1. DE STAD EN DE MUREN
Tell el-Kedah,
Doorsnede van Tell el-Hesi,
Muur van Tell Beit Mirsim
Poort geflankeerd door torens.
Dubbele muur.

Tell el-Kedah,
een ruïneheuvel; na gedeeltelijke afgraving kwam Hazor aan het licht: de voornaamste van al deze koninkrijken (Joz. 11: 10) hier uit de tijd van Achab en Jerobeam II. Waar eens een stad was, ligt nu een ruïneheuvel. Jer. 30: 18 voorspelt van zulk een "tell" dat Jeruzalem herbouwd zal worden op haar ruïneheuvel. Jozua (8: 28) maakte Ai tot een puinhoop.

Doorsnede van Tell el-Hesi,
waar de opgravers in opvolgende lagen de aanwezigheid van "acht steden" in onderscheiden tijden konden af lezen. De getallen links geven de hoogte aan in Engelse voeten. Uit de cultuurresten kan men de ouderdom van een nederzetting bepalen. Men kan aan de potscherven zien uit welke tiid een laag dateert. De opgraver Bliss vond in de 4e stad een kleitafeltje, dat men kon indelen bij de categorie van de Amarnabrieven en daarmee dateren als een produkt uit de l5e eeuw. Scarabeeën uit de 18e dynastie (zegelsteenties in de vorm van een mestkever; typisch voor de Egyptische godsdienst) wezen er ook op. dat men zoeken moest in de richting van het jaar + 1400 voor Christus. Zodat men de 4e stad boven de aslaag a moet stellen rondom 1400 voor Christus. Misschien is Tell el-Hesi het Bijbelse Eglon (Jozua 10: 3).

Muur van Tell Beit Mirsim
(het oude Kiriath Sefer, "de boekstad", veroverd door Othniël; Richt. 1: 12). De muren der steden waren in die tiid een samengesteld bouwwerk, bestaande uit een wal van zand en puin, die aan de buitenziide (a) is afgedekt door een bekleding van zware steenblokken. Aan de binnenzijde kan dan nog een tweede muur staan om de aarden vulling vast te houden. De figuren van de man beneden en boven tonen duidelijk de hoogte van de muur; dit maakt verklaarbaar , dat de verspieders in benauwdheid spraken: de steden zijn groot en hemelhoog versterkt (Deut. 1: 28).





Poort geflankeerd door torens.
In stadsmuur der kleinere steden was meest één poort "de poort der stad" (Luc. 7: 12). De deuren der poort (d)waren met ijzer beslagen (Jes. 45: 2). Ter weersziiden de poorttorens (a); volgens Prof. de Groot waren deze mogelijk 12 m breed en sprongen een paar meter naar voren. De poorttoren had boven kantélen (b) (getand muurwerk); de tandvormige bovendelen zijn de tinnen ter verdediging. Boven de poort (c) was de plaats van de wachters (2 Sam. 18: 24).

Dubbele muur.
Een stad als Jericho was omgeven door een dubbele muur; de binnenste (c) was 3,30-3,70 m dik; en daarvoor een voormuur (a) (1,50-1,60 m dik); zulk een voormuur heet ook wel voorwal (Jes. 26: 1). Jeremia kon van Sion klagen: Voormuur en wal dompelde hij in rouw (Klaagl. 2: 8). De muren rustten op een grondslag van veldstenen; daarop was een muur van leemtegels. Op de hoek van de hoofdmuur is een sterke toren of burcht (b) de laatste plaats van de verdediging (Richt. 9:49,51). Tussen de poort van de voormuur (b) en die van de binnenmuur (e) was de plaats tussen de beide poortdeuren (2 Sam. 18: 24). De poort is bij de bronvijver (g); het is een levensbelang, dat de s t ad water ter be schikking heeft en zij is du s bi j een bron gebouwd (bijv. Rama; 1 Sam. 9: 11). De uitbouwen (c) dienden als "schuttersplaatsen" .