De hieronder genoemde punten sluiten aan op de in het 2e artikel voorkomende zeven beproevingen van Abraham.
1. Nadat Abraham geconstateerd had dat de Kanaänieten het land bewoonden (Gen. 12 :6), verscheen de Here aan hem met de belofte, dat hij het land zou bezitten (Gen. 12 : 7). Abraham bouwde daarna de Here een altaar.
2. Daar Abraham in de tweede beproeving(Gen. 12 : 10-20) gefaald had, moest de beloning uitblijven. God verscheen hem dan ook niet.
3. Na de derde beproeving, de twist met Lots herders, verscheen de Here opnieuw aan Abraham en beloofde hem het gehele land dat hij zag. Tegelijk ontving hij de belofte betreffende zijn nageslacht (Gen. 13 : 14-17). Ook toen bouwde Abraham een altaar (Gen. 13 : 18).
4. Nadat Abraham de have van de koning van Sodom geweigerd had, sprak de Here tot hem en stelde Hij Zich aan hem voor als:
a. Ik ben uw schild (Gen. 15 : l). Zie ook:
Deut. 33 :29: "De Here, het schild uwer hulp".
Psalm 18 : 36: "Het schild uws heils"; en verder o.m.
Ps. 3 : 4; 7 : 11; 18 : 3, 31; 28 : 7; 33 : 20; 59 : 12; 84 : 10.b. Ik ben uw loon zeer groot (Gen. 15 l). Zie ook Matth. 5 : 12 en 1 Kor. 3 :8.
5. Nadat Abraham de belofte van Gen. 15 : 4, 5 onvoorwaardelijk geloofde, ontving hij de tekenen van het verbond van Gods zijde (Gen. 15 : 9-11).
6. Het verblijf in Gerar (Gen. 20) was niet tot eer des Heren. Een beloning kon dan ook niet volgen.
7. Na de gehoorzaamheid van Abraham ten opzichte van de offerande van Isaäk, lezen we dat de Engel des Heren hem verscheen en hem vérstrekkende beloften heeft gedaan.
a. Gen. 12 : 1: |
"Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen". |
b. Gen. 12 : 7: |
"Aan uw nageslacht zal ik dit land geven". |
c. Gen. 13 : 15: |
"Het gehele land dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven. En ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde" (toepassing op het aardse volk Israël). |
d. Gen. 15 : 4, 5: |
"Uw lijfelijke zoon zal uw erfgenaam zijn. Zie op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt. Zo zal uw nageslacht zijn" (toepassing op de gelovigen, als een hemels volk), |
e. Gen. 15 : 18 : |
De omvang van het beloofde land. |
f. Gen. 17 : 1-8, 19: |
"Ik heb u tot een menigte volken gesteld. Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en u… tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn". Belofte dat Isaäk geboren zal worden. |
g. Gen. 18 : 10: |
Nadere aanduiding wanneer de zoon der belofte geboren zal worden. |
J.G.F. en H.M.