a Ro 14:8 b 1Co 6:19 c 1Co 3:23 Tit 2:14 d 1Pe 1:18,19 1Jo 1:7 1Jo 2:2,12 e Heb 2:14 1Jo 3:8 Joh 8:34-36 f Joh 6:39 Joh 10:28 2Th 3:3 1Pe 1:5 g Mt 10:30 Lu 21:18 h Ro 8:28 i 2Co 1:22 2Co 5:5 Eph 1:14 Ro 8:16 k Ro 8:14 1Jo 3:3
Vr.2. Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat
gij in dezen troost zaliglijk leven en sterven moogt?
Antw. Drie stukken a. Ten eerste: hoe groot mijn zonden en
ellende zijn b. Ten andere: hoe ik van al mijn zonden en ellende
verlost worde c. En ten derde: hoe ik Gode voor zulke verlossing zal
dankbaar zijn d.
a Mt 11:28-30 Eph 5:8 b Joh 9:41 Mt 9:12 Ro 3:10 1Jo 1:9,10 c Joh 17:3 Han 4:12 Han 10:43 d Eph 5:10 Ps 50:14 Mt 5:16 1Pe 2:12 Ro 6:13 2Ti 2:15
a Ro 3:20
Vr.4. Wat eist de wet Gods van ons?
Antw. Dat leert ons Christus in een hoofdsom, Matth. 22:37-40: Gij zult
liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met
geheel uw verstand, en met geheel uw kracht. Dit is het eerste en het grote
gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als
uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de Profeten a.
a De 6:5 Le 19:18 Mr 12:30 Lu 10:27
Vr.5. Kunt gij dit alles volkomenlijk houden?
Antw. Neen ik a; want ik ben van nature geneigd God en mijn
naaste te haten b.
a Ro 3:10,20,23 1Jo 1:8,10 b Ro 8:7 Eph 2:3 Tit 3:3 Ge 6:5 Ge 8:21 Jer 17:9 Ro 7:23
a Ge 1:31 b Ge 1:26,27 c Eph 4:24 Col 3:10 2Co 3:18
Vr.7. Vanwaar komt dan zulke verdorven aard des
mensen?
Antw. Uit den val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders, Adam en
Eva, in het paradijs a, waar onze natuur alzo is verdorven geworden,
dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden b.
a Ge 3:1-24 Ro 5:12,18,19 b Ps 51:5 Ge 5:3 (* Ps 51:5 AV = Ps 51:7 SV)
Vr.8. Maar zijn wij alzo verdorven, dat wij
ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad?
Antw. Ja wij a; tenzij dan dat wij door den Geest Gods
wedergeboren worden b.
a Ge 6:5 Ge 8:21 Job 14:4 Job 15:14,16,35 Joh 3:6 Jes 53:6 b Joh 3:3,5 1Co 12:3 2Co 3:5
a Eph 4:24 b Ge 3:13 1Ti 2:13,14 c Ge 3:6 Ro 5:12
Vr.10. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval
ongestraft laten?
Antw. Neen Hij, geenzins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk a
beide over de aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig
oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen b; gelijk Hij gesproken
heeft: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in
het boek der wet, om dat te doen c.
a Ge 2:17 Ro 5:12 b Ps 50:21 Ps 5:5 Na 1:2 Ex 20:5 Ex 34:7 Ro 1:18 Eph 5:6 (* Ps 5:5 AV = Ps 5:6 SV) c De 27:26 Ga 3:10
Vr.11. Is dan God ook niet barmhartig?
Antw. God is wel barmhartig a, maar Hij is ook rechtvaardig b;
daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de zonde, welke tegen de allerhoogste
majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan
lichaam en ziel gestraft worde.
a Ex 34:6,7 Ex 20:6 b Ps 7:9 Ex 20:5 23:7 34:7 Ps 5:4,5 Na 1:2,3 (* Ps 7:9 AV = Ps 7:10 SV, Ps 5:4 AV = Ps 5:5 SV, Ps 5:5 AV = Ps 5:6 AV)
a Ge 2:17 Ex 23:7 Eze 18:4 Mt 5:26 2Th 1:6 Lu 16:2 b Ro 8:4
Vr.13. Maar kunnen wij door onszelven betalen?
Antw. In generlei wijze, maar wij maken ook de schuld nog dagelijks
meerder a.
a Job 9:2 Job 15:15,16 Job 4:18,19 Ps 130:3 Mt 6:12 Mt 18:25 Mt 16:26
Vr.14. Kan ook ergens een bloot schepsel gevonden
worden, dat voor ons betale?
Antw. Neen; want ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld
straffen, die de mens gemaakt heeft a; ten andere zo kan ook geen
bloot schepsel den last van den eeuwigen toorn Gods tegen de zonde dragen en
andere schepselen daarvan verlossen b.
a Eze 18:4 Ge 3:17 b Na 1:6 Ps 130:3
Vr.15. Wat moeten wij dan voor een Middelaar en
Verlosser zoeken?
Antw. Zulk een, Die een waarachtig a en rechtvaardig b
mens is, en nochtans ook sterker dan alle schepselen, dat is, Die ook tegelijk
waarachtig God is c.
a 1Co 15:21 b Heb 7:26 c Jes 7:14 Jes 9:6 Jer 23:6 Lu 11:22 (* Jes 9:6 AV = Jes 9:5 SV)
a Eze 18:4,20 Ro 5:18 1Co 15:21 Heb 2:14-16 b Heb 7:26,27 Ps 49:7 1Pe 3:18 (* Ps 49:7 AV = Ps 49:8 SV)
Vr.17. Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God
zijn?
Antw. Opdat Hij, uit kracht Zijner Godheid a, den last van den
toorn Gods b aan Zijn mensheid zou kunnen dragen c, en ons
de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven d.
a Jes 9:6 Jes 63:3 (* Jes 9:6 AV = Jes 9:5 SV) b De 4:24 Na 1:6 Ps 130:3 c Jes 53:4,11 d Jes 53:5,11
Vr.18. Maar wie is deze Middelaar, Die tegelijk
waarachtig God a en een waarachtig b rechtvaaardig mens is
c?
Antw. Onze Heere Jezus Christus d, Die ons van God tot
wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking, en tot een volkomen verlossing
geschonken is e.
a 1Jo 5:20 Ro 9:5 Ro 8:3 Ga 4:4 Jes 9:7 Jer 23:6 Mal 3:1 (* Jes 9:7 AV = Jes 9:6 SV) b Lu 1:42 Lu 2:6,7 Ro 1:3 Ro 9:5 Php 2:7 Heb 2:14,16,17 Heb 4:15 c Jes 53:9,11 Jer 23:5 Lu 1:35 Joh 8:46 Heb 4:15 Heb 7:26 1Pe 1:19 1Pe 2:22 1Pe 3:18 d 1Ti 2:5 Mt 1:23 1Ti 3:16 Lu 2:11 Heb 2:9 e 1Co 1:30
Vr.19. Waaruit weet gij dat?
Antw. Uit het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerstelijk in het
paradijs heeft geopenbaard a, en daarna door de heilige patriarchen b
en profeten c laten verkondigen, en door de offeranden en andere
ceremoniën der Wet laten voorbeelden d, en ten laatste door Zijn
eniggeboren Zoon vervuld e.
a Ge 3:15 b Ge 12:3 Ge 22:18 Ge 49:10 c Jes 53:1-12 Jes 42:1-4 Jes 43:25 Jes 49:5,6,22,23 Jer 23:5,6 Jer 31:32,33 Jer 32:39-41 Mic 7:18-20 Han 10:43 Han 3:22-24 Ro 1:2 Heb 1:1 d Heb 10:1,7 Col 2:7 Joh 5:46 e Ro 10:4 Ga 4:4 Ga 3:24 Col 2:17
a Mt 7:14 Mt 22:14 b Mr 16:16 Joh 1:12 Joh 3:16,18,36 Jes 53:11 Ps 2:12 Ro 3:22 Ro 11:20 Heb 4:3 Heb 5:9 Heb 10:39 Heb 11:6
Vr.21. Wat is een waar geloof?
Antw. Een waar geloof is niet alleen een stellig weten of kennis,
waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard
heeft a, maar ook een vast vertrouwen b, hetwelk de
Heilige Geest c door het Evangelie in mijn hart werkt d,
dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige
gerechtigheid en zaligheid e
van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus
wil f.
a Jak 2:19 b Heb 11:1,7 Ro 4:18-21 Ro 10:10 Eph 3:12 Heb 4:16 Jak 1:6 c Ga 5:22 Mt 16:17 2Co 4:13 Joh 6:29 Eph 2:8 Php 1:19 Han 16:14 d Ro 1:16 Ro 10:17 1Co 1:21 Han 10:44 Han 16:14 e Ro 1:17 Ga 3:11 Heb 10:10,38 Ga 2:16 f Eph 2:8 Ro 3:24 Ro 5:19 Lu 1:77,78
Vr.22. Wat is dan een Christen nodig te geloven?
Antw. Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt a, hetwelk ons
de Artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof in een hoofdsom
leren.
a Joh 20:31 Mt 28:19 Mr 1:15
Vr.23. Hoe luiden die Artikelen?
Antw.
1. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
2. En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere;
3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria;
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en
begraven, nedergedaald ter helle;
5. ten derden dage wederom opgestaan van de doden;
6. opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des almachtigen Vaders;
7. vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
8. Ik geloof in den Heiligen Geest.
9. Ik geloof een heilige, algemene, Christelijke Kerk, de gemeenschap der
heiligen;
10. vergeving der zonden;
11. wederopstanding des vleses;
12. en een eeuwig leven.
Vr.25. Aangezien er maar een enig Goddelijk Wezen
is a, waarom noemt gij den Vader, den Zoon en den Heilige Geest?
Antw. Omdat God Zich alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft b,
dat deze drie onderscheidene Personen de enige, waarachtige en eeuwige God zijn.
a De 6:4 Eph 4:6 Jes 44:6 45:5 1Co 8:4,6 b Jes 61:1 Lu 4:18 Ge 1:2,3 Ps 33:6 Jes 48:16 Mt 3:16,17 Mt 28:19 1Jo 5:7 Jes 6:1 Jes 6:3 Joh 14:26 Joh 15:26 2Co 13:13 Ga 4:6 Eph 2:18 Tit 3:5,6