28. ANDERE MIDDELEN VAN VERVOER
Vrouwen op reis.
Filistijnse ossenkarren.
Wagens van Takkari
Zadels van de kameel.
Weg tussen steenmuren.




Vrouwen op reis.
Assyrisch reliëf uit het paleis van Sanherib. De bekende geleerde Alfred Jeremias geeft dit plaatje om aanschouwelijk te maken, hoe men zich de reis kan voorstellen genoemd in Gen. 12: 6: En Abram trok het land door tot de plek bij Sichem. Oorspronkelijk waren de wielen één rond hout; van later tijd zijn pas de spaken in de wielen. Uit die latere tijd zijn ook deze tweewielige wagens; de bouw ervan geschiedde door wagenmakers, welke vooral onder de Elamieten gevonden werden. De twee vrouwen voor dragen beide een sluierkap, maar het gelaat is onbedekt; een ervan heeft een kruik.
Filistijnse ossenkarren.
De Filistijnen zijn herkenbaar aan hun vederhelm (a) die met een snoer of band bevestigd is; aan de helm is een halsbedekking verbonden. De Filistijnen zijn gewapend met lansen (b) en dolken (c). Zij worden hier voorgesteld in strijd met Egyptenaren. Het schild (d) derFilistijnen is rond. De ossenkarren (e) waarop vrouwen en kinderen zich bevinden, worden door vier ossen getrokken. De wagen of kar is vierhoekig, gemaakt van hout, of gevlochten takken. Als wielen dienen ronde houtschijven (f). De vrouwen in de wagen houden de kinderen omhoog, smekend om erbarmen. Dat een Filistijnse wagen van hout is ( 1 Sam. 6: 14) en door runderen wordt getrokken, vindt men ook in het bekende verhaal over de terugkeer van de ark (1 Sam. 6: 7).
Wagens van Takkari
(een Aziatisch volk in de berichten der Egyptenaren). Zij rijden in karren met zware schijfwielen (a) getrokken door een vierspan ossen (b). De ene drijver met de stok in de hand drijft de ossen aan; de ander, die achterom ziet heeft een rond schild (c). De wagen is met een vierkante houten wand omgeven. In de wagen staat een vrouw, die een kind aan de bovenarm vasthoudt.
Zadels van de kameel.
Reeds in de dagen der aartsvaders is sprake van gezadelde kamelen (Gen. 37: 25). De koningin van Scheba kwam te Jeruzalem met een zeer groot gevolg, inclusief kamelen beladen met specerijen (1 Kon. 10: 2). Behalve van lastkamelen spreekt de Bijbel ook van snelle kamelen (Jesaja 66: 20; 60: 6). Gewoonlijk legt een rijkameel 5-6 km per uur af en loopt dan 8 tot 10 uur per dag en dat weken lang. Dat houdt geen paard vol. Om de last goed op te laden, wordt gebruik gemaakt van eigenaardige zadels; twee lange stokken aan weerszijden van het dier dienen om het draagvlak te vergroten. De kameelzadels worden dikwijls bewaard in de vrouwenafdeling van de tent (Gen. 31: 34).
Weg tussen steenmuren.
De handelslieden trokken langs grote internationale karavaanwegen (Gen. 37: 25) en de eenzame reiziger langs een holle weg (Numeri 22: 24) die door de wijngaarden loopt met een muur aan deze en een muur aan gene zijde. Tuinen, boomgaarden, wijngaarden en soms de groepen olijfbomen en vijgebomen zijn omsloten door een maur (a) (jedar). De jedar wordt opgebouwd van onbehouwen stukken steen. Deze los-opgestapelde muren zijn vaak vol stoffige gaten, die een welkome schuilplaats voor slangen bieden (Pred. 10: 8). De jedar wordt in de Bijbel gebruikt als beeld van Gods bescherming (Ezra 9: 9; Micha 7: 11); het deel van de goddelozen vergelijkt David met een muur die door de winterstormen is vernield (Ps. 62: 4).