kleren, mantels en overgooiers, tasjes
Jes 3,23 en spiegeltjes, fijn linnen, mutsen en sjaals.
Jes 3,24 Stank zal er zijn in plaats van parfum, een touw in plaats van
een gordel, kale hoofden in plaats van mooie vlechten, een rouwkleed in
plaats van fijne gewaden, een brandmerk in plaats van schoonheid.
Jes 3,25 Uw mannen zullen vallen door het zwaard, uw keurtroepen in de
oorlog.'
Jes 3,26 Dan klagen en rouwen Sions poorten, vereenzaamd zit zij op de
grond.
Jes 4,1 Op die dag zullen zeven vrouwen een man vastgrijpen en zeggen:
`Wij zullen ons eigen brood wel eten, onze eigen kleren trekken wij wel
aan, als wij maar uw naam mogen dragen: neem zo de schade van ons weg.'
Jes 4,2 Op die dag zal datgene wat Jahwe doet ontluiken een luisterrijk
sieraad zijn, zal de vrucht van het land een heerlijke tooi zijn voor
de overlevenden van Israël.
Jes 4,3 Wie tot de rest van Sion behoort, wie in Jeruzalem gespaard
bleef, wordt dan heilig genoemd: allen die in Jeruzalem ten leven staan
opgeschreven.
Jes 4,4 Wanneer Jahwe de drek van Sions dochters heeft weggewist en het
bloed van Jeruzalem heeft weggespoeld in een storm van oordeel en een
storm van verwoesting,
Jes 4,5 dan schept Jahwe boven heel het domein van de berg Sion en
boven degenen die er vergaderd zijn een wolk bij dag, en rook met glans
van vlammend vuur bij nacht. Ja, op alles zal de heerlijkheid rusten
als een baldakijn,
Jes 4,6 als een tent die schaduw biedt tegen de hitte overdag en
beschutting tegen stortbuien en regen.
Jes 5,1 Ik wil zingen van mijn vriend, het lied van mijn vriend en zijn
wijngaard. Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare helling.
Jes 5,2 Hij spitte hem om, verwijderde de stenen, en beplantte hem met
edelwingerd. Hij bouwde er een wachttoren en kapte er ook een wijnpers
uit. Nu verwachtte hij dat hij druiven zou dragen, maar hij bracht
slechts wilde bessen voort.
Jes 5,3 Welnu, bewoners van Jeruzalem, mannen van Juda, doet uitspraak
tussen Mij en mijn wijngaard.
Jes 5,4 Wat kon Ik nog voor mijn wijngaard doen dat Ik niet heb gedaan?
Waarom bracht hij slechts wilde bessen voort, waar Ik verwachtte dat
hij druiven zou dragen?
Jes 5,5 Welnu, Ik zal u vertellen wat Ik met mijn wijngaard ga doen.
Zijn omheining neem Ik weg, zodat hij kaal wordt gevreten; zijn muren
verniel Ik, zodat hij vertrapt wordt.
Jes 5,6 Een wildernis maak Ik ervan, hij wordt gesnoeid noch gewied,
distels en doornen groeien er hoog, en de wolken verbied Ik hem met
regen te besproeien.
Jes 5,7 Ja, de wijngaard van Jahwe van de machten is Israëls
huis,
zijn bevoorrechte planten zijn de mensen van Juda. Hij hoopte op recht
maar Hij zag onrecht, Hij zag geen betrachting van recht, maar
verkrachting van recht.
Jes 5,8 Wee u die huis na huis opkoopt, die akker bij akker trekt tot
er geen plaats meer overblijft, en gij alleen nog bezittingen hebt in
het land.
Jes 5,9 In mijn oren klinkt de eed van Jahwe der legerscharen: `Die
talrijke huizen vallen in puin, ook de mooiste en grootste staan leeg
en verlaten.
Jes 5,10 Een wijngaard van tien morgen levert slechts een bat op, en
een ezelslast zaad slechts een efa koren.'
Jes 5,11 Wee hen die van 's morgens vroeg reeds op zoek gaan naar
sterke drank, en die tot laat in de avond zich verhitten met wijn.
Jes 5,12 Zij houden maar drinkgelagen bij citer en harp, bij fluit en
tamboerijn, maar op Jahwe's daden letten zij niet, het werk van zijn
daden bespeuren zij niet.
Jes 5,13 Daarom gaat mijn volk in ballingschap, voordat zij het
vermoeden; de edelen vergaan van honger, de massa versmacht van dorst.
Jes 5,14 Daarom opent het dodenrijk zijn keel, spert het zijn muil
mateloos open; luister en gewoel verzinken erin, hun gonzen de leven en
luidruchtige vreugde.
Jes 5,15 Dan wordt de mens vernederd, een ieder neergeslagen, de
verwaten ogen der mensen worden neergeslagen.
Jes 5,16 Maar Jahwe van de legerscharen wordt groot in zijn oordeel, in
zijn gerechtigheid toont de heilige God zijn heiligheid.
Jes 5,17 Lammeren grazen dan de puinen als hun weide af en
voorbijtrekkende herders voeden zich van de ruïnes waar eens
vette
dieren leefden.
Jes 5,18 Wee hen die de straf naar zich toetrekken met schapenkoorden
en als met ossentouwen de vergelding,
Jes 5,19 die durven zeggen: `Laat Hij zich haasten en spoed zetten
achter zijn werk, zodat wij het zien; laat het raadsbesluit van
Israëls Heilige maar komen en worden uitgevoerd, dan weten wij
bescheid.'
Jes 5,20 Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van
het duister licht maken en van het licht duisternis, van bitter zoet en
van zoet bitter.
Jes 5,21 Wee hen die wijs zijn in eigen ogen, en verstandig naar hun
eigen mening.
Jes 5,22 Wee die helden in het drinken van wijn, zo dapper in het
mengen van dranken,
Jes 5,23 die voor een geschenk de schuldige in het gelijk stellen en de
rechtvaardige van zijn recht beroven.
Jes 5,24 Daarom zal, zoals lekkend vuur het kaf verteert en het stro in
de vlammen bezwijkt, hun wortel vergaan en hun bloesem verstuiven als
stof, omdat zij het onderricht hebben veracht van Jahwe der
legerscharen, omdat zij het woord hebben verworpen van de Heilige van
Israël.
Jes 5,25 Daarom is Jahwe tegen zijn volk in toorn ontstoken, Hij heeft
de hand opgeheven en slaat toe, zodat de bergen schudden. De lijken
liggen als vuil op de straten en nog bedaart zijn woede niet, zijn hand
blijft opgeheven.
Jes 5,26 Hij geeft een signaal aan een verre natie, Hij fluit ze bijeen
van het uiteinde der aarde: daar komen zij vlug en gezwind.
Jes 5,27 Geen die vermoeid is of wankelt, niemand die dommelt of
slaapt, geen gordel raakt los, geen schoenriem breekt.
Jes 5,28 De pijlen zijn gescherpt, bogen gespannen, de hoeven van hun
paarden zijn als vuursteen, de wielen van hun wagens als een wervelwind.
Jes 5,29 Zij brullen als de leeuwin, zij brullen als jonge leeuwen,
grommend grijpen zij hun prooi en slepen die weg, niemand kan haar meer
redden.
Jes 5,30 Gebrul als van de zee breekt op die dag over hen los. Wie het
land overschouwt ziet alleen benauwende duisternis en het licht is door
wolken verduisterd.
Jes 6,1 In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op
een hoge en verheven troon. De sleep van zijn mantel vulde heel de
tempel.
Jes 6,2 Serafs stonden boven Hem opgesteld, elk met zes vleugels: twee
om het gelaat te bedekken, twee om de voeten te bedekken, twee om te
vliegen.
Jes 6,3 Zij riepen elkaar toe: `Heilig, heilig, heilig is Jahwe van de
machten; al wat de aarde vult is zijn heerlijkheid.'
Jes 6,4 De deurpinnen in de dorpels schudden van het luid geroep en de
tempel stond vol rook.
Jes 6,5 Ik zei: `Wee mij! Ik ben verloren! Ik ben een mens met onreine
lippen, ik woon onder een volk met onreine lippen en ik heb met eigen
ogen de Koning, Jahwe van de machten gezien!'
Jes 6,6 Maar een van de serafs vloog op mij toe met een gloeiende kool,
die hij met een tang van het altaar had genomen,
Jes 6,7 hij raakte er mijn mond mee aan en sprak: `Zie, nu zij uw
lippen heeft aangeraakt, is uw zonde verdwenen, en uw schuld bedekt.'
Jes 6,8 Daarop hoorde ik de stem van de Heer: `Wie zal Ik zenden, wie
zal gaan in onze naam?' Ik antwoordde: `Hier ben ik, zend mij.
Jes 6,9 Toen zei Hij: `Ga dan en zeg tot dit volk: Luister maar, gij
zult het toch niet begrijpen, kijk maar scherp toe, gij zult het niet
vatten.
Jes 6,10 Verhard de geest van dit volk, maak zijn oren doof, strijk
zijn ogen dicht, opdat het met zijn ogen niet ziet, met zijn oren niet
hoort, opdat zijn geest niet begrijpt, opdat het zich niet bekeert, en
geen genezing vindt.'
Jes 6,11 Ik zei: `Hoelang, Heer?' Hij antwoordde: `Totdat de steden in
puin liggen, geheel ontvolkt, de huizen zonder bewoners zijn en het
bouwland geteisterd is, een woestenij is geworden,
Jes 6,12 totdat Jahwe de mensen ver heeft weggevoerd, en alom
verlatenheid heerst in dit land.
Jes 6,13 En blijft er nog een tiende deel over, dan is ook dat bestemd
om verdelgd te worden, zoals bij een terebint en eik: worden die
geveld, dan rest slechts een stronk. - Een heilig zaad, die stronk!'
Jes 7,1 In de tijd dat Achaz, de zoon van Jotam, de zoon van Uzzia,
koning van Juda was, trokken Resin, de koning van Aram, en Pekach, de
zoon van Remaljahu en koning van Israël, tegen Jeruza lem ten
strijde. Zij konden het evenwel niet innemen.
Jes 7,2 Er werd gemeld aan het huis van David: `De Arameeërs
hebben zich in Efraïm gelegerd.' Toen beefden het hart van de
koning en het hart van het volk, zoals de bomen in het woud beven onder
de wind.
Jes 7,3 Maar Jahwe zei tot Jesaja: `Ga Achaz tegemoet, gij en uw zoon
Rest-terug, op de weg naar het Vollersveld, naar het einde van de
waterleiding van de bovenste vijver.
Jes 7,4 Zeg hem: Bedwing u! Blijf rustig, vrees niet, laat u niet van
streek brengen door die twee rokende houtstompen, door de vlammende
toorn van Resin van Aram, en van de zoon van Remaljahu.
Jes 7,5 Laat Aram, Efraïm en de zoon van Remaljahu maar
plannen smeden en zeggen:
Jes 7,6 Wij rukken op tegen Juda, om het uit elkaar te scheuren en te
overmeesteren en wij stellen er de zoon van Tabeel tot koning aan.
Jes 7,7 Dit zegt Jahwe de Heer: Dat bestaat niet, dat gebeurt niet!
Jes 7,8 Zowaar als de hoofdstad van Aram slechts Damascus is, en het
hoofd van Damascus slechts Resin,
Jes 7,9 zowaar als de hoofdstad van Efraïm slechts Samaria is,
en
het hoofd van Samaria de zoon van Remaljahu - over vijfenzestig jaar is
Efraïm als volk verdelgd -, Als gij niet standvastig gelooft,
dan
houdt gij geen stand!'
Jes 7,10 Ook dit liet Jahwe tot Achaz zeggen:
Jes 7,11 `Vraag Jahwe, uwe God, om een teken, hetzij uit de diepte van
de onderwereld of uit de hoogte daarboven.'
Jes 7,12 Maar Achaz antwoordde: `Dat doe ik niet, ik stel Jahwe niet op
de proef.'
Jes 7,13 Toen zei de profeet: `Luister, huis van David! Is het u niet
genoeg mensen te tergen, dat gij ook nog mijn God moet tergen?
Jes 7,14 Daarom geeft de Heer zelf u een teken: Zie de jonge vrouw is
zwanger, en zal een zoon ter wereld brengen, en gij zult hem de naam
Immanuël geven.
Jes 7,15 Boter en honing zal hij eten, totdat hij het kwade weet te
verwerpen en het goede te kiezen.
Jes 7,16 Want voordat de knaap het kwade weet te verwerpen en het goede
te kiezen, is het land van de beide koningen, die u zulk een angst
aanjagen, ontvolkt.
Jes 7,17 Jahwe zal voor u en uw volk, en voor het huis van uw vader een
tijd doen aanbreken, zoals er nooit een geweest is, sinds de dag dat
Efraïm zich van Juda heeft afgescheiden: de koning van Assur.'
Jes 7,18 Op die dag geeft Jahwe een fluitsignaal voor de vliegen aan de
verste kanalen van Egypte en voor de bijen in Assur.
Jes 7,19 Allen te samen komen zij neergestreken in de kloven der dalen
en de spleten der rotsen, op alle doornstruiken en bij alle
drinkplaatsen.
Jes 7,20 Op die dag huurt Jahwe een scheermes aan de overzijde van de
Eufraat - de koning van Assur -, en scheert u het haar af, van kop tot
teen, ook de baard neemt Hij weg.
Jes 7,21 Op die dag houdt een man een vaars en een paar geiten
Jes 7,22 en dank zij de overvloed aan melk die ze geven zal hij boter
eten, want boter en honing zal ieder eten die in het land is
overgebleven.
Jes 7,23 Op die dag zal ieder stuk grond, beplant met duizend
wijnstokken en duizend zilverstukken waard, ten prooi vallen aan de
distels en de doornen.
Jes 7,24 Slechts met pijl en boog dringt men er binnen, want het land
zal een en al distels en doornen zijn.
Jes 7,25 En al het bergland dat vroeger met de hak werd bewerkt, men
komt er niet meer uit vrees voor de distels en de doornen; men drijft
er het rundvee in en de schapen lopen het plat.
Jes 8,1 Jahwe zei tot mij: `Neem een groot schrijftablet en schrijf
daarop in gewoon schrift: Spoedig-roof-buit-nabij.'
Jes 8,2 En ik nam als betrouwbare getuigen Uria de priester en Zekarja
de zoon van Jeberekjahu.
Jes 8,3 Daarop had ik gemeenschap met de profetes' zij werd zwanger en
bracht een zoon ter wereld. En Jahwe zei: `Noem hem
Spoedig-roof-buit-nabij.
Jes 8,4 Want voordat de knaap vader en moeder kan zeggen, wordt de
rijkdom van Damascus en de buit van Samaria voor de koning van Assur
gebracht.'
Jes 8,5 Verder zei Jahwe nog tot mij:
Jes 8,6 Omdat dit volk het rustig vloeiend water van Siloach versmaadt
en bang is voor Resin en voor de zoon van Remaljahu;
Jes 8,7 daarom ontketent de Heer tegen hen de grote en geweldige
wateren van de Eufraat, - de koning van Assur met al zijn macht. Zij
treden buiten heel hun bedding, stromen over al hun oevers heen,
Jes 8,8 zij dringen Juda binnen en overspoelen steeds verder het land,
weldra reiken zij tot aan de nek. En als wijdgespreide vleugels
bedekken zij uw land zo breed als het is, o Immanuël!
Jes 8,9 Heft uw krijgsgeschreeuw maar aan: gij raakt toch in paniek;
luistert aandachtig, alle uithoeken der aarde! Omgordt u maar: gij
raakt in paniek, omgordt u maar: gij raakt toch in paniek!
Jes 8,10 Smeedt maar plannen, zij worden verijdeld; sluit maar
overeenkomsten, er komt niets van terecht; want God is met ons!
Jes 8,11 Zo heeft Jahwe tot mij gesproken toen Hij mij bij de hand
greep en mij ervoor waarschuwde, de weg van dit volk te gaan:
Jes 8,12 Noem niet samenzwering wat dit volk samenzwering noemt; vrees
niet wat zij vrezen en wees daarvoor niet beducht.
Jes 8,13 Jahwe van de legerscharen moet gij als heilig beschouwen,
alleen voor Hem moet gij vrezen en beducht zijn.
Jes 8,14 Hij zal een heiligdom voor u zijn, voor beide huizen van
Israël, een steen waaraan men zich stoot, een rotsblok
waarover
men struikelt, een net en een valstrik voor de bewoners van Jeruzalem.
Jes 8,15 Velen zullen struikelen; zij zullen vallen en zich verwonden,
of in de strik gevangen worden.
Jes 8,16 Ik wil dit getuigenis zorgvuldig bewaren en dit onder richt in
mijn leerlingen verzegelen.
Jes 8,17 Ik wacht vertrouwen op Jahwe die nu zijn gelaat verbergt voor
het huis van Jacob: op Hem blijf ik hopen!
Jes 8,18 Ik en de kinderen die Jahwe mij gegeven heeft, wij zijn tekens
en zinnebeelden in Israël vanwege Jahwe van de legerscha ren,
die
op de berg Sion woont.
Jes 8,19 En als zij u zeggen: `Ondervraagt de geesten der doden en de
waarzeggers die lispelen en prevelen; een volk raadpleegt toch zijn
goden en zijn doden ten behoeve van de levenden':
Jes 8,20 houdt gij u dan aan het onderricht en het getuigenis! Wee als
men niet spreekt volgens dit woord, waartegen geen bezwering baat:
Jes 8,21 daardoor zwerft men uitgeput en hongerig rond, en verbitterd
door de honger, vervloekt men zijn koning en zijn God. En kijkt men
naar omhoog
Jes 8,22 of staart men naar de grond, dan is er overal benauwenis en
donkerte, nacht en benardheid, verregaande duisternis.
Jes 8,23 Ja, er is geen ontkomen aan voor hem die erdoor omsloten
wordt. In het verleden heeft God smaad gebracht over het land van
Zebulon en over het land van Naftali, maar in de toekomst brengt Hij de
Weg naar de Zee tot bloei, het Overjordaanse, en het Gewest van
deheidenen.
Jes 9,1 Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet dan een helder
licht, over hen die wonen in een land vol duisternis gaat dan een
stralend licht op.
Jes 9,2 Uitbundig laat Gij hen juichen en overstelpt hen met vreugde;
zij verheugen zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is bij de oogst
en gejuich bij het verdelen van de buit.
Jes 9,3 Want het drukkende juk, de stang op hun schouders, de stok van
de drijver, Gij breekt ze stuk als op de dag van Midjan.
Jes 9,4 Want alle dreunend stampende laarzen en met bloed door drenkte
mantels worden verbrand en verteerd door het vuur.
Jes 9,5 Want een kind wordt ons geboren, een zoon wordt ons gegeven. De
heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem: Wonder van beleid,
Sterke God, Vader voor eeuwig, Vredevorst.
Jes 9,6 Groot is de macht en eindeloos de vrede voor de troon van
David, voor zijn koninkrijk; hij zal het stichten en stutten door recht
en gerechtigheid van nu af en voor altijd. De ijverzuchtige liefde van
Jahwe der legerscharen zal dit bewerken.
Jes 9,7 De Heer richt zich tegen Jakob, zijn woord komt op
Israël neer.
Jes 9,8 Het gehele volk van Efraïm en de bewoners van Samaria
zullen het ondervinden, zij die in hun hoogmoed en de trots van hun
hart beweerden:
Jes 9,9 `De bakstenen muren zijn ingestort, wij herbouwen met
hardsteen; de vijgenbomen zijn geveld, we zetten er ceders voor in de
plaats.'
Jes 9,10 Maar Jahwe geeft hun tegenstanders macht, Hij brengt hun
vijanden tegen hen in het veld:
Jes 9,11 de Arameeërs in het oosten en de Filistijnen in het
westen, zij verslinden Israël met volle mond. En nog bedaart
zijn
gramschap niet, zijn hand blijft opgeheven.
Jes 9,12 Maar het volk bekeert zich niet tot Hem die het slaat, Jahwe
van de legerscharen zoeken zij niet.
Jes 9,13 Daarom snijdt Jahwe in Israël kop en staart af, palm
en riet, op een enkele dag.
Jes 9,14 De kop, dat zijn de oudsten en aanzienlijken, de staart, de
profeten die leugens verkondigen.
Jes 9,15 De leiders van dit volk doen het verdwalen en die geleid
moesten worden, raken in verwarring.
Jes 9,16 Daarom spaart de Heer de jonge mannen niet en heeft Hij geen
medelijden met weduwen en wezen. Het hele volk is godvergeten en boos,
iedere mond kraamt goddeloze taal uit. En nog bedaart zijn gramschap
niet, zijn hand blijft opgeheven.
Jes 9,17 Ja, de boosheid brandt als een vuur, dat distels en doornen
verteert, dat het struikgewas van het woud aansteekt en in rookwolken
doet opgaan.
Jes 9,18 De toorn van Jahwe der legerscharen verschroeit het land, het
volk wordt de prooi van de vlammen. Niemand spaart zijn medemens:
Jes 9,19 men bijt naar rechts en blijft toch hongerig; men hapt naar
links en wordt niet verzadigd. Ieder verslindt het vlees van zijn eigen
verwanten.
Jes 9,20 Manasse verslindt Efraïm en Efraïm Manasse,
en samen
keren zij zich tegen Juda. En nog bedaart zijn gramschap niet, zijn
hand blijft opgeheven.
Jes 10,1 Wee hen die onrechtvaardige wetten uitvaardigen, die de
verdrukking wettelijk bekrachtigen,
Jes 10,2 en zo de armen uit hun rechten ontzetten, en geringen van mijn
volk onthouden wat hun toekomt, de weduwen plunderen en de wezen
uitbuiten.
Jes 10,3 Wat zult gij doen op de dag van de afrekening, als de storm
uit de verte komt opzetten? Tot wie zult gij dan vluchten om hulp, waar
zult gij dan uw schatten laten?
Jes 10,4 Als gevangene zult gij uw rug buigen of vallen als slachtoffer
in de strijd. En nog bedaart zijn gramschap niet, zijn hand blijft
opgeheven.
Jes 10,5 Wee Assur, de roede van mijn gramschap, de stok die Ik in mijn
woede hanteer.
Jes 10,6 Ik had hem ontboden tegen een goddeloos land, hem gezonden
naar een volk dat mijn toorn opwekte, om er te plunderen en te roven,
om het als straatvuil te vertrappen.
Jes 10,7 Hij echter bedoelde het anders, en had andere plannen in zijn
hart: zijn hart was erop uit te verdelgen en talloze volken uit te
roeien.
Jes 10,8 Hij zei: `Zijn mijn bevelhebbers niet allen aan koningen
gelijk?
Jes 10,9 Is het Kalnoniet vergaan als Karkemis, en Hamat als Arpad, en
Samaria als Damascus?
Jes 10,10 Ik heb immers ook de hand gelegd op koninkrijken met
afgodenbeelden, groter in aantal, dan die van Jeruzalem of Samaria.'
Jes 10,11 Ik heb ook afgerekend met Samaria en zijn afgoden, zou Ik zo
ook niet kunnen doen met Jeruzalem en al zijn beelden?
Jes 10,12 Zodra de Heer zijn werk op de Sion en in Jeruzalem voltooid
heeft, rekent Hij af met de vrucht van het trotse hart van Assurs
koning, met de laatste vrucht van zijn trotse ogen!
Jes 10,13 Assur zei: `Door eigen kracht heb ik dat alles bewerkt, door
eigen wijsheid, want verstandig ben ik. Grenzen van volken heb ik
verlegd, rijkdommen weggesleept, en vorsten met geweld van hun troon
gestoten.
Jes 10,14 Mijn hand nam de rijkdom van de volken in beslag alsof het
een vogelnestje was en zoals men verlaten eieren vergaart, zo gaarde ik
heel de aarde bijeen. Niet een verroerde een vleugel of opende zijn
snavel om te piepen.'
Jes 10,15 Pocht een bijl soms tegen hem die ermee hakt, of verheft zich
een zaag tegen hem die ze hanteert? Alsof een scepter diegene regeert
die hem voert, of een stok hem die geen hout is, omhoog heft!
Jes 10,16 Daarom laat de Heer, Jahwe van de legerscharen, zijn vet
wegteren en de koorts in zijn ingewanden branden, als een gloeiend vuur.
Jes 10,17 Het licht van Israël wordt een vlam, de Heilige van
Israël een vuur, dat in een dag zijn distels en doornen
verbrandt
en verteert,
Jes 10,18 en de pracht van zijn wouden en wijngaarden vernietigt met al
wat er leeft. Hij zal zijn als een zieke die wegteert.
Jes 10,19 Zelfs een kind zal het getal kunnen opschrijven van wat er in
zijn woud nog aan bomen rest.
Jes 10,20 Op die dag zal de rest van Israël, wat er van Jacobs
huis ontkomen is, niet langer steunen op degene door wie het werd
geslagen, maar in oprechtheid steunen op Jahwe, de Heilige van
Israël.
Jes 10,21 Een rest zal terugkeren: de rest van Jakob, tot de sterke God.
Jes 10,22 Al is uw volk als het zand aan de zee, Israël,
alleen
een rest zal terugkeren. De verdelging staat vast: een onweerstaanbare
doorbraak van gerechtigheid.
Jes 10,23 Ja, een onherroepelijke verdelging wordt door de Heer, Jahwe
van de machten, voltrokken in het hele land.
Jes 10,24 Daarom zegt de Heer, Jahwe van de legerscharen: Mijn volk,
dat op de Sion woont, wees niet bang voor Assur, als hij u met de stok
slaat, als hij zijn staf tegen u opheft zoals Egypte eens deed.
Jes 10,25 Want nog een korte, zeer korte tijd en mijn woede is voorbij;
dan gaat mijn gramschap hen wegvagen, wend Ik mijn toorn van u af; dan
richt Ik mij tegen hem om hem te vernietigen.
Jes 10,26 Dan striemt Jahwe van de legerscharen hem met de gesel, zoals
Hij eens Midjan heeft geslagen bij de rots van Oreb, zwaait Hij zijn
staf hoog tegen de zee, zoals eens in Egypte.
Jes 10,27 Op die dag glijdt de last van Assur van uw schouders en wordt
uw nek van dat juk bevrijd. Zij komen aanrukken uit de richting van
Rimmon,
Jes 10,28 overvallen Ajjat, trekken door Migron, in Mikmas legeren zij
de tros.
Jes 10,29 Zij trekken de bergpas over, overnachten in Geba. Rama beeft,
Gibea van Saul slaat op de vlucht.
Jes 10,30 Gil het uit, Bat-gallim, luister, Lais, geef antwoord, Anatot!
Jes 10,31 Madmena neemt de vlucht, de inwoners van Gebim stuiven weg.
Jes 10,32 Vandaag nog staat de vijand in Nob, hij balt zijn vuist al
tegen de berg Sion, tegen de heuvel van Jeruzalem.
Jes 10,33 Met vreselijk geweld houwt de Heer, Jahwe van de leger
scharen, de loverkroon af: ook de trotse reuzen worden geveld, ook de
hoogste worden kleingemaakt.
Jes 10,34 Het struikgewas in het bos wordt met de bijl neergeslagen; de
Libanon word door een Machtige kleingemaakt.
Jes 11,1 Een twijg ontspruit aan de stronk van Isaï, een telg
ontbloeit aan zijn wortel.
Jes 11,2 De geest van Jahwe rust op hem, een geest van wijsheid en
inzicht, een geest van beleid en sterkte, een geest van kennis en
ontzag voor Jahwe.
Jes 11,3 - hij ademt ontzag voor Jahwe. Niet naar uiterlijke schijn
spreekt hij recht en hij doet geen uitspraak op grond van loze
geruchten;
Jes 11,4 hij geeft de geringen hun recht en de armen in het land
krijgen een eerlijk vonnis. Hij kastijdt de verdrukkers met de roede
van zijn mond en de bozen doodt hij met de adem van zijn lippen.
Jes 11,5 Gerechtigheid draagt hij als een gordel om zijn lenden, en
trouw als een gordel om zijn heupen.
Jes 11,6 De wolf en het lam wonen samen, de panter vlijt zich neer
naast het bokje, het kalf en de leeuw weiden samen: een kleine jongen
kan ze hoeden.
Jes 11,7 De koe en de berin sluiten vriendschap, hun jongen liggen
bijeen. De leeuw eet haksel als het rund,
Jes 11,8 de zuigeling speelt bij het hol van de adder, het kind strekt
zijn hand uit naar het nest van de slang.
Jes 11,9 Niemand doet nog kwaad of handelt nog verderfelijk op heel
mijn heilige berg; want de kennis van Jahwe vervult het hele land,
zoals het water heel de bodem van de zee bedekt.
Jes 11,10 Op die dag staat de wortel van Isai als een banier voor de
volken opgericht: de volken zoeken hem op, en zijn woonplaats zal
luisterrijk zijn.
Jes 11,11 Op die dag strekt de Heer opnieuw zijn hand uit, om de rest
van zijn volk vrij te kopen, wat er overbleef, uit Assur en Egypte, uit
Patros en Kus, uit Elam en Sinear, uit Hamat en van de eilanden der zee.
Jes 11,12 Hij geeft een signaal aan de volken, Israëls
verdreven
brengt Hij bijeen en het verstrooide Juda verzamelt Hij van de vier
uithoeken der aarde.
Jes 11,13 Dan verdwijnt de jaloersheid van Efraïm en komt er
een
eind aan de verdrukking van Juda. Dan is Efraïm niet meer
afgunstig op Juda en wordt Juda's vijandschap gedelgd.
Jes 11,14 Samen strijken zij neer op de flank der Filistijnen aan de
zee en plunderen zij de zonen van het oosten; over Edom en Moab
strekken zij hun macht uit, en de Ammonieten worden hun onderhorig.
Jes 11,15 Dan splijt Jahwe de golf van de zee van Egypte, in zijn
bloeiende toorn heft Hij de hand op tegen de Rivier en slaat hem uiteen
in zeven beken, zodat men er met schoenen aan doorheen trekt.
Jes 11,16 Zo wordt er een weg gebaand voor de rest van mijn volk dat in
Assur is achtergebleven, zoals eens voor Israël, toen het
wegtrok
uit Egypte.
Jes 12,1 Op die dag zult gij zeggen: Ik loof u, Jahwe; Gij waart
toornig op mij, maar uw toorn is bedaard en Gij hebt mij ge troost.
Jes 12,2 Ja, God is mijn redding, ik vrees niet, ik ben vol vertrouwen:
Jahwe is mijn sterkte en kracht, Hij is mijn redding geworden.
Jes 12,3 En gij zult vol vreugde water putten uit de bronnen der
redding.
Jes 12,4 Op die dag zult gij zeggen: Looft Jahwe, roept zijn naam uit,
maakt onder de volken zijn daden bekend, verkondigt zijn hoog verheven
naam.
Jes 12,5 Zingt Jahwe lof, want Hij deed grootse dingen, laat het bekend
zijn over heel de aarde!
Jes 12,6 Juicht en jubelt, bewoners van Sion: Israëls Heilige
is groot in uw midden!
Jes 13,1 Uitspraak tegen Babel die Jesaja, de zoon van Amos, in een
visioen heeft geschouwd:
Jes 13,2 Hijst de banier op een kale bergtop, roept op tot de strijd;
wenkt met de hand dat zij oprukken naar de poorten der edelen.
Jes 13,3 Ik heb mijn heilige troepen bevel gegeven, mijn helden, die
trots zijn op mijn grootheid, luidkeels opgeroepen om mijn toorn te
voltrekken.
Jes 13,4 Hoort het gedreun op de bergen, het gedreun van een ontelbaar
leger, hoort het geraas van de koninkrijken, van de verbonden naties:
Jahwe van de machten monstert zijn legers.
Jes 13,5 Vanuit een ver land, vanuit de veste plaats onder de hemel
rukken zij aan, Jahwe en de wapens van zijn toorn: zij komen het hele
land verwoesten.
Jes 13,6 Heft een klaaglied aan, want de dag van Jahwe is nabij, hij
komt als een verwoesting door de Machtige.
Jes 13,7 Daarom laat ieder zijn handen slap hangen, ontzinkt de mensen
alle moed.
Jes 13,8 Allen zijn zij van streek, krampen en pijnen grijpen hen aan,
zij kronkelen als een vrouw in haar weeën. Verbijsterd staren
zij
elkander aan, hun gezichten gloeien als vuur.
Jes 13,9 Daar komt de dag van Jahwe, ongenadig, een en al grimmigheid
en vlammende gramschap, waarop Hij dit land verandert in een woestenij
en er de zondaars verdelgt.
Jes 13,10 De sterren en planeten aan de hemel geven geen licht meer; de
zon is reeds bij haar opgaan verduisterd, de maan laat haar licht niet
meer schijnen.
Jes 13,11 Ik straf de wereld om haar boosheid, de zondaars om hun
misdaden. Ik maak een eind aan de trots der hooghartigen en de hoogmoed
der geweldenaars sla Ik neer.
Jes 13,12 Ik maak mensen schaarser dan goud, zeldzamer dan het zuivere
goud uit Ofir.
Jes 13,13 Daartoe doe Ik de hemel wankelen, de aarde geraakt van haar
plaats, - op de dag dat Jahwe van de legerscharen zijn woede loslaat,
de dag van zijn vlammende gramschap.
Jes 13,14 Opgejaagd als gazellen, als schapen die niemand bijeen houdt,
keert iedereen terug naar zijn eigen volk en vlucht naar zijn eigen
land.
Jes 13,15 Wie ontdekt wordt, wordt afgemaakt, wie gegrepen wordt, komt
om door het zwaard.
Jes 13,16 Hun kinderen worden voor hun ogen verpletterd, hun huizen
geplunderd, hun vrouwen onteerd.
Jes 13,17 De Meden hits Ik tegen hen op, die hechten geen waarde aan
zilver en laten zich niet verleiden door goud.
Jes 13,18 Met hun boog doden zij jonge mannen, pasgeborenen sparen zij
niet, zij ontzien geen kinderen.
Jes 13,19 Babel, de parel van alle koninkrijken, het sieraad en de
trots van de Chaldeeën, ondergaat het lot van Sodom en
Gomorra,
die door God zijn verwoest.
Jes 13,20 Voor altijd blijft het onbewoond, ontvolkt van geslacht of
geslacht. Geen Arabier slaat er zijn tent op, geen herder laat er zijn
kudde rusten.
Jes 13,21 De dieren van de woestijn hebben er hun rustplaats, de huizen
zitten vol uilen, struisvogels wonen er en saters dansen er in het rond.
Jes 13,22 Hyena's huilen er in de burchten, jakhalzen in de weelderige
paleizen. het uur van Babel heeft geslagen, zijn dagen zijn geteld!
Jes 14,1 Maar over Jakob zal Jahwe zich ontfermen, het volk van
Israël blijft zijn uitverkorene. Hij brengt hen weer naar hun
eigen grond, vreemdelingen voegen zich bij hen en sluiten zich bij het
huis van Jakob aan.
Jes 14,2 Volken brengen hem terug naar hun woonplaats: op het
grondgebied van Jahwe worden zij het bezit van het huis van
Israël, als slaven en slavinnen. De volken die hen gevangen
hebben
genomen, nemen zij nu gevangen en zij beheersen hun vroegere
verdrukkers.
Jes 14,3 En wanneer Jahwe u rust verleent na al uw lijden, uw
beproevingen en de harde slavernij die u werd opgelegd,
Jes 14,4 zult gij dit spotlied zingen over de koning van Babel: Gedaan
is het nu met de verdrukker, gedaan met zijn dwingelandij!
Jes 14,5 De scepter van de bozen heeft Jahwe gebroken, de staf van de
heersers,
Jes 14,6 waarmee zij zonder ophouden woedend op de volken insloegen,
hen grimmig vertrapten en meedogenloos vervolgden.
Jes 14,7 De hele aarde is nu rustig en veilig, de mensen juichen van
vreugde.
Jes 14,8 Ook de cipressen en de ceders van de Libanon roepen blij uit:
`Sinds gij neerligt, komt er niemand meer om ons te vellen.'
Jes 14,9 Het dodenrijk beneden is druk in de weer om u te ontvangen. De
schimmen, al de machtigen der aarde, worden voor uw gewekt. De koningen
der volken moeten opstaan van hun troon.
Jes 14,10 Zij allen verwelkomen u met de woorden: `Nu zijt gij even
machteloos als wij en aan ons gelijk.
Jes 14,11 Met al uw praal, uw ruisende citers, hebt gij naar het
dodenrijk moeten afdalen, wormen zijn onder uw gespreid, maden zijn uw
dek.
Jes 14,12 Hoe zijt gij uit de hemel neergestort, Morgenster, zoon van
de dageraad! Daar ligt gij neergesmakt in de onderwereld, overwinnaar
der volken!
Jes 14,13 Gij hebt bij uzelf gedacht: Ik klim naar de hemel, hoog boven
Gods sterren plaats ik mijn troon; zetelen zal ik op de berg waar de
goden samenkomen, op de hoogste toppen van de Safon.
Jes 14,14 Ik stijg hoog op de wolken, en word aan de Allerhoogste
gelijk.
Jes 14,15 Maar nu zijt gij in het dodenrijk geworpen, in het diepst van
de afgrond.'
Jes 14,16 Wie u ziet, staart u aan en volgt u met aandacht: `Is dat nu
de man voor wie de aarde beefde en alle koninkrijken sidderden,
Jes 14,17 die de aarde veranderde in een woestijn en alle steden
verwoestte, die nooit een gevangene naar huis liet teruggaan?
Jes 14,18 De koningen van de andere volken rusten vol eer in hun eigen
graf.
Jes 14,19 Maar u hebben zij weggesmeten, ver weg van uw graf, een
waardeloos geachte twijg; u hebben zij bedolven onder de lijken van
mensen, gedood met het zwaard, die naar de stenen van de kuil zijn
neergezonken, als een kadaver in een hoek getrapt.
Jes 14,20 Gij wordt met hen niet in een graf verenigd, omdat gij uw
eigen land te gronde hebt gericht en uw eigen volk uitgemoord. En van
het nageslacht van zulke schurken zal niemand meer spreken!
Jes 14,21 Maakt voor zijn zonen de slachtbank gereed om hen voor de
schuld van hun vaderen te straffen; zij zullen niet opstaan om de
wereld te veroveren en geen steden meer bouwen over de hele aarde.
Jes 14,22 Ik sta tegen hen op - godsspraak van Jahwe van de machten -,
naam en rest van Babel roei Ik uit, met wortel en tak - zo luidt de
godsspraak van Jahwe.
Jes 14,23 Babel maak Ik tot een domein voor wilde zwijnen, een grote
waterpoel; Ik bezem het weg met de bezem van de vernieling - zo luidt
de godsspraak van Jahwe der legerscharen.
Jes 14,24 Jahwe van de machten heeft gezworen: Wat Ik bedacht heb, zal
gebeuren, wat Ik besloten heb, wordt uitgevoerd.
Jes 14,25 Assur ga Ik breken in mijn land, Ik verpletter het op mijn
bergen; dan wordt zijn juk van mijn volk weggenomen en glijdt die last
van hun schouders.
Jes 14,26 Dit is het besluit, besloten over heel de aarde, dit is de
hand, over alle volken uitgestrekt.
Jes 14,27 Als Jahwe van de machten een besluit neemt, wie zal het
verijdelen? Als Hij zijn hand uitstrekt, wie trekt haar dan terug?
Jes 14,28 In het sterfjaar van koning Achaz geschiedde deze uitspraak:
Jes 14,29 Verheug u maar niet, Filistea, omdat de stok die u sloeg
gebroken is; want de slang wordt een wortel waaruit een adder voortkomt
en haar vrucht wordt weer een draak met vleugels.
Jes 14,30 De armen van mijn volk zullen weiden in mijn beemden, de
geringen zullen zich ongestoord neervlijen; maar uw wortel doe Ik
sterven van de honger, en wat er van u rest, dat roei Ik uit!
Jes 14,31 Weeklagen moet gij, poort, jammeren moet gij, stad! Sidder,
Filistea, heel en al, want uit het noorden! nadert een rokende wolk, en
er is daar niemand, die de gelederen verlaat.
Jes 14,32 Wat antwoorden wij de gezangen van dat volk? Dat Jahwe de
grondvesten van Sion heeft gelegd, en dat de armen van zijn volk daar
geborgen zijn.
Jes 15,1 Uitspraak over Moab. In de nacht dat Ar werd verwoest, ging
Moab ten onder; in de nacht dat Kir werd verwoest, ging Moab ten onder!
Jes 15,2 Men trekt op naar Bet en Dibon, om op de hoogten te rouwen. Op
de Nebo en in Medeba barst Moab in jammerklachten uit! Alle hoofden
zijn kaal, alle baar den zijn weggeschoren.
Jes 15,3 Op de straten ziet men iedereen in rouwkleren gehuld, op daken
en pleinen weeklaagt iedereen, in tranen neergezegen.
Jes 15,4 Chesbon en Elale schreeuwen het uit: tot in Jahas hoort men ze
roepen. Daarom schokken de lendenen van Moab en is zijn geest ontdaan.
Jes 15,5 Mijn hart schreit om Moab: de bewoners vluchten tot in Soar en
Eglat-selisia, schreiend trekken zij door de pas van Luchit, op de weg
naar Choronaim weerklinkt hun noodgeschrei.
Jes 15,6 De wateren van Nimrim verkeren in een woestenij, het gras
verdwijnt, geen groen is er nog over.
Jes 15,7 Daarom wordt al wat is vergaard en opgespaard, over de
Wilgenbeek in veiligheid gebracht.
Jes 15,8 Hun gehuil waart rond in Moabs land, tot in Eglaim en
Beer-elim dringt hun gejammer door.
Jes 15,9 In Dimon is het water rood van het bloed, maar nog meer
ellende breng Ik over die stad: Ik laat een leeuw los op de
overlevenden van Moab en op de rest van Adama.
Jes 16,1 Zendt een ram naar de heerser van het land vanuit Sela, door
de woestijn, naar Sions berg.
Jes 16,2 Als vluchtende vogels, als een opgejaagd nest, drommen de
vrouwen van Moab samen bij de voorden van de Arnon.
Jes 16,3 Schaft raad, neemt een beslissing! Maakt uw schaduw op de
volle middag aan de nacht gelijk; beschut zo hen die verstrooid zijn en
levert de vluchten den niet uit.
Jes 16,4 Laat hen die uit Moab verdreven zijn, wonen bij u; weest hun
toevlucht tegen de verdelger. Als eenmaal de verdrukker het veld heeft
geruimd, aan de verwoesting een eind is gekomen en de vernielers uit
het land zijn verdwenen,
Jes 16,5 dan wordt er een troon gevestigd op trouw en daarop zetelt
dan, in de tent van David, een regeerder vol standvastigheid, bedacht
op het recht en ijverend voor de gerechtigheid.
Jes 16,6 Wij hebben gehoord van Moab. s, van zijn grenzeloze hoogmoed,
van zijn hovaardigheid, zijn verwatenheid, zijn over moed en van zijn
gezwets, waarin geen waarheid is.
Jes 16,7 Daarom zal Moab weeklagen, zal weeklagen Moab, heel en al.
Zuchtend en geheel verslagen denken zij terug aan Kir-chare sets
druivenkoeken.
Jes 16,8 Want de akkers van Chesbon en de wijngaarden van Sibma
verkommeren. De heersers van de volken hebben de edele druiven daar
neergeslagen, die reikten tot Jazer, en doordrongen tot in de woestijn,
de ranken die zich uitstrekten tot over de zee.
Jes 16,9 Daarom ween ik, evenals Jazer, over de wijnstokken van Sibma;
ik besproei u met tranen, Chesbon en Elale; over uw oogst en uw ooft
heeft een strijdkreet geklonken.
Jes 16,10 In de boomgaarden is het vreugdegejubel verstomd, in de
wijngaarden joelt en juicht men niet meer, men perst geen wijn meer in
de kuipen, de vreugdekreten zijn verstomd.
Jes 16,11 Als een harp trilt mijn gemoed om Moab, mijn binnenste
siddert om Kir-cheres.
Jes 16,12 Al maakt Moab zich moe om de hoogte te bezoeken en in zijn
heiligdom te gaan bidden, het baat hem niets.
Jes 16,13 Dit is het woord dat Jahwe eens over Moab heeft uitgesproken;
Jes 16,14 maar nu spreekt Hij aldus: In drie jaar tijd, gerekend naar
de jaren van een dagloner, wordt Moabs glorie ontluisterd, hoe groot
zijn scharen ook zijn. Zijn rest zal schaars zijn, pover, gering.
Jes 17,1 Uitspraak over Damascus. Damascus zal geen stad meer zijn: er
blijft slechts een puinhoop van over.
Jes 17,2 De steden van Aroer liggen verlaten; de kudden hebben er vrij
baan; zij rusten er en niemand schrikt ze op.
Jes 17,3 Het is gedaan met Efraïms versterkte steden en met
Damascus' koninkrijk. De rest van Aram zal het vergaan als de glorie
van Israëls zonen, zo luidt de godsspraak van Jahwe der
legerscharen.
Jes 17,4 Op die dag blijft er van Jacobs gewicht slechts weinig over,
en slinkt zijn wel doorvoede lichaam weg.
Jes 17,5 Dan gaat het zoals wanneer een maaier de halmen bijeen pakt,
en afmaait met zijn hand of als bij het aren lezen in het dal der
Refaieten:
Jes 17,6 er blijft slechts een nalezing over; of bij het afslaan van de
olijven: nog twee, drie rijpe vruchten boven in de top, nog vier of
vijf aan de takken van de boom. Zo luidt de gods spraak van Jahwe,
Israëls God.
Jes 17,7 Op die dag zullen de mensen opzien naar hun maker, hun ogen
richten naar Israëls Heilige.
Jes 17,8 Zij zullen niet meer opzien naar hun altaren, het werk van hun
handen, noch naar hun heilige palen en wierookbranders.
Jes 17,9 Op die dag zullen uw vestingsteden gelijken op verlaten
plekken in het woud, op bergtoppen die men heeft verlaten uit vrees
voor Israëls zonen: een woestenij.
Jes 17,10 Want gij hebt de God die uw heil is vergeten, aan de rots die
uw vesting is niet meer gedacht: daarom hebt gij Adonis tuinen
aangelegd en er vreemde stekken geplant.
Jes 17,11 Laat ze gedijen op de dag zelf dat gij ze aanlegt laat ze
maar bloeien die morgen dat gij ze plant: er komt geen oogst op de dag
van de ziekte, van het ongeneeslijk zeer!
Jes 17,12 Wee, het razen van talrijke naties, geraas als van razende
golven; gebulder van volken als het gebulder van bulderende wateren.
Jes 17,13 Volken bulderen als bulderende wateren, maar God dreigt en
ver vluchten ze weg, als kaf op de bergen, gejaagd door de wind,
bladeren, dwarrelend in de storm.
Jes 17,14 's Avonds worden zij opgeschrikt, en eer het morgen is zijn
zij weggevaagd. Dat staat hun te wachten die ons beroven, dat is het
lot van onze plunderaars.
Jes 18,1 Wee het land van de gonzende vleugels, dat zich uit strekt tot
over de rivieren van Kus,
Jes 18,2 dat gezanten zendt over zee, in boten van papyrus over het
water. Trekt, op, gezwinde bonden, naar het rijzige volk met de
glanzende huid, de natie, die heinde en ver wordt gevreesd, naar het
sterke, tirannieke volk, in het land, met rivieren doorsneden.
Jes 18,3 Gij allen, bewoners der wereld die gans de aarde bevolkt, gij
zult zien hoe op de bergen het signaal wordt gegeven, gij zult horen
hoe de bazuin gestoken wordt.
Jes 18,4 Want dit heeft Jahwe mij gezegd: Vanuit mijn woonplaats blijf
Ik toezien, roerloos als de blakende middaggloed, als de nevel in de
hitte van de oogsttijd.
Jes 18,5 Voor de oogst, als de bloeitijd voorbij is, en de bloesem een
rijpende druif is geworden, worden de ranken met snoeimessen
afgesneden, de loten verwijderd en weggehakt.
Jes 18,6 Alles valt en prooi aan de roofvogels uit de bergen en aan
alle dieren in het wild. De roofvogels brengen er de zomer door, de
wilde dieren zijn er in de winter.
Jes 18,7 In die tijd worden er gaven gebracht aan Jahwe van de
legerscharen door het rijzige volk met de glanzende huid, de natie, die
heinde en ver wordt gevreesd, door het sterke, tirannieke volk, in het
land, met rivieren doorsneden. Zij komen naar de plaats waar men de
naam aanroept van Jahwe der legerscharen, de Sionsberg.
Jes 19,1 Uitspraak over Egypte. Gezeten op een snelle wolk komt Jahwe
naar Egypte: Egyptes afgoden beven voor Hem, Egyptes hart is verlamd
van schrik.
Jes 19,2 Egypte hits Ik op tegen Egypte, de een vecht met de ander,
alle man met iedereen, stad tegen stad, en rijk tegen rijk.
Jes 19,3 Dan verliezen de Egyptenaren het hoofd. Ik stuur hun plannen
in de war, hoe zij hun goden en waarzeggers, hun geesten en tovenaars
ook ondervragen.
Jes 19,4 Ik lever de Egyptenaren over aan een hardvochtig mees ter, een
meedogenloos vorst zal over hen heersen, zo luidt de godsspraak van de
Heer, Jahwe van de legerscharen.
Jes 19,5 Het water van de zee ebt weg, de rivier verloopt en valt droog,
Jes 19,6 de rivierarmen stinken, de kanalen van Egypte lopen leeg en
staan droog. Riet en biezen verwelken.
Jes 19,7 Het rietgras aan de rivier en aan zijn monding en alle
bezaaide land aan de rivier, het verdort en verwaait, niets blijft er
van over.
Jes 19,8 De vissers kermen en al degenen treuren die in de rivier hun
angels uitwerpen, die in het water hun netten spannen, zij verkommeren.
Jes 19,9 De vlasbewerkers zijn radeloos, kamsters en spinners verbleken.
Jes 19,10 De wevers van Egypte zijn mismoedig, de loonarbeiders treurig
gestemd.
Jes 19,11 De vorsten van Soan zijn een stel dwazen, de hooggeleerde
raadslieden van de Farao een raad van domkoppen. Hoe durft gij tegen de
Farao zeggen: `Ik ben een zoon van de wijzen, ik stam uit een oud
koningsgeslacht?'
Jes 19,12 Waar zijn nu uw wijzen? Laat ze u eens vertellen en doen
weten wat Jahwe van de legerscharen over Egypte beslist heeft!
Jes 19,13 Dwazen zijn de vorsten van Soan, en die van Nof laten zich
bedotten; Egypte wordt misleid door zijn eigen gouverneurs.
Jes 19,14 Jahwe heeft over dat land een geest van verdwazing gebracht:
Egypte raakt op een dwaalspoor bij al wat het doet: een dronkaard, die
in zijn braaksel blijft rondtrappen.
Jes 19,15 Kop of staart, palm of riet, niemand in Egypte zal nog iets
tot stand brengen.
Jes 19,16 Op die dag zullen de Egyptenaren als vrouwen sidderen en
beven voor de hand die Jahwe van de legerscharen dreigend tegen hen
opheft.
Jes 19,17 Juda's grondgebied wordt dan de schrik van Egypte: alleen het
noemen van zijn naam al doet de Egyptenaren beven, omwille van het
raadsbesluit dat Jahwe van de legerscharen tegen hen heeft genomen.
Jes 19,18 Op die dag zullen er in Egypte vijf steden zijn die de taal
van Kanaän spreken en trouw zweren aan Jahwe van de leger
scharen.
Een ervan zal Ir-haheres heten.
Jes 19,19 Op die dag verheft zich in Egypte voor Jahwe een altaar
midden in het land, en aan de grens een zuil,
Jes 19,20 als teken en getuigenis voor Jahwe van de legerscharen in
Egypte: wanneer zij dan, door vijanden in het nauw gedreven, tot Hem
roepen, zal Hij een redder zenden die het voor hen opneemt en hen
bevrijdt.
Jes 19,21 Zo zal Jahwe zich aan Egypte openbaren. Op die dag zal Egypte
Jahwe kennen en Hem dienen met slacht - en meeloffers, zij zullen Hem
geloften doen en die ook volbrengen.
Jes 19,22 Jahwe zal Egypte slagen toebrengen en het zo helen; zij
zullen tot Hem terugkeren, en Hij zal hen verhoren en genezen.
Jes 19,23 Op die dag verbindt een weg Egypte met Assur: Assur komt dan
naar Egypte en Egypte naar Assur en samen met Assur dient Egypte dan
Jahwe.
Jes 19,24 Op die dag zal Israël als derde, naast Egypte en
Assur staan, een zegen op aarde.
Jes 19,25 Jahwe van de legerscharen zal hen zegenen met de woorden:
`Gezegend zijn Egypte, mijn volk, Assur, het werk van mijn handen, en
Israël, mijn erfbezit.'
Jes 20,1 In het jaar dat de opperbevelhebber van koning Sargon van
Assur op diens bevel tegen Asdod optrok en het innam,
Jes 20,2 sprak Jahwe bij monde van Jesaja, de zoon van Amos. Hij had
hem bevolen: `Leg het haren kleed om uw lenden af en doe uw sandalen
uit.' De profeet had dit gedaan en naakt en barrevoets rondgelopen.
Jes 20,3 Toen verklaarde Jahwe: `Mijn dienaar Jesaja heeft drie jaar
naakt en barrevoets rondgelopen, als teken en zinnebeeld van wat de
Egyptenaren en de Kusieten te wachten staat:
Jes 20,4 de koning van Assur zal hen allen, jong en oud, als
krijgsgevangenen en ballingen wegvoeren, naakt en barrevoets en met
ontbloot achterste, tot schande van Egypte!
Jes 20,5 Dan zal men ontredderd zijn en zich schamen om Kus waarop men
vertrouwde, en om Egypte waarop men zich beroemde.
Jes 20,6 Op die dag zullen de bewoners van dit kustland zeggen: Zie
toch wat er gebeurd is met hem op wie wij vertrouwden en tot wij
vluchtten om hulp, om gered te worden uit de hand van de koning van
Assur. Hoe zullen wij zelf nu kunnen ontkomen?'
Jes 21,1 Uitspraak over de woestijn bij de zee. Als stormvlagen die
over de Negeb jagen, komt het onheil opzetten uit de woestijn, uit een
schrikaanjagend land.
Jes 21,2 Een somber visioen werd voor mij ontvouwd. Geweldenaars plegen
geweld en verwoesters richten verwoestingen aan. Rukt uit, Elamieten.
Meden, slaat het beleg! Aan alle gezucht maak Ik een einde.
Jes 21,3 Daarom worden mijn lenden door een siddering bevangen en
weeën grijpen mij aan als een barende vrouw; ik ben
verbijsterd
door wat ik hoor, ontdaan door wat ik zie.
Jes 21,4 Ontredderd is mijn hart, paniek overvalt mij; de schemering
die mij zo lief was, is nu voor mij een verschrikking!
Jes 21,5 De tafel wordt gedekt, kleden gespreid, men eet en drinkt!
Vooruit, bevelhebbers, de schilden gesmeerd,
Jes 21,6 want de Heer heeft mij gezegd: `Zet een wachter uit, die moet
melden wat hij ziet.
Jes 21,7 Ontwaart hij strijdwagens, met paarden bespannen, een
legertros met ezels en kamelen, dan moet hij scherp, zeer scherp
toezien.'
Jes 21,8 De wachter roept: `De hele dag sta ik op de wachttoren, Heer,
en alle nachten blijf ik trouw op mijn post.'
Jes 21,9 Daar zijn zij, de strijdwagens, bemand en met paarden
bespannen. En weer roept hij: `Babel is gevallen, gevallen! Al zijn
afgodsbeelden liggen verbrijzeld tegen de grond.
Jes 21,10 O mijn volk, op de dorsvloer vertrapt, wat ik gehoord heb van
Jahwe der legerscharen, de God van Israël, dat verkondig ik u.
Jes 21,11 Uitspraak over Duma. Men roept mij uit Seir: `Wachter, hoever
is de nacht? Wachter, hoever is de nacht?'
Jes 21,12 De wachter antwoordt: `De morgen is gekomen, de nacht is
voorbij. Als gij vragen wilt, vraagt dan, komt maar terug.'
Jes 21,13 Uitspraak over Arabië. Brengt de nacht door in het
kreupelhout van Arabië, karavanen der Dedanieten.
Jes 21,14 Brengt de dorstigen water, bewoners van Tema, gaat de
vluchtelingen met brood tegemoet.
Jes 21,15 Want zij zijn op de vlucht voor het zwaard, voor het
getrokken zwaard, voor de gespannen boog, voor het geweld van de oorlog.
Jes 21,16 Dit heeft de Heer mij gezegd: Nog een jaar, gerekend naar de
jaren van een dagloner, en het is uit met de glorie van Kedar.
Jes 21,17 En wat er rest van de boogschutters onder Kedars strijders,
zal gering in aantal zijn. Jahwe, de God van Israël, heeft
gesproken.
Jes 22,1 Uitspraak over het Dal van het Visioen. Wat bezielt u toch om
zo op de daken te klimmen,
Jes 22,2 uitgelaten stad, vol gewoel en rumoer? Uw gevallenen zijn niet
gevallen door het zwaard, niet in de oorlog gesneuveld!
Jes 22,3 Neen, uw veldheren zijn als een man gevlucht, en zonder een
schot gevangen genomen. Hoever zij ook waren gevlucht, allen zijn
achterhaald en in boeien geslagen.
Jes 22,4 Daarom zeg ik: Wendt uw blik van mij af, want ik wil bittere
tranen schreien; doet geen pogingen om mij te troosten over de
vernietiging van de dochter, mijn volk.
Jes 22,5 Want het was een dag van verschrikking, verwoesting,
verwarring: een dag van de Heer, Jahwe van de legerscharen. In het Dal
van het Visioen klonk geschreeuw, hulpgeroep op de berg.
Jes 22,6 Elam greep naar de pijlkoker, strijdwagens en ruiterij stonden
gereed, Kir haalde het schild te voorschijn.
Jes 22,7 Uw heerlijke valleien wemelden van strijdwagens, en ruiters
vatten post bij de poorten.
Jes 22,8 Zo was Juda van alle dekking ontbloot. Op die dag hebt gij uw
blik gericht naar het arsenaal van het huis van het Woud.
Jes 22,9 Gij vondt talrijke bessen in Davids Stad, gij sloeg het water
van de Benedenvijver op.
Jes 22,10 Gij ging de huizen van Jeruzalem na en brak sommige af om de
muren te versterken.
Jes 22,11 Tussen de beide muren bouwde gij een reservoir voor het water
van de Oude Vijver. Maar op Hem die dit alles bewerkt, was uw blik niet
gericht, gij hadt geen oog voor Hem die alles lang van te voren
beschikt had.
Jes 22,12 Op die dag riep de Heer, Jahwe van de legerscharen, u op, om
te wenen en te jammeren, om u kaal te scheren en het rouwkleed aan te
trekken.
Jes 22,13 Maar er heerste warempel vreugde en plezier: er werden maar
runderen gedood en schapen geslacht, vlees werd gegeten en wijn werd
gedronken: `Laat ons eten en drinken, want morgen zijn wij dood!'
Jes 22,14 Jahwe van de legerscharen heeft mij dit alles geopenbaard.
Nooit wordt die schuld u vergeven, tot uw dood toe niet! zegt de Heer,
Jahwe van de legerscharen.
Jes 22,15 Dit zegt de Heer, Jahwe van de legerscharen: Ga binnen bij
die hofmaarschalk, bij die Sebna, die het paleis bestuurt,
Jes 22,16 die ginder boven een graf uithouwt, zich in de rots een
rustplaats laat kappen. Zeg hem: `Wat hebt gij hier en wie hebt ge
hier, dat gij u hier een graaf uithouwt?
Jes 22,17 Met kracht slingert Jahwe u weg, man. Stevig grijpt Hij u
beet,
Jes 22,18 windt u tot een kluwen ineen, en als een bal werpt Hij u weg
naar een uitgestrekte vlakte. Daar zult gij sterven, daar komen uw
praalwagens terecht, schande van het huis van uw mees ter.'
Jes 22,19 Ik verdrijf u uit uw ambt, Ik vaag u weg van uw plaats.
Jes 22,20 Op die dag ontbied Ik mijn dienaar Eljakim, de zoon van
Chilkia,
Jes 22,21 Ik trek hem uw ambtsgewaad aan, Ik doe hem uw gordel om, hem
bekleed Ik met uw macht. Hij zal een vader zijn voor de bewoners van
Jeruzalem en voor het huis van Juda.
Jes 22,22 De sleutel van Davids huis leg Ik hem op de schouders wat hij
opent, kan niemand sluiten; wat hij sluit, kan niemand openen.
Jes 22,23 Ik zet hem vast, een pin in een stevig stuk muur, hij wordt
een luisterrijke zetel voor het huis van zijn vader.
Jes 22,24 Aan hem hangen zij dan heel het gewicht van zijn familie, de
twijgen en het lover, al het klein gerei, van de schalen tot de kruiken.
Jes 22,25 Op die dag zo luidt de godsspraak van Jahwe van de
legerscharen -, raakt de pin los, die vastzat in dat stevig stuk muur.
Zij breekt af en valt naar beneden, en de hele last die eraan hangt,
wordt verbrijzeld. Waarachtig, Jahwe heeft gesproken.
Jes 23,1 Uitspraak over Tyrus. Barst in jammerkreten uit, schepen van
Tarsis, want de huizen zijn verwoest. Bij hun thuiskomst uit het land
van de Kittiërs is het hun duidelijk geworden.
Jes 23,2 Schreeuwt het uit, bewoners van het kustland, handelaars van
Sidon; wier vertegenwoordigers de zee
Jes 23,3 en de machtige wateren doorkruisen. Het graan van Sichor, de
oogst van het Nijlland vormt uw inkomen, gij leeft van de handel met de
volken.
Jes 23,4 Schaam u, Sidon, trotse zeeburcht, en klaag: `Ik heb geen
weeën meer, ik breng geen kinderen meer ter wereld, ik voed
geen
jongens meer op, ik breng geen meisjes meer groot.'
Jes 23,5 Als de Egyptenaren het horen, huiveren zij om het bericht over
Tyrus.
Jes 23,6 Steekt over naar Tarsis, barst in jammerklachten uit, bewoners
van het kustland!
Jes 23,7 Is dit nu uw dartele stad, met dat lange verleden, wier
schreden haar reeds vroeg zo ver hebben gevoerd om elders kolonies te
stichten?
Jes 23,8 Wie heeft deze beslissing over Tyrus genomen, de stad die eens
kronen uitdeelde, wier handelaars vorsten waren, wier kooplieden tot de
groten der aarde behoorden?
Jes 23,9 Het is Jahwe van de legerscharen die dit heeft besloten, om
haar pralerige trots te vernederen en de groten der aarde te
ontluisteren.
Jes 23,10 Bewerk uw grond, dochter Tarsis, zoals men doet aan de Nijl,
het is met de scheepsbouw gedaan.
Jes 23,11 Jahwe strekt zijn hand uit over de zee, Hij doet koninkrijken
beven. Hij geeft bevel, de vestingen van Kanaän te vernielen.
Jes 23,12 Gij zult niet langer dartel zijn, gij gekwelde dochter Sidon!
Maak u klaar om naar de Kittiërs over te steken, maar ook daar
wordt u geen rust gegund.
Jes 23,13 Kijk eens naar het land van de Chaldeeën: dat volk
bestaat niet meer. Assur heeft hun gebied bestemd voor de dieren der
woestijn, zij hebben er stormtorens opgesteld en de paleizen gesloopt.
Zij hebben er een puinhoop van gemaakt.
Jes 23,14 Barst in jammerklachten uit, schepen van Tarsis, want uw
vestingen zijn verwoest!
Jes 23,15 Op die dag raakt Tyrus in vergetelheid, zeventig jaar lang,
de levensduur van een koning. Na verloop van die zeventig jaar vergaat
het Tyrus als de hoer uit het liedje:
Jes 23,16 Neem je citer en loop door de stad, vergeten hoertje; blijf
maar spelen en zingen zo goed en zo lang je maar kunt: misschien wordt
er nog eens aan je gedacht!
Jes 23,17 Na verloop van zeventig jaar zal Jahwe zich weer met Tyrus
inlaten. Dan zal hij opnieuw haar hoerenloon verdienen en zich afgeven
met alle koninkrijken op heel de aarde.
Jes 23,18 Maar de winsten en haar loon worden aan Jahwe gewijd, zij
worden niet meer gespaard en opgepot. Haar winsten zijn bestemd voor
hen die in Jahwe's nabijheid wonen: die zullen er volop van eten en er
zich fraai van kleden.
Jes 24,1 Hier is Jahwe die de aarde verwoest en vernielt, Hij keert ze
ondersteboven en drijft haar bewoners uiteen.
Jes 24,2 Hetzelfde lot treft priester en volk, heer en slaaf, meesteres
en slavin, verkoper en koper, borger en lener, schuld eiser en
schuldenaar.
Jes 24,3 De aarde wordt totaal verwoest, helemaal leeggeplunderd: Jahwe
heeft dit woord gesproken.
Jes 24,4 De aarde verdroogt en verkommert, hemel en aarde verwel ken.
Jes 24,5 De aarde is ontwijd door haar bewoners: zij hebben de wetten
geschonden, de geboden overtreden, het eeuwig verbond verbroken.
Jes 24,6 Daarom wordt de aarde door een vloek verteerd en boeten haar
bewoners voor hun schuld. Daarom slinken de bewoners van de aarde in
aantal en blijven slechts weinig mensen gespaard.
Jes 24,7 De wijn verdroogt, de wingerd verwelkt; de pretmakers kermen.
Jes 24,8 Het feestgedreun van de pauken verstomt, het gejuich van de
joelende menigte valt stil, de muziek van de citers zwijgt.
Jes 24,9 Er wordt bij gezang geen wijn meer gedronken, de drank smaakt
de drinkers bitter in de mond.
Jes 24,10 De verlaten stad ligt in puin, de toegang tot ieder huis is
versperd.
Jes 24,11 In de straten roept men klagend om wijn; alle vreugde is
verdwenen, alle gejuich verbannen uit het land.
Jes 24,12 De stad is een en al verwoesting, de poort is aan stukken
geslagen.
Jes 24,13 Het vergaat de aarde en alle volken als bij het afslaan van
de laatste olijven, als bij het nalezen van de wijngaard.
Jes 24,14 Iedereen roept het uit van vreugde, en tot in het westen
jubelt men om de grootheid van Jahwe:
Jes 24,15 Verheerlijkt Jahwe in het land van het licht, verheerlijkt de
naam van Jahwe, Israëls God, op de eilanden van de zee.
Jes 24,16 Van het uiteinde van de aarde horen wij liederen zingen:
`Hulde aan de Rechtvaardige.' Maar ik zeg: `Ik ben uitgeput, ik kan
niet meer, wee mij! Geweldenaars plegen geweld, geweldenaars plegen
steeds weer geweld!'
Jes 24,17 Schrik en kuilen en strikken wachten u, bewoners der aarde:
Jes 24,18 wie vlucht voor schrikwekkend geraas, hij valt in een kuil,
en wie uit de kuil weet te klimmen, wordt in een strik gevangen. De
sluizen van de hemel worden opengezet, de aarde wankelt op haar
grondvesten.
Jes 24,19 De aarde splijt gapend open, de aarde schudt en siddert, de
aarde wankelt vervaarlijk.
Jes 24,20 De aarde waggelt als een beschonkene, zij schudt heen en weer
als een hut. Zo zwaar weegt haar zonde, dat zij valt en niet meer
opstaat.
Jes 24,21 Op die dag rekent Jahwe af: in de hemel met het leger van de
hemel, op de aarde met de koningen der aarde.
Jes 24,22 Ze worden bijeengedreven, gevangen gezet in een kuil,
opgesloten in een kerker, en nog een aantal van jaren gestraft.
Jes 24,23 De bleke man wordt rood van schaamte en de gloeiende zon
bloost, omdat Jahwe van de machten als koning heerst op de berg Sion en
in Jeruzalem: voor de oudsten verschijnt zijn heerlijkheid.
Jes 25,1 Jahwe, Gij zijt mijn God, U verheerlijk ik, uw naam prijs ik.
Want Gij hebt uw wonderbare raadsbesluiten uitgevoerd, vaststaand en
standvastig van oudsher.
Jes 25,2 Van de stad hebt Gij een puinhoop gemaakt, van de sterke
vesting een ruïne; de burcht van de vreemden is geen stad
meer, in
eeuwigheid wordt zij niet meer herbouwd!
Jes 25,3 Daarom moeten machtige volken U verheerlijken, de stad van
tirannieke naties U vrezen.
Jes 25,4 Want Gij zijt een toevlucht geweest voor de regeringen, een
houvast voor de armen in nood, een beschutting tegen de regen, schaduw
tegen de hitte. Het razen van tirannen is als regen in de winter,
Jes 25,5 als hitte in een dorre streek. Het gejuich van de vreemden
hebt Gij onderdrukt, zoals hitte wordt bestempeld door de schaduw van
een wolk; aan het zegelied van de tirannen hebt Gij een einde gemaakt.
Jes 25,6 Jahwe van de legerscharen richt op deze berg voor alle volken
een feestmaal aan met uitgelezen gerechten, een feestmaal met belegen
wijnen, verrukkelijke, uitgelezen gerechten, belegen, gelouterde wijnen.
Jes 25,7 Op deze berg verscheurt Hij de sluier die over alle volken
ligt, de floers die alle naties bedekt.
Jes 25,8 Jahwe de Heer vernietigd de dood voor altijd, Hij veegt de
tranen van alle gezichten, op heel de aarde wist Hij de smaad van zijn
volk uit: Jahwe heeft het gezegd!
Jes 25,9 Op die dag zal men zeggen: Dat is onze God. Wij hoopten op Hem
en Hij heeft ons gered. Dat is Jahwe, op wie wij hoopten; laat ons blij
zijn en juichen om de redding die Hij heeft ge bracht.
Jes 25,10 Want op deze berg rust de hand van Jahwe, maar Moab wordt op
zijn eigen plaats vertrapt, zoals het stro op de mest vaalt vertrapt
wordt,
Jes 25,11 Het spreidt zijn armen uit zoals een zwemmer ze uit spreidt
om te zwemmen; maar Jahwe vernedert het trotse Moab ondanks zijn listig
verweer.
Jes 25,12 Uw sterke, ontoegankelijke muren haalt Hij neer, Hij smakt ze
op de grond, in het stof.
Jes 26,1 Op die dag zal men in Juda dit lied zingen: `Wij hebben een
sterke stad, haar muren en wallen zijn onze bescherming.
Jes 26,2 Opent de poorten: laat het volk binnen dat rechtvaardig is en
de trouw heeft bewaard.
Jes 26,3 Met standvastigheid handhaaft Gij de vrede, omdat het op U
vertrouwt.
Jes 26,4 Vertrouwt op Jahwe voor altijd, want Jahwe is een eeuwige rots.
Jes 26,5 Die in de hoogte wonen haalt Hij neer, hun steile burcht
sloopt Hij, Hij sloopt ze tot aan de grond en smakt ze in het stof.
Jes 26,6 De voeten der armen, de stappen der geringen lopen er
overheen.'
Jes 26,7 Het pad van de vrome is effen: een rechte weg baant Gij voor
hem.
Jes 26,8 Ook wij, Jahwe, hopen op de weg die Gij in uw rechtvaardigheid
baant, en naar uw naam en gedachtenis gaat ons verlangen uit.
Jes 26,9 Iedere nacht verlang ik naar U, ik hunker naar U met heel mijn
ziel. Als uw gerechtigheid over de aarde heerst, leren de aardbewoners
wat recht is.
Jes 26,10 Worden de bozen begenadigd, dan leren zij nooit wat recht is:
waar het recht heerst, blijven zij onrecht plegen, zij hebben geen oog
voor Jahwe's verhevenheid.
Jes 26,11 Jahwe, uw dreigende hand zien zij niet. Maar uw ijver voor uw
volk zullen zij tot hun schande wel moeten zien: het vuur dat uw
vijanden treft, zal hen verslinden.
Jes 26,12 Jahwe, Gij schenkt ons vrede, want zelfs al ons eigen werk
hebt Gij voor ons verricht.
Jes 26,13 Jahwe, onze God, andere meesters hebben over ons ge heerst,
maar U alleen, uw Naam, willen wij belijden.
Jes 26,14 Die doden herleven niet, die schimmen staan niet meer op,
want Gij hebt ze gestraft en vernietigd, elke herinnering aan hen hebt
Gij doen verdwijnen.
Jes 26,15 Maar uw volk, Jahwe, hebt Gij groot gemaakt, Gij hebt het
groot gemaakt tot uw eer; zijn grondgebied hebt Gij uitgebreid naar
alle kanten.
Jes 26,16 Jahwe, in de nood zocht het U, het riep tot U, als het door
uw straffende hand werd getroffen.
Jes 26,17 Zoals een zwangere vrouw die bij het baren kronkelt en kerm
in haar weeën, zo waren wij voor U, Jahwe.
Jes 26,18 Wij leken zwanger en kronkelden van pijn, maar niets dan wind
barden wij: wij brachten het land geen uitkomst en wereldburgers werden
er niet geboren.
Jes 26,19 Uw doden zullen herleven, mijn gestorven lichamen weer
opstaan. Allen die slapen in het stof, zullen vol vreugde ontwaken.
Want de dauw die u bedekt, is een lichtende dauw: de aarde brengt de
schimmen weer tot leven.
Jes 26,20 Kom, mijn volk, ga uw binnenkamers in en sluit de deuren.
Houd u nog even schuil, tot de toorn voorbij is.
Jes 26,21 Want Jahwe verlaat reeds zijn woning, om de misdaden van de
bewoners der aarde te straffen. De aarde brengt al het vergoten bloed
weer te voorschijn en houdt hen die werden ver moord niet langer
verborgen.
Jes 27,1 Op die dag straft Jahwe Leviatan, de vluchtende slang.
Leviatan, de kronkelende slang, met zijn geducht, groot, machtig
zwaard, en slacht Hij het zeemonster af.
Jes 27,2 Op die dag zal men zeggen: `Wat een prachtige wijngaard! Zing
daar een lied over!'
Jes 27,3 Ik, Jahwe, bewaak hem, elk ogenblik bevloei Ik hem; dag en
nacht houd Ik de wacht opdat niemand hem beschadigt.
Jes 27,4 Mijn toorn is voorbij! Wie wijst mij doornen en distels? Ik
zou er strijdvaardig op afgaan en ze alle in brand steken;
Jes 27,5 of zij moeten mijn bescherming zoeken en vrede sluiten met
Mij, vrede sluiten met Mij!
Jes 27,6 In de toekomst schiet Jakob weer wortel, zodat de hele aarde
met de vruchten overdekt wordt.
Jes 27,7 Is Israël door Hem even hard geslagen als degenen die
Israël geslagen hadden? Of heeft Hij Israël
omgebracht zoals
Hij hen heeft gedaan die Israël ombrachten?
Jes 27,8 Gij hebt de stad vervolgd door haar op te jagen en te
verdrijven. Jahwe blies haar weg met zijn machtige adem, als op een dag
met oostenwind.
Jes 27,9 Zo wordt de schuld van Jakob uitgeboet; en zo worden alle
vruchten van zijn zonde weggevaagd: alle altaarstenen worden
verpulverd, alsof zij van kalksteen waren; geen heilige paal of
wierookaltaar blijft overeind.
Jes 27,10 Verlaten ligt de versterkte stad; haar gebied is ontvolkt,
eenzaam als een woestijn: kalveren grazen en rusten er en vreten alle
struiken kaal.
Jes 27,11 Als haar takken verdord zijn, breek men ze af: vrouwen
verzamelen ze en maken er vuur mee. Omdat dit volk niet wil begrijpen,
daarom heeft hun maker geen medelijden, kent hun schepper geen genade.
Jes 27,12 Op die dag slaat Jahwe het graan uit de aren van de Rivier
tot de beek van Egypte: dan wordt gij, zonen van Israël, een
voor
een verzameld!
Jes 27,13 Op die dag wordt de grote bazuin gestoken: allen die in Assur
verloren waren of naar Egypte verdreven, komen dan terug, en buigen
zich neer voor Jahwe op de heilige berg in Jeruzalem.
Jes 28,1 Wee de trotse kroon van Efraïms dronkaards, wee die
verwelkende bloem, zijn fraaie diadeem, rustend op het hoofd van hen,
die door wijn bedwelmd zijn.
Jes 28,2 Want de Heer beschikt over iemand, machtig en sterk als een
hagelvlaag, sterk als een vernielende storm, als een vloed golf van
onstuimige wateren, iemand die alles met geweld tegen de grond gooit.
Jes 28,3 Zij wordt platgetrapt, die trotse kroon van Efraïms
dronkaards.
Jes 28,4 De verwelkende bloem, dat fraaie diadeem boven het vruchtbare
dal, vergaat het als een vroegrijpe vijg voor de zomer komt: wie ze
ziet, slokt ze op, zo uit de hand!
Jes 28,5 Op die dag zal Jahwe van de legerscharen een heerlijke kroon
en een prachtige diadeem zijn voor de rest van zijn volk,
Jes 28,6 een geest van gerechtigheid voor hem die zetelt op de
rechterstoel, een kracht voor hen die aanvallers terugdrijven naar de
poort.
Jes 28,7 Priester en profeet slingeren van de drank en zijn door de
wijn verward; ze waggelen van de drank, bij hun visioenen staan ze te
slingeren, ze wankelen op hun benen bij hun beslissingen.
Jes 28,8 Alle tafels zijn met walgelijk braaksel bedekt, geen plekje is
er vrij van.
Jes 28,9 `Wie wil hij toch onderrichten, aan wie zijn boodschap
verklaren? Aan zuigelingen die pas gespeend zijn, aan kinderen, de
borst pas ontwend?
Jes 28,10 Zo van: saw lasaw, saw lasaw, qaw laqaw, qaw laqaw, kleintje
hier, kleintje daar!'
Jes 28,11 Inderdaad, door mensen met een onverstaanbare tongval, en in
een vreemde taal, richt Jahwe zich tot dit volk.
Jes 28,12 Eens heeft Hij hun gezegd: Hier is er rust, laat de
vermoeiden wat rusten, hier is er verademing. Maar zij hebben niet
willen luisteren.
Jes 28,13 Daarom zal dit Jahwe's woord tot hen zijn: `Saw, lasaw, saw
lasaw, qaw, laqaw, qaw laqaw, kleintje hier, kleintje daar!' Zo komt
het dat zij achterover vallen als zij willen gaan, zich verwonden,
verstrikt raken en gevangen worden.
Jes 28,14 Hoort daarom het woord van Jahwe, opscheppers, die over dit
volk van Jeruzalem regeert!
Jes 28,15 Gij denkt: `Wij hebben met de dood een verbond gesloten, met
de dodenwereld een overeenkomst aangegaan. Als de aanstormende gesel
over ons komt, zal hij ons niet deren, want wij hebben van de leugen
onze toevlucht gemaakt, het bedrog is onze schuilplaats.'
Jes 28,16 Daarom zegt Jahwe de Heer: In Sion leg Ik een steen als
fundament een steen van graniet, een kostbare hoeksteen als een hecht
fundament. Wie gelooft, hoeft niet te vrezen.
Jes 28,17 Het recht maak Ik tot mijn meetsnoer, de gerechtigheid tot
mijn schietlood. De leugen die uw toevlucht is, wordt door de hagel
vernietigd, het water spoelt uw schuilplaats weg.
Jes 28,18 Uw verbond met de dood wordt verbroken, uw overeenkomst met
de dodenwereld houdt geen stand: als de aanstormende gesel over u komt,
wordt gij erdoor verpletterd!
Jes 28,19 Telkens als hij voorbijtrekt, zal hij u meesleuren; morgen
aan morgen trekt hij voorbij, bij dag en bij nacht. Wat een ontzetting,
deze boodschap te verstaan!
Jes 28,20 Het bed is nu eenmaal te kort om er zich op uit te strekken,
de dekens zijn te smal om zich toe te dekken.
Jes 28,21 Want Jahwe zal zich weer doen gelden als op de Perasim, beven
van woede als in de vlakte van Gibeon, en zijn werk - een ongewoon werk
- verrichten, zijn taak - een vreemde taak volbrengen.
Jes 28,22 Houdt dan op met dat spotten, anders knellen uw boeien nog
sterker. Want ik heb een bevel tot vernietiging gehoord, uitgaande van
de Heer, Jahwe van de legerscharen, dat het hele land zal treffen.
Jes 28,23 Luistert goed naar wat ik ga zeggen, luistert aandachtig naar
mijn woorden.
Jes 28,24 Blijft de boer de hele tijd ploegen, de akker scheuren en
voren trekken?
Jes 28,25 Egt hij ook zijn land niet en strooit hij dan geen komijn -
of karwijzaad? Zaait hij geen tarwe, gierst en gerst op hun plaats, en
spelt op de rand van de akker?
Jes 28,26 Deze vaardigheid heeft hij geleerd van zijn God die hem
daarin onderwees.
Jes 28,27 Karwijzaad wordt niet gedorst met de slede, men rolt geen
dorsrad over komijn, karwijzaad wordt met een stok uitgeslagen en
komijn met een vlegel.
Jes 28,28 Wordt broodkoren geplet? Neen, het rad van de dorswagen en de
paarden brengt men in machten: maar het koren plet men niet.
Jes 28,29 Ook dit komt van Jahwe van de machten: zijn beleid is
wonderbaar, groot is zijn wijsheid.
Jes 29,1 Wee Ariel, Ariel, de stad waar David zijn tenten op sloeg. Het
ene jaar moge bij het andere aansluiten, de kringloop der feesten
voortduren,
Jes 29,2 eens drijf Ik Ariel zo in het nauw, dat het vol klagen en
kermen zal zijn. Dan zal het voor mij een Ariel zijn, een offeraltaar.
Jes 29,3 Van alle kanten beleger Ik u; met voorposten sluit Ik u in en
werp wallen tegen u op.
Jes 29,4 Dan komt uw spreken diep uit de aarde en klinkt uw woord
gedempt uit het stof omhoog; uw stem komt uit de aarde als die van de
geest van een dode; uw woord klinkt piepend uit het stof.
Jes 29,5 Maar de horden van uw vijanden worden volkomen verpulverd,
dwarrelend kaf worden de horden van uw verdrukkers. Plotseling,
onverwacht,
Jes 29,6 grijpt Jahwe van de legerscharen voor u in, met donder en
aardbeving en hevig gedruis, met wervelwind en storm, met vlammend vuur
dat alles verteert.
Jes 29,7 Als een droom, een nachtelijk visioen, zijn dan de horden der
volken die tegen Ariel strijden, allen die het bestrijden, insluiten en
benauwen.
Jes 29,8 Als een uitgehongerde, die droomt dat hij eet, maar als hij
wakker wordt nog even onvoldaan is, als een dorstige, die droomt dat
hij drinkt, maar als hij wakker wordt nog even uitgeput is van de
dorst, zo zal het de horden der volken vergaan, die de Sionsberg
bestrijden.
Jes 29,9 Gij zult elkaar ontdaan en verstomd aanstaren, met
niets-ziende en verblinde ogen, dronken, maar niet van de wijn;
waggelend, maar niet van de drank.
Jes 29,10 Want Jahwe stort een geest van diepe slaap over u uit: Hij
sluit uw ogen - de profeten -. Hij omsluiert uw hoofden - de zieners.
Jes 29,11 Elk visioen is voor u als de woorden in een verzegeld boek:
geeft men het aan iemand die kan lezen met het verzoek: `Lees dit
eens,' dan zal hij zeggen: `Dat kan ik niet, het is verzegeld.'
Jes 29,12 Geeft men het aan iemand die niet kan lezen, met het verzoek:
`Lees dit eens,' dan zegt hij: `Ik kan niet lezen.'
Jes 29,13 De Heer zei: Dit volk nadert Mij wel met de mond, en eert Mij
met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij en zijn vrees voor Mij is
niet meer dan wet van mensen, die door mensen worden aangeleerd.
Jes 29,14 Daarom zal Ik opnieuw wonderen doen voor dit volk, het ene na
het andere. Dan gaat de wijsheid van zijn wijzen te niet en het
verstand der verstandigen verdwijnt.
Jes 29,15 Wee degenen die hun plannen voor Jahwe diep willen verbergen
en alles in het duister doen, en zeggen: `Wie ziet ons? Wie weet van
ons?'
Jes 29,16 Zo keert men de zaken om. Wordt de pottenbakker soms met het
leem gelijkgesteld? Kan het maaksel van zijn maker zeggen: `Hij heeft
mij niet gemaakt?' Zegt het aardewerk van de pottenbakker: `Hij kan er
niets van?'
Jes 29,17 Nog een korte tijd, en de Libanon verandert in een boomgaard,
en die boomgaard wordt met een woud gelijkgesteld.
Jes 29,18 Op die dag horen de doven wat uit een boek wordt voorgelezen,
en zien de blinden, want hun ogen zijn bevrijd van duisternis en donker.
Jes 29,19 De armen vinden hun vreugde weer in Jahwe, de misdeel den in
het land juichen om de Heilige van Israël.
Jes 29,20 Dan is het gedaan met de verdrukkers, dan is het uit met de
opscheppers; allen die zinnen op kwaad, worden uitgeroeid:
Jes 29,21 zij die door hun getuigenis anderen helpen veroordelen, die
de rechters in de poort proberen te strikken, die onschuldigen door
bedrog hun recht onthouden.
Jes 29,22 Daarom zegt Jahwe, de God van Jacobs huis, Hij die Abraham
heeft verlost: Nu zal Jakob niet meer beschaamd worden, zijn aangezicht
zal niet meer verbleken.
Jes 29,23 Als hij met zijn kinderen ziet wat Ik doe in hun midden,
zullen zij de heiligheid van mijn naam erkennen. Zij zullen de
heiligheid van Jacobs Heilige erkennen, ontzag hebben voor de God van
Israël.
Jes 29,24 Zij die verward zijn komen tot inzicht, de misnoegden laten
zich onderrichten.
Jes 30,1 Wee die opstandige zonen, - zo luidt de godsspraak van Jahwe
-, zij maken plannen, maar buiten Mij om, zij sluiten verdragen, maar
tegen mijn geest in, en stapelen daardoor zonde op zonde!
Jes 30,2 Zonder Mij raad te vragen trekken zij naar Egypte, om bij
Farao bescherming te zoeken en te schuilen in de schaduw van Egypte.
Jes 30,3 Maar de bescherming van Farao zal hen ontgoochelen en schuilen
in Egyptes schaduw brengt schande.
Jes 30,4 Hun leiders zijn in Soan geweest en hun gezanten naar Chanes
getrokken,
Jes 30,5 maar allen zijn ze bedrogen uitgekomen bij een volk dat niets
te bieden heeft, geen hulp en geen steun; het bezorgt hun alleen
ontgoocheling en schande.
Jes 30,6 Uitspraak over de dieren van de Negeb. Door een land van
verschrikking en angst, vol brullende leeuwen en leeuwinnen, vol adders
en vliegende draken, voeren zij hun rijkdommen op de ruggen van ezels
en op de bulten van kamelen hun schatten, naar een volk dat niets te
bieden heeft.
Jes 30,7 De hulp van Egypte is waardeloos, zij betekent niets. Daarom
noem ik dat land: Rahab - Nietsnut.
Jes 30,8 Ga dit nu voor hen opschrijven, leg het vast in een document,
als een getuigenis voor de toekomst, voor eeuwig en altijd:
Jes 30,9 Dit volk is opstandig, het zijn onbetrouwbare zonen, zonen die
niet willen luisteren naar de onderrichting van Jahwe.
Jes 30,10 Tegen de zieners zeggen zij: `Weg met die visioenen.' Zij
zeggen tegen de zieners: `Gij behoeft voor ons geen waarheid te
schouwen, verkondigt maar aangename boodschappen en verzint uw
visioenen zelf maar.
Jes 30,11 Wijkt eens af van de gewone wegen, verlaat het gebaande pad
en stoort ons niet met die Heilige van Israël.'
Jes 30,12 Daarom zegt de Heilige van Israël: `Omdat gij mijn
woorden minacht en op afpersing en bedrog vertrouwt en daarin uw steun
zoekt,
Jes 30,13 daarom wordt gij door uw zonde een loszittend stuk aan een
hoge vestingmuur, dat eensklaps en onverwachts omlaag valt
Jes 30,14 en stukslaat als een aarden kruik, die zo meedogenloos
verbrijzeld wordt, dat geen van de scherven nog groot genoeg is, om
vuur uit de haard te nemen of om water te scheppen uit een plas.'
Jes 30,15 Want dit zegt Jahwe de Heer, de Heilige van Israël:
`In
stille berusting ligt uw redding, in rustig vertrouwen uw kracht.' Maar
gij hebt niet gewild;
Jes 30,16 gij hebt gezegd: `Neen, wij stormen voort op onze paarden!'
Ja, wegstromen zult gij! Gij hebt gedacht: `Op onze snelle paarden gaan
wij er vandoor.' Maar die u achterna zitten zijn even snel.
Jes 30,17 Duizend vluchten er voor de bedreiging van een man; en voor
de bedreiging van vijf slaan er zoveel op de vlucht, dat er van u niet
meer overblijft dan een eenzame mast op een bergtop, een banier op een
heuvel.
Jes 30,18 Toch ziet Jahwe uit naar een gelegenheid om u zijn goedheid
te bewijzen; toch zal Hij opstaan en zich over u ontfermen, want Jahwe
is een rechtvaardige God. Gelukkig zijn allen die naar Hem uitzien!
Jes 30,19 Volk van Sion, volk dat in Jeruzalem woont, gij hoeft niet
meer te wenen. Jahwe zal u genadig zijn, als uw roepen tot Hem
doordringt; zodra Hij het verneemt, zal Hij u verhoren.
Jes 30,20 De Heer heeft u wel het brood der benauwing en het water der
verdrukking gegeven, maar uw Leermeester zal zich niet langer verborgen
houden, met eigen ogen zult gij Hem zien.
Jes 30,21 Met eigen oren zult gij achter u een stem horen zeggen: `Dit
is de weg, volgt die, of hij nu naar rechts gaat of naar links.'
Jes 30,22 Die zilveren beelden, die met goud beklede afgoden zult gij
dan als onrein beschouwen. Gij zult ze wegwerpen als afval. `Weg
daarmee!' zult gij zeggen.
Jes 30,23 Dan schenkt Jahwe regen aan het zaad dat gij op uw akkers
zaait, en het brood dat uw akkers opbrengen, zal smakelijk en voedzaam
zijn. Op die dag grazen uw kudden in uitgestrekte weiden;
Jes 30,24 uw ossen en ezels die de grond bewerken, zullen voer eten,
met zuring vermengd, zorgvuldig opgeschud met schop en gaffel.
Jes 30,25 Op elke hoge berg en op elke verheven heuvel stromen dan
beken vol water, op de dag van de grote slachting, als de versterkte
torens ineenstorten.
Jes 30,26 Het licht van de maan is dan als het licht van de zon, en het
licht van de zon is zevenmaal sterker, even sterk als het licht van
zeven dagen, op de dag dat Jahwe de wonden van zijn volk verbindt en
het geneest van de opgelopen kwetsuren.
Jes 30,27 Zie, van verre nadert Jahwe's Naam, Hij ziedt van toorn, en
is in dichte rook gehuld; zijn lippen spuwen verontwaardiging en zijn
tong is een verterend vuur.
Jes 30,28 Zijn adem is een gezwollen bergbeek gelijk, die tot de hals
reikt. Hij komt de naties ziften in de zeef van de vernieling, en de
volken krijgen een bit tussen de kaken dat hen op een dwaalspoor brengt.
Jes 30,29 Dan zullen liederen bij u weerklinken als in de nacht van het
heilige feest; er zal vreugde heersen in uw hart, zoals bij hen die
onder fluitspel optrekken naar de berg van Jahwe, de rots van
Israël.
Jes 30,30 Jahwe zal zijn machtige stem doen horen en zijn striemende
arm laten zien, in grimmige toorn en in vlammen van verterend vuur, in
wolkbreuken, stortregens en hagelbuien.
Jes 30,31 Assur raakt in paniek bij het horen van Jahwe's stem, als het
wordt getuchtigd met zijn roede.
Jes 30,32 Elke slag van de stok die Jahwe laat neerkomen, wordt
begeleid door tamboerijnen en citers. Onder reidansen voert Hij strijd
tegen hem!
Jes 30,33 Al van te voren is de vuuroven klaargemaakt, die ook voor
Moloch diende, een hoge en brede brandstapel met massa's hout voor het
vuur. Als een stroom van zwavel steekt Jahwe's adem die aan!
Jes 31,1 Wee hen die naar Egypte trekken om hulp, die steun verwachten
van paarden, vertrouwen op strijdwagens in groten getale en de
geweldige macht van de ruiterij, maar niet opzien naar de Heilige van
Israël en Jahwe geen raad vragen.
Jes 31,2 Maar ook Hij is wijs. Hij kan rampen zenden en op zijn
beslissingen komt Hij niet terug. Hij neemt het op tegen het huis van
de boosdoeners en tegen de helpers van boeven.
Jes 31,3 De Egyptenaren zijn mensen, geen goden, hun paarden zijn
vlees, geen geest. Steekt Jahwe de hand uit, dan struikelen de helpers
en vallen die geholpen worden; samen gaan zij ten onder.
Jes 31,4 Dit heeft Jahwe mij gezegd: Zoals leeuwen of leeuwenwel pen
grommen bij hun prooi, zonder vrees voor de vele herders die hen met
hun geschreeuw trachten te verjagen. en zonder zich daardoor te laten
afschrikken, zo zal Jahwe van de legerscharen neerdalen om te strijden
op de Sionsberg en op zijn heuveltop.
Jes 31,5 Zoals vogels heen en weer vliegen boven hun jongen, zo zal
Jahwe van de legerscharen Jeruzalem beschermen; Hij zal het beschermen
en redden, Hij zal het behoeden en bevrijden.
Jes 31,6 Israëlieten, keert terug naar Hem van wie gij zo ver
zijt afgedwaald.
Jes 31,7 Op die dag werpt gij allen de zilveren en gouden afgoden weg,
die uw handen hebben gemaakt om ermee te zondigen.
Jes 31,8 Dan valt Assur door een zwaard, maar niet door dat van een
mens; en door dat van een zwaard, niet dat van een mens, wordt het
verteerd; het slaat ervoor op de vlucht en zijn jonge mannen moeten
dwangarbeid verrichten.
Jes 31,9 Dan vergaat de rots van Assur van schrik, zijn leiders
deserteren in paniek, luidt de godsspraak van Jahwe, die een vuur heeft
op de Sion en een haard in Jeruzalem.
Jes 32,1 Als de koning rechtvaardig regeert, en de bestuurders besturen
naar recht,
Jes 32,2 is ieder van hen een beschutting tegen de wind, een
schuilplaats tegen de stortregen, een waterloop in een dorre streek, de
schaduw van een zware rots in een uitgedroogd land.
Jes 32,3 De ogen der zienden zijn dan niet langer dichtgestreken, de
oren der horenden zijn weer gespitst.
Jes 32,4 Onbezonnen geesten komen tot inzicht en krijgen begrip, en de
tong van stotteraars spreekt vloeiend en klaar.
Jes 32,5 Een dwaas wordt niet meer edelachtbaar genoemd en een
bedrieger heet niet langer aanzienlijk.
Jes 32,6 Want een dwaas vertelt maar dwaasheid en zijn hart zint op
kwaad; snode daden begaat hij en predikt afval van Jahwe. Hongerigen
geeft hij niets te eten en dorstigen weigert hij een dronk.
Jes 32,7 De middelen van de bedrieger zijn bedrieglijk, hij broedt op
plannen, om de armen door leugens om te brengen wanneer de behoeftige
opkomt voor zijn recht.
Jes 32,8 Maar de edele mens maakt edele plannen en streeft naar edele
dingen.
Jes 32,9 Trotse vrouwen, luistert naar mijn stem, zorgeloze dochters,
hoort wat ik zeg.
Jes 32,10 Over een goed jaar zult gij zorgelozen beven van schrik: dan
zal er geen wijnoogst meer zijn en is het gedaan met de pluk van het
fruit.
Jes 32,11 Beeft, gij trotse vrouwen, siddert, gij zorgeloze dichters.
Ontkleedt u tot op de huid, omgordt uw lenden met een boetekleed.
Jes 32,12 Klopt vol droefheid op uw borst om de welige akkers, de
vruchtbare wingerds,
Jes 32,13 en de grond van mijn volk, waar distels en doornen zullen
groeien, om al die huizen vol blijdschap, en die dartele stad,
Jes 32,14 want het paleis zal verlaten zijn, de bruisende stad
ontvolkt. Van Ofel en Wachttoren blijven niets dan kale plekken over
voor altijd: een lustoord voor wilde ezels, een weideplaats voor het
vee,
Jes 32,15 totdat uit den hoge de geest over ons wordt uitgestort: dan
wordt de woestijn als een boomgaard, en die boomgaard wordt met een
woud gelijkgesteld.
Jes 32,16 Dan woont het recht in de woestijn, de gerechtigheid in de
boomgaard.
Jes 32,17 En de gerechtigheid brengt vrede voort, rust en veiligheid
zijn haar vruchten.
Jes 32,18 Dan woont mijn volk in een gebied van vrede, een veilige
woonplaats, een oord van ongestoorde rust.
Jes 32,19 - Het woud wordt helemaal gerooid en de stad wordt volledig
neergehaald.
Jes 32,20 Gelukkig zijt gij, die overal zaait waar water is en runderen
en ezels vrij kunt laten grazen.
Jes 33,1 Wee u verwoester, die zelf niet verwoest zijt, gewelde naar,
zelf niet overweldigd! Als gij klaar zijt met verwoesten, wordt gij
zelf verwoest; als gij ophoudt met uw gewelddadigheid, wordt gij zelf
overweldigd!
Jes 33,2 Jahwe, erbarm U over ons, wij hopen op U! Wees iedere morgen
weer onze hulp, onze redding ten tijde van nood.
Jes 33,3 Bij het horen van uw luid gedruis slaan de volken op de
vlucht; als Gij opstaat, stuiven de naties uiteen.
Jes 33,4 Dan wordt de buit binnengehaald zoals de sprinkhanen dat doen:
zoals kaalvreters aanstormen zo stort men zich erop.
Jes 33,5 Hoog verheven is Jahwe: Hij woont in den hoge en over laadt
Sion met recht en gerechtigheid.
Jes 33,6 Hij geeft duurzaamheid aan uw leven, wijsheid en kennis zijn
een reddende schat, de vrees voor Jahwe is de rijkdom van Sion.
Jes 33,7 Op straat jammeren de mensen van Ariel, de vredeboden storten
bittere tranen.
Jes 33,8 De wegen liggen verlaten, er is geen reiziger meer te zien.
Verdragen zijn geschonden, overeenkomsten verbroken, geen mens wordt
nog ontzien.
Jes 33,9 Het land is verdord en verkommerd, de Libanon is ver welkt en
schaamt zich; de Saron wordt een woestijn, Basan en de Karmel hebben
geen loof meer.
Jes 33,10 Nu grijp Ik in, zegt Jahwe, nu richt Ik Mij op, nu verhef ik
Mij.
Jes 33,11 Van stro zijt gij zwanger, kaf zult gij baren, als een vuur
zal mijn adem u verteren.
Jes 33,12 De volken worden tot kalk verbrand, als afgekapte
doornstruiken door het vuur verslonden.
Jes 33,13 Zij die ver weg zijn horen wat Ik doe, die dichtbij zijn
beseffen mijn kracht.
Jes 33,14 In Sion schrikken de zondaars, de bozen sidderen van angst:
Wie van ons is tegen dit verterend vuur bestand? Wie houdt het uit bij
die aanhoudende gloed?
Jes 33,15 Hij die de wegen van het recht gaat, die waarheid spreekt,
die een afschuw heeft van gewelddadig gewin, die zijn handen weerhoudt
om steekpenningen te aanvaarden, zijn oren toedrukt om bloeddorstige
plannen niet te horen en de ogen sluit om geen deel te hebben aan het
kwaad.
Jes 33,16 Zo iemand woont in den hoge, onaantastbaar is zijn vesting op
de rotsen. Brood wordt hem geleverd, van water is hij steeds verzekerd.
Jes 33,17 Uw ogen zullen de koning in al zijn luister zien, een
uitgestrekt land zult gij aanschouwen.
Jes 33,18 Terugdenkend aan de angst zult gij zeggen: Waar is hij
gebleven die alles telde? Waar hij, die alles woog? Waar hij, die
torens telde?
Jes 33,19 Nooit krijgt gij dat brutale volk nog te zien, dat volk met
zijn onbegrijpelijke taal, zijn barbaarse en onverstaanbare tongval!
Jes 33,20 Kijk naar Sion, de stad van onze plechtige feesten, wend uw
ogen naar Jeruzalem, de veilige plaats, de tent die niet wordt
afgebroken, waarvan de pinnen niet worden uitgerukt en de touwen niet
breken.
Jes 33,21 Daar toont Jahwe ons zijn macht, daar zijn brede rivieren en
stromen, waar geen galeien op varen en geen machtige schepen passeren.
Jes 33,22 Want Jahwe is onze rechter, Jahwe onze wetgever, Jahwe onze
koning: Hij alleen zal ons redden.
Jes 33,23 - Uw touwen hangen slap, zij houden de mast niet meer recht
en het zeil niet meer gehesen. - Dan delen ook de blinden in de buit en
plunderen zelfs de kreupelen mee.
Jes 33,24 Geen van Sions burgers zal dan nog verklaren: `Ik ben ziek';
het volk dat er woont, krijgt vergiffenis van zijn zonden.
Jes 34,1 Komt, volken, luistert, naties, hoort toe. Luister, aarde met
al wat op u leeft, wereld met al uw bewoners.
Jes 34,2 De woede van Jahwe richt zich tegen alle volken, zijn toorn
tegen al hun scharen; zij zijn tot de ondergang gedoemd, aan de
slachting prijsgegeven.
Jes 34,3 Hun doden blijven liggen, de stank van de lijken stijgt op, de
bergen druipen van hun bloed.
Jes 34,4 Heel de schare van de hemellichamen gaat ten onder, de hemel
wordt opgerold als een boekrol, heel zijn legerschaar dwarrelt omlaag
als blaren van de wijnstok en verdroogde vruchten van de vijg.
Jes 34,5 Want aan de hemel verschijnt Jahwe's zwaard, het komt neer op
Edom en voltrekt het vonnis aan het volk dat ten onder gang is gedoemd.
Jes 34,6 Jahwe's zwaard druipt van het bloed, het zit vol vet, vol
bloed van lammeren en bokken, vol niervet van rammen. Want Jahwe
voltrekt een offer in Bosra, een geweldige slachting in Edom.
Jes 34,7 Ook buffels storten neer en runderen en hengsten; hun land is
doordrenkt met bloed, de grond verzadigd van vet.
Jes 34,8 Want het is de dag van Jahwe's wraak, het jaar der vergelding
voor de verdediger van Sion.
Jes 34,9 De beken van Edom verkeren in pek, de grond verandert in
zwavel; een en al ziedende pek wordt het land.
Jes 34,10 Dag en nacht blijft het branden, altijd stijgt er rook uit
op. Van geslacht op geslacht is het een puinhoop, nooit ofte nimmer
betreedt iemand het nog.
Jes 34,11 Het is het domein van kauwen en velduilen, ibissen en raven
huizen er. Het meetsnoer van de chaos heeft Hij erover gespannen, het
paslood van de verwoesting,
Jes 34,12 saters lopen er rond. De adel is er niet meer, er zijn geen
mensen over om iemand tot koning uit te roepen, alle leiders zijn
verdwenen.
Jes 34,13 De paleizen zitten onder de doornstruiken, netels en distels
overwoekeren de burchten; zij zijn het domein van jakhal zen, het
verblijf van struisvogels.
Jes 34,14 Woestijndieren en hyena's komen er samen, saters ontmoeten
elkaar. Ook Lilit vindt er rust, zij woont er ongestoord.
Jes 34,15 De pijlslang maakt er zijn nest, legt haar eieren en broedt
ze uit. Zij breken open en de jongen kruipen in de schaduw bijeen. Het
is een verzamelplaats voor gieren, zij vinden er elkaar telkens weer
terug.
Jes 34,16 Gaat het maar na: in het boek van Jahwe staat te lezen dat
geen van hen er zal ontbreken. Want zijn mond heeft het bevolen, zijn
geest ze bijeengebracht.
Jes 34,17 Hij zelf heeft het lot voor hen geworpen, zijn hand heeft hun
gebied met het meetsnoer verdeeld; het is hun bezit voor altijd, zij
wonen er van geslacht op geslacht.
Jes 35,1 Laat de woestijn en het dorre land zich verheugen, de
wildernis jubelen en bloeien,
Jes 35,2 weelderig bloeien als de krokus; laat zij uitbundig juichen en
jubelen. Zij wordt getoond met de glorie van de Libanon, de luister van
de Karmel en de Saron. Dan zal men de glorie van Jahwe zien, de luister
van onze God.
Jes 35,3 Geeft de zwakke handen weer kracht, maakt sterk de bevende
knieën.
Jes 35,4 Zegt tot allen die radeloos zijn: `Houdt moed, weest niet
bang, hier is uw God, Hij brengt de wraak mee, de goddelijke
vergelding, Hij brengt u redding.'
Jes 35,5 Dan worden de ogen van de blinden ontsloten en de oren van de
doven geopend.
Jes 35,6 Dan danst de kreupele als een hert en juicht de tong van de
stomme. En water welt op in de woestijn, rivieren in het dorre land.
Jes 35,7 Het verschroeide land wordt een meer, de dorstige grond een
waterrijke fontein. Op de plaats waar jakhalzen lagen, groeien dan riet
en papyrus.
Jes 35,8 Daar komt een gebaande weg die de heilige weg zal heten. Geen
onreine zal die betreden - die gaat zijn eigen weg -, geen dwazen
dwalen er rond.
Jes 35,9 Leeuwen zijn er niet en wilde dieren zullen er niet gaan, die
zijn er niet meer te vinden. Alleen verlosten gaan erover;
Jes 35,10 de verlosten van Jahwe keren erover terug; en met gejubel
bereiken zij Sion, met een kroon van eeuwige vreugde getooid.
Blijdschap en vreugde zullen terugkeren, kommer en gezucht zullen
wegvluchten.
Jes 36,1 In het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia rukte koning
Sanherib van Assur tegen de versterkte steden van Juda op en nam ze
alle in.
Jes 36,2 Toen zond de koning van Assur vanuit Lakis zijn intendant met
een machtig leger naar koning Hizkia in Jeruzalem. Hij stelde zich op
bij de waterleiding van de Bovenvijver op de weg naar het Blekersveld.
Jes 36,3 De hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Chilkia, kwam naar hem
toe, vergezeld van de schrijver Sebna en de raadsheer Joach, de zoon
van Asaf.
Jes 36,4 De intendant zei tot hen: `Dit moet u Hizkia zeggen: Dit zegt
de grote koning, de koning van Assur: Waar steunt dat vertrouwen van u
eigenlijk op?
Jes 36,5 Denkt u soms dat woorden op de lippen hetzelfde zijn als
beleid en militaire macht? Op wie vertrouwt u, dat u zich tegen mij
durft verzetten?
Jes 36,6 U stelt uw vertrouwen kennelijk op Egypte, die geknakte rieten
stok. Op zo'n riet kan niemand leunen zonder dat het hem dwars door
zijn hand steekt. Zo vergaat het allen die vertrouwen op de Farao, de
koning van Egypte!
Jes 36,7 En nu kunt u wel tegen mij zeggen: Op Jahwe onze God
vertrouwen wij! Maar juist diens offerhoogten en altaren heeft Hizkia
opgeruimd en hij heeft tot de mensen van Juda en Jeruzalem gezegd: Voor
dit altaar, hier in Jeruzalem, moet u zich neerbui gen.
Jes 36,8 Ga een weddenschap aan met mijn heer, de koning van Assur: ik
zal u tweeduizend paarden leveren, als u in staat bent daar berijders
voor te leveren.
Jes 36,9 Hoe zoudt u dan de aanval kunnen afslaan van een enkele
stadhouder, een van de minste dienaren van mijn heer? Of ver trouwt u
op Egypte voor wagens en wagenmenners?
Jes 36,10 Zou ik trouwens, zonder dat Jahwe het wilde, naar dit land
zijn opgerukt om het te verwoesten? Neen, Jahwe heeft tot mij gezegd:
Ruk op naar dat land en verwoest het!'
Jes 36,11 Toen zeiden Eljakim, de zoon van Chilkia, en Sebna en Joach
tot de intendant: `Spreek toch Aramees met uw dienaren: wij verstaan
dat wel. U moet met ons geen Judees spreken, terwijl het volk op de
muur het hoort.'
Jes 36,12 Maar de intendant antwoordde: `Heeft mijn heer mij met deze
boodschap alleen naar uw heer en naar u gezonden? Toch ook naar de
mannen die op de muur zitten en die, net als u, hun eigen drek zullen
moeten eten en hun eigen water zullen moeten drinken?'
Jes 36,13 Toen stelde de intendant zich op en riep met luide stem in
het Judees: `Hoort! Dit is het woord van de grote koning, de koning van
Assur:
Jes 36,14 Dit zegt de koning: Laat u niet door Hizkia bedriegen, want
hij kan u niet redden.
Jes 36,15 En laat Hizkia u niet verleiden tot vertrouwen op Jahwe,
wanneer hij verzekert dat Jahwe u zal redden en dat deze stad niet in
handen van de koning van Assur zal vallen.
Jes 36,16 Luister niet naar Hizkia. Dit zegt de koning van Assur: Geef
u over en kom naar buiten, mij tegemoet; dan kan ieder de vruchten eten
van zijn wijnstok en zijn vijgenboom en water drinken uit zijn eigen
put,
Jes 36,17 totdat ik kom om u mee te nemen naar een land dat even goed
is als het uwe, een land van koren en most, van brood en wijngaarden.
Jes 36,18 Anders zal Hizkia u bedriegen door te beweren dat Jahwe u
redden zal. Is er onder de goden van de volken ooit een geweest die
zijn land heeft kunnen redden uit de greep van de koning van Assur?
Jes 36,19 Waar waren de goden van Hamat en Arpad, waar de goden van
Sefarwaim? Hebben zij Samaria uit mijn greep kunnen redden?
Jes 36,20 Is er onder al de goden van die landen een geweest die zijn
land uit mijn greep heeft kunnen redden? Zou Jahwe Jeruzalem dan wel
uit mijn greep kunnen redden?'
Jes 36,21 Zij zwegen; niemand zei een woord terug, want de koning had
bevolen hem geen antwoord te geven.
Jes 36,22 De hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Chilkia, de schrijver
Sebna en de raadsheer Joach, de zoon van Asaf, begaven zich met
gescheurde kleren naar Hizkia en brachten hem op de hoogte van wat de
intendant gezegd had.
Jes 37,1 Toen koning Hizkia dit hoorde, scheurde hij zijn kleren
doormidden, deed een zak om en begaf zich naar de tempel van Jahwe.
Jes 37,2 De hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de oudsten van
de priesters zond hij, gekleed in zakken, naar de profeet Jesaja, de
zoon van Amos.
Jes 37,3 Ze zeiden tot hem: `Dit zegt Hizkia: Dit is een dag van
benauwenis, een dag van straf en schande: het kind ontsluit de
baarmoeder, maar de kracht om te baren is er niet.
Jes 37,4 Moge Jahwe uw God de woorden gehoord hebben van de intendant,
die door de koning van Assur, zijn heer, gezonden was om de levende God
te honen. Moge Jahwe uw God hem voor die woorden straffen. Spreek dus
een gebed uit voor de rest die is overgebleven.'
Jes 37,5 Toen de hovelingen van koning Hizkia bij Jesaja gekomen waren,
Jes 37,6 zei deze tot hen: `Dit moet gij uw heer zeggen: Dit zegt
Jahwe: Laat u geen angst aanjagen door wat u gehoord hebt, de woorden
waarmee die jongens van de koning van Assur mij gelasterd hebben.
Jes 37,7 Want Ik, Ik zal hem in paniek brengen, zodat hij op het horen
van een bericht rechtsomkeert maakt naar zijn land; daar, in zijn eigen
land, zal Ik hem door het zwaard doen om komen.'
Jes 37,8 De intendant, die vernomen had dat de koning van Assur uit
Lakis weggetrokken was, ging heen en voegde zich bij de koning, die op
dat ogenblik Libna belegerde.
Jes 37,9 Maar toen de koning vernam dat Tirhaka, de koning van Kus,
opgerukt was om de strijd met hem aan te binden, zond hij gezanten naar
Hizkia met de boodschap:
Jes 37,10 `Dit moet u zeggen tot Hizkia, de koning van Juda: Laat u
niet bedriegen door uw God, op wie u vertrouwt, en meen niet dat
Jeruzalem niet in de handen van de koning van Assur zal vallen.
Jes 37,11 U hebt toch zelf gehoord wat de koningen van Assur alle
landen hebben aangedaan, die ze verwoest hebben? En zoudt u dan gered
worden?
Jes 37,12 De volken die door mijn voorvaderen in het verderf zijn
gestort, Gozan, Haran, Resef en de zonen van Eden in Telassar, zijn die
door hun goden gered?
Jes 37,13 Waar zijn ze gebleven, de koningen van Hamat, van Arpad, van
de stad Sefarwaim, van Hena en Iwwa?'
Jes 37,14 Hizkia nam de boodschap van de gezanten aan en las die. Toen
ging hij naar de tempel en legde de brief open voor Jahwe.
Jes 37,15 En Hizkia bad daar, voor Jahwe, als volgt:
Jes 37,16 `Jahwe van de machten, God van Israël, die op de
kerubs
troont, Gij alleen zijt God over alle koninkrijken der aarde, Gij die
de hemel en de aarde hebt gemaakt.
Jes 37,17 Jahwe, neig uw oor en luister, Jahwe, open uw ogen en zie
toe: hoor met welke woorden Sanherib de levende God laat honen.
Jes 37,18 Inderdaad Jahwe, de koningen van Assur hebben alle volken en
hun landen verwoest
Jes 37,19 en hebben hun goden in het vuur geworpen: het waren dan ook
geen goden, maar slechts maaksels van mensenhanden, hout en steen;
daarom konden zij die vernietigen.
Jes 37,20 Maar Gij, Jahwe onze God, verlos ons uit zijn greep, opdat
alle koninkrijken der aarde erkennen dat alleen Gij, Jahwe, God zijt.'
Jes 37,21 Toen liet Jesaja, de zoon van Amos, tot Hizkia zeggen: `Dit
zegt Jahwe, de God van Israël: Ik heb het gebed gehoord dat
gij
tot Mij gericht hebt omwille van Sanherib, de koning van Assur.'
Jes 37,22 Dit is het woord dat Jahwe tegen hem heeft uitgesproken: Zij
veracht u, zij bespot u, de maagd, de dochter Sion; achter uw rug
schudt zij het hoofd, de dochter Jeruzalem.
Jes 37,23 Wie is het die gij hebt gehoond en beschimpt, tegen wie gij
uw stem hebt verheven, op wie gij hoogmoedig uw blik hebt gericht? Het
is de Heilige van Israël!
Jes 37,24 Door uw dienaars hebt gij de Heer gehoond en gij hebt gezegd:
`Met mijn talrijke wagens bestijg ik de hoogten van de bergen, de
flanken van de Libanon, Ik vel zijn statige ceders, zijn prachtigste
cipressen. Tot zijn verste hoogte dring ik door, tot de weelde van zijn
hof.
Jes 37,25 Wateren van vreemde landen heb ik aangeboord en gedronken.
Met mijn voetstap leg ik droog alle waterlopen van Egypte.'
Jes 37,26 Maar hebt gij dan nooit gehoord dat Ik, Jahwe, van oudsher
dit heb voorbereid, dat Ik het sinds de oertijd heb beschikt? Nu laat
Ik het gebeuren! Gij moest sterke steden verwoesten; gij moest ze tot
puinhopen maken.
Jes 37,27 De inwoners, met machteloze handen, stonden ontsteld en
beschaamd; zij werden als planten op het veld, als jong groen, als gras
op het dak, als koren, verzengd voor het halmen schiet.
Jes 37,28 Maar waar gij ook staat of zit, gaat of komt, Ik weet het, en
ook hoe gij tegen Mij tekeergaat.
Jes 37,29 En omdat gij tegen Mij tekeer zijt gegaan en om uw geschreeuw
dat steeg naar mijn oren, leg Ik door uw neus een ring en tussen uw
lippen een bit, en daarmee breng Ik u terug langs de weg die gij
gekomen zijt.
Jes 37,30 En voor u, Hizkia, zal dit het teken zijn: dit jaar moet gij
nog van de naoogst eten, het volgend jaar van wat vanzelf is opgekomen;
het derde jaar kunt gij zaaien en oogsten, wijngaarden planten en daar
de vruchten van genieten.
Jes 37,31 Wat er gespaard blijft van het huis van Juda, die rest zal
weer wortel schieten naar beneden en vruchten dragen naar boven.
Jes 37,32 Want uit Jeruzalem komt een rest, van de berg Sion komt wat
gespaard blijft: de ijverzuchtige liefde van Jahwe der legerscharen zal
dit bewerken.
Jes 37,33 Daarom zegt Jahwe dit over de koning van Assur: Hij komt deze
stad niet binnen, geen pijl schiet hij op haar af, met geen schild komt
hij haar te na, geen wal werpt hij tegen haar op.
Jes 37,34 Langs de weg die hij gekomen is keert hij terug, en deze stad
komt hij niet binnen. Zo luidt de godsspraak van Jahwe.
Jes 37,35 Ik neem deze stad onder mijn hoede om haar te redden, omwille
van Mijzelf en omwille van David, mijn dienaar.
Jes 37,36 De engel van Jahwe trok uit en hij doodde in de leger plaats
van Assur honderdvijfentachtigduizend man; 's morgens vroeg lagen er
niets dan lijken.
Jes 37,37 Sanherib, de koning van Assur, brak op, keerde naar zijn land
terug en bleef in Nineve.
Jes 37,38 En toen hij daar eens neergebogen lag in de tempel van zijn
god Nisrok, doodden zijn zonen Adrammelek en Sareser hem met het
zwaard; zij ontkwamen naar het land Ararat. Zijn zoon Esarhaddon volgde
hem als koning op.
Jes 38,1 In die dagen werd Hizkia dodelijk ziek. De profeet Jesaja, de
zoon van Amos, ging naar hem toe en zei tot hem: `Dit zegt Jahwe: stel
orde op uw huis, want gij gaat sterven en zult niet in leven blijven.'
Jes 38,2 Toen keerde Hizkia zijn gezicht naar de muur en bad tot Jahwe:
Jes 38,3 `Ach Jahwe, bedenk toch hoe ik onder uw ogen geleefd heb met
een trouw en toegewijd hart, en hoe ik gedaan heb wat U behaagt.' En
Hizkia weende luid.
Jes 38,4 Het woord van Jahwe kwam tot Jesaja:
Jes 38,5 `Ga aan Hizkia zeggen: Dit zegt Jahwe, de God van uw vader
David: Ik heb uw gebed gehoord, uw tranen gezien. Ik zal aan uw leven
vijftien jaar toevoegen;
Jes 38,6 Ik zal u en deze stad uit de greep van de koning van Assur
redden en Ik neem deze stad onder mijn hoede.
Jes 38,7 Dit is het teken dat Jahwe u zal geven om u te laten weten dat
Jahwe inderdaad het woord zal nakomen dat Hij gesproken heeft.
Jes 38,8 Ik laat op de trap van Achaz de schaduw die de zon al tien
treden omlaag heeft doen gaan, tien treden omhoog gaan.' En de zon
keerde tien treden terug op de treden die ze reeds afgedaald was.
Jes 38,9 Gedicht van Hizkia, koning van Juda, bij zijn genezing.
Jes 38,10 Ik dacht: Jammerend over mijn leven moet ik heengaan, ik ben
veroordeeld om de rest van mijn jaren door te brengen binnen de poorten
van het dodenrijk.
Jes 38,11 Ik dacht: In het land van de levenden zal ik Jahwe nooit meer
aanschouwen; ik zal geen mens meer zien als ik met de bewoners van de
onderwereld verkeer.
Jes 38,12 Mijn woning wordt neergehaald en boven mij weggerukt als de
tent van een herder. Gij rolt mijn leven op als een stuk linnen dat een
wever afsnijdt van het getouw. Heel de dag door, tot in de nacht, doet
Gij mij verkommeren.
Jes 38,13 Tot aan de morgen toe word ik uitgemergeld; als een leeuw
vermorzelt Hij al mijn botten, heel de dag door, tot in de nacht, doet
Gij mij verkommeren.
Jes 38,14 Mijn gekerm is als het piepen van een zwaluw, van een
lijster, als het kirren van een duif. Mijn ogen zien uitgeput naar
omhoog. Heer, ik word gekweld, kom voor mij op!
Jes 38,15 Wat kan ik zeggen, hoe de Heer aanspreken, nu Hij voor mij
optreedt? Ik kan mijn leven vervolgen ondanks de geleden ellende.
Jes 38,16 Heer, van zulke ervaringen kunnen mensen leven, ook mijn
eigen leven wekken ze weer op. Houd Mij gezond en laat mij leven.
Jes 38,17 Mijn ellende is in vrede verkeerd, Gij immers hebt mij
geheeld, mij uit het graf van de ondergang gered. Al mijn zonden hebt
Gij weggedaan, Gij hebt ze de rug toegekeerd.
Jes 38,18 Het dodenrijk brengt U geen lof, de doden prijzen U niet. Wie
in het graf is afgedaald hoopt niet meer op uw trouw.
Jes 38,19 Levende mensen alleen kunnen U loven, zoals ik heden doe. Een
vader alleen maakt zijn zonen bekend met uw trouw.
Jes 38,20 Jahwe staat gereed om mij te redden; wij zullen dan ook op de
snaren spelen bij Jahwe's huis, alle dagen dat wij leven.
Jes 38,21 Jesaja had gezegd: `Haal een vijgenkoek en leg die op zijn
gezwel, dan zal hij weer opleven.'
Jes 38,22 Daarop had Hizkia gevraagd: `Aan welk teken kan ik zien dat
ik weer zal opgaan naar de tempel van Jahwe?'
Jes 39,1 In die tijd zond Merodak-baladan, de zoon van Baladan en
koning van Babel, gezanten naar Hizkia met een brief en geschenken,
want hij had gehoord dat Hizkia ziek was.
Jes 39,2 Hizka was er zo blij mee dat hij hun zijn schatkamer toonde,
het zilver en het goud, het reukwerk en de kostbare olie, het tuighuis
en alles wat er in zijn voorraadkamers opgeslagen lag. Er was in zijn
paleis en in heel zijn rijk niets meer over dat Hizkia hun niet had
laten zien.
Jes 39,3 Toen begaf de profeet Jesaja zich naar koning Hizkia en vroeg:
`Wat hebben deze mannen gezegd? Waar kwamen ze vandaan?' Hizkia
antwoordde: `Ze kwamen uit een ver land, uit Babel.'
Jes 39,4 Daarop vroeg Jesaja: `Wat hebben zij in uw paleis allemaal
gezien?' Hizkia antwoordde: `Alles wat er is hebben zij gezien; er is
niets in mijn voorraadkamers dat ik hun niet getoond heb.'
Jes 39,5 Toen zei Jesaja tot Hizkia: `Luister naar het woord van Jahwe
van de legerscharen:
Jes 39,6 De dagen komen dat alles wat er in uw paleis te vinden is,
alles wat uw voorvaderen tot vandaag toe opgestapeld hebben, naar Babel
wordt overgebracht. Niets blijft er over. Jahwe heeft het gezegd.
Jes 39,7 En sommige van de zonen die van u zullen afstammen, die gij
zult verwekken, zullen worden weggevoerd om hofjonker te worden in het
paleis van de koning van Babel.'
Jes 39,8 Hizkia gaf Jesaja ten antwoord: `Het woord van Jahwe dat u
gesproken hebt is een goed woord.' En Hizkia dacht bij zich zelf: `Mij
is het goed, als in mijn tijd de vrede maar behouden blijft.'
Jes 40,1 Bemoedigt, bemoedigt mijn volk, spreekt uw God.
Jes 40,2 Spreekt tot het hart van Jeruzalem en roept het toe dat zijn
diensttijd voorbij is, dat zijn schuld is voldaan, dat het uit Jahwe's
hand ontvangen heeft een dubbele straf voor al zijn zonden.
Jes 40,3 Hoort, iemand roept: `Bereidt Jahwe een weg in de woestijn, in
het dorre land een rechte baan voor onze God.
Jes 40,4 Elk dal moet worden opgehoogd, en elke berg en heuvel
afgegraven; oneffen plekken moeten vlak gemaakt worden en ruige gronden
worden vrijgelegd.
Jes 40,5 Jahwe's glorie zal zich openbaren, en alle mensen zullen haar
eenparig zien. Voorwaar, de mond van Jahwe heeft gesproken.'
Jes 40,6 Hoort, iemand zegt: `Roep!' En ik zeg: `Wat zal ik roepen?'
Alle mensen zijn gras en hun trouw niets dan een veld bloem
Jes 40,7 Het gras verdort, de bloem verwelkt wanneer de adem van Jahwe
erover waait; waarlijk, gras is dit volk!
Jes 40,8 Het gras verdort, de bloem verwelkt, maar het woord van onze
God houdt in eeuwigheid stand.'
Jes 40,9 Klim op een hoge berg, met uw boodschap van vreugde, gij Sion,
verhef met kracht uw stem, gij Jeruzalem, bode van vreugde, verhef ze,
en wees niet bevreesd. Zeg tot de steden van Juda: `Hier is uw God.'
Jes 40,10 Hier is de Heer, Jahwe, komend in kracht; de heerschap pij is
in zijn hand; zie, zijn loon draagt Hij mee, en zijn zegeteken gaat
voor Hem uit.
Jes 40,11 Als een herder zal Hij zijn kudde weiden; in zijn arm brengt
Hij de lammeren samen en draagt ze aan zijn borst terwijl Hij de ooien
voortleidt.
Jes 40,12 Wie heeft het water gepeild met de palm van zijn hand en de
hemel met de handspan gemeten, wie in een maatje het stof van de aarde
afgepast, de bergen in een weegschaal gelegd, en de heuvels in een
balans afgewogen?
Jes 40,13 Wie kan de geest van Jahwe meten, en wie heeft Hem raad en
onderricht gegeven?
Jes 40,14 Met wie heeft Hij beraadslaagd om inzicht te krijgen, om de
weg van het recht te weten, om de weg van het inzicht te verstaan?
Jes 40,15 Zie, de volkeren zijn niet meer dan de druppel aan een emmer,
betekenen zo weinig als een stofje op de weegschaal; zie, de eilanden
weegt Hij als poeder.
Jes 40,16 De Libanon levert geen brandhout genoeg, geen dieren genoeg
voor een offer aan Hem.
Jes 40,17 Alle volkeren zijn als niets in zijn oog, minder dan nul en
nietigheid zijn zij voor Hem.
Jes 40,18 Met wie zoudt gij God vergelijken en welke voorstelling zoudt
gij u van Hem maken?
Jes 40,19 Een vakman giet een beeld, een smid beslaat het met goud, en
smeedt ketens van zilver.
Jes 40,20 Wie een votiefbeeld wil maken, kiest een stuk hout zonder
molm, zoekt een vakman met ervaring die het beeld vast kan zetten,
zodat het niet wankelt.
Jes 40,21 Weet gij het dan niet? Hoort gij het soms niet? Werd het u
niet verkondigd vanaf den beginne? Hebt gij het niet begrepen sinds de
grondvesting der wereld?
Jes 40,22 Hij troont op het gewelf dat de aarde overhuift, Hij, voor
wie haar bewoners als sprinkhanen zijn; Hij spreidt de hemelen als een
sluier uit, en spant ze als een tent waarin men kan wonen,
Jes 40,23 Hij maakt notabelen tot niets, de rechters dezer aarde tot
een nietigheid.
Jes 40,24 Zij zijn te nauwer nood geplant, te nauwer nood gezaaid, te
nauwer nood is de telg die zij zijn in de aarde geworteld, of reeds
blaast Hij over hen en zij verdorren, en een stormwind neemt hen op als
waren zij kaf.
Jes 40,25 `Met wie zult gij Mij dan vergelijken, met wie Mij
gelijkstellen?' zegt de Heilige.
Jes 40,26 Heft uw ogen omhoog en ziet: wie heeft dat alles geschapen?
Hij, die hun legerscharen in vollen getale uitrukken doet en ze alle
bij name roept; zo groot is zijn macht, zo geweldig zijn kracht, dat er
niet een ontbreekt.
Jes 40,27 Waarom zegt gij, Jakob, spreekt gij, Israël: `Mijn
weg
is voor Jahwe verborgen, en wat mijn recht is, ontgaat aan mijn God?'
Jes 40,28 Weet gij het niet of hebt gij het niet gehoord? Jahwe is een
God van eeuwigheid, hij heeft de verste hoeken der aarde geschapen. Hij
wordt niet moe noch uitgeput, zijn inzicht is niet te doorgronden.
Jes 40,29 Hij geeft aan de vermoeide weer sterkte, aan de onver mogende
een overvloed van kracht.
Jes 40,30 Ook wie jong is wordt moe en raakt uitgeput, en jonge mannen
kunnen zeker bezwijken,
Jes 40,31 maar zij, die bouwen op Jahwe, vernieuwen hun kracht en slaan
hun vleugels als adelaars uit; zij lopen en worden niet moe, zij rennen
en raken niet uitgeput.
Jes 41,1 Wendt u, eilanden, zwijgend naar Mij. Laat de volken hun
krachten vergaren en nadertreden om het woord te doen; laten wij te
samen voor de rechterstoel gaan staan.
Jes 41,2 Wie heeft de man doen opstaan in het oosten, die zege praal
ontmoet waar hij zijn voeten zet? Wie levert volken aan hem uit en legt
hun vorsten voor hem neer? Zijn zwaard maakt stof van hen en zijn boog
jaagt hen als kaf uiteen.
Jes 41,3 Hij zit hen na en ongedeerd vervolgt hij zijn weg die zijn
voeten nauwelijks raken.
Jes 41,4 Wie heeft het gedaan en bewerkt? Hij, die vanaf den beginne
alle geslachten in het aanzijn roept. Ik alleen, Jahwe, de allereerste,
die ook de allerlaatste zal zijn.
Jes 41,5 De eilanden zien en vrezen, de verste hoeken der aarde
schrikken.
Jes 41,6 De een helpt de ander en zegt tot zijn broer: `Houd moed!'
Jes 41,7 De vakman moedigt de smid aan, de polijster met zijn hamer hem
die op het aambeeld slaat; hij zegt van een soldering: `Dat is in
orde.' Hij bevestigt het beeld dan met spijkers, zodat het niet wankelt.
Jes 41,8 Maar gij Israël, mijn dienstknecht, Jakob, die Ik
uitverkoren heb, nazaat van Abraham, mijn vriend,
Jes 41,9 op wie Ik mijn hand heb gelegd in de verste hoeken, die Ik uit
afgelegen oorden geroepen heb, tot wie Ik sprak: `Mijn dienstknecht
zijt gij, die Ik uitverkoren heb en niet verworpen':
Jes 41,10 Wees niet bevreesd, want Ik ben met u; wees niet beangst,
want Ik ben uw God; Ik maak u sterk en sta u bij, Ik ondersteun u met
mijn zegenrijke rechterhand.
Jes 41,11 Zie, allen die woedend zijn op u moeten blozen van schaamte.
Nietig worden zij en zij vergaan, de mannen, die tegen u in het krijt
zijn getreden.
Jes 41,12 Als gij hen zoekt, zult gij ze niet meer vinden, die mannen,
die u hebben aangeklaagd; zij worden nul en niet, die mannen, die u
bestrijden.
Jes 41,13 Want Ik, Jahwe, Ik ben uw God, die u vasthoudt bij uw
rechterhand, die u zegt: `Wees niet bevreesd, Ik sta u bij.'
Jes 41,14 Wees niet bevreesd, Jakob, gij wormpje, gij wichtje,
Israël. Ik sta u bij, luidt de godsspraak van Jahwe, de
Heilige
van Israël is uw verlosser.
Jes 41,15 Zie, Ik maak een dorsslee van u, scherp, nieuw, met dubbele
snede; bergen zult gij dorsen en verpulveren, heuvels behandelen als
kaf.
Jes 41,16 Een wind waait ze weg als gij ze want, en een storm blaast ze
uiteen; maar gij zult juichen om Jahwe, vol trots zingen,
Israëls
Heilige ter eer.
Jes 41,17 Armen en misdeelden zoeken water en het is er niet, hun tong
is van de dorst verdroogd. Ik, Jahwe, zal hen verhoren; Ik, de God van
Israël, verlaat hen niet.
Jes 41,18 Op kale plekken doe Ik beken ontspringen, en bronnen midden
in de vlakten. Van de woestijn maak Ik een waterplas, een waterader
wordt het dorre land.
Jes 41,19 Ik plant in de woestijn ceder en acacia, mirte en olijf; Ik
zal in het dorre land cipressen zetten, olmen en buksbomen, alle bijeen.
Jes 41,20 Zo zal men inzien en erkennen, ter harte nemen en begrijpen,
allen eenparig, dat Jahwe's hand dit heeft gedaan, dat Israëls
Heilige het geschapen heeft.
Jes 41,21 Legt uw eisen voor, zegt Jahwe; voert uw argumenten aan, zegt
Jacobs Koning.
Jes 41,22 Laat hen naderen en ons verkondigen wat er gebeuren zal. Wat
vroeger is geschied, hebben zij daarvan iets aangekondigd dat onze
aandacht verdient? Of doet ons horen wat nog gebeuren gaat, dan zouden
wij de toekomst te weten komen.
Jes 41,23 Kondigt aan wat er na dezen gaat gebeuren, dan zullen wij
erkennen dat gij goden zijt; verricht iets goeds of iets kwaads, en wij
zullen u eerbiedig vrezen.
Jes 41,24 Ziet, zelf zijt gij minder dan niets en uw werken zijn nul,
een gruwel is hij die voor u kiest.
Jes 41,25 Ik heb hem doen opstaan in het noorden en hij is gekomen; van
de opgang der zon roept men hem bij name. Als slijk vertrapt hij de
vorsten, hij treedt hen met voeten zoals een pottenbakker zijn leem.
Jes 41,26 Wie heeft het vooraf aangekondigd en ons doen weten, lang van
tevoren zodat wij nu zeggen: `Het is juist?' Maar niemand kondigde iets
aan, niemand liet het horen, niemand die woorden van u heeft vernomen.
Jes 41,27 Als eerste heb Ik het Sion verkondigd, heb Ik aan Jeruzalem
een vreugdebode gezonden.
Jes 41,28 Ik zie naar hen uit, maar niemand is er, niemand die Mij
raden kan, Mij antwoord geven als Ik vragen stel.
Jes 41,29 Zie, allen zijn zij niets, en hun daden zijn nul, wind en
voosheid zijn hun godenbeelden.
Jes 42,1 Zie hier mijn dienstknecht, die Ik ondersteun; mijn
uitverkorene, die Mij welgevallig is. Ik heb mijn geest op hem gelegd,
en hij maakt de volkeren het recht openbaar.
Jes 42,2 Hij roept niet en schreeuwt niet, hij laat zijn stem niet
horen op straat.
Jes 42,3 Het gekwetste riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit
blaast hij niet uit. Waarlijk, het recht maakt hij openbaar.
Jes 42,4 Hij zal niet kwijnen en niet worden gekwetst, maar vestigt het
recht op de aarde en de eilanden zullen zijn bood schap verbeiden.
Jes 42,5 Zo spreekt Jahwe, de ene God, die de hemel geschapen en
uitgespannen heeft en de aarde gespreid met al wat zij voort brengt,
die adem geeft aan hen die er wonen en levensgeest aan allen die er hun
wegen gaan.
Jes 42,6 Ik Jahwe zelf, heb u geroepen om heil te brengen, Ik neem u
bij de hand, Ik vorm u en bestem u om de man te zijn van mijn verbond
met het volk, het licht voor de naties,
Jes 42,7 om blinde ogen te ontsluiten, om gevangenen uit de kerker te
bevrijden, uit de gevangenis degenen die wonen in de duisternis.
Jes 42,8 Ik ben Jahwe, dat is mijn naam, mijn glorie deel Ik met geen
ander, mijn roem niet met de godenbeelden.
Jes 42,9 Wat vroeger gezegd is kwam uit en nieuwe dingen kondig Ik u
aan, Ik laat ze u horen nog voor ze ontkiemen.
Jes 42,10 Zingt een nieuw lied, Jahwe ter eer, zijn lof moet
weerklinken van de verste hoeken der aarde; laat ruisen de zee met al
wat er leeft, de eilanden en hun bewoners.
Jes 42,11 Luide moet roepen de woestijn met haar steden en de dorpen
waar Kedar woont; laat juichen de burgers van Sela, luidkeels, van de
toppen der bergen.
Jes 42,12 Laten zij Jahwe's glorie bezingen, en zijn roem op de
eilanden verkondigen.
Jes 42,13 Jahwe rukt uit als een held, als een krijgsman, laaiend van
strijdlust, uitbundig laat Hij zijn strijdkreet weerklinken,
krijgshaftig gaat Hij zijn vijand te lijf.
Jes 42,14 Lang heb Ik gezwegen, mij stilgehouden en bedwongen: nu kerm
Ik als een vrouw die baren gaat, moet snuiven en briesen.
Jes 42,15 Teisteren zal Ik bergen en heuvels en al hun gewas doen
verdrogen; van rivieren maak Ik eilanden en waterplassen leg Ik droog.
Jes 42,16 Ik voer blinden langs wegen die zij niet kennen, langs
onbekende paden geleid Ik hen. Voor hen uit verander ik het duister in
licht, en maak Ik ruwe plekken vlak. Dit alles doe Ik en laat hen niet
in de steek.
Jes 42,17 Zij deinzen terug, blozend van schaamte, die lieden die op
afgodsbeelden bouwen en tot gietstukken zeggen: `Gij zijt onze goden.'
Jes 42,18 Luistert, gij doven; gij blinden, kijkt toe om te zien.
Jes 42,19 Wie is zo blind als mijn dienstknecht en zo doof als de bode,
door Mij gezonden? Wie is zo blind als de godgewijde, zo blind als de
dienstknecht van Jahwe?
Jes 42,20 Veel hebt gij gezien, maar het niet onthouden, uw oren waren
wijd-open, maar ge hebt niets gehoord.
Jes 42,21 Het heeft Jahwe behaagd, omdat Hij wilde redden, zijn
boodschap groots en heerlijk te doen zijn.
Jes 42,22 Maar zijn volk is beroofd en uitgeschud, allen in holen
gevangen en in kerkers verborgen. Zij zijn geplunderd en er is niemand
die redt, zij zijn uitgeschud en er is niemand die zegt: `Geef terug.'
Jes 42,23 Wie onder u heeft hier aandacht aan besteed, de oren gespitst
en er met het oog op later naar geluisterd?
Jes 42,24 Wie heeft Jakob prijsgegeven aan de plunderaars en
Israël aan de rovers? Wie anders dan Jahwe, tegen wie zij
gezondigd hebben, wiens wegen zij niet wilden gaan en wiens boodschap
zij niet wilden horen!
Jes 42,25 Hij liet zijn laaiende toorn de vrije loop, en goot
oorlogsgeweld over hen uit, zij werden alom verzengd, maar zagen de
reden niet in, maar namen niets ter harte.
Jes 43,1 Maar, zo spreekt Jahwe die u geschapen heeft, o Jakob, en die
u, Israël, heeft gevormd: Wees nu niet bevreesd, want Ik heb u
verlost, u geroepen bij uw naam: gij zijt van Mij.
Jes 43,2 Trekt gij door water, Ik ben bij u, gaat gij door rivieren,
zij overspoelen u niet. Moet gij door vuur heen, gij zult u niet
branden, en de vlammen deren u niet.
Jes 43,3 Want Ik ben Jahwe, uw God, de Heilige van Israël, uw
Redder; Egypte geef Ik om u los te kopen, Kus en Seba geef Ik in uw
plaats:
Jes 43,4 zo kostbaar zijt gij in mijn ogen, zo waardevol: Ik heb u
lief. Andere mensen geef Ik in uw plaats en volken in ruil voor uw
leven.
Jes 43,5 Wees niet bevreesd, want Ik ben bij u. Van het oosten breng Ik
uw kroost en van het westen verzamel Ik u.
Jes 43,6 Ik zeg tot het noorden: Geef hier, en tot het zuiden: Houd hen
niet vast; breng mijn zonen uit de verte en mijn dochters van de
uithoeken der aarde,
Jes 43,7 allen die naar mijn naam zijn genoemd, die Ik tot mijn glorie
heb geschapen, heb gevormd en gemaakt.
Jes 43,8 Laat nu het volk voorkomen, dat blind is en toch ogen heeft,
en de doven, die toch oren hebben.
Jes 43,9 Alle naties komen samen en de volkeren zijn vergaderd. Wie
onder hen heeft zoiets aangekondigd, en ons doen horen wat vroeger is
gebeurd? Laat ze komen met getuigen, die hun gelijk bewijzen; laat
anderen naar hen luisteren om te kunnen zeggen: `Het is waar.'
Jes 43,10 Gij zijt mijn getuigen, - zo luidt de godsspraak van Jahwe -,
en mijn dienstknecht, die Ik heb uitverkoren, gij moet inzien en in Mij
geloven, gij moet begrijpen dat Ik het ben. Eerder dan Ik werd er geen
god gevormd, en ook na Mij zal er geen zijn.
Jes 43,11 Ik, Ik alleen ben Jahwe, en een redder buiten Mij is er niet.
Jes 43,12 Ik kondig aan, red en doe Mij horen, Ik, en geen vreemde god
in uw midden. Gij zijt mijn getuigen, - luidt de godsspraak van Jahwe
-: Ik alleen ben God.
Jes 43,13 Ik ben het ook nu nog; er is niemand, die aan mijn hand
ontrukt. Als Ik iets doe, wie maakt het dan ongedaan?
Jes 43,14 Zo spreekt Jahwe, uw Verlosser, de Heilige van
Israël:
Omwille van u zend Ik iemand naar Babel en alle sluitbomen haal Ik
omlaag en de Chaldeeën zullen kermen en klagen.
Jes 43,15 Ik ben Jahwe, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw
Koning.
Jes 43,16 Zo spreekt Jahwe, die een weg legt in de zee, en in machtige
wateren een pad,
Jes 43,17 die wagens en paarden en heel de macht van het leger
uitrukken deed; - nu liggen zij neer, zij staan nooit meer op, gedoofd
en als een vlaspitje uitgegaan -:
Jes 43,18 Klampt u niet vast aan wat vroeger gebeurd is en geeft niet
al uw aandacht aan wat eens is geschied;
Jes 43,19 Zie, iets nieuws ga Ik maken, het is al aan het kiemen, weet
gij dat niet? Ja, een weg ga Ik leggen in de woestijn, en rivieren in
het dorre land.
Jes 43,20 Wilde dieren zullen Mij verheerlijken, jakhalzen en struisen;
want Ik geef water in de woestijn, rivieren in het dorre land, om mijn
uitverkoren volk te laven.
Jes 43,21 Het volk, dat Ik Mij heb gevormd, Het zal van mijn lof
gewagen.
Jes 43,22 Gij hebt Mij niet geroepen, Jakob, u om Mij niet moegemaakt,
o Israël.
Jes 43,23 Brandoffers van schapen hebt gij Mij niet gebracht en uw
offers verheerlijkten Mij niet; Ik heb u niet de last van meeloffers
opgelegd, en Ik heb u om wierook niet vermoeid.
Jes 43,24 Gij hebt uw zilver niet besteed aan welriekend kruid, Mij ter
eer, noch Mij met het vet van uw offers verzadigd. Gij hebt Mij slechts
de last van uw zonden opgedrongen en Mij met uw misdaden moe gemaakt.
Jes 43,25 Toch wis Ik, en niemand anders, uw weerspannige daden uit om
wat Ik ben en Ik zal uw zonden niet langer indachtig zijn.
Jes 43,26 Klaagt Mij aan, wij maken er een rechtszaak van, bepleit uw
zaak en laat eens zien dat gij gelijk hebt.
Jes 43,27 Uw stamvader heeft al gezondigd en uw woordvoerders waren
weerspannig tegen Mij.
Jes 43,28 Ik heb dan ook uw gewijde leiders omgebracht, Jakob aan de
vernieling prijsgegeven en Israël aan de versmading.
Jes 44,1 Nu dan, luister, Jakob, mijn dienstknecht, gij,
Israël, die Ik verkozen heb.
Jes 44,2 Zo spreekt Jahwe, uw Maker, die u gevormd heeft van de
moederschoot af, en u bijstaat: Wees niet bevreesd, mijn dienst knecht,
Jakob, Jesurun, die Ik heb uitverkoren.
Jes 44,3 Want Ik zal water laten stromen op dorstige aarde en beken op
droge grond. Ik zal mijn geest laten stromen over uw nazaat, en mijn
zegen over uw telgen;
Jes 44,4 zij zullen gedijen als de groene tamarisk, als wilgen langs
het vlietende water.
Jes 44,5 De ene zal zeggen: Jahwe hoor ik toe, en de ander zich noemen
met Jacobs naam; en weer een ander schrijft op zijn hand: Van Jahwe, en
neemt de naam van Israël aan.
Jes 44,6 Zo spreekt Jahwe, Israëls koning en verlosser, Jahwe
van
de legerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste, en buiten Mij
is niemand god!
Jes 44,7 Wie is aan Mij gelijk? Laat hem spreken, het verkondigen en
voor Mij bewijzen. Wie heeft vooraf verkondigd wat ging gebeuren? En
laat men Ons openbaren wat er nog komen gaat.
Jes 44,8 Weest niet beangst of radeloos: heb Ik het u niet van oudsher
bekend gemaakt en verkondigd? Gij zijt mij getuigen: is er een god
buiten Mij? Er is geen andere rots, Ik ken er geen!
Jes 44,9 De makers van beelden zijn allen niets, hun lievelingen baten
niets, en die voor hen getuigen zien het niet en begrijpen het niet,
tot hun beschaming.
Jes 44,10 Wie boetseert of giet nu een godenbeeld dat niet baat?
Jes 44,11 Zie, al zijn aanhangers zullen beschaamd worden; de makers
ervan zijn niet meer dan mensen. Dat zij allen samenkomen en voor het
gerecht verschijnen, dan zullen zij sidderen van angst en beschaamd
zijn.
Jes 44,12 De smid maakt een vuur en smeedt een bijl; hij bewerkt die
met zijn sterke hand. Dan krijgt hij honger, zijn kracht is verdwenen;
zo hij niet drinkt, raakt hij uitgeput.
Jes 44,13 De timmerman bepaalt de maten van het beeld en tekent het uit
met de stift; dan bewerkt hij het hout met de beitel en gaat alles na
met de passer. Hij maakt het naar het model van een man en geeft het
een mooie menselijke vorm om het in een tempel te plaatsen.
Jes 44,14 Hij hakt een ceder om, een linde of een eik, die hij samen
met andere bomen heeft gekweekt, of een pijnboom, die hij zelf heeft
geplant en die door de regen is opgegroeid.
Jes 44,15 De mensen verbranden dat hout om er zich aan te verwar men;
zij leggen er vuur mee aan om brood te bakken; of zij maken er een god
uit, waarvoor zij zich neerwerpen, een beeld dat zij aanbidden.
Jes 44,16 Een gedeelte verbranden zij; op een ander deel braden zij het
vlees, waarmee zij hun honger stillen; zij verwarmen zich eraan en
zeggen: `Ha, lekker warm dat vuur.'
Jes 44,17 En van de rest maken zij dan een god, een beeld dat zij
aanbidden. Zij knielen er voor neer en smeken: `Red ons, want gij zijt
onze god.'
Jes 44,18 Zij zijn dom en onwetend, want hun ogen zijn verblind zodat
zij niets zien, en hun geest is van inzicht verstoken.
Jes 44,19 Het dringt niet tot hen door, hun begrip reikt niet zover dat
zij zeggen: `De helft verbranden wij en op de houtskool bakken wij
brood en braden wij vlees dat wij eten; van de rest maken wij dan een
verwerpelijk beeld en voor dat hout knielen wij neer.'
Jes 44,20 Wie zich verlaat op zo'n brandbaar stuk hout, wordt misleid
door een bedrogen geest. Hij vindt geen redding en vraagt zich niet
eens af: `Houd ik geen leugen in mijn hand?'
Jes 44,21 Wees dit alles indachtig, gij Jakob, gij, Israël,
die
immers mijn dienstknecht zijt. Ik heb u gevormd, mijn dienst knecht
zijt gij; Israël, gij wordt door Mij niet vergeten.
Jes 44,22 Uw weerspannige daden heb Ik weggewist als een wolk, uw
zonden als een nevel; keer tot Mij terug, want Ik ben uw Verlosser.
Jes 44,23 Jubelt, hemelen, want Jahwe heeft gehandeld, juicht, diepten
der aarde, breekt in gejubel uit, gij bergen, gij woud, met al uw
bomen, want Jahwe heeft Jakob verlost, en in Israël zijn
glorie
getoond.
Jes 44,24 Zo spreekt Jahwe, uw Verlosser, die u gevormd heeft van
moeders schoot af: Ik ben Jahwe, de maker van alles, die de hemel
gespannen heeft, heel alleen, en de aarde uitgebreid, - en wie was er
bij Mij?
Jes 44,25 die de tekenen van wichelaars te niet doet, en de waarzeggers
tot dwazen maakt; die wijzen terug doet treden en hun kennis in
dwaasheid verandert,
Jes 44,26 die het woord van zijn dienstknecht vervult, en het plan,
door zijn boden verkondigd, volbrengt, die over Jeruzalem zegt: `Het
moet weer bewoond zijn', en over Juda's steden: `Zij worden herbouwd,
de puinen zal Ik herstellen'.
Jes 44,27 Die zegt tot de diepte: `Word droog. uw stromen doe Ik
verdorren',
Jes 44,28 die zegt over Kores: `Hij is mijn herder en al wat Mij
behaagt brengt hij tot stand'; die over Jeruzalem zegt: `Het worde
herbouwd', en tot de tempel: `Word opnieuw gegrondvest'.
Jes 45,1 Zo spreekt Jahwe tot Kores zijn gezalfde,, die Ik bij de
rechterhand heb genomen, om volken voor hem neer te leggen en koningen
de gordels van de heupen te rukken, en voor hij komt de deuren te
ontsluiten, zonder dat een poort gesloten blijft:
Jes 45,2 Ik zal voor u uitgaan, steilten maak Ik vlak voor u, bronzen
deuren zal Ik breken en ijzeren sluitbomen verpletteren.
Jes 45,3 Geheime schatten geef Ik u, voorraden die verborgen zijn, zo
zult gij erkennen dat Ik Jahwe ben, die u roept bij uw naam, de God van
Israël.
Jes 45,4 Omwille van Jakob mijn dienstknecht, om Israël mijn
uitverkorene, heb Ik u bij uw naam geroepen, u een erenaam gegeven - en
gij kende Mij niet.
Jes 45,5 Ik ben Jahwe en niemand anders, buiten Mij is er geen god; Ik
omgord u, - en gij kent Mij niet.
Jes 45,6 Zo zullen zij erkennen, van de opgang der zon tot aan haar
ondergang, dat er niemand anders is dan Ik alleen: Ik ben Jahwe, en
niemand anders.
Jes 45,7 Ik, die het licht vormt en de duisternis schept, die vrede
maakt en onheil schept, Ik, Jahwe, ben het die dit alles doet.
Jes 45,8 Hemelen, laat uw hoogten druipen van gerechtigheid, en laat
haar stromen uit het zwerk. Aarde, open uw schoot en laat het heil
ontbloeien en de gerechtigheid ontkiemen eveneens. Ik, Jahwe, heb dat
alles geschapen.
Jes 45,9 Wee de mens, die twist met Hem door wie hij is gevormd, een
scherf onder de scherven op aarde; zegt de leem tot hem die haar vorm
geeft: `Wat doet ge? Uw werk is niets waard!'
Jes 45,10 Wee hem, die zegt tot zijn vader: `Waarom hebt gij verwekt?'
en tot zijn moeder: `Waarom hebt gij gebaard?'
Jes 45,11 Zo spreekt Jahwe, de Heilige van Israël, die het ook
gevormd heeft: `Stelt gij mij vragen over mijn zonen? En geeft gij Mij
bevelen over het werk van mijn handen?
Jes 45,12 Ik heb de aarde gemaakt, en haar mensen heb Ik geschapen.
Eigenhandig heb Ik de hemel uitgespannen, en Ik geef orders aan heel
zijn legerschaar.
Jes 45,13 Ik heb hem doen opstaan voor de overwinning en al zijn wegen
maak Ik vlak; hij is het, die mijn stad herbouwen zal en mijn
verbannenen zal laten gaan zonder betaling en niet voor loon,' zegt
Jahwe van de legerscharen.
Jes 45,14 Zo spreekt Jahwe: Het bezit van Egypte en de winsten van Kus,
de mannen van Seba, stoere gestalten, zullen naar u overgaan en u
toebehoren, zij zullen u volgen, in boeien voorbij gaan; in uw richting
zullen zij zich buigen, naar u gericht belijden: `Bij u alleen is God,
een ander is er niet, geen andere god.'
Jes 45,15 Waarlijk, Gij zijt een verborgen God, Gij, God en Redder van
Israël.
Jes 45,16 Zij moeten allen blozen van schaamte, te samen heengaan van
schaamte, de makers van beelden.
Jes 45,17 Israël wordt door Jahwe gered, en zijn heil kent
geen
einde; gij hoeft niet te blozen van schaamte, nooit, in eeuwigheid niet.
Jes 45,18 Want zo spreekt Jahwe, die de hemelen heeft geschapen; - Hij
de ware God, die de aarde heeft gevormd en gemaakt, en haar grondslagen
gelegd; die haar niet als een leegte heeft geschapen maar gevormd tot
een bewoonbare plaats -: `Ik ben Jahwe, en niemand anders.
Jes 45,19 Niet in het verborgene heb Ik gesproken, niet uit een plaats
in een duistere streek. Ik heb niet gezegd tot Jacobs geslacht: Zoekt
Mij in de leegte. Ik, Jahwe, Ik meld u heil, en verkondig wat recht is.
Jes 45,20 Verzamelt u en treedt aan, komt nader gij allen die aan de
volken zijt ontkomen: onwetenden zijn zij die rondgaan met hun beelden
van hout, en bidden tot een god, die niemand redden kan.
Jes 45,21 Zet uw argumenten voor ons uiteen, ja, laat hen samen
overleggen; wie heeft dit vroeger aangekondigd, en vooraf bekend
gemaakt? Ben Ik dat niet, Jahwe? Er is geen andere god, dan Ik alleen,
buiten Mij bestaat geen god die rechtvaardig is en redt.
Jes 45,22 Wendt u tot Mij, en laat u redden, gij uithoeken der aarde;
want Ik ben God en niemand anders.
Jes 45,23 Bij Mijzelf heb Ik gezworen, waarheid komt voort uit mijn
mond, een woord, dat niet verloren gaat: voor Mij zal iedere knie zich
buigen, bij Mij zal zweren iedere tong.
Jes 45,24 `Jahwe alleen', zo zal men zeggen, `beschikt over zege en
kracht.' Vol schaamte zullen al diegenen tot Hem komen, die vroeger
raasden tegen Hem.
Jes 45,25 Door Jahwe overwint heel Israëls geslacht; en vol
trots zal het Hem roemen.
Jes 46,1 Bel is neergezegen, Nebo ingestort; hun beelden worden
toevertrouwd aan de dieren en het vee, uw draagbare beelden zijn
opgetild en zijn een last voor uitgeputte beesten.
Jes 46,2 Ingestort en neergezegen zijn zij, allen te samen, zij konden
hun dragers niet redden, en zijn zelf in gevangenschap gegaan.
Jes 46,3 Luistert naar Mij, huis van Jakob, en al wat er rest van
Israëls huis; Gij, die werd opgetild vanaf de moederschoot, en
sinds de geboorte gedragen.
Jes 46,4 Tot aan uw oude dag blijf Ik dezelfde, nog als gij grijs zijt
zal Ik u torsen, Ik heb het gedaan en Ik blijf u dragen, Ik zal u
torsen, Ik zal u redden.
Jes 46,5 Met wie zult gij Mij vergelijken en met wie Mij gelijk
stellen, met wie Mij meten, die op Mij lijken zou?
Jes 46,6 Zij, die goud uit hun beurzen schudden en zilver in de
weegschaal leggen, zij huren een smid, die er een god van maakt, en
daarvoor knielen en buigen zij zich neer.
Jes 46,7 Zij dragen hem op hun schouders, en torsen hem voort. Zij
zetten hem neer waar hij thuis hoort: daar staat hij en loopt nooit
meer weg van zijn plaats! Als iemand hem aanroept, antwoordt hij niet,
en redt hem niet uit zijn nood.
Jes 46,8 Herinnert u dat alles en luistert toe, neemt het ter harte,
rebellen!
Jes 46,9 Herinnert u wat vroeger gebeurd is, in de oude tijd, want Ik
ben God, niemand anders is God, niemand aan Mij gelijk.
Jes 46,10 Ik verkondig u het einde vanaf het begin, en vooraf wat nog
niet is geschied. Ik zeg: Mijn besluit wordt uitgevoerd, en al wat Mij
behaagt breng Ik tot stand,
Jes 46,11 die uit het oosten een roofvogel geroepen heb, uit een ver
land de man van mijn raadsbesluit. Wat Ik heb gezegd, dat doe Ik
gebeuren, Ik vorm een plan en voer het uit.
Jes 46,12 Luistert naar Mij, gij trotse harten, gij, zo verre van mijn
reddende gerechtigheid.
Jes 46,13 Ik breng die gerechtigheid van Mij nabij, zij is niet ver van
u; de redding die van Mij komt zal niet talmen. Ik breng in Sion
redding en geef aan Israël mijn heerlijkheid.
Jes 47,1 Daal af van uw troon en zet u neer, gij maagd, dochter Babel,
zet u neer op de grond en niet op uw troon, dochter der
Chaldeeën,
want gij heet niet langer verwekelijkt en verwend.
Jes 47,2 Neem de molen ter hand en maal uw eigen meel, leg uw sluier
af, schort uw rokken op, laat uw blote benen zien, en waad rivieren
door;
Jes 47,3 uw schaamte zal worden ontbloot, en uw schande aanschouwd; zo
neem Ik wraak op u en niemand brengt Mij ervan af.
Jes 47,4 Onze Verlosser is Hij, Jahwe van de machten is zijn naam, de
Heilige van Israël.
Jes 47,5 Zet u zwijgend neer, trek u in het duister terug, dochter der
Chaldeeën, want niet langer heet gij gebiedster van
koninkrijken.
Jes 47,6 Ik was vertoornd op mijn volk, en heb mijn erfdeel geschonden;
Ik heb hen aan u uitgeleverd, maar gij hebt hen geen deernis getoond.
Met uw ondragelijke juk hebt gij zelfs de grijsaard nog belast.
Jes 47,7 U zei: `Eeuwig zal ik gebiedster zijn, voor altijd.' Gij hebt
dit alles niet ter harte genomen, en aan de afloop ervan hebt gij niet
gedacht.
Jes 47,8 Hoor dit nu aan, wellustige, zo zelfbewust gezeten, die denkt
bij uzelf: `Ik alleen en anders niets! Voor mij is er geen weduwschap
en kinderloosheid blijft mij onbekend.'
Jes 47,9 Toch zullen beide u overkomen, ineens en op dezelfde dag.
Kinderloosheid en weduwschap komen in volle omvang over u, ondanks uw
talrijke toverspreuken, en uw bezweringen, zo krachtig als ze zijn.
Jes 47,10 Op uw kwaadaardigheid hebt gij vertrouwd en gezegd: `Niemand
die mij ziet'; uw wijsheid en uw kennis hebben u mis leid, en gij dacht
bij u zelf: `Ik en anders niets'.
Jes 47,11 Maar eens zal een ramp u overkomen, die gij niet zult weten
te bedwingen; een verderf zal u overvallen, dat gij niet zult kunnen
keren; plotseling zal een ramp over u komen, waarvan gij geen vermoeden
hadt.
Jes 47,12 Houdt u nu maar aan uw bezweringen en uw toverformules zonder
tal, waarmee gij u hebt moegemaakt vanaf uw jeugd; mis scheien kunt gij
u helpen, misschien schrikt de ramp ervan!
Jes 47,13 Het grote aantal van uw raadslieden heeft u uitgeput; laat ze
optreden en u redden die hemelkenners en die sterrenkijkers, die u
maand voor maand doen weten wat u overkomen zal.
Jes 47,14 Zie, zij zijn als kaf en worden door vuur verbrand, zij
kunnen zichzelf niet redden uit de greep der vlammen. - Het is geen
kolenvuur om zich te warmen, geen vuur om zich bij neer te zetten.
Jes 47,15 Meer zijn zij niet voor u, die tovenaars met wie gij u hebt
moegemaakt vanaf uw jeugd. Ieder loopt op zijn manier verloren. Niemand
is er, die u redt.
Jes 48,1 Hoort dit, huis van Jakob, gij, die u noemt met
Israëls
naam, en uit Juda's bron zijt voortgekomen, die zweert bij Jahwe's naam
en de God van Israël belijdt, maar niet in waarheid en
gerechtigheid.
Jes 48,2 Want zij noemen zich naar de heilige Stad, en steunen op de
God van Israël; Jahwe van de legerscharen is zijn naam.
Jes 48,3 Wat vroeger is gebeurd heb Ik vooraf verkondigd, het kwam van
mijn lippen en Ik heb het laten horen; ineens heb Ik gehandeld en toen
gebeurde het.
Jes 48,4 Want Ik wist dat gij halsstarrig zijt, van ijzer zijn de pezen
van uw nek, en uw voorhoofd is van koper.
Jes 48,5 Ik had het u vooraf verkondigd en voor het gebeurde, heb Ik
het u laten horen, gij kunt dus niet zeggen: `Mijn afgod heeft het
gedaan, mijn beeld, mijn gietwerk heeft het zo beschikt'.
Jes 48,6 Gij hebt dit alles gehoord en gezien; zult gij het nu niet
verkondigen? Van nu af laat Ik u nieuwe dingen horen, geheimen, die u
tot dusver onbekend waren.
Jes 48,7 Nu eerst zijn zij geschapen en niet voorheen, en voor de dag
van heden hebt gij er niet van gehoord. Gij kunt dus niet zeggen: `Zie,
ik wist het reeds.'
Jes 48,8 Waarlijk, gij hebt het gehoord noch geweten, waarlijk, gij
hebt voor dezen uw oren niet geopend. want Ik weet dat gij door en door
trouweloos zijt, gij wordt rebels genoemd van de moederschoot af.
Jes 48,9 Omwille van mijn naam bedwing Ik mijn toorn, omwille van mijn
eer houd Ik mij in en roei Ik u niet uit.
Jes 48,10 Zie, Ik heb u gelouterd, zij het niet voor geld, en u
beproefd in de smeltoven der ellende.
Jes 48,11 Omwille van Mijzelf, om wille van Mijzelf zal Ik nu handelen.
want mijn glorie, hoezeer ook geschonden deel Ik met geen ander.
Jes 48,12 Luister naar mij, Jakob, Israël, mijn geroepene, Ik
ben het; Ik ben de eerste en Ik ben de laatste.
Jes 48,13 Mijn hand heeft de grondvesten der aarde gelegd, mijn
rechterhand de hemelen uitgespreid; ik roep hen toe en ze staan paraat.
Jes 48,14 Verzamelt u allen en hoort: wie van de goden heeft dit
aangekondigd, dat de vriend van Jahwe diens behagen zal doen geschieden
aan Babel en aan het ras der Chaldeeën?
Jes 48,15 Ik alleen heb het gezegd en hem geroepen, en hem doen komen,
zodat hij slaagt bij alles wat hij onderneemt.
Jes 48,16 Nadert tot mij, hoort dit aan: van oudsher heb Ik niet in het
geheim gesproken, sinds de tijd dat het gebeurd is ben Ik er. - En nu
heeft Jahwe, de Heer, mij gezonden met zijn geest.
Jes 48,17 Zo spreekt Jahwe, uw Verlosser, de Heilige van
Israël:
Ik ben Jahwe, uw God. Ik onderricht u om te helpen, en leid u op de
wegen die gij gaat.
Jes 48,18 Hadt gij maar geluisterd naar mijn geboden, dan was uw vrede
als een rivier geweest, en uw welzijn als de golven der zee,
Jes 48,19 uw kinderen zouden als het zand geweest zijn en als de
korrels ervan uw nakomelingen. Uw naam zal voor mijn ogen uitgewist
noch vernietigd worden.
Jes 48,20 Trekt weg uit Babel, ontvlucht de Chaldeeën.
Verkondigt
met jubelende stem en laat het horen, draagt het uit tot in de verste
hoeken der aarde, en zegt: Jahwe heeft zijn dienstknecht Jakob verlost.
Jes 48,21 Hij voerde hen door dorre streken, en zij leden geen dorst;
water liet Hij voor hen stromen uit een rots. Hij kloofde de rots en
water gutste eruit.
Jes 48,22 Voor de bozen is er geen vrede, zegt Jahwe.
Jes 49,1 Luistert, eilanden, naar Mij, spits de oren, volken veraf!
Toen ik nog in moeders schoot was heeft Jahwe mij geroepen, nog voor
mijn geboorte heeft Hij mijn naam genoemd.
Jes 49,2 Hij heeft mijn mond snedig als een zwaard gemaakt, in de
schaduw van zijn hand mij geborgen; Hij heeft van mij een gladgeslepen
pijl gemaakt. en mij in zijn koker opgeborgen.
Jes 49,3 Hij sprak tot mij: `Gij zijt mijn dienstknecht,
Israël, door u toon Ik mijn heerlijkheid.'
Jes 49,4 Toen zei ik: `Vergeefs heb ik mij moe gemaakt, mijn kracht heb
ik voor niets en vruchteloos gebruikt'; maar Jahwe zal mij recht doen
wedervaren en mijn God zal mij belonen. Ik sta hoog in aanzien bij
Jahwe, en mijn God is mijn kracht.
Jes 49,5 Maar nu sprak Jahwe, die mij vormde tot zijn dienst knecht,
nog voor mijn geboorte, om Jakob naar Hem te doen terug keren, - want
Hij wilde Israël verzameld zien -.
Jes 49,6 Hij sprak: `Voor u, mijn dienstknecht, is het te gering,
alleen Jacobs stammen op te richten, en Israëls overlevenden
terug
te brengen; Ik stel u aan om een licht voor de volken te zijn: mijn
heil moet reiken tot in de uithoeken der aarde.'
Jes 49,7 Zo spreekt Jahwe, Israëls Verlosser en Heilige, tot
de
diep verachte, die door de volken verafschuwd wordt, de dienst knecht
der heersers: als koningen het zien, staan zij op van hun tronen, en
vorsten buigen zich diep, omwille van Jahwe, die u trouw bleef, om
Israëls Heilige, die u heeft uitverkoren.
Jes 49,8 Zo spreekt Jahwe: In de tijd van genade verhoor Ik u, op de
dag van het heil sta Ik u bij; Ik vorm en bestem u om de man te zijn
van mijn verbond met het volk en om het land weer op te richten, om het
verlaten erfgoed weer toe te wijzen,
Jes 49,9 om de geboeiden te zeggen: `Naar buiten!' en hen die in
duisternis zuchten: `Komt te voorschijn!' Langs de wegen zullen zij
weiden, en op alle kale plekken zal graasgrond voor hen zijn.
Jes 49,10 Honger noch dorst zal hen deren, schroeiwind noch zon zal hen
kwellen; want Hij die zich over hen erbarmt, zal hen leiden en bij
waterbronnen laat Hij hen rusten.
Jes 49,11 Van al mijn bergen maak Ik een weg, en mijn straten worden
opgehoogd.
Jes 49,12 Zie, zij komen van verre, sommigen uit het noorden en van de
zee, en anderen uit het land Sinim.
Jes 49,13 Juicht, hemelen! aarde, jubel! Breekt uit in gejuich, gij
bergen; want Jahwe heeft zijn volk bemoedigd, en zich over zijn
ongelukkigen erbarmd.
Jes 49,14 Sion zei: `Jahwe heeft mij verlaten, de Heer heeft mij
vergeten.'
Jes 49,15 Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een liefhebbende
moeder het kind van haar schoot? En zelfs als die het zouden vergeten,
Ik vergeet u nooit!
Jes 49,16 Zie, in mijn handpalmen heb Ik u geschreven, en uw muren
staan Mij voortdurend voor ogen.
Jes 49,17 Die u herbouwen komen toegesneld, die u eens verwoest ten en
vernielden gaan van u heen.
Jes 49,18 Sla uw ogen op en zie in het rond: allen verzamelen zich en
komen naar u; zowaar Ik leef, - luidt de godsspraak van Jahwe, - als
een sieraad zult gij ze allemaal dragen, gij omgordt u ermee als een
bruid.
Jes 49,19 Want met uw puinhopen, verlaten oorden en verwoeste land,
biedt gij geen ruimte genoeg aan uw bewoners, en die u verslonden
verwijderen zich.
Jes 49,20 En de zonen van uw kinderloze jaren, zij zeggen het weer
klaar in uw oren: `Deze plaats is niet ruim genoeg voor mij, schik eens
wat in, dan kan ik ook wonen.'
Jes 49,21 En gij zegt bij uzelf: `Wie heeft mij deze kinderen
geschonken? Ik was toch kinderloos en onvruchtbaar, verbannen en
verstoten, en wie heeft u grootgebracht? Zie, alleen was ik
achtergelaten, waar waren zij toen?
Jes 49,22 Zo spreekt de Heer, Jahwe: Zie, Ik hef mijn hand op naar de
volkeren, en steek voor de naties mijn banier omhoog; zij zullen uw
zonen op hun armen naar u brengen, en uw dochters worden op hun
schouders aangedragen.
Jes 49,23 Koningen zullen uw opvoeders zijn, en hun vorstinnen uw
verzorgsters. Zij zullen voor u op hun aangezicht vallen, en het stof
van uw voeten likken. Dan zult gij erkennen dan Ik Jahwe ben, dat zij
die op Mij hopen, niet worden teleurgesteld.
Jes 49,24 Ontneemt iemand de sterke zijn buit? Of zal de gevangene van
een tiran kunnen ontsnappen?
Jes 49,25 Toch zegt Jahwe: Zelfs de sterke zal zijn gevangene ontnomen
worden, en de buit van een tiran zal ontsnappen; uw proces zal Ik
voeren, zelf zal Ik uw zonen redden.
Jes 49,26 Uw verdrukkers zullen hun eigen vlees moeten eten, en zich
bedrinken met de most van hun eigen bloed; en alle mensen zullen
erkennen dat Ik, Jahwe, uw Redder ben, en uw Verlosser de Sterke van
Jakob.
Jes 50,1 Zo spreekt Jahwe: Waar is de scheidingsbrief van uw moeder,
waarmee Ik haar heb weggestuurd? Of aan wie van mijn schuldeisers heb
Ik u verkocht? Zie, omwille van uw misdaden heeft men u verkocht, en
omwille van uw weerspannigheid werd uw moeder weggestuurd.
Jes 50,2 Waarom was er niemand toen Ik kwam? Waarom kwam er geen
antwoord toen Ik riep? Schiet mijn hand soms te kort om vrij te maken,
of heb Ik geen kracht om te redden? Zie, door mijn af straffend woord
leg Ik de zee droog, en maak van rivieren een woestijn; de vissen
zullen er verrotten, omdat er geen water is, zij zullen sterven van
dorst.
Jes 50,3 Ik hul de hemelen in zwarte duisternis en bedek ze met een
rouwgewaad.
Jes 50,4 De Heer Jahwe heeft mij als een leerling leren spreken, om
uitgeputte mensen bij te kunnen staan. Met een woord wekt Hij mij in de
morgen, in de morgen wekt Hij mijn oor om als een leerling toe te horen.
Jes 50,5 De Heer Jahwe heeft mijn oor ontsloten, en ik heb mij niet
verweerd, en ben niet teruggedeinsd.
Jes 50,6 Mijn rug heb ik prijsgegeven aan hen die mij wilden slaan, en
mijn wangen aan hen, die mij de baard uitrukten; mijn gezicht heb ik
niet onttrokken aan beschimping en bespuwing.
Jes 50,7 De Heer Jahwe staat mij bij; daarom kom ik niet bedrogen uit;
daarom maak ik mijn gezicht hard als een steen, ik weet dat ik niet
beschaamd zal staan.
Jes 50,8 Nabij is hij, die mij vrijspreekt; wie spant een rechts zaak
met mij aan? Laat ons een proces beginnen! Wie staat tegen over mij in
zijn recht? Laat hem maar naar voren treden!
Jes 50,9 Zie, de Heer Jahwe staat mij bij; wie veroordeelt mij dan nog?
Zie, zij zullen allen als in flarden uiteenvallen, als een kleed dat
door de motten is stukgevreten.
Jes 50,10 Wie onder u vreest Jahwe, luistert naar de stem van zijn
dienstknecht? Wie rondwaart in de duisternis, zonder een straal van
licht, laat hij vertrouwen op de naam van Jahwe, en steunen op zijn God.
Jes 50,11 Zie, gij allen, die het vuur aansteekt, en brandende pijlen
in een kring legt, zelf moet gij de gloed van uw vuur ingaan en door de
brandende pijlen heen, die gij zelf hebt ontstoken. Door mijn hand is u
dat gebeurd, in het oord van smarten zult gij u neerleggen.
Jes 51,1 Luistert naar Mij, gij, die het heil achtervolgt, die Jahwe
zoekt, ziet op naar de rots, waaruit gij zijt gehouwen, en naar de
groeve waaruit gij gegraven zijt.
Jes 51,2 Ziet op naar Abraham, uw vader, en naar Sara, die u heeft
gebaard; toen Ik hem riep, was hij immers alleen, maar Ik heb hem
gezegend en vermenigvuldigd.
Jes 51,3 Want Jahwe bemoedigt Sion, al haar puinhopen troost Hij; Hij
maakt haar woestijn als een paradijs, haar dorre grond als een tuin van
Jahwe; vreugde en blijdschap zijn er te vinden,
Jes 51,4 Luistert naar Mij, mijn volk, mijn natie, luistert naar Mij;
want onderrichting gaat er van Mij uit en mijn recht is een licht voor
de volken.
Jes 51,5 In een oogwenk breng Ik mijn gerechtigheid nabij, mijn heil
verschijnt, met machtige arm doe Ik de volken recht wederva ren; de
eilanden zien naar Mij uit en mijn arm is hun hoop.
Jes 51,6 Heft uw ogen naar de hemel op, en ziet naar de aarde beneden:
de hemel mag vervliegen als rook en de aarde als een kleed in flarden
uiteenvallen, en haar bewoners dood vallen als muggen; maar mijn heil
blijft eeuwig bestaan en mijn gerechtigheid laat zich niet uit het veld
slaan.
Jes 51,7 Luistert naar Mij, gij, die met gerechtigheid vertrouwd zijt,
gij volk, dat mijn onderricht in het hart draagt; weest voor de hoon
van mensen niet bevreesd, en laat u door hun smaad niet uit het veld
slaan.
Jes 51,8 Want zij zijn als een kleed dat door de mot wordt wegge
vreten, als wol, die door ongedierte wordt verteerd; maar mijn
gerechtigheid is eeuwig, mijn heil geldt voor alle geslachten.
Jes 51,9 Ontwaak, ontwaak, bekleed u met kracht, arm van Jahwe, ontwaak
als in vroegere dagen, in de tijd van voorbije geslachten; zijt gij het
niet geweest, die Rahab hebt gekliefd, en de draak hebt doorboord?
Jes 51,10 Zijt gij het niet geweest, die de zee hebt drooggelegd, de
wateren van de grote vloed; die van de diepten der zee een weg hebt
gemaakt een doorgang voor de verlosten?
Jes 51,11 De verlosten? van Jahwe zullen terugkeren en met gejubel naar
Sion komen, met een kroon van eeuwige vreugde getooid. Blijdschap en
vreugde zullen naderen; kommer en gezucht zullen wegvluchten.
Jes 51,12 Ik, Ik ben het zelf die u bemoedig; en wie zijt gij, dat gij
bevreesd zijt voor een sterfelijk mens, en voor een mensenkind, dat als
gras vergaat?
Jes 51,13 Gij zoudt Jahwe, uw Maker, vergeten, die de hemelen heeft
gespannen en de aarde gegrondvest. Gij zoudt aanhoudend beangst zijn,
heel de dag door, voor de woede van de verdrukker, als maakt hij zich
op om u te vernietigen! Waar blijft de ver drukker met zijn woede?
Jes 51,14 De geknevelde wordt haastig vrijgelaten, hij zal niet
sterven, een prooi voor de groeve, en zijn levenskracht verlaat hem
niet.
Jes 51,15 Ik immers, Jahwe, ben uw God, die de zee opjaagt, zodat haar
golven bruisen; Jahwe van de machten is zijn naam.
Jes 51,16 Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en in de schaduw van
mijn hand heb Ik u geborgen, Ik die de hemel heb uitgespannen en de
aarde gegrondvest heb, die tot Sion zegt: `Gij zijt mijn volk.'
Jes 51,17 Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem, gij hebt uit Jahwe's
hand de beker van zijn toorn gedronken, en de kelk der bedwelming
gedronken en geledigd.
Jes 51,18 Niemand was er om haar te leiden onder al de zonen, die zij
had gebaard; niemand nam haar bij de hand, van al de zonen, die zij had
grootgebracht.
Jes 51,19 Twee rampen hebben u getroffen, maar wie zal u beklagen? -
Verwoesting en verderf, honger en zwaard - en wie zal u vertroosten?
Jes 51,20 Uw zonen, zij liggen machteloos neer op de hoeken van de
straten, als de antilope in het net. Zij waren overstelpt door Jahwe's
gramschap, verlamd door de dreiging van uw God.
Jes 51,21 Daarom luister ongelukkige, gij, die dronken zijt, al is het
niet van wijn,
Jes 51,22 zo spreekt uw Heer, Jahwe, uw God, die opkomt voor zijn volk:
Zie, Ik neem de beker der bedwelming uit uw hand, en gij drinkt niet
meer de kelk van mijn toorn.
Jes 51,23 Nu heb ik hem uw verdrukkers in de hand gegeven, hen die u
zeiden: `Leg u op de grond, dan kunnen wij erover gaan.' En gij hebt uw
rug toen als een vloer gemaakt, een straat voor hen die erover wilden
gaan.
Jes 52,1 Ontwaak, ontwaak, hul u in macht, gij Sion, hul u in uw
pronkgewaad, Jeruzalem, heilige stad, want geen onbesnedene of onreine
gaat meer bij u binnen.
Jes 52,2 Schud het stof van u af en sta op en zet u op uw troon,
Jeruzalem; maak los de ketens om uw hals, gevangene, dochter Sion.
Jes 52,3 Voorwaar, zo spreekt Jahwe: Voor niets werd gij verhandeld, en
zonder geld zult gij worden losgekocht.
Jes 52,4 Want zo spreekt de Heer, Jahwe: In den beginne is mijn volk
naar Egypte afgedaald om daar als vreemdeling te wonen, op het eind is
het door Assur onderdrukt.
Jes 52,5 Maar nu, wie heb Ik nog over - luidt de godsspraak van Jahwe,
- want mijn volk is voor niets meegenomen, zijn heersers tieren, -
godsspraak van Jahwe, - en gedurig, dag aan dag, wordt mijn naam bespot.
Jes 52,6 Daarom zal mijn volk mijn naam erkennen op die dag; erkennen
dat Ik het ben, Ik die zeg: `Hier ben Ik.'
Jes 52,7 Hoe welkom zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die
vrede meldt, van de vreugdebode met goed bericht die een boodschap van
heil laat horen en tot Sion zegt: `Uw God is als koning gekomen!'
Jes 52,8 Hoort! Uw torenwachters verheffen hun stem, en jubelen
eenparig, want zij zien met eigen ogen hoe Jahwe naar Sion terugkeert.
Jes 52,9 Breekt los in gejubel, allen te samen, gij puinen van
Jeruzalem; want Jahwe bemoedigt zijn volk; Hij heeft Jeruzalem verlost.
Jes 52,10 Jahwe toont zijn heilige arm voor de ogen van alle volken, en
de verste hoeken der aarde hebben het heil gezien dat komt van onze God.
Jes 52,11 Gaat heen! Gaat heen! Trekt weg van daar, raakt niets aan dat
onrein is; trekt weg uit haar midden en zuivert u, gij, die Jahwe's
heilige vaten draagt.
Jes 52,12 Neen, niet in der haast zult gij vertrekken, en uw heengaan
is geen vlucht; want Jahwe zal aan uw spits gaan, en Israëls
God
uw stoet sluiten.
Jes 52,13 Zie, mijn knecht zal slagen, hij zal oprijzen en hoog, zeer
hoog verheven zijn.
Jes 52,14 Er was een tijd dat velen ontzet over u stonden, - zijn
verschijning was onmenselijk geschonden, en zijn uiterlijk had niets
meer van een mensenkind,
Jes 52,15 maar eens zal hij vele volkeren doen opschrikken, dan sluiten
koningen om hem hun mond, omdat zij zien wat hen niet is voorzegd, en
iets opmerken waarvan ze nooit hebben gehoord.
Jes 53,1 `Wie heeft er geloofd in wat wij hebben gehoord, en aan wie is
Jahwe's arm getoond?'
Jes 53,2 Als een jonge plant schoot hij recht omhoog, en als een wortel
die in dorre grond ontkiemt; zijn uiterlijk noch schoonheid waren het
bekijken waard, hij was geen verschijning, die bewondering wekt.
Jes 53,3 Geminacht en gemeden werd hij door de mensen, man van smarten,
met ziekte vertrouwd, een mens die zijn gezicht voor ons verbergt,
geminacht en als niet de moeite waard beschouwd.
Jes 53,4 Waarlijk, het waren onze ziekten die hij op zich nam, en onze
smarten, die hij heeft gedragen; wij echter beschouwden hem als een
geslagene, door God gekastijd en vernederd.
Jes 53,5 Hij werd doorstoken om onze weerspannigheid, om onze zonden
gebroken; hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dank zij zijn
striemen is er voor ons genezing.
Jes 53,6 Wij allen waren als schapen verloren gelopen, en ieder van ons
was eigen wegen gegaan; maar op hem heeft Jahwe laten neerkomen de
schuld van ons allen.
Jes 53,7 Hij werd gefolterd en diep vernederd, maar heeft zijn mond
niet geopend, zoals een lam dat ter slachting geleid wordt. En, zoals
een schaap dat stom is voor zijn scheerders, heeft hij zijn mond niet
geopend.
Jes 53,8 Door een gewelddadig vonnis werd hij weggenomen; wie denkt nog
over zijn bestemming na? Toch is hij uit het land der levenden
weggerukt, geslagen om de weerspannigheid van mijn volk.
Jes 53,9 Men gaf hem een graf bij de boosdoeners, en bij de rijken een
laatste rustplaats, hoewel hij geen onrecht heeft begaan en er in zijn
mond geen bedrog is geweest.
Jes 53,10 Maar het heeft Jahwe behaagd hem ziek te maken en te breken.
Waarlijk, als een zoenoffer gaf hij zijn leven. Nakomelingen zal hij
mogen zien, en lang blijven leven; immers, wat Jahwe behaagde heeft
zijn hand volvoerd.
Jes 53,11 Omwille van het doorstane lijden zal hij het licht mogen zien
en met kennis verzadigd worden. Mijn rechtvaardige dienstknecht zal
velen rechtvaardig maken, doordat hij hun zonden draagt.
Jes 53,12 Daarom geef Ik hem zijn deel te midden van de velen, en samen
met hun machthebbers verdeelt hij de buit, omdat hij zijn leven
prijsgaf totterdood, en zich bij de weerspannigen liet tellen. Hij
echter had de zonde van velen op zich genomen en kwam zo voor de
weerspannigen op.
Jes 54,1 Jubel het uit, gij onvruchtbare, die nooit hebt gebaard, breek
uit in jubel en juich, die geen weeën hebt gekend, want
talrijker
zijn de zonen van de verlaten vrouw, dan van haar, die een man heeft,
zegt Jahwe.
Jes 54,2 Vergroot de ruimte in uw tent, de wanden van uw woning moeten
wijd zijn opgezet, wees er niet zuinig mee; verleng uw scheerlijnen,
sla uw tentpinnen stevig vast.
Jes 54,3 Want naar rechts en naar links zult gij u uitbreiden, uw
nageslacht zal volken aan zich onderwerpen en verlaten steden zullen
zij bewonen.
Jes 54,4 Wees niet bevreesd, want gij behoeft u niet te schamen; voel u
niet vernederd, want reden om te blozen hebt gij niet. De beschaming
van uw jeugd zult gij vergeten en aan de smaad van uw weduwschap niet
langer denken.
Jes 54,5 Want Hij die u gemaakt heeft is uw man, Jahwe van de machten
is zijn naam, en uw Verlosser is de Heilige van Israël, die de
God
van heel de aarde heet.
Jes 54,6 Want gij waart een verstoten en zielsbedroefde vrouw toen
Jahwe u riep; verstoot soms een man de vrouw van zijn jeugd? zegt uw
God.
Jes 54,7 Een kort ogenblik heb Ik u in de steek gelaten, maar met groot
erbarmen breng Ik u weer bijeen.
Jes 54,8 In een stortvloed van trouw heb Ik een ogenblik mijn gezicht
voor u verborgen; maar met eeuwige toorn erbarm Ik Mij over u, zegt uw
Verlosser, Jahwe.
Jes 54,9 Als in Noachs dagen is het Mij: zoals Ik toen gezworen heb dat
de wateren van Noach de aarde nooit meer zullen overstromen, zo zweer
Ik, dat Ik nooit meer zal toornen tegen u, nooit meer schelden op u.
Jes 54,10 Al wijken de bergen en wankelen de heuvels, mijn trouw wijkt
niet van u, en mijn vredesverbond wankelt nooit, dat zegt Jahwe, die
zich over u erbarmt.
Jes 54,11 Gij, ongelukkige, opgejaagd en niet bemoedigd, Ik leg uw
stenen op kleurrijke mortel, en uw grondvesten op saffier;
Jes 54,12 Ik maak uw transen van robijn, uw poorten van karbon
keilsteen, en geheel uw ringmuur van kostbaar gesteente.
Jes 54,13 Al uw zonen worden dan door Jahwe onderricht, en voor uw
zonen zal er diepe vrede zijn,
Jes 54,14 op een fundament van gerechtigheid wordt gij gebouwd. Houd u
ver van onderdrukking, want gij hoeft niet bevreesd te zijn, ver ook
van verschrikking, want zij zal u niet benaderen.
Jes 54,15 Valt men u aan, dan komt het niet van Mij; maar wie u
aanvalt, zal voor u bezwijken.
Jes 54,16 Zelf heb Ik de smid geschapen, die het kolenvuur aan blaast,
en gereedschap voor zijn werk te voorschijn brengt; zo ben Ik het ook
die de verdelger heeft geschapen om te gronde te richten.
Jes 54,17 Geen wapen, tegen u gesmeed, zal slagen, en gij zult de
schuld bewijzen van elke tong die in het geding zich tegen u verheft.
Dat is het erfdeel van Jahwe's dienstknechten en hun redding die Ik hun
breng, - luidt de godsspraak van Jahwe.
Jes 55,1 Komt allen die dorst hebt, hier is water; en gij, die geen
geld hebt, komt, koopt koren en eet zonder geld, en drinkt zonder
betaling wijn en melk.
Jes 55,2 Waarom besteedt gij geld aan wat geen brood is, en uw loon aan
iets wat niet verzadigt? Luistert aandachtig naar Mij, en gij zult eten
wat goed is, en uw honger stillen met uitgelezen spijs.
Jes 55,3 Neigt uw oor en komt naar Mij, luistert en gij zult leven; een
eeuwig verbond zal Ik met u sluiten, een blijk van mijn blijvende trouw
aan David gezworen.
Jes 55,4 Zie, hem had Ik tot getuige voor de volkeren aangesteld, tot
vorst en gebieder over de naties.
Jes 55,5 Zie, zo komt nu een volk, dat gij niet kent, naar u toe, en
een volk dat u niet kent, snelt op u af, omwille van Jahwe, uw God, en
wegens de Heilige van Israël, omdat Hij u luister heeft
verleend.
Jes 55,6 Zoekt Jahwe, nu Hij te vinden is, roept Hem aan: Hij is nabij,
Jes 55,7 De zondaar moet zijn weg verlaten en de boosdoener zijn
gedachten; en terugkeren naar Jahwe, die zich over hem erbarmen zal,
naar onze God, die immers rijkelijk vergeeft.
Jes 55,8 Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen niet
mijn wegen, zo luidt de godsspraak van Jahwe,
Jes 55,9 want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo gaan ook mijn
wegen uw wegen te boven, en mijn gedachten uw gedachten.
Jes 55,10 Want zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdalen en
daarheen pas terugkeren, wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar
hebben bevrucht en met planten bedekt, wanneer zij zaad hebben gegeven
aan de zaaier, en brood aan de eter;
Jes 55,11 zo zal het ook gaan met mijn woord, dat voortkomt uit mijn
mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar pas wanneer het
heeft gedaan wat Mij behaagt, en alles heeft volvoerd, waartoe Ik het
heb gezonden.
Jes 55,12 Want in vreugde zult gij vertrekken en in vrede worden
thuisgebracht. Bergen en heuvels zullen voor u in gejubel uitbreken, en
alle bomen van het veld zullen in de handen klappen.
Jes 55,13 Waar dorens stonden, zullen cipressen groeien; waar distels
stonden, groeit een mirtenboom; het zal voor Jahwe een eer zijn, een
zegeteken voor eeuwig, dat nooit vernield zal worden.
Jes 56,1 Zo spreekt Jahwe: Onderhoudt het recht, beoefent de
gerechtigheid, want de komst van mijn redding is nabij en mijn
gerechtigheid wordt weldra geopenbaard.
Jes 56,2 Gelukkig de man die zo handelt, de mens die daaraan vasthoudt,
die de sabbat onderhoudt, hem niet ontheiligt, en zijn hand ervoor
behoedt enig kwaad te doen.
Jes 56,3 De vreemdeling die zich bij Jahwe aansluit hoeft niet te
zeggen: `Jahwe houdt mij zeker afgezonderd van zijn volk.' Ook de
kastraat mag niet zeggen: `Ik ben maar een dorre boom.'
Jes 56,4 Want dit zegt Jahwe: Aan de kastraten die mijn sabbat
onderhouden, en verkiezen wat Mij welgevallig is en vasthouden aan mijn
verbond,
Jes 56,5 aan hen geef Ik in mijn huis en binnen mijn muren een
gedenksteen en een naam, een eeuwige naam geef Ik hun, een die nooit
wordt uitgewist.
Jes 56,6 De vreemdelingen die zich bij Jahwe hebben aangesloten, om Hem
te dienen en de naam van Jahwe te beminnen, om zijn dienstknechten te
zijn; al degenen die de sabbat onderhouden, hem niet ontheiligen en
vasthouden aan mijn verbond:
Jes 56,7 hen allen laat Ik komen naar mijn heilige berg, en schenk hun
vreugde in mijn huis van gebed. Hun brand - en slacht offers zijn
welgevallig op mijn altaar. Want mijn huis zal heten: Huis van gebed
voor alle volken.
Jes 56,8 Zo luidt de godsspraak van Jahwe, de Heer, die het verstrooide
Israël verzamelt: Nog anderen zal Ik verzamelen en voeg ze toe
aan
hen die reeds verzameld zijn.
Jes 56,9 Gij allen, dieren van het veld en dieren van het woud, komt en
eet.
Jes 56,10 De wachters van mijn volk zijn blind en allen van kennis
verstoken. Allen zijn zij honden, met stomheid geslagen, tot blaffen
niet in staat; hijgend liggen zij neer, en zij zijn op hun rust gesteld.
Jes 56,11 Vraatzuchtige honden zijn het, verzadiging kennen zij niet.
Dat zijn de herders, tot enig inzicht niet in staat; allen gaan zij
eigen wegen, belust op eigen baat, allen, tot de laatste man.
Jes 56,12 `Komaan, ik haal wijn, en wij gieten ons vol drank. En morgen
gaat het juist zoals vandaag, meer dan genoeg blijft er over!'
Jes 57,1 De rechtvaardige komt om en niemand gaat het ter harte; de
getrouwen worden weggerukt maar niemand slaat er acht op; de
rechtvaardige wordt weggerukt door de boosheid,
Jes 57,2 maar gaat de vrede binnen; zij die rechte wegen gaan, genieten
rust op hun legersteden.
Jes 57,3 Komt naderbij, gij zonen van een heks, gebroed van echtbrekers
en hoeren.
Jes 57,4 Over wie maakt gij u vrolijk? Tegen wie zet gij een grote mond
op en steekt gij uw tong uit? Zijt gij geen kinderen van
weerspannigheid, gebroed van de leugen?
Jes 57,5 Gij gloeit van lust bij de eiken, onder elke groenende boom;
gij slacht uw kinderen af in de dalen en in de kloven van de rotsen.
Jes 57,6 Uw aandeel zal zijn te midden van de doden die in het dal
begraven zijn, dat lot is voor u weggelegd; voor hem immers hebt gij
offers geplengd, hen hebt gij meeloffers gebracht. Zou Ik Mij daarmee
moeten troosten?
Jes 57,7 Op een hoogverheven berg spreidt gij uw legerstede uit;
daarheen gaat gij op om uw offer te brengen.
Jes 57,8 Achter de deur en de deurpost plaatst gij uw schaamteloze
beeltenis. Ver van Mij ontbloot gij uw schaamte, gij beklimt uw bed,
spreidt het breed uit. Gij bedingt uw loon bij hen met wie gij zo graag
slaapt, gij ziet hun schaamte aan.
Jes 57,9 Gij daalt met olie naar Melek af, gij zalft u rijkelijk voor
hem. Gij zendt uw boden naar verre gewesten, tot diep in de onderwereld.
Jes 57,10 Met uw vele tochten maakt gij u moe, maar nooit bedenkt gij
hoe nutteloos het is. Telkens vindt gij nieuw leven voor uw lust,
daartoe verzwakt gij niet.
Jes 57,11 Wie vreest of ducht gij nog, die zo leugenachtig zijt, en aan
Mij niet denkt en u van Mij niets aantrekt? Ja, Ik hield Mij stil en
sloot de ogen toe, zodat gij Mij niet meer vreest.
Jes 57,12 Ik zal uw deugdzaamheid en uw goede werken eens aan het licht
brengen: zij zullen u niets baten.
Jes 57,13 Als gij roept zal heel uw godenschaar u niet kunnen redden.
De wind blaast hen weg, zelfs een zuchtje wind neemt ze op. Maar wie
bij Mij zijn toevlucht zoekt krijgt een erfdeel in mijn land en een
eigendom op mijn heilige berg.
Jes 57,14 Men zegt: `Hoogt de straten op, hoogt ze op en baant een weg,
verwijdert de hindernissen van de weg van mijn volk.'
Jes 57,15 Want zo spreekt de Hoogverhevene, die troont voor eeuwig,
wiens naam de Heilige is: `Ik ben de Heilige die woont in den hoge,
maar ook in het geslagen en diep vernederd gemoed: Ik geef nieuw leven
aan het vernederd gemoed, nieuw leven aan het geslagen hart.
Jes 57,16 Ik klaag u niet voor eeuwig aan, en blijf niet toornen voor
altijd, want dan zou de levensgeest om Mij versmachten, de zaden die Ik
zelf heb gemaakt.
Jes 57,17 Om zijn misdaden was Ik korte tijd vertoornd, Ik sloeg hem
met afgewend gelaat en toornde, maar in zijn afvalligheid ging hij de
wegen die zijn hart hem ingaf.
Jes 57,18 Ik heb die wegen gezien en wil hem genezen en leiden, en hem
weer troosten.
Jes 57,19 Voor diegenen onder hen die treuren schep Ik nu lippen voor
hen die veraf zijn, voor hen die nabij zijn, zegt Jahwe, Ik zal hen
genezen.'
Jes 57,20 Maar de bozen zijn als een onstuimige zee, die maar niet tot
rust kan komen; haar golven woelen slijk en modder op.
Jes 57,21 De bozen hebben geen vrede, zegt onze God.
Jes 58,1 Roep uit volle borst, houdt u niet in, verhef uw stem als een
ramshoorn. Leg aan mijn volk hun weerspannigheid voor, aan Jacobs huis
zijn zonden.
Jes 58,2 Dag aan dag zoeken zij Mij, verlangend mijn wegen te kennen,
als gold het een volk dat gerechtigheid beoefent, en het recht van zijn
God niet verwaarloost. Rechtvaardige oordelen vragen zij Mij verlangend
naar Gods nabijheid.
Jes 58,3 `Waarom ziet Gij niet dat wij vasten, merkt Gij niet dat wij
ons vernederen?' Op de dag dat gij vast zoekt gij nog uw voordeel, en
beult gij uw slaven af.
Jes 58,4 Gij kijft en krakeelt als gij vast en slaat er boosaardig met
uw vuisten op los. Neen, bij een vasten als dit dringt uw stem in den
hoge niet door.
Jes 58,5 Is dat soms het vasten dat Ik verkies, is dat een dag waarop
de mens zich vernedert? Zijn hoofd als een riet laten hangen en
neerliggen in zak en as: noemt gij dat soms vasten, en een dag die
Jahwe behaagt?
Jes 58,6 Is dit niet het vasten zoals Ik het verkies: boosaardige
boeien slaken, de strengen van het juk losmaken, de geknechte de
vrijheid hergeven, en alle jukken door te breken?
Jes 58,7 Is vasten niet dit: uw brood delen met wie honger heeft; arme
zwervers opnemen in uw huis; een naakte kleden die gij ziet en u niet
onttrekken aan de zorg voor uw broeder?
Jes 58,8 Dan breekt uw licht als de dageraad door en groeien uw wonden
spoedig dicht; dan gaat uw geluk voor u uit, en sluit Jahwe's glorie uw
stoet.
Jes 58,9 Als gij dan roept, geeft Jahwe u antwoord, en smeekt gij om
hulp, Hij zal zeggen: `Hier ben Ik!' Als gij het juk uit uw midden
verwijdert, geen vinger bedreigend meer uitsteekt en geen valse
aanklachten indient,
Jes 58,10 de hongerige aanbiedt wat gij voor uzelf verlangt en de
onderdrukte met voedsel verzadigt, dan zal uw licht in de duisternis
opgaan, uw nacht als de heldere middag zijn.
Jes 58,11 Dan zal Jahwe u steeds blijven leiden, in verschroeide oorden
uw honger stillen. Hij zal uw krachten sterken en gij zult zijn als een
rijkbesproeide tuin, als een bron die nooit teleur stelt als men om
water komt.
Jes 58,12 De oude ruïnes worden dan door u weer opgebouwd, gij
herstelt de fundamenten van vroegere geslachten. Een hersteller van
bressen zal men u noemen, herbouwer van straten.
Jes 58,13 Indien gij ophoudt de sabbat met voeten te treden en handel
te drijven op mijn heilige dag, indien gij de sabbat `genoegen' noemt,
Jahwe's heilige dag luisterrijk, indien gij hem heiligt door er niet op
uit te gaan en u te onthouden van brood winning en dagelijkse zaken,
Jes 58,14 dan zult gij in Jahwe uw genoegen vinden. Ik zal u doen
rijden over de toppen van de aarde, en laten genieten van het erfdeel
van Jakob, uw vader, Jahwe's mond zelf heeft het gesproken.
Jes 59,1 Neen, Jahwe's hand is niet te kort om te redden, en zijn oor
niet te doof om te horen,
Jes 59,2 maar uw misdaden brengen een scheiding te weeg tussen u en uw
God; door uw zonden is zijn gelaat voor u omhuld en hoort Hij u niet.
Jes 59,3 Uw handen zijn met bloed bevlekt, uw vingers met mis daad; uw
lippen spreken leugentaal, uw tong is druk doende met onrecht.
Jes 59,4 Niemand dient volgens recht een aanklacht in, geen proces
wordt nog in eerlijkheid gevoerd. Men bouwt op niets en bedriegt door
zijn woord, men is zwanger van boosheid en brengt onheil ter wereld.
Jes 59,5 Addereieren broeden zij uit en zij weven spinnenwebben. Wie
van hun eieren eet, gaat eraan dood, als men ze breekt komt er een
slang uit.
Jes 59,6 Van rag maakt men geen kleding, hun maaksels kan men niet
aantrekken. Hun maaksel zijn heilloze maaksels, hun handen zijn doende
met geweld.
Jes 59,7 Hun voeten rennen naar het onrecht; zij reppen zich om
onschuldig bloed te vergieten. Hun gedachten zijn heilloze gedachten,
verwoesting en puinen liggen op hun weg.
Jes 59,8 De weg van de vrede is hun onbekend, en waar zij gaan is er
geen recht. Hun paden maken zij krom, wie erover gaat kent geen vrede.
Jes 59,9 Daarom is het recht zo ver van ons, en dringt de recht
vaardigheid niet tot ons door. Wij hopen op licht en zien niets dan
duisternis, wij wachten op een heldere dag, maar wij wandelen in het
donker.
Jes 59,10 Wij gaan als blinden tastend langs de muur, tastend als
mensen zonder ogen; wij struikelen op klaarlichte dag, als op een
donkere avond, en in volle gezondheid zijn wij aan doden gelijk.
Jes 59,11 Wij grommen allen als beren en kirren klagend als duiven. Wij
hopen op recht maar zien er niets van, op redding, maar die blijft ver
van ons weg.
Jes 59,12 Talrijk zijn onze rebelse daden in uw ogen en onze zonden
getuigen tegen ons, want onze rebelse daden dragen wij mee en met onze
misdaden zijn wij vertrouwd:
Jes 59,13 wij zijn rebels en verloochenen Jahwe, vallen af van onze
God, wij preken onderdrukking en weerspannigheid en zinnen in ons hart
op leugen.
Jes 59,14 Zo wordt het recht teruggedrongen, en blijft de recht
vaardigheid in de verte staan. Ja, de waarheid wordt op het plein ten
val gebracht, en het recht wordt nergens toegelaten.
Jes 59,15 De waarheid laat verstek gaan en wie het kwade mijdt, stelt
zich aan plundering bloot. Jahwe heeft het gezien en keurt af dat er
geen recht meer is.
Jes 59,16 Vol verbijstering heeft Hij gezien dat er niemand was,
niemand die tussenbeide kwam. Toen heeft hij zijn eigen arm Hem
geholpen, zijn gerechtigheid heeft Hem ondersteund.
Jes 59,17 Hij trok de gerechtigheid aan als een pantser, zette de helm
van het heil op zijn hoofd, Hij hulde zich in het kleed van de wraak,
sloeg naijver als een mantel om.
Jes 59,18 Hij vergeldt ieder naar zijn daden: woede over zijn
tegenstanders en wraak voor zijn vijanden; op de eilanden neemt Hij
wraak
Jes 59,19 In het westen zal men de naam van Jahwe vrezen en zijn glorie
in het oosten, want Hij komt als een versnelde stroom, die door de adem
van Jahwe wordt voortgejaagd.
Jes 59,20 Maar als verlosser komt Hij naar Sion, naar alle zonen van
Jakob die hun weerspannigheid opgeven, zo luidt de godsspraak van Jahwe.
Jes 59,21 Wat Mij betreft: dit is mijn verbond met hen, zegt Jahwe:
mijn geest, die op u rust, en de woorden die Ik in uw mond heb gelegd,
zullen niet wijken uit uw mond, noch uit de mond van uw nakomelingen,
noch uit die van hun nakomelingen, van nu af en tot in eeuwigheid, zegt
Jahwe.
Jes 60,1 Sta op en schitter, want uw licht is gekomen, de glorie van
Jahwe gaat over u op,
Jes 60,2 En zie, de duisternis bedekt de aarde en donkerte de volken,
maar over u gaat Jahwe lichtend op, zijn glorie ver schijnt over u.
Jes 60,3 En volkeren komen naar uw licht, koningen naar de glans van uw
dageraad.
Jes 60,4 Sla uw ogen op en zie om u heen, allen verzamelen zich en
komen naar u toe: uw zonen komen aan uit de verte, uw dochters worden
op de heup aangedragen.
Jes 60,5 Gij zult het zien en stralen van vreugde, uw hart zal trillen
en zwellen: de schatten der zee worden naar u gebracht, de rijkdom der
volken komt naar u toe.
Jes 60,6 Een vloed van kamelen zal u bedekken, dromedarissen van Midjan
en Efa; alle bewoners komen uit Seba, met goud en wierook beladen; zij
verkondigen de lof van Jahwe.
Jes 60,7 Al het kleinvee van Kedar is voor u samengedreven, de rammen
van Nebajot staan u ter beschikking; zij gaan naar mijn altaar, een
welgevallige gave. Mijn luisterrijke tempel zet Ik weer luister bij.
Jes 60,8 Wie vliegen daar aan als een wolk, als duiven, op weg naar hun
til?
Jes 60,9 De boten der eilanden liggen bijeen, de Tarsis-schepen voorop,
om uw zonen van verre terug te brengen, tegelijk met hun zilver en
goud, tot roem van Jahwe, uw God, van Israëls Heilige, die u
luister verschaft.
Jes 60,10 Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen, hun koningen staan u
ten dienste; want al heb Ik u in mijn gramschap geslagen, in mijn
welgevallen erbarm Ik Mij weer over u.
Jes 60,11 Uw poorten zullen altijd open staan, bij dag noch bij nacht
ooit worden gesloten, zo kunnen de volken u rijkdommen brengen, door
hun vorsten geleid.
Jes 60,12 Want het volk en het koninkrijk dat u niet dient zal ten
onder gaan, en de volken zullen worden verdelgd.
Jes 60,13 De glorie van de Libanon zal tot u komen, cipressen, olmen en
buksbomen, alle bijeen, om mijn heilige plaats luister bij te zetten,
om de plaats van mijn voeten heerlijk te maken.
Jes 60,14 Diep gebogen komen zij naar u, de zonen van uw onder
drukkers, en allen die u vroeger verachtten werpen zich dan aan uw
voeten neer. Zij noemen u de Stad van Jahwe, de Sion van
Israëls
Heilige.
Jes 60,15 Eens waart Gij een verlaten vrouw, een gehatene, die niemand
bezocht, nu maak Ik een trots voor de eeuwen van u, een vreugde voor
het ene geslacht na het andere.
Jes 60,16 De melk der volken zult gij zuigen, door koninklijke borsten
gezoogd. Dan zult gij erkennen dat Ik, Jahwe, uw redder ben, uw
verlosser, de Sterke van Jakob.
Jes 60,17 In de plaats van koper breng Ik u goud, in de plaats van
ijzer breng Ik zilver, in de plaats van hout zal er koper, in de plaats
van stenen ijzer zijn. De vrede benoem Ik tot gezaghebber bij u, en tot
leider de gerechtigheid.
Jes 60,18 Men hoort dan niet langer van geweld in uw land, van
verwoesting en puin binnen uw grenzen. Uw muren zult gij `red ding'
noemen, en uw poorten `roem'.
Jes 60,19 Bij dag zal de zon uw licht niet meer zijn, de glans van de
maan u 's nachts niet verlichten; Jahwe zelf zal uw licht zijn voor
eeuwig, en uw God wordt uw luister.
Jes 60,20 Uw zon gaat nooit onder, uw maan neemt niet meer af, want
Jahwe zal uw licht zijn voor eeuwig; uw dagen van rouw zijn ten einde.
Jes 60,21 Uw volk zal alleen nog uit vromen bestaan, die het land
bezitten voor eeuwig; zij zijn de stek die Ik plantte, het werk van
mijn handen, een blijk van mijn luister.
Jes 60,22 De kleinste wordt een duizendtal, de geringste een machtig
volk. Ik, Jahwe, doe dit alles haastig gebeuren als de tijd daar is.
Jes 61,1 De geest van Jahwe, mijn Heer, rust op mij, want Jahwe heeft
mij gezalfd. Hij heeft mij gezonden om de armen het blijde nieuws te
brengen, om te verbinden wier hart gebroken is, om aan de gevangenen
vrijlating te melden, en aan de geboeiden de terugkeer naar het licht;
Jes 61,2 om een jaar van Jahwe's genade te melden, een dag van wraak
voor onze God; om alle treurenden te troosten,
Jes 61,3 om aan de treurenden van Sion een kroon te geven in plaats van
as, vreugdeolie in plaats van een rouwgewaad, een kleed van roem in
plaats van een kwijnend gemoed. Men noemt hen eiken van heil, door
Jahwe geplant, een blijk van zijn luister.
Jes 61,4 De oude ruïnes worden weer opgebouwd, de puinhopen
van
vroeger hersteld; de verwoeste steden herschapen, die puinhopen van
vroegere geslachten.
Jes 61,5 Vreemden zullen uw kleinvee weiden, buitenlanders uw boeren en
wijnbouwers zijn.
Jes 61,6 Gij echter wordt dan priesters van Jahwe genoemd en dienaren
van onze God zult gij heten. Van de rijkdom der volken zult gij
genieten, op hun luister zult gij u beroemen.
Jes 61,7 Omdat hun schande dubbel zo groot was en smaad en bespuwing
hun deel, daarom zullen zij in het land een dubbel bezit verwerven en
zal een eeuwige vreugde hun deel zijn.
Jes 61,8 Want Ik, Jahwe, Ik ben het recht toegenegen, maar heb een
afkeer van onrecht en roof. Getrouw zal Ik hen belonen en een eeuwig
verbond sluit Ik met hen.
Jes 61,9 Hun nageslacht wordt onder de volken bekend, hun
afstammelingen te midden der naties; al wie hen ziet zal in hen
herkennen, het geslacht, door Jahwe gezegend.
Jes 61,10 Ik verheug mij uitbundig om Jahwe, ik jubel en juich om mijn
God, want Hij heeft mij bekleed met gewaden van redding, mij gehuld in
een mantel van heil, zoals de bruidegom een kroon opzet en de bruid
zich met haar opschik tooit.
Jes 61,11 Want zoals de aarde groen voortbrengt en een tuin het
opgenomen zaad ontkiemen doet, zo laat de Heer, Jahwe, uw heil
ontkiemen, uw luister voor het oog van alle volken.
Jes 62,1 Uit liefde voor Sion kan ik niet zwijgen, uit liefde voor
Jeruzalem ken ik geen rust, totdat zijn heil straalt als een gloed en
zijn redding als een brandende toorts.
Jes 62,2 De volken zullen uw heil zien en alle koningen uw glorie. Zij
geven u een nieuwe naam, die Jahwe's eigen mond heeft bepaald.
Jes 62,3 Gij zult een luisterrijke kroon zijn in Jahwe's hand, een
koninklijk diadeem in de hand van uw God.
Jes 62,4 Men noemt u niet langer Verstotene, en uw land niet langer
Verlatene, maar gij zult heten: Mijn Welbehagen en uw land: Gehuwde;
want Jahwe heeft welbehagen in u en uw land wordt gehuwd.
Jes 62,5 Zoals een jongeman een meisje huwt, zo zal Hij, die u opbouwt,
u huwen. En zoals de bruidegom blij is met zijn bruid, zo zal uw God
zich verblijden om u.
Jes 62,6 Jeruzalem, op uw muren heb ik wachtposten uitgezet; heel de
dag en heel de nacht, nooit mogen zij zwijgen. Gij die Jahwe alles in
herinnering brengt, er is voor u geen rust.
Jes 62,7 Gun ook Hem geen rust, tot Hij Jeruzalem herstelt en maakt tot
de roem van het land.
Jes 62,8 Bij zijn rechterhand heeft Jahwe gezworen en bij zijn machtige
arm: nooit meer geef Ik uw koren aan uw vijanden te eten; nooit drinken
nog vreemden de wijn, waarvoor gij u hebt moegemaakt.
Jes 62,9 Maar zij die het graan oogsten, zullen het ook eten en Jahwe
erom loven; en die de druiven lezen, zullen de wijn ervan drinken, in
mijn heilige voorhof.
Jes 62,10 Trekt, trekt toch de poorten uit, baant een weg voor het
volk; hoogt de straten op, hoogt ze op, verwijdert de stenen, steekt de
banier voor de volken omhoog.
Jes 62,11 Jahwe laat het horen tot het uiteinde der aarde: Zeg aan de
dochter Sion: zie, hier komt uw Redding, zijn loon draagt Hij mee, en
zijn zegeteken gaat voor Hem uit.
Jes 62,12 Men noemt hen het heilige volk, en de verlosten van Jahwe, en
gij heet de Gezochte, de nooit verlaten Stad.
Jes 63,1 Wie komt daar uit Edom, uit Bosra in helrode kleren,
luisterrijk in zijn gewaad, fier in zijn geweldige kracht? `Ik ben het
die rechtvaardig oordeelt, en een geding aangaat om te redden.'
Jes 63,2 Waarom is uw gewaad zo rood, en zijn uw kleren als die van een
druivenperser?
Jes 63,3 `Ik heb geheel alleen de wijnpers getreden en van mijn volk
was er niemand bij Mij. In mijn toorn heb Ik hen vertreden, in mijn
gramschap hen vertrapt. Hun bloed is op mijn kleren gespat en heel mijn
gewaad heb Ik besmeurd.
Jes 63,4 Want Ik had een dag van de wraak in de zin, het jaar van mijn
verlossing was gekomen.
Jes 63,5 Ik keek rond; er was geen helper, Ik was verbaasd: want
niemand ondersteunde Mij. Toen heeft mijn eigen arm Mij geholpen en
mijn gramschap Mij ondersteund.
Jes 63,6 Ik heb volken in mijn toorn vertrapt en in mijn gram schap hen
vermorzeld, Ik liet hun bloed ter aarde vloeien.'
Jes 63,7 De blijken van Jahwe's trouw wil ik bezingen, de roem volle
daden van Jahwe, alles wat Jahwe voor ons heeft gedaan, zijn grote
goedheid voor Israëls huis, het mededogen dat Hij ons bewees,
en
de vele blijken van zijn trouw.
Jes 63,8 Hij sprak: Zij zijn toch mijn volk, kinderen die hun woord van
trouw niet breken. Hij is hun redder geweest
Jes 63,9 in al hun nood. Niet een bode of een engel, maar Hij heeft hen
zelf gered. In zijn liefde en zijn mededogen heeft Hijzelf hen verlost.
Hij heeft hen opgenomen en gedragen, in alle vroegere dagen.
Jes 63,10 Maar zij waren opstandig en bedroefden zijn heilige geest. Zo
werd Hij hun tot vijand, Hij zelf streed tegen hen.
Jes 63,11 Het volk dacht aan lang vervlogen dagen, aan Mozes en de
zijnen: `Waar is Hij nu, die eens de herder van zijn kudde uit de zee
heeft gehaald; waar is Hij nu, die zijn heilige geest in diens hart
heeft gelegd?
Jes 63,12 Die zijn luisterrijke arm naast Mozes liet voortgaan; die
voor hen uit het water liet splijten om zich een eeuwige naam te
verwerven?
Jes 63,13 Waar is Hij nu, die hen door diepe waterkolken geleid de, als
paarden door de woestijn, die nergens struikelen;
Jes 63,14 die hen geleidde als vee dat in een vallei afdaalt? De geest
van Jahwe vergezelde hen. Ja, zo zijt Gij uw volk voorgegaan, om u een
luisterrijke naam te verwerven.
Jes 63,15 Zie toch vanuit de hemel neer, vanuit uw heilig en heerlijk
paleis. Waar blijft uw ijver en uw kracht? Waarom uw mededogen en uw
erbarmen onderdrukken?
Jes 63,16 Gij zijt toch onze vader. Abraham kent ons niet meer, en
Israël wil niet meer van ons weten. Gij, Jahwe, zijt ons
vader,
van oudsher heet Gij onze verlosser.
Jes 63,17 Waarom, Jahwe, liet Gij ons van uw wegen afdwalen, waarom
liet Gij ons hart verstenen, dat het U niet meer vreest? Keer terug,
wees uw dienstknechten ter wille, de stammen die uw eigendom zijn.
Jes 63,18 Hoe kort had uw heilig volk het land in bezit; en nu treden
onze vijanden uw heiligdom met voeten!
Jes 63,19 Wij zijn geworden, als had Gij nooit over ons geregeerd, als
was uw naam nooit over ons uitgeroepen. Mocht Gij de hemel toch
openscheuren om af te dalen! De bergen zouden wankelen voor uw
aangezicht.
Jes 64,1 Wees als een vuur dat dorre twijgen in vlam zet, of water doet
zieden. Mocht Gij zo uw vijanden uw naam doen kennen en de volken voor
U laten beven.
Jes 64,2 Dan zoudt Gij schrikwekkende dingen doen, waarop wij niet
durfden hopen,
Jes 64,3 waarvan niemand ooit heeft gehoord. Geen oor heeft gehoord, en
geen oog heeft gezien, dat een god buiten U aldus optreedt voor hen die
op hem vertrouwen.
Jes 64,4 Mocht Gij mensen vinden die recht doen, en uw wegen gedenken!
Gij zijt vertoornd, want wij deden kwaad; vertoornd op hen die onrecht
bedreven: toch worden wij gered.
Jes 64,5 Allen hebben wij ons verontreinigd, heel onze gerechtigheid
werd een stondendoek gelijk; en wij zijn allen als bladeren verwelkt;
de wind van onze zonden blaast ons weg.
Jes 64,6 Niemand is er, die uw naam nog aanroept, niemand, die de moed
heeft te steunen op U; want Gij hebt uw gelaat voor ons verborgen, en
ons prijsgegeven vanwege onze schuld.
Jes 64,7 En toch, Jahwe, zijt Gij onze vader. Wij zijn de leem, Gij
zijt de boetseerder, wij allen het werk van uw hand.
Jes 64,8 Jahwe, wees niet te zeer vertoornd. Gedenk niet eeuwig onze
schuld; zie op ons neer, wij zijn allen uw volk.
Jes 64,9 Uw heilige steden zijn woestenijen geworden, Sion is een
woestenij, Jeruzalem een wildernis.
Jes 64,10 Onze heilige, luisterrijke tempel, waar onze vaderen U hebben
geprezen, is een prooi geworden van laaiend vuur; al wat ons dierbaar
is ligt nu in puin.
Jes 64,11 En bij dit alles houdt Gij, Jahwe, u in? Blijft Gij dan
zwijgen en ons zozeer vernederen?
Jes 65,1 Ik laat Mij zoeken door hen die niet naar Mij vragen, Ik laat
Mij vinden door hen die Mij niet zoeken. `Hier ben Ik, hier ben Ik', zo
zeg Ik tot een volk dat mijn naam niet aanroept.
Jes 65,2 Heel de dag door houdt Ik mijn handen uitgestrekt naar een
weerspannig volk, dat slechte wegen begaat, achter zijn eigen gedachten
aan,
Jes 65,3 een volk, dat Mij recht in mijn gezicht tergt. Zij offeren
voortdurend in de tuinen, branden wierook op tegels.
Jes 65,4 Zij zitten in graven en overnachten op verborgen plaatsen, zij
eten vlees van varkens, en uit hun schotels saus van onrein vlees;
Jes 65,5 zij zeggen: `Blijf waar gij zijt, raak mij niet aan, want ik
ben te heilig voor u.' Dat alles is rook in mijn neus, en vuur dat
altijd door brandt.
Jes 65,6 Voor Mij staat geschreven: Ik zal niet rusten voor Ik hen het
volle pond heb uitbetaald
Jes 65,7 voor hun eigen misdaden en die van hun vaderen, zo spreekt
Jahwe; zij hebben wierook gebrand op de bergen, en Mij op de heuvels
gehoond. Ik betaal hun het loon voor hun vroegere daden uit.
Jes 65,8 Zo spreekt Jahwe: Zolang men nog sap in een druiventros vindt,
zegt men: `vernietig hem niet, want er is nog zegen in'; aldus zal Ik
mijn dienaren doen: Ik zal hen niet allen vernietigen.
Jes 65,9 Uit Jakob zal Ik kinderen doen voortkomen, uit Juda zonen om
mijn bergen te bezitten, mijn uitverkorenen zullen die krijgen en mijn
dienaren er wonen.
Jes 65,10 De Saron-vlakte wordt een weiland voor het kleinvee, en in
het dal van Achor rusten de runderen van het volk dat Mij zoekt.
Jes 65,11 Maar gij, die Jahwe verzaakt en mijn heilige berg vergeet,
die de tafel dekt voor Gad en de beker voor Meni vult,
Jes 65,12 u bestem Ik voor het zwaard, gij zult u allen moeten buigen
om u te laten slachten. Want toen Ik riep hebt gij niet geantwoord,
toen Ik sprak, hebt gij niet geluisterd, gij hebt gedaan wat slecht is
in mijn ogen, gij hebt gekozen wat Mij niet welgevallig is.
Jes 65,13 Daarom, zo spreekt de Heer, Jahwe: Mijn dienstknechten zullen
eten, maar gij zult honger hebben; mijn dienstknechten zullen drinken,
maar gij zult dorstig zijn; mijn dienstknechten zullen zich verheugen,
maar gij zult beschaamd staan.
Jes 65,14 Mijn dienstknechten zullen van harte juichen, maar gij zult
van hartenleed schreien en wenen van verdriet.
Jes 65,15 De naam die gij zult achterlaten zullen mijn uitverkorenen
als vloek gebruiken. De Heer, Jahwe, brengt u ter dood, maar aan zijn
dienstknechten geeft Hij een andere naam.
Jes 65,16 Iedereen in het land die zegen over zich afroept, zal zich
zegenen bij de God van het Amen, iedereen in het land die wil zweren,
zal zweren bij de God van het Amen. De vroegere noden zijn vergeten,
ja, niet meer zichtbaar voor mijn ogen.
Jes 65,17 Zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; en aan
wat vroeger is geweest wordt niet meer gedacht, het komt niet meer in
de gedachten op:
Jes 65,18 maar vreugde ga Ik voor u scheppen en jubel voor altijd;
waarachtig, Jeruzalem wordt door Mij herschapen in een stad vol jubel
met een bevolking vol blijdschap.
Jes 65,19 Dan zal Ik jubelen om Jeruzalem en Mij verblijden om mijn
volk; en snikken noch kermen worden er nog gehoord.
Jes 65,20 Er is geen zuigeling meer aan wie slechts een kort leven
beschoren is, en geen grijsaard die zijn leven niet vol tooit, want de
jongste sterft als man van honderd jaar, en wie de honderd jaar niet
bereikt wordt als vervloekt beschouwd.
Jes 65,21 Zelf wonen zij in de huizen die zij hebben gebouwd, en eten
de vruchten van de wijngaard die zij zelf hebben geplant.
Jes 65,22 Zij bouwen niet meer wat een ander zal bewonen en planten
niets aan, waarvan een ander eten zal. Want de levensdagen van mijn
volk zullen even talrijk zijn als die van de bomen, en mijn
uitverkorenen zullen zelf genieten van het werk van hun handen.
Jes 65,23 Zij zullen zich niet moe maken voor niets, geen kinderen ter
wereld brengen voor de verschrikking. Zij zijn een geslacht dat
gezegend is door Jahwe, en hun nakomelingen met hen.
Jes 65,24 Nog voor zij roepen zal Ik hen antwoorden, terwijl ze nog
spreken zal Ik hen verhoren.
Jes 65,25 Dan grazen de wolf en het lam eensgezind, de leeuw eet dan
hooi zoals het rund, terwijl de slang zich voeden zal met stof. Niemand
zal nog kwaad doen of onheil stichten op geheel mijn heilige berg, zo
spreekt Jahwe.
Jes 66,1 Zo spreekt Jahwe: De hemelen zijn mijn troon en de aarde is
mijn voetbank; wat voor huis zoudt gij voor Mij dan willen bouwen, en
welk heiligdom zou mijn rustplaats zijn?
Jes 66,2 Dit alles heb Ik met eigen handen gemaakt, dit alles is mijn
eigendom, luidt de godsspraak van Jahwe. Mijn ogen rusten op die mens,
die deemoedig is en gebroken van hart, en die beeft voor mijn woord.
Jes 66,3 Iemand die voor Mij een rund slacht, meent ook een mens te
mogen doden, en wie een schaap offert, wurgt ook een hond, wie een
meeloffer brengt, schrikt niet terug voor varkensbloed, wie wierook
offert, vereert ook een afgod. Zoals zij de voorkeur geven aan hun
eigen wegen en welgevallen hebben in hun gruwelen,
Jes 66,4 zo zal Ik er de voorkeur aan geven, hen te kwellen en over hen
brengen wat ze vrezen. Want toen Ik riep, heeft niemand geantwoord, en
toen Ik sprak, heeft niemand geluisterd. Zij deden wat kwaad is in mijn
ogen en gaven de voorkeur aan wat Mij mishaagt.
Jes 66,5 Hoort het woord van Jahwe, gij die beeft voor zijn woord! Uw
eigen broeders die u haten, die u verstoten om mijn naam, hebben
gezegd: Laat Jahwe zijn glorie tonen, wij zullen graag uw vreugde zien!
Zij zullen zelf beschaamd staan.
Jes 66,6 Hoort! uit de stad klinkt tumult, hoort! uit de tempel
gedruis: de stem van Jahwe die met zijn vijanden afrekent.
Jes 66,7 Nog voor zij weeën krijgt moet zij baren, nog voor de
pijnen haar overvallen, wordt zij van een zoon verlost.
Jes 66,8 Wie heeft zoiets ooit gehoord, zoiets ooit gezien? Werd ooit
een land in een dag ter wereld gebracht, een volk in een keer gebaard?
Maar nauwelijks is zij in haar weeën, of Sion baart haar zonen.
Jes 66,9 Zou ik de schoot openen en niet laten baren? - zegt Jahwe. Of
zou Ik doen baren en dan de schoot sluiten? - zegt uw God.
Jes 66,10 Verheugt u, samen met Jeruzalem, en juicht over haar, gij
allen die haar liefhebt. Jubelt met haar van blijdschap, gij allen die
over haar treurt,
Jes 66,11 gij moogt zuigen en u verzadigen aan haar troostrijke
borsten, gij moogt drinken en genieten van haar luisterrijke boezem.
Jes 66,12 Want zo spreekt Jahwe: Vrede laat Ik haar toestromen als een
rivier, de luister van de volken als een beek die buiten zijn oevers
treedt. Haar zuigelingen worden op de heup gedragen en op de
knieën vertroeteld.
Jes 66,13 Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik u troosten: in
Jeruzalem zult gij getroost worden.
Jes 66,14 Zielsblij zult gij het aanschouwen, en uw gebeente zal
ontluiken als het groen. Jahwe's hand zal zich openbaren aan zijn
dienaars, maar zijn gramschap aan zijn vijanden.
Jes 66,15 Want zie, Jahwe komt met vuur, zijn wagen is als een orkaan.
Hij komt om zijn toorn in een gloed uit te vieren, zijn bedreiging met
laaiende vlammen.
Jes 66,16 Want te vuur en te zwaard komt Jahwe met zijn oordeel over al
wat leeft: en talrijk zijn zij, die door Hem worden terechtgesteld.
Jes 66,17 Zij die zich heiligen en zuiveren om naar de tuinen te gaan,
iemand volgend die in hun midden is, zij die het vlees van varkens
eten, afschuwwekkende dieren en muizen: al hun werken en plannen
vergaan - zo luidt de godsspraak van Jahwe.
Jes 66,18 Maar Ik kom om alle volken en talen te verzamelen: zij zullen
komen en mijn glorie zien.
Jes 66,19 Ik geef hun een teken en hun overlevenden zend Ik naar de
volken, naar Tarsis, Put, Lud, Mesek, Ros, Tubal en Jawan, naar de
verre eilanden, die mijn roem nog niet hebben gehoord en mijn glorie
nog niet gezien; zij zullen mijn glorie onder de volken verkondigen.
Jes 66,20 Dan brengen zij al uw broeders uit de volken terug, als een
offer voor Jahwe, op paarden, wagens, huifkarren, muildieren en
draagstoelen, naar mijn heilige berg Jeruzalem, zoals Israëls
zonen in reine vaten hun gaven brengen naar de tempel van Jahwe, zegt
Jahwe.
Jes 66,21 En ook uit hen zal Ik Mij priesters en levieten kiezen, zegt
Jahwe.
Jes 66,22 Want, zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik ga
maken voor mijn aanschijn blijven bestaan, zo luidt de godsspraak van
Jahwe, zo blijven uw nageslacht en uw naam voor Mij bestaan.
Jes 66,23 Van nieuwe maan tot nieuwe maan, van sabbat tot sabbat, komt
al wat leeft zich voor Mij neerbuigen, spreekt Jahwe.
Jes 66,24 Wanneer zij naar buiten gaan zullen zij de lijken mogen zien
van de mensen die tegen Mij in opstand gekomen zijn: hun worm zal niet
sterven, en hun vuur zal niet uitgaan; en zij zullen weerzinwekkend
zijn voor alle levenden.
|