13. METEN EN MALEN
Landmeten op het veld
Het meetsnoer en de grensstenen.
Handmolen.
Twee vrouwen uit Bethlehem, maalsters
Landmeten op het veld
(Egyptische voorstelling). Op de
achtergrond (a) enkele sycomoren of wilde vijgebomen. Een oude boer (b)
steunende met de linkerhand op een naakte jongen (c) in de rechterhand
een staf (d) is de leider. Twee mannen hebben behalve het lendenschort
ook een hemd (e, f); de anderen alleen het lendenschort. Het veld wordt
gemeten
Het meetsnoer en de grensstenen.
Onder de dorpelingen in Palestina
heeft ieder recht op een gedeelte, dat door het lot wordt aan gewezen.
Zulk een apart stuk land heet chakel (in de Hebr. Bijbel chelkah); b.v.
2 Kon. 9: 25 de akker van Naboth, of Ruth 2: 3 het stuk land van Boaz.
Het deel, dat aan een landbouwer voor een jaar wordt aangewezen, wordt
gemeten met een meetsnoer (a). Amos bedreigt de goddeloze
Israëlieten, dat hun land door het rneetsnoer aan anderen verdeeld
zal worden; in Psalm 105: 11 wordt gezegd dat Kanaan aan Israël
ten deel gevallen is als het snoer van uw erfdeel (Statenvert.); in
Psalm 16: 6 stelt de dichter er prijs op. dat God Zijn lot handhaaft,
omdat de meetsnoeren vielen in liefelijke dreven. Was eenmaal ieders
deel door het meetsnoer aangewezen, dan was men erop bedacht, de
grenzen daarvan tegenover de buurman duidelijk af te bakenen. Men deed
dit door het plaatsen van grensstenen (b) in de Statenvert. "landpale"
genoemd. Het behoorde tot de schandelijkste misdaden de grensstenen te
verzetten (Job 24: 2), waarom in Deut. 27: 17 de vloekwordt
uitgesproken overhem, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt
(Statenvert. "landpale").
Handmolen.
Een ronddraaiende handmolen bevindt
zich in Palestina in elke boerenwoning en elke Bedoeïenentent. Zij
bestaat uit een vaste onbeweeglijke ondersteen (a) (Job 41: 15), en een
bovensteen (b). Het materiaal is bijna altijd basalt uit Basan. Beide
molenstenen hebben in het midden een opening. In de bovensteen is op 4
à 5 cm van de rand een kleine opening, waarin een houten pen (c)
is gestoken. De handmolen was een werktuig, dat men elke dag nodig had;
daarom schrijft de wet voor: Men zal de handmolen of de bovenste
molensteen niet tot pand nemen (Deut. 24: 6).
Twee vrouwen uit Bethlehem, maalsters
(Pred. 12: 3) die tezamen de
handmolen draaien (Matth. 24 ^ 41). De vrouw links is een getrouwde
vrouw (a), die draagt een muts (b ) met munten of penningen (c). Zij
draagt een overkleed (d) met lange moiuven (welke zij heeft
opgeslagen), en daaronder een gestikt jakje (e); rechts de ongetrouwde
vrouw (f) met witte hoofddoek (g) over de muts, waar:aan een ketting
van penningen (h) hangt. Het malen is het werk van de vr(Duw, als
voorbereiding van het bakken en koken. Omdat 's morgens geboakken
wordt, geschiedt het malen vaak 's nachts; zij maalt dan het meel dat
voor één dag nodig is (Spr. 31 : 15). De ene vrouw heeft
een vlakke korf (i) met koren, waaruit zij het koren neemt om het te
brengen in het gat van de bovenste molensteen. Als twee vrouwen malen,
hebben zij beiden een hand om het handvat; de een boven, de ander
onder. Malen is vrouwenwerk; het is niet toevallig, dat een vrouw een
molensteen op Abimelech werpt (Richt. 9: 53); het gold als een
vernedering en een schande als een man (Richt. 16: 21) of jongelingen
moesten malen (Klaagl. 5: 13).