Wonderen en tekenen in de Bijbel

 

(Slot)

 

Het wonder van de bijbel

De bijbel maakt er aanspraak op, de openbaring van God te zijn. Dit is zijn eigen getuigenis, niet dat hij alleen maar een openbaring bevat, hier of daar verborgen tussen zijn bladen, maar dat hij is: GODS OPENBARING AAN DE MENS. Zij die dit getuigenis aannemen hebben het hiermede niet moeilijk. Zij zouden het veel moeilijker vinden te moeten aannemen, dat God géén dergelijk getuigenis gegeven had. De bijbel is een altijd-tegenwoordig, eeuwigdurend wonder. Er zijn veel boeken, maar slechts één dat Goddelijk is van oosprong, bovennatuurlijk in zijn geschiedenis, en wonderdadig in zijn werk, want het brengt wonderen teweeg in hart en leven van de mens.

Als de rationalist (de man die alles toeschrijft aan het menselijk denken) weigerde te geloven in de wonderen, die in de bijbel worden verteld, begon de zgn. "hogere critiek" te trachten zich van het wonderlijk boek zelf te ontdoen. Dit sproot voort uit de wens om te voldoen aan het verlangen van hen, die de mogelijkheid van wonderen en van inspiratie loochenen.

Terwijl het oogmerk van ware critiek is: de juistheid vast te, stellen van het handschrift en de vertaling, is de strekking van de zgn. "hogere critiek", de bijbel neer te halen op het niveau van een gewoon, menselijk boek.

Eerstgenoemde, de rationalisten., zeggen: beschouw de wonderen als gebeurtenissen van iedere dag, want zij waren niets meer; er was niets wonderlijks in. De tweede groep zegt: beschouw de bijbel als ieder ander boek, want bij verschilt in niets van andere boeken.

Tenslotte zegt de extremist (de man die uitersten najaagt): er is niets bovennatuurlijks in.

 

Inspiratie

Terwijl wij inspiratie niet kunnen verklaren of beschrijven, leren we van het boek zelf, dat het opeist door God te zijn geïnspireerd, m.a.w. er was een Goddelijke auteur, die gebruik maakte van menselijke instrumenten.

De apostel Petrus zegt het aldus: "heilige mensen Gods, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken (2 Petr. 1 : 21). De apostel Paulus zegt in 1 Kor. 2 : 13 zelfs, dat de woorden, die hij gebruikt, geïnspireerd zijn.

Door de kracht van de Heilige Geest heeft Paulus in zijn brieven dikwijls de Schriften uitgelegd. Het Oude Testament bevat menige verborgen schat. Het Nieuwe Testament geeft de sleutel, die de schatten voor ons in het licht stelt. Dezelfde Geest, die deze schatkamer aanwijst en de schatten verborgen hield, moet ook de sleutel leveren. Paulus toont aan, dat de verhalen niet alleen historisch waren, maar ook typologisch en geschreven voor ons (Rom. 4 :24).

Wij weten niet hoe en op welke wijze de schrijvers van de Schriften werden geïnspireerd; maar het is zeer duidelijk, dat de Geest over ieder van hen vaardig werd. Wij kunnen aannemen, dat er schrijvers zijn geweest, die dingen hebben medegedeeld die zij zelf gezien hadden. Anderen hebben medegedeeld datgene wat zij gehoord hadden. Er is echter ook heel wat door inspiratie geschreven wat noch gehoord, noch gezien was. Als we hierover spreken, moeten we de schoenen van de voeten doen. Wij komen op heilige grond.

Hoe zou het mogelijk geweest zijn de woorden op te schrijven, die de Heer Jezus in de woestijn heeft uitgesproken tijdens de verzoeking, waar niemand tegenwoordig was? Hoe zouden we kunnen weten, wat de Heer in Gethsémané geklaagd en gesproken heeft, waar niemand bij was, terwijl de discipelen, die Hij had meegenomen, sliepen? Hetgeen ons het meest moet treffen en met eerbied en ontzag vervullen is wel, dat God het gewild heeft, dat in de bijbel gesprekken zouden vermeld worden, die plaats hebben gevonden tussen de Vader en de Zoon.

Het werd de mens vergund deze gesprekken met het oor te horen en met de pen, die hij hanteerde, neer te schrijven.

Misschien is de samenspraak in Jesaja 49 een der duidelijkste voorbeelden. De Messias is degene die spreekt, en in vers 3 verhaalt Hij eerst dat Jehova tot Hem sprak. In vers 4 zegt Hij, wat Hij gedaan en gesproken heeft: "Tevergeefs heb ik mij afgemat, voor niets, en vruchteloos mijn kracht verbruikt". In de verzen 5-8 vermeldt Hij Jehova's antwoord, terwijl elk vers wordt voorafgegaan door de woorden: "Hij zegt", of "De Here zegt". De Messias treurt over Zijn schijnbaar vruchteloos werk, Zijn verwerping door Israël, maar Jehova antwoordt: "Het is te gering, dat Gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel U tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot aan het einde der aarde".

Wij moeten verband zien tussen deze woorden en Matth. 11, waar de Heer blijkbaar daaraan denkt, als Hij zegt, nadat Hij de steden van Israël hun ongeloof verwijt: "Ik prijs U, Vader! Heer des hemels en der aarde! dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze aan kinderkens geopenbaard".

Hij zal zich geklemd hebben aan de woorden van Jes. 49: "Ik stel U tot een licht der volken", vandaar het antwoord: "Ik prijs U, Vader!" en dan de verkondiging van het evangelie voor de wereld: "Kom tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt".

In vers 14 van Jes. 49 wordt Sion voorgesteld als een die geluisterd heeft naar de samenspraak en bedroefd is, en dan volgt het genadevol antwoord van Jehova. Het is gemakkelijk te verstaan, ja, het kan niet anders, dan dat zij, die zulke dingen schreven, door de Geest van God geïnspireerd waren.

 

Instandhouding van de bijbel

De dingen die wij hier noemden zijn slechts gedachten betreffende het wonder van de bijbel, uit één oogpunt bezien, nl. wat de samenstelling aangaat. Over het wonder van zijn instandhouding zou veel uitgebreider kunnen geschreven worden. God Zelf waakt over Zijn eigen boek.

Het is Goddelijk bewaard door de eeuwen heen, zodat niets wat de duivel of de mens geprobeerd heeft, het kan verdelgen.

Er wordt wel eens aangevoerd, dat er zovele jaren liggen tussen de tijd waarin de verschillende boeken geschreven zijn en de tijd waarop de gebeurtenissen plaats vonden. De oudste tekst die wij bezitten van het Oude Testament dateert uit 1008 na Christus, hoewel er ook stukjes van sommige boeken gevonden zijn, die dateren uit 895 na Christus.

Wat het Nieuwe Testament betreft, dateren de meeste handschriften uit de tijd van ongeveer 100 jaar na Christus, hoewel ook hiervan enkele handschriften ouder zijn, nl. uit de 4e en 6e eeuw na Christus. Merkwaardig, dat men ook deze dingen aanvoert om de echtheid van de bijbel aan te vallen. Het is wel de moeite waard om even onze aandacht te bepalen bij enkele schrijvers uit de, oudheid.

De Griekse dramaticus Aeschylus schreef zijn toneelstuk tussen 500 en 458 voor Christus. Het eerste manuscript van zijn werken is van de 11e eeuw. 1500 jaar tussenruimte. Hetzelfde is waar van Herodotus en Thucydides. Voor de odist Pindarus en de dramatist Euripides is de tussenruimte 1680 jaar, enz. Met de Latijnse auteurs is de tussenruimte iets korter. Toch moeten we 750 jaar overslaan, voordat we manuscripten hebben van Tacitus, en zelfs dan berust het meeste van de tekst van deze belangrijke historicus op de autoriteit van een enkel manuscript.

"Het Woord des Heren bestaat tot in eeuwigheid". Zijn macht is onuitputtelijk. Wij kunnen niet verklaren hoe Gods Woord leven kan geven aan dode zielen, maar het geschiedt door alle eeuwen heen.

Zoals in Ezechiël 37 wordt gezegd, heeft de Geest in de doodsbeenderen geblazen, waardoor zij herleefden toen de Heer had gesproken. Evenmin als de profeet dit kon verklaren, kan iemand de wonderen begrijpen, die nu door het Woord van God plaats vinden in het leven van mannen en vrouwen.

"Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en doordringende tot de verdeling der ziel en des geestes, zowel der gewrichten als des mergs, en een oordelaar van de gedachten en overleggingen des harten" (Hebr. 4 : 12).

B.L.