Er is in den Bijbel sprake van verschillend geloof: van tijdgeloof, van een rechtvaardigend en zaligmakend geloof, van geloof in de praktijk, zich openbarend in geloofsdaden, enz. Dit alles is echter persoonlijk. Maar er wordt ook in de Heilige Schrift gewag gemaakt van een gemeenschappelijk geloof, van een kostbaar heilgoed, dat alle Christenen te zamen bezitten, en voor hetwelk zij te zamen hebben te waken en te strijden.
Paulus spreekt in den brief aan de Romeinen over de gehoorzaamheid des geloofs onder al de volken. (Rom. 1 : 5; 16 : 26.) Door genade was Paulus de drager van de boodschap der genade onder alle volken. Tegenover de gehoorzaamheid aan de wet was het voorwerp en de uitgestrektheid van Paulus' dienst de gehoorzaamheid des geloofs onder al de volken. De naam van Jezus moest algemeen als gezaghebbend, en van groote waarde, worden erkend. Natuurlijk moest ook ieder uit de volken persoonlijk tot het geloof worden gebracht, maar de Apostel spreekt hier toch meer over den dienst, die hem was toevertrouwd onder de volken, namelijk de prediking van het geloof, waaraan men zich moest onderwerpen.
Judas omschrijft dit duidelijker, of liever: spreekt er nog eenigszins anders over. Hij heeft het in zijn korten, maar leerrijken brief over "het geloof, hetwelk eenmaal den heiligen is overgeleverd," (Vs. 3) en over "het allerheiligst geloof." (Vs. 20.)
Behalve het persoonlijk geloof in God en in den Heer Jezus, hetwelk ieder Christen moet bezitten, - wil hij in waarheid een Christen zijn, - hebben de geloovigen in Christus te zamen nog een gemeenschappelijk geloof. We zouden het kunnen noemen het Woord Gods, omdat in den Bijbel alle waarheden zijn vervat, die te zamen ons als heiligen zijn overgeleverd en toevertrouwd. Maar omdat door Judas minder op de Schriften wordt gedoeld, dan wel op de heilgoederen, die de Christenen te zamen van God ontvangen hebben, willen we het liever den naam geven het Christelijk geloof.
Over dit geloof, of liever: over de kostelijke waarheden, waaruit het bestaat, wenschen we in dezen jaargang, en ook, zoo de Heer vertoeft te komen, in volgende jaargangen, een en ander te schrijven. Vele malen reeds is ons door broeders, die belangstellen in de waarheid Gods, verzocht om in den "Bode" stukken te geven over de zoogenaamde eerste beginselen der heilsleer. En wij meenden dit verzoek niet beter te kunnen inwilligen, dan door een reeks artikelen te schrijven over al die heerlijke fondamenteele waarheden, waarover in de vele vroegere jaargangen van den Bode uitgebreide en belangrijke opstellen voorkwamen. Ons allen, die deze waarheden kennen, ook mede door de lezing en overdenking van hetgeen door thans ontslapen broeders er over geschreven werd, zal de herinnering worden opgefrischt, wanneer we nog eens in 't kort een uiteenzetting der heilswaarheden onder de oogen krijgen. En vele jonge broeders en zusters, die er weinig over hoorden en onderzochten, en die toch zoo vaak in aanraking komen met allerlei dwalingen en dwaalleer, zullen er door gesterkt worden in de Christelijke leer, in hun persoonlijk geloof, en tegelijkertijd bewijzen uit Gods Woord erlangen, die hen kunnen dienen in den strijd tegen de verkeerde leer.
Onze God zegene dan dit ons voornemen rijkelijk, en geve hun, die dezen arbeid gewenscht en zelfs noodig achten voor onzen tijd, dit werk voor den Heer bij aanvang en voortduring te gedenken in hun gebeden. Hij doe hen ook naast het gebed ijverig zijn in den medearbeid, door namelijk in 't bijzonder de aandacht er op te vestigen van alle jongbekeerden, die zij bereiken kunnen; en ook van allen, die langer bekeerd zijn, maar wier oogen eerst sedert kort voor een of meer kostbare waarheden zijn opengegaan. -
Het Christelijk geloof!
O, Judas wilde liever "over het gemeenschappelijk heil" schrijven aan de geroepenen, in God den Vader geliefd, en in Jezus bewaard! Wat was er voor hem, die nauw met den Heer leefde, kostelijker, dan uit te weiden over de Christelijke voorrechten in het tegenwoordige leven en over de heerlijkheden van het toekomstige leven! "De godzaligheid heeft de belofte van het tegenwoordig en van het toekomend leven." En het uitnemende woord "heil" omvat al deze zegeningen. Een blijdschap en verkwikking zou het voor hem zijn geweest, als hij over deze voorrechten had mogen schrijven. Met allen ijver zou hij deze aangename taak hebben vervuld!
Maar de nood werd hem opgelegd om zijn pen in te houden. En gelijk een moeder liever aan haar kinderen een brief vol liefdebetuigingen zendt, doch hierin verhinderd wordt, als er iets niet in orde is, zoodat er vermaand en bestraft moet worden, zoo ging het den Apostel Judas.
Het kostbaar goed der broeders werd aangetast! De grondslagen van het Christendom werden bedreigd. Een overstelpende vloed van dwaling en zonde kwam aan tegen het geloof, dat eenmaal den heiligen was overgeleverd. En zichzelf het lieflijk werk der vertroosting ontzeggende, begon hij de harten te versterken door woorden van ernstige vermaning. Er waren sommige menschen ingeslopen, die de genade Gods veranderden in ontuchtigheid; die den eenigen Meester en Heer, Jezus Christus, verloochenden. Alles wat het leven en den grondslag van het Christelijk geloof betrof, stond dus op het spel. En daarom wekt hij ze op, om pal te staan, om te strijden voor het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd.
Laat ons niet meenen, dat dit in onze dagen minder noodig is! Er mogen er zijn, die weinig bemerken van het toenemend verval, ook op het gebied der waarheid. Maar uit de Schrift kennen wij de voorspelling van het toenemen der antichristen in de laatste dagen; en die meeleeft met de dagen, waarin hij zich op deze aarde bevindt, weet bij ervaring, hoe het woord der dwaling voorteet als een kanker; hoe er mannen zijn, die van de waarheid zijn afgedwaald, en sommiger geloof omverwerpen. Ja, eer men er soms op bedacht is, heeft de dwaling zich van broeders meester gemaakt, van wie men het niet zou gedacht hebben, dat zij er vatbaar voor waren, zoodat ten opzichte van grondwaarheden als de ingeving der Schrift, en de verzoening, of opstanding en oordeel, broeders, die met ons denzelfden weg der waarheid bewandelen, reeds dwalingen hebben overgenomen of twijfelingen dienaangaande voeden en uitspreken.
Wat hiertegen te doen? Judas wijst ons den weg. Is een korenmaat met koren gevuld, dan is er geen plaats voor kaf. Is het hart van den geloovige gevuld met de waarheid Gods, dan vindt de dwaling er geen plaats. Daarom behoeven we niet zoo zeer de dwalingen te bestrijden, als wel voor het geloof te strijden. De Christelijke leer, het Christelijk geloof, moeten we elkaar telkens voorhouden, onder de aandacht brengen, het uiteenzetten naar Gods gedachten, zooals die in de Schrift ons zijn bekend gemaakt, en zoodoende de wacht houden bij het heerlijk vaandel, waaromheen we ons door de genade Gods mogen scharen.
Wil men echter strijden voor het gemeenschappelijk geloof, dan moet men zelf allereerst een goeden grondslag onder de voeten hebben. Daarom bepaalt de Apostel Judas, die uitvoerig den vreeselijken toestand van verval teekent, de geroepenen bij hun gemeenschappelijke roeping. Te midden van het donker tafereel, dat hij schetst, wijst hij op lichten. Er waren "geliefden," die niet met het ontzettend verval der Christenbelijders meegingen. En deze geliefden waarschuwt hij plechtig, om niet mee te doen met de verschillende vormen, waaronder dwaling en boosheid zich vertoonden; om een wachtpost te betrekken bij het Christelijk geloof en de banier hoog te houden van de heilgoederen, eenmaal den heiligen overgeleverd; ja, hij wendt zich ook met groote teederheid tot hun hart en geweten, opdat zij allen persoonlijk een waarborg zouden hebben tegen den vreeselijken afval.
"Maar gij, geliefden! uzelven opbouwende op uw allerheiligst geloof, biddende in den Heiligen Geest, bewaart uzelven in de liefde Gods, verbeidende de barmhartigheid onzes Heeren Jezus Christus ten eeuwigen leven."
Merkwaardig! De Apostel repte niet over een Apostolische opvolging, die een dam zou zijn tegen dwaling en ongeloof. Hij vestigt hun blik niet op rijk begaafde broeders, die hen in het rechte spoor moesten houden. Voorzeker, de Apostel kende den zegen van het Apostelambt, en hij achtte allerminst de gaven gering, die de Heer, in weerwil van de zonden, nog aan de gemeente geschonken had. Maar als het gaat om bewaard te blijven, hebben we wat anders noodig dan menschen. God kan er wel menschen als Judas toe gebruiken. Maar een houvast biedt ons alleen God Zelf en Zijn Woord. Daarom beveelt Paulus in zijn aandoenlijke toespraak tot de ouderlingen van Efeze, in Hand. 20, de geloovigen niet aan een opvolger aan, maar aan God en het woord Zijner genade. "God is machtig, u op te bouwen," roept hij uit. Hoe schoon! O, er is zooveel gebrek aan gaven; zooveel kleine kracht! Maar geen nood - we hebben God en Zijn Woord. "Bouwt uzelven op!" zegt Judas. "God is machtig u op te bouwen!" zegt Paulus. Beide is waar. We hebben de roeping, elk persoonlijk werkzaam te zijn aan onze opbouwing, en dit niet te laten aankomen op de gaven, die er dan maar in 't publiek of door huisbezoek voor zorgen moeten! En we hebben hierbij een uitnemende toevlucht: op onzen God en op Zijn Woord mogen we zien en vertrouwen; Hij begeeft nooit, die zich ootmoedig en kinderlijk op Hem verlaat.
Nederigheid en vertrouwen - daarin ligt het geheim van ons geestelijk welvaren. Zeker, God kan gaven geven, en Hij doet het, en Hij zou ons meer geven, als we het meer van het levende Hoofd der Gemeente verwachtten; maar daarnaast staat de persoonlijke roeping van elk Christen, man of vrouw, om zijn eigen zaligheid te werken met vreezen en beven; (Fil. 2 : 12.) om zichzelf op te bouwen op het geloof, dat God aan allen gaf; (Jud. : 20.) en om met allen ijver met allen voor dat geloof te strijden. (Jud. : 3.) Mocht het bewustzijn hiervan meer tot ons doordringen!
Ach, hoeveel verdeeldheid en verschil van meening, soms over allerlei ondergeschikte dingen, is er vaak onder broeders, die de waarheid kennen en liefhebben! Laat ons toch liever niet tegen elkander strijden, al is het ook gering, maar met elkander strijden voor onze gemeenschappelijke belangen! Er zijn goederen, die ons allen kostbaar zijn, en die de vijand ons wil ontrooven. Er zijn heilsfeiten, die aangetast worden door hen, die belijders heeten te zijn. Er zijn mannen, die de grondslagen van ons Christelijk geloof willen omverwerpen. Laat ons dan niet verstrooid en verdeeld, maar één van hart en één van zin waken en strijden voor 't ons gemeenschappelijk overgeleverde!
De Apostel wijst echter op vier dingen, die wij daarbij persoonlijk hebben toe te passen: onszelf opbouwen, bidden, onszelf bewaren en de komst des Heeren verwachten.
Welk een gezegende arbeid!
Ieder oprecht Christen kan deze dingen doen. Wij kunnen onszelf opbouwen op ons allerheiligst geloof. Dat geloof is ons gepredikt. Dat geloof, die Christelijke leer, is ons fondament. Welnu, op dat fondament van het Woord Gods, van de waarheid Gods, moeten we onszelf opbouwen. Doen we dit? Of laten we het onderzoek van Gods Woord over aan de begaafde broeders, naar wie we gaarne luisteren, en verzuimen we inmiddels zelf om ons op te bouwen op de ons door God geschonken waarheid? - Wij moeten ook bidden in den Heiligen Geest. Niet alleen door maar in den Heiligen Geest. Gelijk het Woord in den Geest tot ons komt, zoo moeten wij in den Geest tot God naderen. Alsof dus de Geest, die in ons woont, in ons bidt. Want 't is een ernstige tijd, en van de vier noodzakelijke dingen in zulke dagen, is het gebed zeker niet het minst noodzakelijke. Altijd is het gebed noodig. Maar vooral dán als, de vijanden ons en de aan ons toevertrouwde goederen omringen. - Wij moeten voorts onszelven bewaren in de liefde Gods. Misschien merkt iemand hier op: "Paulus zegt toch, dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heer." Ja, het woord van Paulus is een kostbaar woord. We zijn geplaatst als in een huis van liefde; liefde aan alle zijden; rondom, boven en onder ons. Maar … al kan niets of niemand ons daar genaken, wij kunnen wel dit huis uitgaan! Daarom is Judas' woord niet minder noodig: bewaart uzelven in de liefde Gods. 't Is alsof hij zegt: er zijn vele gevaren, maar voor die allen wordt gij bewaard, als gij één ding doet, namelijk blijven in Gods liefde. "Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem," zegt Johannes. Ernstig woord! Gods liefde is in mij, en ik ben in de liefde Gods, wanneer ik wandel in overeenstemming met het heerlijk standpunt, hetwelk ik inneem door het geloof. - En niet alleen moeten wij onszelven opbouwen en bewaren, biddende in den Heiligen Geest, maar we moeten ook bedenken - en dit geeft moed! - dat onze strijd niet lang zal duren. Wij moeten den Heer Jezus verwachten. Meer nog: wij moeten verwachten de barmhartigheid onzes Heeren Jezus ten eeuwigen leven. Weldra zal Hij Zich ontfermen. Dan neemt Hij ons weg van dit terrein van verval en afval, en dan zullen we 't heerlijk eeuwig leven ingaan. O zalige hoop! En inmiddels - de tijd is kort! - bestraffen we de tegensprekers; redden anderen door vrees, hen uit het vuur rukkende; en wachten ons voor elke besmetting des vleesches en der zonde.
Wie is tot deze dingen bekwaam? Gode zij dank, er is Eén, die machtig is, ons voor struikelen te bewaren; ons verre te houden van elke dwaling; en ons pal te doen staan in den strijd voor het Christelijk geloof; - dat is God, onze Heiland, door Jezus Christus, onzen Heer!
Mochten we dan allen in het gevoel onzer zwakheid en afhankelijkheid aan ons eigen zieleheil en onze eigen verantwoordelijkheid denken als geloovigen, maar ook samen opkomen voor het ons gemeenschappelijk toevertrouwd Christelijk geloof!