Wonderen en tekenen in de Bijbel

 

IX

 

Water.

 

God heeft aan het water bijzondere eigenschappen gegeven, geheel onderscheiden van alle andere stoffen, waardoor het geschikt is voor zijn doel en bestemming.
Het kan niet samengeperst worden, zodat zijn eigen zwaarte het niet onmogelijk maakt voor de dieren, om in de diepte van de oceanen te leven.
Het heeft het vermogen om uit te zetten wanneer het bevriest – de enige uitzondering op de bekende wet, dat alle lichamen uitzetten bij verwarming en inkrimpen bij afkoeling -, zodat ijsschotsen drijven, in plaats van zinken. Als zijn gewicht zou toenemen bij bevriezing, zouden de Noordpoolzeeën permanent ijsklompen zijn tot aan de bodem.
God heeft aan het water deze eigenschappen gegeven.
Het was op Zijn bevel, dat in eerste instantie de wateren van de aarde werden gescheiden van de wateren in de dampkring op de tweede scheppingsdag; het uitspansel verscheen, om tussen deze twee scheiding te maken. Op Zijn bevel vond op de derde dag een andere scheiding plaats, en de wateren op de aarde werden vergaderd in de hun toegewezen plaatsen; het droge kwam te voorschijn, zoals zo schoon wordt beschreven in Psalm 104 : 6-9.
Wij zien dat Gods hand de kaart tekende van de oppervlakte der aarde; Zijn macht strekt zich uit over alle wateren op aarde en in de wolken.
Rivieren en stromen werd een bepaalde loop voorgeschreven. "Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen" Psalm 104 : 10. Zie ook Job 12 : 15.
Droogte en regen zijn voor Hem gelijk. "Hij stelt de rivieren tot een woestijn, en watertochten tot een dorstig land." Psalm 107 : 33, zie ook vers 35.

 

Toen God de verdorvenheid van de aarde zag en het einde van alle vlees voor Zijn aangezicht was gekomen, heeft Hij gezegd: "Zie, Ik breng een watervloed over de aarde", en alle fonteinen van de grote afgrond werden opengebroken, en de sluizen des hemels geopend.
De zee is van God, en Hij heeft ze gemaakt; daarom zijn wij niet verrast dat Hij de Rode zee kliefde en op de Middellandse zee een storm deed opkomen en weer deed ophouden. Ook de rivieren gehoorzamen Zijn bevel.

 

Driemaal werd het water in de Jordaan gescheiden ten behoeve van Zijn dienstknechten. Eerst ten tijde van Jozua, toen de ark in de rivier gedragen werd en het volk er door trok.
Wie heeft ooit water "op een hoop" zien staan? Maar God, die aan het water zijn eigenschappen gaf, kan nieuwe krachten invoeren om dit te doen.
Tweemaal werd de Jordaan gedeeld door geslagen te worden met de mantel van Elia. Eliza wist dat de kracht van God kwam, want toen hij het water sloeg, riep hij uit: "waar is de Here, de God van Elia?"

 

Tweemaal kwamen stromen water uit de geslagen steenrots. Mozes moest de tweede maal gesproken hebben en door toen te slaan heeft hij aan de bedoeling van God wat het type betreft niet beantwoord en mocht hij niet in het land ingaan. Doch God weerhield niet het water om Mozes' zonde. - Als ons een bepaald werk gelukt, wordt dit wel eens aangevoerd als een argument dat de werkwijze goed is geweest. Dit voorval bewijst dat het niet altijd veilig is om zó te redeneren. Mozes' handelwijze was verkeerd, maar God gaf in Zijn genade toch water. Hij gaf ook waterwellen in de woestijn, en hier zien we dat het voor God even gemakkelijk was water uit de rots te doen vloeien, als om het in een put te doen opstijgen (Psalm 78 : 15 en 16; Num. 21 : 16 - 18.)
We zouden nog veel voorvallen uit de bijbel kunnen aanhalen, waar op wonderlijke wijze water door God is te voorschijn gebracht, of waar aan het water een bijzondere kracht werd gegeven, b.v. in de geschiedenissen van Simson, Elia, Eliza enz.
Ik wil slechts op enkele merkwaardige gevallen de aandacht vestigen.

 

Het eerste teken dat Mozes in Egypte deed, werd een ware plaag voor het volk. Het water veranderde in bloed. In vaten en poelen, stromen en rivieren, dus ook in de Nijl, was bloed inplaats van water. Een vreselijk oordeel! De vissen stierven en de rivier stonk. Verderf kwam hierdoor over geheel Egypte. Hoe opvallend is de tegenstelling met het eerste teken dat de Here Jezus deed in Kana. Het ging hier ook om een verandering van water, maar - in wijn, het beeld der vreugde. Wij lezen: dit begin der tekenen deed Jezus … en openbaarde Zijne heerlijkheid.
Het één sprak van dood, het ander van blijdschap; de Goddelijke bewerker was dezelfde.

 

In twee gevallen vond een scheikundige verandering plaats met water, dat niet drinkbaar was. Het water bij Mara werd zoet, doordat Mozes er een hout in wierp; het water bij Jericho werd drinkbaar doordat er zout in geworpen werd van een nieuwe schaal. Noch hout, noch zout zijn in staat slecht water goed te maken. In beide gevallen was het God, die de verbetering bewerkte.

Het feit dat God water voor de Israëlieten voortbracht op hun reis door de woestijn, en dat Hij slecht water drinkbaar maakte, zodat zij geen dorst hadden toen Hij hen leidde door woeste plaatsen (Jesaja 48 : 21) geeft ons vertrouwen in dezelfde God die zegt: "De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen; hunne tong versmacht van dorst; Ik, de Here zal hen verhoren: Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten" (Jesaja 41 : 17).

 

Hij, die de wateren kan stil maken, hoewel ze brullen en onrustig zijn, kan ook de volken, die dikwijls bij watervloeden vergeleken worden, tot bedaren brengen. Laten wij Psalm 46 tot de onze maken!

 

In Jeremia 5 : 24 worden we vermaand de Heer onze God te vrezen, die de regen geeft, zo vroege regen als spade regen, op zijn tijd. Niemand anders kan het laten regenen.
De regenbuien worden vergeleken met Hem zelf (Psalm 72 : 6), met Zijn leer (Deut. 32 : 2) en met Zijn woord (Jesaja 55 : 9-11).
In deze laatste passage stelt de Heer eerst vast, dat Zijn gedachten en wegen niet zijn als de onze. "Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijne wegen hoger dan uwe wegen, en Mijne gedachten dan ulieder gedachten" maar de volgende uitspraak is met deze verbonden. Het is maar niet een onsamenhangende uitspraak, zoals wij zo dikwijls horen citeren.
Zij begint met het woordje "want". Want gelijk de regen en de sneeuw van de hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde … alzo zal Mijn woord zijn. De regen overbrugt de klove tussen hemel en aarde: zo ook het woord van God. Het brengt Gods wegen en gedachten binnen ons bereik, wegen en gedachten die zo veel hoger zijn dan de onze.
Regen en sneeuw doorvochtigen de aarde en de gevolgen zijn heerlijk: de aarde brengt voort: zaad voor de zaaier, brood voor de eter. Niet een eenmalige zegen, maar in de uitdrukking: zaad voor de zaaier, ligt opgesloten een blijvende zegen.
Zo is het met het woord van God. Voedsel voor de hongerigen, voor de ziel; maar ook zaad, waarmede hij die zelf gevoed en verzadigd is de velden kan bezaaien. God, de ware landman, waakt over het zaad dat in de harten wordt uitgestrooid. Hij doet het ontkiemen, op Zijn tijd en op Zijn wijze.
Het is ZIJN woord, dat uit ZIJN mond uitgaat (ook al brengt soms de mens het. Het zal doen hetgeen MIJ behaagt en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe IK het zende.

B.L.