Tien
plagen
Exodus
7-11
Mozes en Aäron gingen naar het
paleis
van de farao. Ze zeiden: ‘U moet
de
Israëlieten laten gaan. Als u dat
niet
doet, zal God u straffen!’
De farao zei: ‘Nee! Ik ken jullie
God niet eens!’Daarna liet hij de
Israëlieten nog harder werken.
God vond dat niet god. Daarom
veranderde
Hij al het water in Egypte in
bloed.
Maar dat maakte de farao niets
uit.
‘Ik laat de Israëlieten toch niet
gaan’, zei hij.
Maar de farao deed niet wat hij
beloofd had.
Hij zei: ‘Nee!’
God stuurde nog meer plagen
naar Egypte. Eerst kwamen er
muggen, steekvliegen.
Daarna werden alle dieren ziek.
Maar de farao bleef ‘Nee!’zeggen.
Toen kregen de Egyptenaren overal
zweren
op hun huid. Er kwamen zware
hagelstromen
en zwermen met sprinkhanen die de
oogst
opaten. Overal in het land werd
het donker.
Soms zei de farao dat hij het volk
zou laten
gaan. Maar als de plaag voorbij
was, zei hij
toch weer: Nee, blijf hier!’
Nu had Mozes nog één laatste
waarschuwing van God. Hij zei
tegen de
farao: ‘Als u mijn volk niet laat
gaan, dan
gaat elke oudste zoon van de
Egyptenaren
dood.’ Maar de farao luisterde
niet.
Toen gebeurde wat God gezegd had.
Toen pas zei de farao: ‘Vertrek
meteen!’