42. HOGEPRIESTER OP DE GROTE VERZOENDAG

De Hogelriester op. de Grote Verzoendag in het Heilige der Heiligen
(naar Ds. L. Schouten Hzn.). Het Heilige der Heiligen was de plaats van de Ari van het Verbond (Num. 10: 33) (e) of Ark der Getuigenis (Ex. 25: 22 de Ark van de Here, de Here der ganse aarde, Joz. 3: 13); de Ark van tet Verbond des Heren der heirscharen, die tussen de cherubim woort (1 Sam. 4: 4), de Ark van Gods sterkte (Ps. 132: 8). De Ark was gmaakt van acaciahout (Ex.25: 10), en had een lengte van 21/2 el, een breedte en hoogte van ll/2 el. Voorts was de Ark van binnen en van buiten met louter goud overtrokken. De Ark werd afgedekt door het Verzoendeksel (Ex. 25: 21); daaromheen zat een gouden krans (f) of kroonlijst Aan de vier hoeken waren vier gouden ringen bevestigd: door die ringen staken handbomen van acaciahout met goud overtrokken. Op de verzoendeksel stonden twee cherubs (g) hun vleugels omhoog uitgebreid; hun aangezichten tegenover elkaar, terwijl tevens hun aanzichten naar het Verzoendeksel gericht waren. Tussen de beide cherubijnen en daarboven (h) ziet men de "Schechina" op een moment,dat deze waarneembaar is; het is het zichtbaar teken van Gods tegenwocrdigheid onder Israël, boven de vleugels der Cherubijnen van de Ark des Verbonds: "zij zullen Mij een Heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen" (Ex. 25: 8). In het Heilige der Heiligen trad de Hogepriester binnen op de Grote Verzoendag, op de tiende van de maand Tisri (Lev. 16: 1-34; Lev. 23: 26-Y; Num. 29: 7-11). De Hogepriester trad het niet binnen in zijn gewoon hogepriesterlijk ambtsgewaad; hij droeg de heilige kleren (Ex. 39 :41), het heilige linnen onderkleed (a), de linnen gordel, de linnen tuband (b) (Lev. 16: 4). De Hogepriester was in witte linnen klederen gekleed; dit wit is symbolisch voor het verzoeningswerk (Hebr. 9: 25; 7: 26). De eerste maal, dat de Hogepriester binnentrad had hij een wierookvat (d) bij zich. "Hij zal een pan vol gloeiende kolen van het altaar voor het aangezicht des Heren nemen en zijn handen vullen met fijngestoten welriekend reukwerk en dat alles brengen binnen het voorhangsel. Dan zal hij het reukwerk op het vuur leggen voor het aang zicht des Heren, zodat de wolk van het reukwerk, het verzoendekel dat op de getuigenis ligt, bedekt (Lev. 16: 12 en 13).— Terwijl dan het Heilige der Heiligen geheel gevuld werd met de rook van het reukwerk, ging de Hogepriester naar buiten en nam daar van de Priester in de Voorhof, het gouden bekken (c) met het bloed van de var van het zondoffer, om nu met dat bloed het Heilige der Heiligen in te gaan en verzoening te doen voor zich en zijn huis. Hij steekt de wijsvinger van de rechterhand in het bloed van de var. en bespat met dat bloed het middelste gedeelte van het Verzoendeksel, tussen de gouden cherubijnen.—Daarna drukt hij nogmaals de wijsvinger in het zoenbloed, bespat nu de vloer vóór het Verzoendeksel en de Ark, en herhaalt dit tot zeven maal toe.—Teruggekeerd naar de voorhof werd de éne bok van het offer van het volk geslacht, en met dat bloed ging de Hogepriester nu ten derden male het Allerheiligste binnen, om op gelijke wijze als vorige maal het bloed te sprengen: nu tot verzoening voor het volk.