De grondwaarheden van het Christendom zijn vervat in den Bijbel. Daarom is het allereerst noodzakelijk, een woord te zeggen over den Goddelijken oorsprong des Bijbels.
God heeft ons Zijn openbaring gegeven. Openbaring wil zeggen: onthulling van verborgenheden. Wat zouden wij weten over de schepping der wereld, over hetgeen vóór de grondlegging der wereld bestond, en over de dingen der eeuwige toekomst, wanneer God het ons niet had geopenbaard? De vraag: "Vanwaar komt gij en waar gaat gij heen?" kan alleen door God worden beantwoord. Deze "openbaring" is echter niet hetzelfde als ingeving. In de eerste eeuwen van het bestaan dezer wereld heeft God Zich ook geopenbaard, en van mond tot mond is die openbaring verder bekend gemaakt. Maar toen was er nog geen ingeving, want God had Zijn openbaring nog niet doen opschrijven als Zijn Woord. Dit nu is door de mannen Gods geschied, die God heeft geroepen tot het schrijven der Bijbelboeken, en aan wie Hij Zelf heeft ingegeven wat ze moesten schrijven. Hetgeen ze zelf beleefd hadden, was natuurlijk geen openbaring. Maar openbaring en ervaring heeft God beide willen gebruiken, en Hij heeft die mannen zóó bestuurd, dat zij opschreven hetgeen hun niet bekend was, maar door God werd geopenbaard; doch dat zij óók van hun eigen bevindingen neerschreven wat God wilde, en weglieten wat Hij niet wilde, dat te boek gesteld zou worden.
Dit noemt de Schrift ingeving. Petrus zegt: "Heilige menschen Gods, door den Heiligen Geest gedreven, hebben gesproken." (2 Petr. 1 : 21.) Het woord "gedreven" wil hetzelfde zeggen als "gedragen". De Heilige Geest droeg als het ware de schrijvers in de richting, die Hij wilde. Paulus zegt: "Alle Schrift is van God ingegeven." (2 Tim. 3 : 16.) Het woord "ingegeven" is hier eigenlijk "ingeblazen." (In 't Grieksch staat: theopneustos, d.i. van God ingeblazen.) Ingeving wordt ook wel inspiratie genoemd. (Van het Latijnsche inspirare, d.i. inblazen.) De beteekenis is: bezield, of nog beter: beademd, ingeblazen. Gods adem is dus gekomen in de instrumenten, die God wilde gebruiken, zoodat te voorschijn kwamen de geluiden en stemmen, die Hij wilde, zonder dat de instrumenten hun persoonlijk kenmerk verloren.
De ingeving der Schrift is een hoogst belangrijke waarheid, waarvoor we hebben te strijden als een der kostbaarste goederen van het aan de heiligen overgeleverd Christelijk geloof. Sedert de Bijbel, die ons door het bijgeloof ontnomen was, ons door Gods goedheid is teruggeschonken, en thans in millioenen exemplaren wordt verspreid, heeft het ongeloof zich opgemaakt, om ons de echtheid van den Bijbel als Gods Woord te doen betwijfelen. Met groote beslistheid zijn de geloovigen, toen deze aanvallen van het ongeloof op de Schrift werden gedaan, voor den Bijbel opgekomen. Maar helaas! er zijn er, vooral in de laatste jaren, velen geweest, die in dezen strijd niet den Bijbel zelf, het heerlijk tweesnijdend zwaard, hebben gebruikt, doch zijn gaan redeneeren met de mannen der wetenschap, en dit ten koste van hun geloof aan de ingeving der Schrift. Hadden zij het voorbeeld des Meesters gevolgd, en een "Er staat geschreven!" toegepast, niet zij zouden gevallen zijn in den strijd, maar de vijand. Ja, de vijand, de duivel, heeft, toen hij de menschen niet meer in onwetendheid en bijgeloof kon gevangen houden, en de Bijbel voor enkele stuivers over de gansche aarde te verkrijgen was, een andere taktiek gevolgd, en getracht, niet slechts door het ongeloof den Bijbel uit den band te rukken, maar ook het geloof aan het wankelen te brengen in betrekking tot zijn Goddelijk gezag. O, de gedachten van Satan zijn ons niet onbekend! (2 Kor. 2 : 11.) Gelukt het hem, de fondamenteele waarheid van de ingeving des Bijbels weg te nemen, dan heeft hij daarmee natuurlijk den grondslag van het Christelijk geloof in het algemeen weggerukt. Want laat men de ingeving los, zegt men, dat Gods Woord wel in den Bijbel is, maar niet de Bijbel Gods Woord is, dan hangt van ieders subjectieve meening af wat de waarheid is. Dan beslist het menschelijke verstand, of - zooals men het noemt - de door den Heiligen Geest verlichte rede, wat door God al of niet is ingegeven. Dan is de zekerheid omtrent Gods openbaring en Gods gedachten zoek. De zekerheid ook aangaande de groote heilsfeiten. Dan zijn wij overgeleverd aan de willekeur van den mensch, want ieder zoekt er uit als van God te zijn, wat hem het meest past. Dan kan ik mij ook tegenover de menschen, en vooral tegenover den duivel, niet meer beroepen op de Schrift, want wat voor mij Gods Woord in den Bijbel is, is of behoeft het niet te zijn voor een ander! Daarom is het van het grootste gewicht, aan de grondwaarheid der ingeving met alle beslistheid vast te houden, en er telkens weer in onze dagen, ook onder de geloovigen, voor op te komen. Kinderen en jonge menschen worden stelselmatig verdorven door de verkeerde leeringen, die vele leeraars prediken over de ingeving, wel meestal nog niet in het openbaar, maar bij persoonlijke ontmoeting en bij het Bijbelsch onderwijs. God geve aan Zijn kinderen genade om den brief des Vaders hoog te houden, en van zijn Goddelijken oorsprong telkens, waar dit pas geeft, getuigenis af te leggen!
De ingeving der Schrift is niet een vrome uitvinding of een door de vroegere Christenheid geuit vermoeden, dat met een zekere voorliefde op den voorgrond werd geplaatst. Ze is ook niet door onze voorouders bedacht. Neen, de Bijbel zelf leert haar als een Goddelijke waarheid.
In Hebr. 1 : 1 lezen wij: "God, voortijds vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende in de profeten." God sprak dus in de profeten des Ouden Verbonds. Elk had zijn eigen stijl, maar God sprak door hen. David zegt: "De geest des Heeren heeft door mij gesproken, en Zijne rede is op mijn tong geweest." (2 Sam. 23 : 2.)
De Heer Jezus, de Heer der heerlijkheid, heeft vele malen aanhalingen gedaan uit het Oude Testament, en die erkend als Goddelijk gezag hebbend. [1] Noemen we slechts één tekst. In Joh. 10 : 35 lezen we: "De Schrift kan niet verbroken worden." En omtrent het Nieuwe Testament heeft Hij in Joh. 14-16 merkwaardige woorden gesproken. Hij heeft gezegd, dat de Heilige Geest, dien Hij zenden zou, het volgende zou doen: 1e. leeren en indachtig maken al wat de Heer Jezus den discipelen gezegd had; (Joh. 14 : 26.) dit zijn dan de Evangeliën; 2e. van de waarheid getuigen en de discipelen er van doen getuigen, (Joh. 15 : 26.) dit zijn de Handelingen, die men zou kunnen noemen de Handelingen des Heiligen Geestes en der Apostelen; 3e. in de waarheid inleiden, het uit Jezus nemen, en de toekomende dingen verkondigen, (Joh. 16 : 14 en 15.) dit zijn de Brieven der Apostelen en de Openbaring. Oud- en Nieuw-Testament worden door Hem erkend als de van God gegeven Schriften. Men heeft ze in de vierde eeuw van Christus genoemd Bijbel. Dit wil zeggen: Boek. Gods Woord kunnen we dan ook gerust Het Boek noemen. In den Bijbel zelf wordt echter gesproken van Schrift, Heilige Schrift, Schriften of Heilige Schriften. Deze woorden geven heerlijk weer, dat het Gods bedoeling was, ons Zijn geschreven Woord te geven. Dat Woord heeft de Heer Jezus aangehaald en uitgelegd voor Zijn discipelen, en ze er door aangetoond, dat alles omtrent Hem nauwkeurig was voorspeld; dat Woord heeft Hij aangewend tegenover de scharen of de farizeën; dat Woord van gezag heeft Hij ook gebruikt om den duivel te verslaan. En nù nog gebruikt de Heer Jezus, van de heerlijkheid uit, dat Woord als het tweesnijdend zwaard om verdeeling te maken in den mensch, (Hebr. 4 : 12.) als het zaad om leven te wekken, (Luk. 8 : 11.) en als het water der reiniging voor onbekeerden en bekeerden. (Joh. 3 : 5 en Titus 3 : 5; Joh. 13 : 1-11 en Ef. 5 : 26.)
Echter getuigt niet alleen de Heer Jezus van de ingeving der
Schrift. Ook de Apostelen des Heeren deden het.
De Apostel Petrus zegt in zijn eersten brief, hoofdstuk 1 : 10-12:
"Aangaande welke behoudenis onderzocht en nagevorscht hebben de profeten,
die van de genade, u bereid, geprofeteerd hebben, navorschende welken of
hoedanigen tijd de Geest van Christus, die in hen was, aanduidde, toen hij te
voren getuigde van het lijden, dat op Christus komen zou, en van de heerlijkheid
daarna; wien geopenbaard werd, dat zij niet voor zichzelven, maar voor u de
dingen bedienden, die u nu aangekondigd zijn door hen, die u het evangelie
verkondigd hebben." Een zeer merkwaardige plaats! In 2 Petr. 1 : 21 lezen
we: "Want de profetie werd eertijds niet voortgebracht door den wil eens
menschen!" De Geest van Christus, die in de profeten werkte, getuigde van
Christus en van Zijn lijden; het gevolg voor hen was, dat zij zelf over deze
dingen gingen nadenken en er in navorschten; en Petrus noemt dit geschrevene
precies hetzelfde als het Evangelie, dat hun verkondigd was! Daarmee erkent hij
dus de ingeving van het Oude en van het Nieuwe Testament. Want die het Evangelie
toenmaals predikten als orakelen Gods, als den mond Gods, schreven het ook als
zoodanig op, opdat het door alle tijden heen zijn werking zou doen. Ten slotte
zegt hij in zijn tweeden brief, dat de brieven van den Apostel Paulus gelijk
stonden met de Heilige Schriften.
"Naar de wijsheid, die hem (Paulus) gegeven is, heeft hij u (Joden) geschreven; gelijk ook in alle brieven, waarin hij van deze dingen spreekt … die de onwetende en onvaste menschen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf." (2 Petr. 3 : 15 en 16.)
De Apostel Paulus spreekt zich hieromtrent nog duidelijker uit. En dit is te heerlijker, omdat hij door God gesteld is tot een voorbeeld voor hen, die in Jezus gelooven zouden ten eeuwigen leven. (1 Tim. 1.) Tot de Thessalonikers zegt hij, in den eersten brief, dien hij schreef, dat zij zijn woord hadden aangenomen niet als eens menschen woord, maar, zooals het waarlijk is, als Gods Woord. (1 Thess. 2 : 13.) In Cesaréa gevangen zijnde, heeft hij in het midden der Joden het uitgesproken, dat hij alles geloofde, wat in de wet en in de profeten (dus het gansche Oude Testament) geschreven stond. (Hand. 24 : 14.) En een weinig tijds vóór zijn dood schreef bij in 2 Tim. 3 : 16 en 17: "Alle Schrift is van God ingegeven, en nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing in de gerechtigheid; opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk ten volle toegerust." Met dit "alle Schrift" bedoelde hij geenszins alleen de boeken des Ouden Verbonds. Want in Rom. 16 : 25 en 26 had hij gezegd: "Hem nu, die machtig is u te bevestigen, naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, volgens de openbaring van de verborgenheid, die in de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, maar die nu is geopenbaard, en door profetische schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder al de volken bekend is gemaakt, - den alleen wijzen God door Jezus Christus, wien de heerlijkheid zij tot in eeuwigheid! Amen." Hij spreekt hier dus over de door hemzelf geschreven brieven, en noemt deze profetische schriften. In die brieven toch, en niet in de boeken des Ouden Verbonds, is de verborgenheid te vinden, die in de tijden der eeuwen is verzwegen geweest, maar nu is geopenbaard. Zoodat Paulus alles te zamen "alle Schrift" noemt, "van God ingegeven." En in 1 Kor. 2 : 12 en 13 verklaart hij, dat niet alleen de dingen, die hij mededeelde, maar ook de woorden, waarmede hij ze mededeelde, Goddelijk waren: "niet met woorden, die menschelijke wijsheid leert, maar met woorden, die de Geest leert, geestelijke dingen door geestelijke woorden mededeelende."
Ingeving of inspiratie is dus niet: door Gods Geest geleid of voorgelicht. Dit geschiedt ook nu nog bij de mannen Gods. Maar de mannen Gods, die den Bijbel schreven, stonden geheel onder de beademing des Geestes; en die van het Oude Verbond hebben, nadat ze geschreven hadden, om de leiding en voorlichting des Heiligen Geestes gevraagd, opdat ze door onderzoek en navorsching, de door hen gegeven profetie zouden kunnen begrijpen. Neen, de ingeving is niet maar een voorlichting, een leiding, of een bewaring ook bij het schrijven; ze is een in inhoud en woorden geheel weergeven van hetgeen God wilde, dat medegedeeld zou worden. Hoe dit is geschied, is niet te doorgronden. De ingeving is een verborgenheid, evenzeer als de menschwording, kruisiging en opstanding van den Heer Jezus een verborgenheid is. Dat wil zeggen: wij kennen de feiten, maar doorgronden kunnen wij ze niet. En evenals de Godheid van den Heer Jezus voor velen een aanstoot is, zoo is het ook met de Goddelijke ingeving des Bijbels. Het levende Woord en het geschrevene Woord zijn beide wonderen. Maar een feit is de ingeving; vastgesteld door Gods Zoon Zelf en door Zijn heilige apostelen. De mannen Gods deelden wel, naar hun aard en naardat de omstandigheden waren, het door hen zelf beleefde, onderzochte en gepredikte mee, maar zij schreven alleen op, wat de Heilige Geest wilde, en lieten weg, wat de Heilige Geest niet wilde. Daarom zijn bijv. in de vier evangeliën de mededeelingen der vier evangelisten zoo geheel verschillend. Met elk evangelie had de Heilige Geest een ander doel. Mattheüs moest den Heer Jezus voorstellen als Messias, als Koning; daarom moet bij hem het geslachtsregister van den Heer Jezus tot op David en Abraham worden teruggevoerd; daarom geeft hij zoo vele aanhalingen uit het Oude Testament; daarom vertelt alleen hij de geschiedenis van de ster van Bethlehem, die voorspeld was, en die de komst van den "koning der Joden" aankondigde. Markus moest den Heiland voorstellen als Dienstknecht; daarom bij hem alles kort, alles geschiedt terstond; voorts geen stamboom, geen bericht omtrent de geboorte. Lukas moest den Zoon des menschen voorstellen, niet voor de Joden alleen, maar ook voor de Heidenen, voor alle menschen; daarom gaat zijn geslachtstegister tot op Adam terug; en merkwaardig is het, dat dit Evangelie niet door een Jood geschreven moest worden, maar door Lukas, - een geneesheer, die een Griek was. Johannes moest den Heer Jezus voorstellen als Zoon van God; daarom geen geslachtsregister; daarom geen mededeeling omtrent Gethsemané, hoewel hij de eenige der vier evangelisten was, die in Gethsemané alles mee doorleefde. Uit dit alles - en we zouden zóó veel meer kunnen noemen - blijkt, dat hier geen menschenwerk gevonden wordt, ook niet alleen maar leiding des Geestes is, waarbij de mensch nog zoo vaak iets van zichzelf kan voegen, maar dat hier sprake is van absolute ingeving. Niet alsof al wat in dit Boek door verschillende personen gezegd wordt, naar Gods gedachten is, maar zóó, dat al wat in den Bijbel wordt medegedeeld, óók de leugens van Satan, enz., wordt medegedeeld op de wijze zooals God het wilde; niet meer en niet minder.
De kenmerken der ingeving zijn vele. Meer dan 400 maal lezen wij in den Bijbel: "God zeide," "De Heer zeide," en dergelijke. Ook vinden wij er: "De Geest Gods toog Zacharia aan, (Hij kwam als een kleed over hem,) en hij zeide: Zoo zegt God." (2 Kron. 24 : 20.) De Heilige Geest kwam dus als een macht, als een kleed, over den mensch, dien hij gebruiken wilde, en maakte dien voor Hem geschikt, om door hem Gods woorden te spreken. Johannes de Dooper noemt zich: "De stem." God sprak door hem. Hij was Gods mond. - Een boek, dat zegt van God te komen en Gods stem te doen hooren, terwijl dit dan niet waar zou zijn, zou een slecht boek wezen. Dat het telkens, heel anders dan een ander boek, zelfs dan de apocryphe boeken, [2] zegt van God te zijn, is een kenmerk van zijn ingeving. - Voorts is ook een kenmerk van die ingeving, dat men in dit boek niet alleen het goede, maar ook het slechte van den mensch vindt; zelfs van mannen Gods, die zondigden. De Bijbel spreekt de waarheid onomwonden, en is toch zoo heilig en plechtig in de mededeeling ook van zondige dingen. Wat medegedeeld wordt, strekt dan ook om ons onszelf en om God te leeren kennen; onszelf in onze verdorvenheid, en God in Zijn heiligheid en genade. Paulus zegt, dat de Heilige Schriften ons kunnen wijsmaken tot zaligheid, en dat ze nuttig zijn tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing in de gerechtigheid.
Heerlijk boek! Boek van Gods openbaring! Boek van God ingegeven! Het bestaat uit twee deelen, door de Christenen in de vierde eeuw Oud- en Nieuw-Testament genoemd; de bedoeling van het woord testament is verbond, en ziet dus op Gods openbaring vóór en ná het werk des kruises. [3] Het Oude Testament bevat 39 boeken; het Nieuwe Testament 27. Deze 66 boeken zijn geschreven in een tijdsverloop van 1600 jaren. Ze zijn geschreven in verschillende talen: Hebreeuwsch, Chaldeeuwsch en Grieksch. [4] Ze zijn geschreven door mannen van verschillenden aanleg: een veehoeder, een tollenaar, een geneesheer, een prins, een koning, enz.! Maar nochtans vullen ze elkaar geheel aan, en spreken ze elkaar niet tegen. De tegenstrijdigheden, die men aanwijst, soms met voorliefde opzoekt, zijn niet te vinden in dit Goddelijk Boek, maar in het brein van den mensch, die de bedoeling van de schijnbare tegenstrijdige mededeelingen niet begrijpt, en daarom beweert, dat de Bijbel allerlei tegenspraak bevat. Hij vergeet, dat ook het menschelijk verstand, de menschelijke logica, bedorven en besmet is door de zonde. En de tegenspraak, die ook elk ernstig Bijbelonderzoeker nu en dan meent op te merken, is een bewijs voor de kortzichtigheid van ons verstand, 't welk alleen dan, als het geheel verlicht wordt door den Heiligen Geest, in staat is, de dingen Gods te begrijpen. Hoe menig Bijbelonderzoeker heeft dit ondervonden, doordat de Heilige Geest later over een duisterheid volkomen licht schonk!
Volledigheidshalve voegen we hier bij, dat een enkele maal een werkelijke tegenstrijdigheid bestaat, die dan echter berust op een gemaakte fout; niet natuurlijk in het door God ingegevene, want dit is onmogelijk; maar in het overgeschrevene. Eén voorbeeld. In 2 Kon. 8 : 26 staat, dat Ahazia 22 jaar oud was, en in 2 Kron. 22 : 2, dat hij 42 jaar oud was, toen hij koning werd. Dit laatste is onjuist. In den Hebreeuwschen tekst is hier een vergissing. De nieuwe vertalingen hebben dan ook hier in den tekst "22 jaar" geplaatst. Uit de geschiedenis blijkt te over, dat dit zoo moet zijn, omdat Ahazia's vader op 40-jarigen leeftijd stierf, terwijl zijn zoon dan op 42-jarigen leeftijd direct na hem koning zou zijn geworden! Dergelijke fouten zijn er echter slechts enkele. Dát ze er zijn, komt niet alleen doordat de vertalingen nu en dan niet geheel getrouw het oorspronkelijke weergeven, maar ook doordat de handschriften van den oorspronkelijken tekst - van niet één boek van het Oud- en Nieuw-Testament is het eerste oorspronkelijke eigen handschrift meer voorhanden! - eenige weinige fouten bevatten, terwijl door de verschillende handschriften in het Nieuwe Testament soms eenigszins van elkaar afwijkende lezingen zijn ontstaan, die echter door zorgvuldige vergelijking bijna alle tot den zekeren tekst hebben geleid. Merkwaardig is het dat deze enkele fouten, enz., van zeer ondergeschikt belang zijn. De mensch heeft nooit een hem toevertrouwd goed absoluut volmaakt bewaard. En zoo zijn er dan hier en daar in de handschriften, die hij maakte, kleine gebreken ingeslopen. Maar God heeft zóó gewaakt over Zijn openbaring, - door Israël en door de Gemeente, - dat er bijna geen onjuistheden in het gansche boek, na zooveel eeuwen van bewaring en verspreiding, zijn te vinden. En de weinige, die er zijn, raken in 't geheel niet de kwestie der ingeving van den ganschen Bijbel, want God heeft het oorspronkelijke eigen handschrift van elk schrijver van elk Bijbelboek ingegeven als Zijn letterlijk, woordelijk, onbedriegelijk, gezaghebbend Woord! Zóó heeft ook Christus, Gods Zoon, tegenover het vraagstuk der ingeving gestaan, toen Hij op deze aarde was. Ons heerlijk voorbeeld! - Dat God de eigen handschriften der schrijvers voor ons niet bewaard heeft, is zeker wel hierom, dat de mensch ze niet zou verafgoden en aanbidden. Heeft niet de mensch zelfs de koperen slang tot een voorwerp van aanbidding gemaakt, zoodat Hiskia haar verbrijzelde? (2 Kon. 18 : 4.)
Die in deze overtuiging Gods Woord leest, vindt de heerlijkste dingen. De Heer Jezus bewees uit al de Schriften, dat de Christus lijden moest, en wat van Hem geschreven stond. Maar - Hij opende hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden. (Luk. 24 : 27 en 45.) En dat hebben wij noodig: den Heer, die door den Heiligen Geest het Woord openbaart voor ons, en die ons hart opent voor het Woord! En dan vinden we de kostbaarste overeenstemming, zelfs tusschen hetgeen gezegd is door schrijvers van verschillende Bijbelboeken, die meer dan duizend jaar vóór of na elkander hebben gesproken; dan vinden we soms juist in schijnbare tegenstrijdigheden de meest wondervolle Goddelijke harmonie! - Die oppervlakkig den Bijbel leest, wendt zich onbevredigd af; maar die er in afdaalt als de schatgraver in een mijn, staat verbaasd, en komt verrijkt te voorschijn. 't Is als met het zoeken naar schatten in zee: die aan den oever de hand uitstrekt, vergadert schuim, maar de duiker, die in de diepte van dezelfde zee zich waagt, brengt de heerlijkste dingen voor den dag.
God heeft ons Zijn openbaring willen geven; Zijn gedachten willen bekend maken. Daartoe gaf Hij ons den Bijbel, het ingegeven Woord Gods. Al wat er in geschreven staat, geeft ons één beeld, namelijk dat van den Heer Jezus; en heeft één doel, namelijk Gods verheerlijking. Heerlijk, dat wij Gods wil kennen, en dat wij onzen eigen wil gevangen mogen geven onder de gehoorzaamheid aan Zijn Woord. God spreekt door Zijn Woord met gezag tot ons. Willen we Hem welbehagelijk leven, dan moeten we onze gedachten onderwerpen aan Gods gedachten. En dan moeten we ook tegenover anderen dezen zelfden maatstaf aanleggen. Voor het Woord moet alles buigen. Voor het Woord wijkt en zwijgt zelfs Satan. En Gods Woord blijft tot in eeuwigheid. (1 Petr. 1 : 26.)
Hoe wonderbaar heeft God Zijn Woord bewaard door alle eeuwen heen, trots alle aanvallen! Meer dan ooit wordt de Bijbel verbreid en gelezen. Thans reeds in ruim vierhonderd talen. Laat ons er God voor danken! Maar laat ons ook den Bijbel vasthouden als Gods Woord; de fondamenteele waarheid van zijn ingeving verdedigen tegenover allen, die haar loochenen of betwijfelen; onszelf vastklemmen aan zijn heerlijke uitspraken en beloften Gods, die ja en amen zijn in Hem!
Door twee dingen worden de getrouwen der laatste dagen gekenmerkt: door het bewaren van het Woord des Heeren, en door het niet verloochenen van den naam des Heeren. (Openb. 3 : 8.) Laat ons dan tot dezulken in waarheid behooren: Jezus' naam als den naam van den Zoon des menschen en den Zoon van God erkennen; en den Bijbel als het Woord van den Heilige en Waarachtige bewaren!
[1] Men zie dienaangaande het werk "Van de Ingeving der Schrift," door J.N. VOORHOEVE, verschenen bij den Uitgever dezes.
[2] De apocryphe boeken zijn die boeken, die soms tot den Bijbel zijn gerekend, of er achter zijn gevoegd, maar die er toch niet bij behooren. Het woord wil zeggen: verborgen of ondergeschoven. Ze staan tegenover de kanonieke boeken; dat zijn de als kànon, als echt erkende boeken des Bijbels. De boeken der Makkabeën zijn o.a. zulke apocryphe boeken. Ze zijn heel interessant om te lezen, maar dragen de kenmerken van niet ingegeven te zijn. Nooit vinden we in de apocryphe boeken een: "Zoo zegt de Heer!" en nergens geven de schrijvers er van voor, dat God door hen spreekt. Ook is de wijze van hun schrijven echt menschelijk.
[3] De verdeeling in hoofdstukken en verzen is veel later geschied; de eerste in het midden der dertiende eeuw na Christus, de laatste in de vijftiende. Van deze verdeeling kan natuurlijk niet gezegd worden, dat ze geïnspireerd is; Integendeel blijkt vaak, dat een hoofdstuk langer of korter had moeten zijn, of de indeeling beter had kunnen wezen. Ook de rangschikking der boeken is niet ingegeven, hoewel kennelijk Gods Geest hen, die dit deden, heeft geleid. Bij de volgorde der brieven van Paulus bijv., niet naar tijdorde, maar naar den inhoud, komt dit treffend uit.
[4] De vertaling is eveneens een werk, waarbij Gods Geest moet leiden en voorlichten. Hoe zal ik een boek goed vertalen, als ik de bedoeling van den schrijver niet versta? Dat er dan ook zoo menige niet goede vertaling des Bijbels is, komt óók wel doordat later meerdere handschriften zijn ontdekt en meer kennis der talen is verkregen, maar niet het minst dáárdoor, dat men vaak zoo weinig in de gedachten des Heiligen Geestes - de schrijver van Gods Boek - is ingedrongen.