3. TORENS. BURCHTEN. HUIZEN
Israëlitische vestingtoren in Samaria.
Reconstructie van de vesting Sichem tussen Ebal en Gerizim.
De Westburcht van Thaanach.
Huizen met platte daken binnen de stadsmuur.

Israëlitische vestingtoren in Samaria. Samaria was gebouwd op een heuvel (1 Kon. 16: 24) het prachtig hoofdsieraad van het vruchtbare dal (Jes. 28: 1). Aan alle ziiden geïsoleerd, leende de plaats zich voor vesting. Condor beweerde dat deze vesting voor de uitvinding van het buskruit onneembaar moet zijn geweest. De versterking geschiedde door muren, en torens of burchten. Kenmerkend voor deze na-Salomonische bouwwijze is de stapelligging van grote rechthoekige steenblokken (a) die aan de voorzijde (b) zijn gladgeslepen; de zware goed gehouwen stenen sluiten precies op elkaar, het ziin "drie rijen van gehouwen steen". Dit stuk vestingwerk is zo indrukwekkend, dat het als een monurnent bewaard zal blijven.

Reconstructie van de vesting Sichem tussen Ebal en Gerizim.
De stad Sichem (c) was niet, gelijk de meeste andere plaatsen van Palestina, gebouwd op de top van een natuurlijke heuvel, maar in de dalzool tussen de Gerizim (a) en de Ebal (b). De oudste nederzetting lag op de haast vlakke uitloper van de Ebal, op een terras gelijk een schouder (want dat betekent de naam Sichem) tegen het hoofd van de hoge berg Ebal aan (Prof. de Liagre Böhl).
Vermoedelijk is hier opgegraven het keldergewelf van de tempel van El-Berith (Richt. 9: 46); de Sichem-toren met de versterking.

De Westburcht van Thaanach
(reconstructie van Prof. Thiersch). De muur op de achtergrond is de stadsmaur (a); de burcht lag aan de binnenzijde. Deze burcht (b-b) was een groot, bijna vierkant gebouw; 20 bij 21,80 m. Voor ons zien wij rechts een binnenhof (c). In het midden daarvan is een cisterne (d), een gegraven waterbak; in de Statenvert. van het O.T. bakken genoemd (Spr. 5: 15), N.B.G. regenbak, in de Statenvert. van het N.T. gracht (Matth. 12: 11), N.B.G. put. Om de hof liggen kamers; deze worden gestut door houten balken; de muren zijn opgetrokken van leemtegels (e). Van de hof liep een trap, die recht naar de bovenverdieping en het dak van de burcht voerde; daarboven was dan de plaats voor de wachter op de muar (f).

Huizen met platte daken binnen de stadsmuur.
De meeste huizen in de stad waren klein; met één verdieping; vier wanden op een onderbouw van keien en veldstenen, op gebouwd van leemtegels, gemaakt in tichelvorm (c). De deur was aan weerszijden begrensd door stenen zijposten (d), een bovendorpel (e) genoemd in Exodus 12: 7 en beneden (f) een dorpel (1 Kon. 14: 17), N.B.G. drempel. Wanneer men al een venster (g) had, stelde men zich met één tevreden (Jozua 2: 18). Een trap (a) leidde naar het plette dak (b) . Omdat de huizen dikwijls dezelfde hoogte hebben en tegen elkaar ziin gebouwd, is het gemakkelijk om van het ene dak op het andere te komen (Matth. 24: 17).