18. WIJNGAARDEN. OLIJVENPERS
Wachthut in de wijngaard.
Druivenoogst; druiventreden
Olijvenpers.
Wachthut in de wijngaard.
In de vruchttuinen (bijv. een
nachthut in het komkommerhof, Jesaja 1: 8) en de wijngaarden heeft men
in de tijd van het rijp zijn en de oogst prieelachtige gebouwties; een
takkendak op palen. Het is de wachthut (b) op de wachttoren (a) die in
de wijngaard voorkomt (Jesaja 5: 2) waar vaak de gehele familie ten
tijde van de oogst in de hut woont: een hut in de wijngaard (Jesaja 1:
8). De hut komt in de Bijbel ook voor als zinnebeeld van bescherming
(Psalm 27: 5). Een hut kan instorten en vervallen; daarop doelt de
belofte in Amos 9: 11.
Druivenoogst; druiventreden
(Egyptische voorstelling). Rechts is
een prieel van wijngaardranken (a); daaronder staan de plukkers (b) die
de druiventrossen (c) afsnijden. Links is de wijnpersbak (d) waarin de
mannen staande de druiven treden (e). Beneden loopt de wijn uit de
wijnpersbak in een kuip (f); de wijn werd dan later in de kruiken (g)
gebotteld.
Treden in de druivenpers. In de
oudheid was bekend "de wijnpersen treden" (Neh. 13: 15) en beroemd is
de uitdrukking in het schone visioen van Jesaja: Waarom is dat rood aan
uw gewaad en zijn uw kleden als die van iemand, die de wijnpers treedt?
Ik heb de pers alleen getreden (Jes. 63: 2,3). Behalve de wijnpersbak
(a) is er ook een wijnbak (b) de trog, waarin de getreden most of wijn
vloeit; in de Statenvert. ook wel genoemd kaipen (Jer. 48: 33). Het
druivenpersen kan gebeuren doordat men een zwaar voorwerp door middel
van een hefboom op de blote voeten in de wijnpersbak traden (a). Uit de
wijnpersbak vloeit de getreden wijn in een lagere trog of kuip (b), die
als een goot hier voor de wijnpersbak loopt.
Olijvenpers.
De olijfolie in de dienst Gods werd
gebruikt 1. als "olie tot de luchter"; 2. als "olie der heilige
zaling"; 3. als onderdeel van het spijsoffer De olie tot de luchter en
de zalfolie wordt omschreven als "zuivere olie uit gestoten olijven;
voor het spijsoffer als "gestoten olie" (Ex. 27: 20; 29: 40; Lev. 24:
2; Num. 28: 5). Om deze olie te verkrijgen werden de allerfijnste
olijven uitgezocht. Deze werden dan in een stenen mortier gekneusd tot
een brijachtige massa en daarna in een korf gedaan. De olie, die dan
uit de korf druppelt en dankzij de voorzichtige bewerking in het geheel
niet vermengd is met bestanddelen van het vruchtvlees of van de pit, is
de "zuivere gestoten olie". Deze is blank en walmt bij de verbranding
niet. Door nu de inhoud van de korf met stenen te bezwaren of onder de
balk te plaatsen, verkrijgt men een tweede, ook nog uitnemende
kwaliteit, de "gestoten olie". Om olie voor dagelijks gebruik te
verkrijgen werd de olijvenbrij verder uitgeperst, waarbij ook de pitten
verbrijzeld werden.
Zo leverde de olijf al de olie af, die echter nu vermengd was met
bestanddelen van vruchtvlees en pitten, dus veel minder zuiver was. Dit
geschiedde in een olijvenpers (a). Een rond zwaar stenen onderstuk was
uitgehold, zodat er een cirkelvormige goot in was, waarin een zware
ronde steen (b) door middel van een hefboom (c) gewenteld kan worden.
In de Bijbel is over dit olijvenpersen niets te vinden dan een
verwijzing in Job 24: 11 "tussen twee terrassen persen zij olie"
(Bruijel).