12. WANNEN. ZEVEN. METEN
Wannen
Werpschoffel.
Zeven van het koren
Zeef.
Meten van het koren

Wannen
(Egyptische voorstelling). De zware korrels vallen loodrecht neer; het kaf (a) met een boog rechts en links in de lucht. De wannende vrouwen dragen een hoofddoek (b) en een lendenschort (c). Zij hebben een wannersschop in de hand, waarmee zij het koren opwerpen. Een vrouw veegt de korrels samen met gebundelde takken (d). Bovenaan een oogstoffer: een schaal (e) en daarboven is een stellage waaraan gebonden zijn de eerstelingsgarven (f) van de oogst.
Werpschoffel.
Bij het wannen in Israël waren twee werktuigen in gebruik gelijk Jesaja 30: 24 leert (in de vertaling van prof. Ridderbos wannersschop en vork). De afb. vertoont een werpschoffel, zoals die gebruikelijk is in het land Gennesareth. Noodzakelijk voor het wannen is wind: niet te sterk (Jeremia 4: 11), maar een bries, zoals die 's avonds of 's morgens nog waait (Ruth 3: 2). Want door middel van de wannersschop en de werpschoffel wierp men het graan tegen de wind omhoog; de zwaardere korrels vielen loodrecht neer; en het stro ter zijde van de dorsvloer; als het hard woei zag men ver weg gaan "het kaf, dat de wind verstrooit" (Ps. 1: 4). Het overblijfsel: het kaf werd wel met vuur verbrand (Matth. 3: 12).
Zeven van het koren
op de dorsvloer. Het dorsen, wannen en zeven geschiedt op de dorssloer (a) onder de vrije hemel, wat door de regenloze zomer mogelijk is. Reeds Amos spreekt "gelijk men met een zeef schudt en geen steentje zal ter aarde vallen" (Amos 9: 9) en bekend is het doordringende woord van Jezus als hij zegt tot Simon: de Satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe (Luc. 22: 31). De mazen in de zeef zijn zeer fijn, dat geen korrel er door kan vallen; alleen het ietwat kleinere onkruidzaad, kleine steenties en kaf valt er door. Nu schudt men de zeef enkele malen krachtig heen en weer, waardoor zand, kaf en onkruidzaad door de zeef (b) vallen en het lichte stro boven zich bijeen verzamelt. Daarna voert de zeefster (c) een andere beweging uit: zij houdt de zeef een weinig schuin voor zich uit en werpt handig de inhoud van de zeef in de hoogte. Onderwijl blaast zij uit alle macht in de opgeworpen massa. Als ze het goed doet, reinigt zij het koren zo dat er niets onreins in blijft en zonder één korrel te verliezen. Hierop berust de beeldspraak van Amos 9: 9: "Want zie, Ik geef bevel, en Ik schud het huis van Israël onder al de volken, gelijk men met een zeef schudt, en geen steentie zal ter aarde vallen". Op de achtergrond een maur of jedar van los opgestapelde stenen (d); wel verschillend van de huismuur (e).
Zeef.
Ronde houten omraming; ongeveer 8 cm hoog, met een net gemaakt van schape- of geitedarmen.
Meten van het koren
(bij het Bijbelse Beëroth). Het koren wordt op de dorsvloer gemeten. Door drukken en schudden wordt voor de goede vulling gezorgd ("een goede, gedrukte, geschudde en overlopende maat", Lukas 6: 38). De "meter" (a) heeft voor zich het meetvat, de maat (b), tot dat doel heeft hij de mouwen van zijn mantel of overkleed (c) omhooggeschoven. De man draagt een hoofddoek (d) met een strik op het achterhoofd vastgemaakt. Op de achtergrond een maur van los opgestapelde stenen, een jedar (e).