Ware
wetenschap is de kennis van Gods wegen.
Wetenschappelijke studie, zonder God te erkennen is verraderlijk en
misleidend.
Het zou dwaasheid zijn, als een sterrekundige trachtte het probleem van
het
zonnestelsel op te lossen, zonder aandacht te schenken aan de zon.
Omdat men
niet aan de zon haar juiste plaats toekende, waren de astronomen
vroeger zo
onjuist in hun beweringen. In de tijd van Ptolomeüs tot
Copernicus meende men,
dat de zon om de aarde draaide. Dientengevolge waren de berekeningen,
die hierop
gebaseerd waren, foutief.
De gevolgtrekkingen van de mannen der wetenschap, die God buiten
beschouwing
laten, zijn eveneens onjuist. Wetenschap moet ons voeren tot de troon van
God, schijnwetenschap tracht zichzelf op
de troon te zetten.
Schijnwetenschap is zeer oud en dateert uit de dagen van Paulus, die
waarschuwt
voor de filosofie en ijdele verleiding, overlevering der mensen en de
valselijk
dusgenaamde wetenschap.
Wij mogen gerust belangstelling hebben voor de wetenschap. Zij spreekt
ons van
krachten in de natuur, maar openbaring toont ons een Persoon, die de
krachten
verwekt en ze bestuurt. Hoeveel meer waarde moest de wetenschap hebben
voor de
Christen, dan voor de ongelovige. Een kind van God kan met bewondering
zeggen:
"Mijn Vader heeft het alles gemaakt."
De mens is
meer geneigd te zoeken naar het hoe, het wat, en
het waarom van de dingen, dan te vragen, wie maakte
ze. Wetenschap en
filosofie trachten de eerste vragen te beantwoorden, maar de openbaring
alleen
kan ons werkelijk bekend maken met Hem, die achter alles staat.
Menigeen is bereid de natuur te aanbidden. De plagen in Egypte zijn het
antwoord
van God op deze menselijke godsdienst. De Egyptenaren bogen zich voor
de natuur
in al haar vormen, maar rebelleerden tegen de God der natuur. Zij
aanbaden de
zon, bogen zich voor de maan, voor de Nijl, voor hun vee, en voor
Farao, hun
koning. Daarom zegt God in Ex. 12: "Ik zal gerichten oefenen aan al de
goden der Egyptenaren."
De plagen waren gericht tegen de goden, die zij aanbaden.
Ongeloof in
de wonderen komt niet door een buitengewoon, maar
door een mismaakt intellect. Als wij meer leren van de wetenschap,
moesten we
ook meer leren van God, over Wiens werk de wetenschap spreekt.
"Door het geloof verstaan wij"; niet: "Door het verstaan
geloven wij." De wonderen die ons in de Bijbel worden
medegedeeld, zijn
maar proeven van Gods wonderdaden (Joh. 20:30), "maar deze zijn
geschreven,
opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon Gods; en opdat
gij,
gelovende, het leven hebt in zijn Naam." Onze studie van de wonderen
leidt
ons derhalve tot het onderzoek, waarom ons juist deze wonderen zijn
medegedeeld.
Zoals alle andere Godsopenbaringen, moet ook hieraan een diepe
geestelijke
betekenis ten grondslag liggen. God heeft kennelijk de ons medegedeelde
wonderen
uitgekozen met een doel. Hij wil er ons geestelijke lessen door leren
en ons ook
profetische gebeurtenissen ophelderen.
Het bestuderen van de wonderen is een intens practisch onderwerp. Het
nut is
drievoudig:
het zal ons de kennis van God en Zijn Macht verruimen.;
het zal ons de kijk op de mens en zijn onbeduidendheid verhelderen;
het zal, als we deze twee lessen naast elkaar plaatsen, onze bewondering gaande maken, dat Hij, die zó machtig is, Zich verwaardigt om bij mensen en in mensen te wonen, en dat Hij zich bekommert over elk belang van Zijn schepselen, in 't bijzonder van Zijn kinderen.
De psalmist
vond het betrachten van de daden des Heren een
wonderbaar middel om uit de depressie te komen.
Laten ook nu Gods kinderen, die een inwendige strijd hebben, dit middel
toepassen.
In het begin van psalm 77 vinden we een toestand van diepe
neerslachtigheid
waaronder Asaf leed. Misschien zou zo iets in onze dagen genoemd worden
een
"zenuwinzinking" of een "zenuwuitputting". Het was zeer
hardnekkig, want hij zegt: "Mijn ziel weigerde getroost te worden, mijn
ziel werd overstelpt."
De wolk werd pas weggenomen toen hij zei: "Dit krenkt mij, maar de
rechterhand des Allerhoogsten verandert. Ik zal de daden des Heren
gedenken; ja,
ik zal gedenken Uwe wonderen van oudsher; en zal al Uwe werken
betrachten en van
Uw daden spreken."
Wij lezen dan niet meer van zijn neerslachtigheid. Hij vergat deze,
toen zijn
ziel zich verdiepte in de majesteit van zijn God en Gods werken.
De wetten
van de Meden en Perzen konden niet herroepen
worden, zelfs niet door de koning, als hij ze met zijn zegel had
bekrachtigd. Zo
was het ten tijde van Ester, als Ahasveros de wet had getekend om de
Joden te
verderven (Ester 8:8). Toch lezen we in Ester 9:1, dat de wet was
veranderd. In
de Engelse vertaling staat: de wet was veranderd in het tegengestelde.
Natuurfilosofen verzekerden dat wonderen onmogelijk zijn, omdat' niets
kan
geschieden tegen de natuurwetten in. Dit zou immers een schending zijn
van de
algemene wetten. Zo zei men in Babylon ook van de wetten der Meden en
Perzen.
Maar als een aards Koning zijn eigen wetten kan teniet doen, door
andere in te
voeren, hoeveel te meer kan "de Schepper van de einden der aarde" Zijn
besluiten, die Hij genomen heeft, en waarop Hij Zijn eigen stempel
gezet heeft,
te niet doen, doordat Hij grote krachten in het leven roept.
Wat wij begrenzen met "natuur" is slechts dat z.g. kleine deel van
Gods werkzaamheid, dat voor ons enigszins bevattelijk of aannemelijk
is, omdat
wij er aan gewend zijn, doch het is slechts een stukje van de eeuwige
ordening
van een hogere wereld, volgens I. Taylor. De hoogste wetgever van het
heelal
heeft een volkomen recht zijn eigen wetten buiten werking te stellen,
als Hij
dat verkiest.
Hij is waarlijk God Almachtig, en, ofschoon wij dikwijls zo over God
spreken,
hebben wij slechts een flauw begrip van wat het zeggen wil, "De
ALMACHTIGE".
De mens spreekt dit woord zo gemakkelijk uit, en toch, als men
geconfronteerd
wordt met een kleine gebeurtenis, die niet kan verklaard worden,
weigert men het
te geloven. Als wij waarlijk aannemen, dat God de Almachtige is, zouden
wij
nooit twijfelen aan een enkel wonder, dat Hij verricht heeft.
William
Herschel ondernam een groot werk, toen hij een
hemelkaart begon te maken. Met een telescoop zocht hij in de nacht de
lucht af,
en noteerde geduldig de sterren, die hij te zien kreeg.
Als wij iets dergelijks met de Bijbel zouden doen; de wonderen in kaart
brachten
en elk van deze wonderen plaatsten, waar het behoorde, zouden wij, als
onze
kaart af was, zien dat er drie belangrijke groepen zijn, zoals wij ook
van
sterrebeelden kunnen spreken, die alle andere overtreffen.
Deze drie groepen van wonderen strekken zich uit over het leven van
drie grote
Godsmannen en degenen die hen onmiddellijk opvolgden. Mozes en Jozua,
Elia en
Eliza, de Heer Jezus en de Apostelen. Wij vinden deze wonderen verhaald
in Ex.
3-14, Numeri 11-22, Lev. 10, Deut. 10 en 34, en Jozua 3-10, voor zover
het
betreft de wonderen tijdens het leven van Mozes en Josua.
Tijdens het leven van Elia en Eliza vinden wij ze in 1 Kon. 17, 18 en
19, en 2
Koningen 1-13.
Van de Heer Jezus en de apostelen in de vier Evangeliën en de
Handelingen.
Verder vinden wij alleen maar wonderen in de tijd van de Richteren,
hoofdst. 6
en 15, bij Samuel, 1 Sam. 5 en 7, en door de profeet uit Juda en 1 Kon.
13.
Verder nog in 2 Kon. 19 en 20, 2 Kon. 32, en in Jesaja 37 en 38
wonderen tijdens
het optreden van Jesaja. In Daniël 3, 5 en 6 bij
Daniël.
Wij zien dus maar enkele uitzonderingen op de drie grote groepen. Wel
gaf God
Zelf af en toe een bijzonder teken van Zijn macht, zonder menselijke
tussenkomst, maar wij lezen niet van andere profeten die macht
ontvingen om
wonderen te doen.
B.L.