49. AFGODERIJ
Masseben
Babylonische godheid in de gedaante van een vis.
Zittende godheid,
Baal.
Moloch
Babylonisch levermodel.
Assyrische goden.
Beeld van de godin Diana
Hoogten

Masseben
(opgerichte stenen van Gezer). Binnen de stad of althans in haar onmiddellijke nabijheid was voor de Kanaanieten de plaats, waar de goden werden vereerd (offerhoogten, 1 Kon. 15: 14; Statenvert. "hoogten"). Zulk een hoogte, die niet minder dan vijftien eeuwen achtereen in hoge eer is geweest, hebben de opgravingen in Gezer ons weer voor ogen gesteld. Daardoor kunnen we ons althans met enige zekerheid een beeld vormen van de bekende "hoogtedienst" waartegen Israëls profeten zo lang hebben gestreden. We vinden hier een aantal "opgerichte stenen"; onder deze trekt de kleine de meeste aandacht: het bovenste deel ervan is gepolijst, gelijk dit alleen geschieden kan door de altijd weer vernieuwde aanraking van devote lippen, die met vuur de steen kussen, of wel van handen, die in bloed of olie gedoopt zijn, daarmede de steen zalven ter ere van de godheid" (A. Noordtzij). Zie 1Kon. 19: 18.
Babylonische godheid in de gedaante van een vis.
Vroeger meende men dat deze godheid herinnert aan Dagon der Filistijnen (1 Sam. 5). Men dacht dat Dagon het hoofd en bovenliff van een mens had, en het onderhelf van een vis. Maar nu meent men, dat Dagon dezelfde is als de Babylonische korengod Dagan.
Zittende godheid,
daarnaast drie staande stenen; gevonden te Hazor (Toz. 11: 10). De meest rechtse vertoont .opgeheven handen" bij het gebed (Ps. 63: 5; 141: 2; 1 Tim. 2: 8); daarboven is een halve maan en de avondster, Isitar; deze godheid werd vereerd als koningin des hemels (Jer. 7: 18).
Daaronder een beeldje gevonden bij een opgraving in Nahariya; uit de Hyksostijd. Zulke beeldjes werden daar door de priesters gegoten en verkocht aan de mensen, die hier offers brachten, ter ere van de godheid Asjera, de godheid van Tyrus en Sidon, de belangrijkste steden in de nabijheid van Nahariya. Asjerah is de vrouwelijke godheid van het Kanaanitisch heidendom, de pendant van de mannelijke Baal, nevens wie zij herhaaldelijk wordt genoemd (Richt. 2: 13; 10: 6; 1 Sam. 7: 4; 12: 10). De naam is ook Astarte, in het Hebreeuws Astoreth; meervoudsvorm Astaroth. De Statenvert. heeft hiervoor "bos" (1 Kon. 18: 19; N.B.G. Asiera). (Daarnaast komt het woord Asjerah ook voor, als de benaming van een voorwerp, dat tot de Kanaanitische eredienst behoorde; wel heeft de Statenvert. hiervoor ook " bos", maar dit voorwerp is hoogstens een enkele boom, liever nog een boomstam of paal). Astarte werd als de bron van alle vruchtbaarheid vereerd.
Baal.
De naam van de mannelijke godheid in het Kanaanitisch heidendom. Oorspronkelijk is Baal geen eigennaam; de goden werden niet bij hun naam genoemd, maar deze werd vervangen door het vage "baal" d.i. heer of eigenaar van bepaalde heilige bronnen, bomen, dieren, bergen, stenen of plaatsen. Van deze lokale Baals, die dus waarschijnlijk slechts beschouwd werden als de verpersoonlijking van de grote mannelijke godheid, smeekte de Kanaaniet de vruchtbaarheid van zijn land en alle goede gaven af (Hosea 2: 4). —De Baalsdienst in de dagen van Achab en Izebel was gewijd aan de god der Feniciërs; deze dienst te bestrijden was dus nationale en godsdienstige plicht.
Moloch
(volgens H. Vincent). Moloch is een woord, dat hetzelfde is als "melek", dat koning betekent; vermoedelijk is Moloch hetzij slechts een andere naam voor Baal in zijn verderfbrengende gedaante, hetzij een van de verschillende Baals van Kanaan geweest. In Jer. 32: 35 worden Moloch en Baal gelijkgesteld. Moloch is de god van de verterende zon, die door de ritus van het "door het vuur gaan" gediend werd (2 Kon. 23: 10).—De afgebeelde "Moloch" is een "stierenkop", die herinneringen wekt aan de kalveren dienst(1 Kon. 12: 28)en drukt de gedachte aan de zinnelijke dienst uit door het mannelijk lid op het voorhoofd.—Maar het is betwist of dit beeld wel "echt" is.
Babylonisch levermodel.
Bij de Babyloniërs speelde de waarzegging uit de lever (hepatoscopie) een grote rol. Geen schaapslever is volkomen gelijk aan de andere. Steunende op dit feit, heeft men een geheel stelsel opgebouwd, om uit de lever van de offerdieren de toekomst te voorspellen. Zo in het gezicht van Ezechiël 21: 21. De koning van Babel zal de lever bezien. — Nu werd ook bij Israël de lever wel beschouwd als de zetel van het leven en van het gevoel (Spr. 7: 23; Klaagl.2: 11). Maar de Israëlietische wet heeft de bijgelovige praktijken onmogelijk gemaakt, door het voorschrift dat de leverkwabben van de offerdieren verbrand moesten worden (Ex. 29: 13; Lev. 3: 4,5; 4: 9-11).
Assyrische goden.
Reliëf van Tiglath Pileser IJ uit Kalach. Assyrische soldaten met spitse krijgshelm dragen godenbeelden; misschien als buit [in dat geval zijn het geen Assyrische goden. De voorste (a,b) schijnen vrouwelijke godheden te zijn; beide zitten. De derde godheid is grotendeels verborgen in een kast (c).] De vierde (d) godheid is een bliksemgod met de dubbele bliksem in de linker- en de bijl in de rechterhand. De processie kan een trotse uiting wezen, hoe Assyrië's macht sterker is dan de goden der volken (Jes. 36: 19; 2 Kon. 18: 34). Zo werden deze goden door mensen gedragen. Treffend is daarom de tegenstelling met Israëls God, die de Zijnen draagt. Daarom zegt Jesaja over Bel en Nebo: hun beelden zijn een last voor de dieren (46: 1), en getuigt daartegen over dat God zegt: Tot in de grijsheid zal Ik u torsen (46: 4). Daarom spreekt hij minachtend van (45: 20). heidenen, die hun gesneden beelden dragen
Beeld van de godin Diana
in de tempel te Efeze. Diana, de Latijnse naam voor de Griekse godin Artemis, was een godheid, die in de Grieks-Oosterse wereld zeer geëerd was. De dienst van de "Arte(1 mis der Efeziërs" was wijd verbreid (Hand. 19: 27). Afbeeldingen werden als wijgeschenk door vereerders van Diana meegenomen naar huis (Hand. 19: 24).
Hoogten
waren verhevenheden, hetzij door de natuur gevormd, hetzij kunstmatig opgebouwd (Ezech. 16: 24; Jer. 19: 5; 1 Kon. 11: 7). De hoogtedienst was kenmerkend voor de Kanaanieten. Bij de opgraving te Nahariya werd een hoogte gevonden uit de 18e ecuw voor Christus, uit de Hyksosperiode (dus v66r de intocht van Israël). In het midden ziet men de trappen; bij het opgaan werden plengoffers van olie gebracht, en boven werden offerdieren geslacht.