a. Egypte is een beeld van de wereld. Een gelovige, die zich tot de wereld wendt, lijdt geestelijk schade. We lezen dan ook niet dat Abraham in Egypte een tent of een altaar had. Hij verloor het karakter van vreemdeling en aanbidder, dat hij bezat in het land der belofte (zie Ex. 8 : 25, 26).
b. In
Egypte kwam Abrahams gebrek aan geloofsvertrouwen ten
opzichte van Sara openbaar. Maar het kwaad was al eerder aanwezig (Gen.
20 :13).
God wilde de moeilijkheden in Egypte gebruiken om dit kwaad uit te
roeien, maar
Abraham kwam niet tot volle belijdenis, zodat hij te Gerar (Gen. 20) in
hetzelfde kwaad viel. Dáár kwam de volle
belijdenis.
(Zie ook Gen. 26 :7. Het voorbeeld van Abraham had Isaäk tot
waarschuwing
moeten zijn).
c. Egypte was voor Abraham niet alleen verloren tijd, hij moest ook de gevolgen van zijn verblijf in dat land dragen. Hij verkreeg er bezittingen, waaronder slavinnen (Gen. 12 : 16). Zeer waarschijnlijk behoorde Hagar daarbij. De gevolgen van onze eigen weg, worden niet altijd weggenomen (zie bv. 2 Sam. 12 : 11-14).
d. Het herstel van Abraham kwam eerst nadat hij Egypte verlaten had (Gen. 13 : 1-4). Het begon op dezelfde plaats waar hij het goede pad verlaten had, "waar zijn tent in het eerst gestaan had" en op "de plaats van het altaar, dat hij daar vroeger gemaakt had" (vs. 4).
1. Abraham heeft zich het lot van zijn neef aangetrokken en niet gezegd: het is zijn eigen schuld (zie Hebr. 10 :34a).
2. Deze
strijd is zo uitvoerig beschreven, omdat God dit
nodig achtte voor het schrijven van zijn heilsgeschiedenis.
In Daniël b.v. worden slechts vier wereldrijken genoemd, omdat
deze van grote
betekenis waren met betrekking tot het volk Israël. Over
andere grote
mogendheden wordt gezwegen. Gods Woord beschrijft geen
wereldgeschiedenis, maar
heilsgeschiedenis.
3. Melchizedek leerde Abraham God als de Allerhoogste kennen. De God der heerlijkheid riep Abraham. God de Allerhoogste schonk hem de overwinning.
4. Abraham
gaf Melchizedek van alles de tienden (Gen. 14
:20). Zie voor de tiende ook Gen. 28 : 22 (Jakob) en Deut. 12 : 6
(Israël). Het
geven van de tiende bestond dus reeds vóór de wet
en geeft ons een zekere
richtlijn wat betreft het geven naar vermogen. Zie ook nog Deut. 26 :
12 e.v.
Melchizedek wordt ook genoemd in Hebr. 7.
5. Abraham doorstond de beproeving om van de buit te nemen, door zich vast te klemmen aan wat hem zo juist geopenbaard was. Zie Judas : 23: "Haat zelfs het kleed, dat door het vlees bevlekt is" en Fil. 3 : 16: "Doch waartoe wij gekomen zijn, laat ons daarnaar wandelen".
6. Abraham wandelde naar de hoogte van zijn geloof en Godskennis. Hij legde deze gedragslijn echter niet aan zijn bondgenoten op: "laten die hun deel ontvangen" (Gen. 14 :24).
7. Het bondgenootschap met Mamre, Eskol en Aner heeft blijkbaar Abrahams vreemdelingschap niet in de weg gestaan. Waarschijnlijk zijn ze ook slechts voor deze veldtocht met hem opgetrokken (Gen. 14 :24). Abraham had in ieder geval de leiding.
8. De koning van Sodom wilde alle have afstaan tegen het bezit van de mensen (14 :21). Zie Matth. 4 :9 waar Satan hetzelfde wil.
J.G.F. en H.M.