De Bijbel is niet een boek wat je zomaar even van kaft tot kaft leest. Het kan lastig zijn om je weg door de Bijbel te vinden, als je niet weet wat zich wanneer heeft afgespeeld. Deze site kan je helpen om de Bijbel beter te leren kennen. Ontdek de bron van vrede, het Woord van God,
Hier vind je alle pagina’s van de ontspannende Terebint studie-serie :
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12 13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23 24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34 35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
(naar
begin van deze serie) (naar de inleiding op deze serie)
Job 25:3
Engelenverschijningen zijn talrijk. Maar wat moet je ermee? Is het echt
of is het suggestie? Engelen behoren tot de hogere wereld, de wereld
van het onzichtbare, de wereld van de geesten. Onzichtbaar, maar wel
werkelijk. Geen droom of fictie. Er zijn goede en kwade engelen, goede
en kwade geesten. Kunnen we ergens houvast vinden als we iets over
engelen te weten willen komen? Jazeker! In de Bijbel, het woord van
God, staan maar liefst meer dan 250 verwijzingen naar engelen. Niet
gering. Daar moet wel iets te leren zijn over hun ontstaan, hun werk,
hun toekomst.
Wat duidelijk wordt, is dat wie zich bezighoudt met engelen aan de hand
van de Bijbel, altijd uitkomt bij de Heer Jezus. Hij is het centrum van
alles wat God heeft gemaakt, het centrum dus ook van de engelenwereld.
Bij de goede engelen staat Hij centraal in hun bewondering; zij
verlangen ernaar Hem te eren. Bij de kwade engelen staat Hij centraal
in hun haat; zij verlangen ernaar Hem zoveel mogelijk te onteren. Stel
Hem centraal en alle dingen krijgen hun ware betekenis.
Engelen zijn
geschapen
Engelen. Je ziet ze niet. Toch zijn ze er, ontelbaar veel (Job 25:3a).
Ze zijn er omdat de Heer Jezus ze heeft geschapen. Je leest dat in Kol.
1:16. Daar staat ook bij waarom Hij ze heeft geschapen: ze zijn 'tot
Hem geschapen', tot zijn eer, opdat ze Hem zouden dienen. Hij schiep de
engelen, opdat in en door elke geschapen engel iets van zijn
heerlijkheid als Schepper bekend gemaakt zou worden. Engelen behoren
tot de onzienlijke, geestelijke wereld. Het zijn geestelijke wezens.
Het zijn geen wezens van vlees en bloed (Luk. 24:39), maar wezens met
een hemels, geestelijk lichaam (zie 1 Kor. 15:40, 44). Zij zijn 'de
overheden en machten' die zich bevinden 'in de hemelse gewesten' (Ef.
3:10).
De ontelbare hoeveelheid engelen is niet het gevolg van
vermenigvuldiging. Aan de mens (man en vrouw) gaf God de opdracht:
'Weest vruchtbaar en wordt talrijk' (Gen. 1:28; zie ook Hand. 17:26).
Op deze wijze is Hij niet met de engelen te werk gegaan. Engelen zijn
geslachtsloos. Ze horen bij een andere orde van zaken, waar van trouwen
en voortplanting geen sprake is (Matth. 22:30; Mark. 12:25; Luk. 20:35,
36). In tegenstelling tot mens en dier, die door voortplanting talrijk
worden, heeft de Heer Jezus elke engel apart geschapen. Het aantal
engelen dat Hij schiep, is sinds hun schepping niet met
één engel vermeerderd of verminderd. Het minimale
aantal
staat in Openb. 5:11: 'Tienduizenden tienduizendtallen en duizenden
duizendtallen.' Het aantal engelen dat daar rond de troon staat,
bedraagt dus meerdere honderden miljoenen. Satan en zijn demonen zijn
daar uiteraard niet bij inbegrepen.
Dit enorme aantal engelen is door de Heer Jezus geschapen nog voordat
Hij de aarde schiep. De HERE spreekt tot Job over jubelende engelen als
Hij het heeft over het grondvesten van de aarde (Job 38:4–7).
De
zonen Gods die daar worden genoemd, zijn engelen. Een vergelijking met
Job 1:6 en 2:1 maakt dat duidelijk.
Er kwam een
scheiding van geesten
In het oorspronkelijk aantal geschapen engelen is na verloop van tijd
een dramatische en onherroepelijke tweedeling ontstaan. Wanneer dat
precies is gebeurd, is niet na te gaan. Wel kunnen we nagaan wat de
aanleiding tot dit drama in de engelenwereld was en wie het initiatief
ertoe nam.
In Ezech. 28:12–19 wordt het een en ander gezegd over de
koning
van Tyrus. Het is onmiskenbaar dat er een dubbele bodem zit in wat van
deze koning wordt gezegd. Achter deze koning doemt een gestalte op van
iemand die in vers 14 'een beschuttende cherub' wordt genoemd. Een
cherub is een engel die een speciale zorg heeft voor de heerlijkheid en
gerechtigheid van God (Gen. 3:24; Ezech. 10). Uit de beschrijving van
deze 'beschuttende cherub' blijkt dat deze een bijzondere positie en
bijzondere kwaliteiten had. Hij had 'uitgespreide vleugels' wat het
aspect van bescherming en bewaking benadrukt (vgl. Ex.
25:18–22;
1 Kon. 6:23–35). God had deze engelenvorst een plaats gegeven
in
zijn onmiddellijke nabijheid, zijn 'heilige berg'. Daar wandelde hij
'temidden van vlammende stenen'. Deze cherub was thuis in een omgeving
waar Gods heiligheid alle zonde verteert ('vlammende') en Gods
heerlijkheid door alles weerkaatst wordt ('stenen'). Niets wees erop
dat deze hooggeplaatste, hoogbevoorrechte engel ontevreden zou worden.
Er viel niets op hem aan te merken vanaf de dag dat hij geschapen werd,
'totdat…'.
Met dit 'totdat' wordt een tragedie ingeluid die zijn weerga niet kent.
Aan alle voortreffelijkheden van deze cherub komt in een klap een
einde: '…totdat er onrecht in u werd gevonden.' Deze
constatering kon alleen God doen, want 'geen schepsel is voor Hem
onzichtbaar, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen van
Hem met Wie wij [en ook de engelen] te doen hebben' (Hebr. 4:14). Van
buiten leek er niets gewijzigd. Maar God keek in het binnenste, het
innerlijk van deze engelenvorst. Hij zag het onrecht en noemde de
oorzaak.
Hier hebben we de val van de hoogste engel, hier begint het bestaan van
satan, hier ontstaat de zonde. De scheiding van geesten is begonnen. De
kloof die tot in eeuwigheid blijft bestaan, is een feit. Voor de mens
is er, God zij dank, een brug over de kloof geslagen. Jezus Christus,
de Zoon van God stierf aan het kruis voor ieder die zich bekeert 'van
de duisternis tot het licht en van de macht van satan tot God; opdat
zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden ontvangen
door geloof in Mij [dat is de Heer Jezus]' (Hand. 26:18).
De oorzaak van
het drama
Hoe kwam het dat zulk afstotelijk onrecht in die zo bevoorrechte engel
kon ontkiemen? Omdat hij niet meer op God gericht was, maar vervuld
raakte van eigen belangrijkheid. Hij werd trots op zijn eigen
schoonheid (Ezech. 28:16, 17). Dat kon God niet dulden. Hij velde zijn
oordeel.
Jesaja spreekt in hoofdstuk 14:12–15 over dezelfde
gebeurtenis:
'Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des
dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! En
gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren
Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in
het Noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de
Allerhoogste gelijkstellen. Integendeel, in het dodenrijk wordt gij
neergeworpen, in het diepste van de groeve.'
Hier komt nog duidelijker naar voren wat deze engelenvorst tot satan
maakte: hij wilde aan God gelijk zijn. De Bijbel noemt deze zonde:
hoogmoed. Dit betekende de val van deze engel. Hoogmoed betekent de val
van ieder, ook van elk mens. Hoogmoed is het meer willen zijn dan men
is, het zich verheffen boven de plaats die men heeft gekregen. Paulus
waarschuwt dat iemand die een taak van opziener in het huis van God wil
vervullen, geen pasbekeerde mag zijn 'opdat hij niet, hoogmoedig
geworden, in hetzelfde oordeel als de duivel valt' (1 Tim. 3:6).
anaf zijn val is satan de verklaarde, meedogenloze
tegenstander
van God. De naam 'satan' betekent 'tegenstander'. Maar hij staat niet
alleen in zijn genadeloze strijd. Hij heeft zijn hoge positie ook
misbruikt om vele engelen mee te slepen in zijn opstand tegen God. In
Matth. 25:41 lezen we over 'het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn
engelen is bereid' en in Openb. 12:9 lezen we van satan en zijn
engelen. Die engelen hebben zijn kant gekozen. Zij zijn ook bekend
onder de naam 'demonen'.
Maar God heeft ervoor gezorgd dat niet alle engelen door satan zijn
misleid. De honderden miljoenen engelen van Openb. 5:11 zijn daarvoor
bewaard gebleven. Zij worden veelzeggend 'uitverkoren engelen' genoemd
(1 Tim. 5:21). God heeft hen uitverkoren om Hem trouw te blijven. Zij
blijven beantwoorden aan het doel waartoe Hij hen heeft geschapen.
Op deze 'uitverkoren engelen' zullen we nu eerst verder onze aandacht
richten. Daarna zullen we ook nog kijken naar het werk en het einde van
satan en zijn demonen.
De uitverkoren
engelen
Binnen de wereld van de engelen kunnen we verschillende rangen en orden
opmerken. Zoals gezegd noemt de Bijbel het woord 'engel' meer dan 250
keer. Een speciale vermelding is die van de Engel des HEREN. Daarnaast
lezen we nog van cherubs, serafs, een aartsengel, tronen,
heerschappijen, overheden, machten, krachten. We zullen in grote lijnen
nagaan wat de Bijbel ervan zegt.
Engel des HEREN
Als deze bijzondere uitdrukking wordt gebruikt, wordt daarmee vaak de
Heer Jezus aangeduid. Het gaat dan om een zogenaamde 'theophanie', dat
is een verschijningsvorm van God. Overal waar God Zichzelf openbaart,
doet Hij dat in de Heer Jezus. Omdat de Heer Jezus in het Oude
Testament nog niet als 'geopenbaard in het vlees' (1 Tim. 3:16) is
gekomen, verschijnt Hij in het Oude Testament in de gedaante van een
engel. Uit het verband moet dan duidelijk worden of het inderdaad een
verschijning van God betreft of dat het toch om een 'gewone' engel
gaat. Zo maakt Gen. 16:7–14 enkele keren melding van 'de
Engel
des HEREN'. Het verband maakt duidelijk dat het daar om de HERE Zelf
gaat.
De HERE in het Oude Testament is de Heer Jezus. Dat wordt duidelijk uit
een vergelijking tussen Jes. 6:1–5 en Joh.12:37–41.
Wat in
Jes. 6:1–5 van de HERE staat, heeft volgens Joh. 12:41
betrekking
op de Heer Jezus. Als er dus sprake is van de Engel des HEREN als een
verschijning van de HERE, betreft het een oudtestamentische
verschijning van de Heer Jezus. In Gen. 22:15 wordt de Engel des HEREN
ook genoemd, Die in het volgende vers de HERE Zelf blijkt te zijn.
Cherubs
Meerdere keren worden zij vereenzelvigd met de troon van God (Ps. 80:2;
99:1; Jes. 37:16) of daarmee verbonden (Ezech. 10:1). Een troon wijst
op regering en het uitoefenen van gerechtigheid. De eerste keer dat er
iets over cherubs in de Bijbel staat, in Gen. 3:24, blijkt dat al. Daar
is duidelijk hoe zij ervoor zorgen dat Gods rechtvaardig oordeel wordt
uitgeoefend over de in zonde gevallen mens. Zij sluiten met een
flikkerend zwaard de weg naar de boom van het leven af.
Cherubs zijn ook te zien in de tabernakel, Gods woonplaats te midden
van zijn volk Israël in de woestijn. Ze staan geborduurd op
het
voorhangsel dat de toegang tot het heilige der heiligen afsluit (Ex.
26:31). Zij bewaken de toegang tot God, opdat de zondige mens niet tot
Hem zal komen. God kan nooit in verbinding met de zonde worden
gebracht. Achter het voorhangsel, op de ark, troont God tussen de
cherubs (Ex. 25:22).
Serafs
Over deze wezens staat alleen iets in Jes. 6:2-7, de enige plaats waar
ze vermeld worden. Naar de betekenis van hun naam zijn zij 'vurige
wezens', vuurengelen. Zij geven daar een duidelijk getuigenis van de
heiligheid van God door het elkaar toe te roepen: 'Heilig, heilig,
heilig is de HERE der heerscharen.' Evenals de cherubs zijn zij
verbonden met de troon van God. Evenals bij de cherubs is er bij de
serafs sprake van vleugels. Het onderscheid tussen serafs en cherubs
lijkt te zijn dat serafs lofprijzende engelen zijn, die vervuld zijn
van de heiligheid van God, terwijl bij de cherubs het meer gaat om de
beginselen van Gods rechtvaardige regering op aarde.
Aartsengelen
In de Bijbel wordt slechts tweemaal over een aartsengel gesproken,
namelijk in 1 Thess. 4:16 en Jud. :9. In de laatst aangehaalde tekst
wordt een aartsengel met name genoemd, 'de aartsengel
Michaël'. In
de eerst aangehaalde tekst komt alleen het woord 'aartsengel' voor. In
de Bijbel wordt van de engelen naast Michaël alleen nog
Gabriël met name genoemd, en wel gewoon als 'de engel
Gabriël' (Luk. 1:26; zie ook vs. 19; Dan. 8:16; 9:21). Alleen
Michaël wordt dus aartsengel genoemd, Gabriël niet.
De traditie van de kerk spreekt van in totaal zeven aartsengelen. Die
opvatting zou men baseren op Openb. 8:2. Daar is sprake van 'de zeven
engelen die vóór God staan'. Naast de twee al
genoemde
namen circuleren binnen de traditie van de kerk nog de namen
Rafaël, Uriël, Raguël, Remiël en
Razaël. Maar
daarvoor ontbreekt elk bijbels fundament. Daarom kunnen die zogenaamde
aartsengelen als pure verzinsels aan de kant worden geschoven. De
Bijbel is de enige betrouwbare bron in het onderzoek naar engelen.
Van Michaël wordt bij nader onderzoek nog iets meer duidelijk.
Zijn naam wordt namelijk ook nog genoemd in Dan. 10:13; 12:1 en Openb.
12:7. In die teksten blijkt hij steeds de tegenstander van de satan te
zijn. De betekenis van zijn naam ('wie is als God?') maakt hem tot het
passende instrument tegen de satan. Satan wilde zich immers aan God
gelijk wilde stellen (Jes. 14:14)? Maar niemand is aan God gelijk (Jes.
40:25; Jer. 10:6, 7; 49:19; 50:44). Opvallend is ook de relatie die er
lijkt te bestaan tussen Michaël en Israël. Telkens
als er
over hem wordt gesproken, gebeurt dat in verbinding met dat volk.
Tronen
– heerschappijen – overheden – machten
– krachten
Met deze aanduidingen worden ook engelen bedoeld (bijv. Ef. 6:12; Kol.
1:16 en 1 Petr. 3:22). Kijk bijvoorbeeld maar naar Ef. 6:12. Daar wordt
een duidelijk contrast gemaakt tussen wat zichtbaar is enerzijds
('bloed en vlees') en wat onzichtbaar is anderzijds ('geestelijke
machten… in de hemelse gewesten').
Het is niet eenvoudig om het onderscheid tussen deze aanduidingen aan
te geven. Daartoe ben ik in elk geval niet in staat. Mogelijk wijst de
hier gegeven indeling op een hoge organisatiegraad binnen de
engelenwereld. Het belangrijkste is dat al deze machten door Christus
geschapen en aan Hem onderworpen zijn.
‘Gewone’
engelen
Rest nog de 'gewone' engel. Het woord 'engel' betekent
‘bode’, 'boodschapper',
‘gezant’. Er kan een
menselijke, maar ook een hemelse bode mee worden aangeduid. Voor
'engel' als een aanduiding van een menselijke bode: zie Hag. 1:13; Mal.
2:7; Openb. 1:20.
Engelen zijn geen eeuwige, maar geschapen wezens. Wel blijven ze tot in
eeuwigheid bestaan. Ze hebben een eigen persoonlijkheid. Ook hebben ze
een wil. (Vandaar dat satan persoonlijk wordt geoordeeld voor zijn
opstand tegen God, evenals alle engelen die hem in zijn opstand zijn
gevolgd.) Ze zijn begiftigd met inzicht, met wijsheid (2 Sam. 14:17,
20). In zijn strijd met de satan om het lichaam van Mozes geeft
Michaël blijk van een persoonlijke overtuiging en afweging,
waaraan hij een conclusie verbindt. Hij 'durfde, toen hij met de duivel
redeneerde en redetwistte over het lichaam van Mozes, geen oordeel van
lastering tegen hem uitbrengen, maar zei: Moge de Heer u bestraffen'
(Jud. :9). Dit handelen met inzicht vinden we ook bij Gabriël
in
zijn gesprek met Zacharia (Luk. 1:11–21). Hij deelt een straf
uit
aan Zacharia omdat deze de woorden van Gabriël ('mijn
woorden',
vs. 20) niet geloofde.
Engelen hebben ook gevoelens. Ze jubelden bij de schepping
(Job
38:4–7). En de Heer Jezus zegt in zijn gelijkenis van de
verloren
munt: 'Zo, zeg Ik u, ontstaat er blijdschap voor de engelen van God
over één zondaar die zich bekeert' (Luk. 15:10).
Het
betreft hier de blijdschap van God die door de engelen wordt
waargenomen. Maar zullen zij, die jubelden bij de schepping, niet delen
in Gods blijdschap als iemand 'een nieuwe schepping' (2 Kor. 5:17)
wordt?
Andere
kenmerken
Engelen zijn dus persoonlijkheden. Ze bezitten een wil, wijsheid en
inzicht, gevoel. Alle plaatjes en schilderijen ten spijt zijn het geen
gevleugelde, vertederende figuren die op een wolkje een harp bespelen.
Behalve bij de cherubs en serafs is nergens een aanwijzing te vinden
dat engelen gevleugelde wezens zijn. Wel worden ze 'krachtige helden'
genoemd (Ps. 103:20). Uitdrukkingen als 'machten en krachten' (1 Petr.
3:22) en een 'sterke engel' (Openb. 18:21) onderstrepen dat. Het zijn
wezens die bij hun verschijning vaak vrees aanjagen en ontzag
inboezemen. Tot bevreesde gelovigen spreken ze eerst een geruststellend
woord, voordat ze hun boodschap brengen (Luk. 1:13, 30; 2:10; Matth.
28:2–5).
Een ander belangrijk kenmerk is hun gehoorzaamheid. Zonder enige
tegenspraak doen zij ogenblikkelijk wat God hun opdraagt. Zij
'volvoeren zijn woord, luisterend naar de klank van zijn woord' (Ps.
103:20). In de hemel doen zij de wil van de Vader die in de hemelen is
(zie Matth. 6:10). Het zijn 'dienaren, die zijn wil volbrengen' (Ps.
103:21). Het woord 'dienaren' geeft prachtig de uitwerking van hun
gehoorzaamheid aan. In Hebr. 1:7 worden ze 'dienaars' genoemd en iets
verderop, in vs. 14, 'dienende geesten'.
Engelen en de
Heer Jezus - vereren ?
In het hiervoor aangehaalde Hebr. 1 maakt Paulus in de verzen
5–14 een weergaloze vergelijking tussen de Heer Jezus en de
engelen. In zeven aanhalingen uit het Oude Testament wordt de alles te
boven gaande superioriteit van de Heer Jezus boven de engelen
onweerlegbaar aangetoond. Dat was nodig vanwege de overdreven eer die
Joden aan engelen gaven. Zij deden aan 'engelenverering' (Kol. 2:18).
Dat is nou net wat een engel niet wil en ook niet accepteert. Engelen
wijzen eerbetoon van mensen af (Openb. 19:10; 22:9). Ze noemen zichzelf
een 'medeslaaf' van alle mensen die naar Gods woord luisteren. Met
zulke mensen staan zij als slaven op gelijke voet; zulke mensen wijzen
ook alle eerbetoon af (Hand. 10:25, 26; 14:15). Niet een schepsel moet
aanbeden worden. Alleen God heeft er recht aanbeden te worden.
Engelen en het
Jodendom
Paulus maakt de hierboven genoemde vergelijking omdat de gelovige
Hebreeën, aan wie hij zijn brief richt, maar moeilijk los
konden
komen van het oude Joodse systeem. Dat systeem was 'oud en verouderd en
dicht bij de verdwijning' (Hebr. 8:13) door de komst van Christus en
zijn werk en hemelvaart. Nu vormden engelen een wezenlijk onderdeel van
dat hele Joodse systeem. Zij waren zelfs betrokken bij de grondlegging
ervan. Door middel van hen namelijk was de wet aan het volk gegeven
(Hand. 7:53; Gal. 3:19; Hebr. 2:2). Ook verscheen de HERE (Jahweh) in
het Oude Testament gewoonlijk in de gedaante van een engel: de Engel
des HEREN (zie boven).
Door deze dingen waren engelen in de gedachten van de Jood na God de
hoogste wezens in het heelal. Zij waren de uitverkoren boodschappers
van de goddelijke wil. Nu leverde het voor hun denken een probleem dat
een goddelijk Persoon Mens zou worden. Voor een Jood was een mens van
veel lager orde dan een engel. En daarin had hij nog gelijk ook.
Johannes wilde een engel aanbidden (Op. 19:10; 22:8, 9). Maar, zo zegt
Paulus, Christus heeft als Mens een positie ingenomen veel hoger dan
die van engelen.
Jezus: veel
hoger dan de engelen
Vlak voordat hij met zijn vergelijking begint, zegt hij daarom dat
Christus is 'gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in de
hoge, zoveel meer geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam
geërfd heeft dan zij' (Hebr. 1:3, 4). De Heer Jezus heeft als
zijn
eigen unieke erfdeel een naam die hoog uitsteekt boven die van engelen.
In de Bijbel geeft iemands naam vaak aan wat voor persoon die iemand is
(vgl. Matth. 1:21; Hebr. 7:1, 2). In het geval van de Heer Jezus hier
gaat het om een niet nader aangegeven naam. Dat betekent dat hier de
ruimste toepassing gegeven kan worden aan wat de uitdrukking 'naam'
inhoudt. De 'naam' omvat hier alle kenmerken van Christus. In de
volgende verzen haalt Paulus enkele van die kenmerken naar voren, om
het onderscheid met en verhevenheid boven engelen te laten zien. Hij
doet dat aan de hand van wat de Joden in hun eigen oudtestamentische
geschriften kunnen lezen. Door die vergelijking wordt weer meer over
engelen helder.
Geen zoon...
Hebr. 1:5a. Alleen tot de Heer Jezus heeft God gezegd dat Hij zijn Zoon
is. Nooit heeft God dat tot één van de engelen
persoonlijk gezegd. Engelen worden wel zonen van God genoemd (Gen. 6:2;
Job 1:6), maar dat is in de zin van schepselen. Zo wordt ook Adam zoon
van God genoemd (Luk. 3:38). Een engel staat met God alleen in
verbinding als een schepsel tegenover zijn Schepper.
Geen
persoonlijke relatie met de Vader...
Hebr. 1:5b. Hier wordt de persoonlijke relatie van de Vader ten
opzichte van de Zoon benadrukt. Van deze relatie geeft God een
getuigenis, als Hij zegt: 'U bent mijn geliefde Zoon, in U heb Ik
welbehagen gevonden' (Luk. 3:22). Zelfs ten aanzien van de meest
voortreffelijke engel staat zo'n getuigenis nergens in de Schrift.
Zij aanbidden
de Heer Jezus
Hebr. 1:6. Aanbidding komt alleen een goddelijk Persoon toe. 'Alle'
engelen worden hiertoe opgeroepen, niet slechts enkele. Ze worden
'engelen van God' genoemd. Dat geeft aan dat deze schepselen Hem zeer
na staan. Ook laat het zien dat zij instrumenten van zijn macht en
regering zijn. Maar hoe bevoorrecht ze ook zijn: ze moeten de
Eerstgeborene bij zijn komst in de wereld aanbidden. Daarom hebben ze
bij zijn geboorte gejubeld (Luk. 2:13).
Gemaakt tot
geesten en vuurvlam
Hebr. 1:7. De engelen zijn tot iets gemáákt,
namelijk tot
'geesten' (of: 'winden') en een 'vuurvlam'. Maar de Zoon is niet tot
iets gemaakt. Terwijl Hij Zoon ís, worden engelen met niet
meer
dan de elementaire krachten van wind en vuur vergeleken. De
boodschappers, deze onzichtbare wezens, zijn snel en onzichtbaar als de
wind, maar hun werk is waar te nemen. Het zijn dienaren met een macht
als vuur, vreselijk, schrikwekkend, verterend. Daarmee zijn engelen wel
boven mensen verheven, maar de Zoon is oneindig ver boven de engelen
verheven.
Regeren niet
Hebr. 1:8, 9. Het citaat toont de kenmerken van heerschappij en
onvergankelijkheid. Centraal daarin staat de Zoon. Hij is niet tot iets
gemaakt, zoals de engelen, maar God erkent Hem in wat Hij is: God. Hij
heeft een troon die tot in alle eeuwigheid is. Het is een eeuwige troon
omdat de grondslag ervan gerechtigheid is. Tronen van mensen hebben die
grondslag niet en zijn daarom van tijdelijke aard. Bij zijn troon hoort
een regering in rechtmatigheid. Engelen zitten niet op een troon. Zij
staan voor de troon, klaar om te dienen.
Zijn en
blijven schepselen
Hebr. 1:10–12. Dit vers begint met 'En' en sluit daarmee aan
op
het voorgaande vers. Het is een toevoeging op wat al over de Zoon is
gezegd. De aanhaling komt uit Ps. 102, een psalm waarin Hij niet
slechts als Mens wordt gezien, maar als Mens in de diepste vernedering
en lijden en dood. Tegelijk echter wordt Hij door God erkend als de
Maker van hemel en aarde. Vernederd als Hij dan mocht zijn, Hij was de
Schepper, ook van de engelen. In tegenstelling tot zijn werken zou
Hijzelf blijven. Er is een enorme tegenstelling tussen Schepper en
schepping. De schepping zou veranderd worden, maar Hijzelf is de
Eeuwige en Onveranderlijke.
Zitten nooit
Hebr. 1:13, 14. De Zoon heeft van God zijn eigen plaats aan de
rechterhand van de majesteit in de hemelen gekregen. Nooit zal God tot
de machtigste engel zeggen wat Hij zegt tot de Zoon: 'Zit aan mijn
rechterhand.' De Zoon zit nu, terwijl engelen altijd staan (Luk. 1:19;
Op. 8:2). Als Michaël en zijn engelen hebben gestreden tegen
de
draak en zijn engelen en hebben overwonnen (Openb. 12:7, 8), zullen zij
terugkeren tot Gods tegenwoordigheid en daar gaan staan. Zij zullen hun
plaats van dienstknecht weer nederig innemen en de volgende opdracht
afwachten. Want zij zijn 'allen dienende geesten, die tot dienst
uitgezonden worden ter wille van hen die de behoudenis zullen
beërven'.
Gezien door de
engelen
Engelen zijn dus dienende geesten. Hun dienst aan mensen komt straks
aan de orde. De dienst die zij aan de Heer Jezus verrichtten toen Hij
als Mens op aarde was, verdient speciale aandacht. In 1 Tim. 3:16 staat
in één vers een rijkdom aan heerlijkheid van de
Heer
Jezus die te maken heeft met zijn menswording. Daarin hebben de engelen
ook een plaats. 'En ongetwijfeld, groot is de verborgenheid van de
godsvrucht: Hij die geopenbaard is in het vlees, gerechtvaardigd in de
Geest, gezien door de engelen, gepredikt onder de volken, geloofd in de
wereld, opgenomen in heerlijkheid.' Elk onderdeel van dit vers is de
moeite waard om langer bij stil te staan. In het kader van deze studie
gaat het echter alleen om de vermelding 'gezien door de engelen'.
Engelen hadden nooit hun Schepper gezien. God immers bewoont een
ontoegankelijk licht (1 Tim. 6:16). Van de serafs lezen we dat zij met
twee vleugels hun aangezicht bedekken (Jes. 6:2), omdat het hun
onmogelijk is iets van dat alles verblindende licht van God te zien.
Maar als de Heer Jezus geboren is, zien zij hun Schepper. Groot zal hun
verbazing zijn geweest dat Hij Mens was geworden. Ze hadden in hun
dienst op aarde toch al heel wat gezien van de mens en dat moet hun
geen opwekkend beeld hebben gegeven. Maar als Hij geboren is zijn ze
er. Eén engel verkondigt grote blijdschap. Als hij
uitgesproken
is, is er 'met de engel een menigte van een hemelse legermacht, die God
prees en zei: Heerlijkheid zij God in de hoogste hemelen, en vrede op
aarde, in mensen van zijn welbehagen' (Luk. 2:8–14).
Engelen
dien(d)en de Heer Jezus
Als de Heer Jezus is opgegroeid en zijn dienst gaat beginnen, wordt Hij
eerst nog 40 dagen verzocht door de duivel. Hij doorstaat die
verzoekingen glansrijk. 'Toen verliet de duivel Hem; en zie, engelen
kwamen bij Hem en dienden Hem' (Matth. 4:11). Toen Hij in Gethsemane
was, kwam 'een engel uit de hemel die Hem sterkte' (Luk. 22:43). Als de
Hij vlak daarop gevangen genomen wordt, blijkt hoe Hij Zich bewust is
van een engelenmacht waarop Hij een beroep kan doen (Matth. 26:53). Hij
spreekt over 'meer dan twaalf legioenen engelen'. Dan praten we wel
even over 72.000 engelen. Bedenk daarbij dat één
engel
eens in één nacht 185.000 man doodde (Jes.
37:36). Dat
betekent dat deze engelenmacht in staat was de totale huidige wereld
tweemaal te verdelgen. Reken maar dat deze engelen ademloos hebben
toegezien hoe nietige schepseltjes met hun Schepper handelden. Reken
maar dat één zucht van de Heiland voldoende was
om hen te
doen toeschieten om hun Schepper te ontzetten.
Een engel rolde na de opstanding van de Heiland de steen van het graf
weg (Matth. 28:2). Deze engel getuigde tegenover de vrouwen van de
opstanding van de Heer Jezus (Matth. 28:6). Engelen waren erbij toen
Hij naar de hemel terugkeerde (Hand. 1:10). Zij zullen erbij zijn,
wanneer Hij terugkeert naar de aarde (2 Thess. 1:7).
Dienende
geesten - engelen en mensen
Engelen zijn dus dienende geesten. Het is te begrijpen dat zij met
grote vreugde de Heer Jezus hebben gediend. Maar dienen zij ook met
vreugde falende en zwakke gelovigen? Jazeker, omdat het hun vreugde is
God te dienen. En als God hun de opdracht geeft, falende en zwakke
gelovigen te helpen, doen ze dat graag. Hun taken zijn veelomvattend.
Hun werk is niet saai. Ze krijgen de meest uiteenlopende opdrachten:
Bericht brengen
Soms moeten ze een boodschap afleveren. Abraham krijgt bezoek van drie
engelen. Het zijn drie mannen. Abraham krijgt te horen dat Sara en hij
een zoon zullen krijgen. In de loop van het verhaal (Gen. 18) wordt
duidelijk dat Eén van de drie de HERE Zelf is. Dan gaan twee
van
de mannen verder, terwijl de HERE bij Abraham blijft om hem te
vertellen wat Hij gaat doen (Gen. 18:16, 17). De twee andere mannen
gaan naar Sodom. In Gen. 19:1 staat: 'En de twee engelen kwamen in de
avond te Sodom.' Duidelijk dus dat Abraham engelen op bezoek heeft
gehad. Nu gaan ze naar Lot. Voor hem hebben ze ook een boodschap. Die
liegt er niet om. Maar het is een boodschap om zijn bestwil. Abraham en
Lot behoren beiden tot de categorie ter wille van wie engelen worden
uitgezonden. Beiden zullen ze de behoudenis beërven. In Hand.
8:26
heeft een engel een boodschap voor Filippus.
Oordelen
Soms moeten ze oordeel uitoefenen. Dat heeft Herodes ondervonden. Hij
meende goddelijke eer te kunnen aanvaarden. 'En onmiddellijk sloeg een
engel van de Heer hem, omdat hij God niet de heerlijkheid gaf; en hij
werd door wormen gegeten en stierf' (Hand. 12:23; zie ook Openb. 16:1v).
Versterken
Soms worden ze uitgezonden om vermoeide dienstknechten op krachten te
brengen (1 Kon. 19:5). Zoals gezegd kwam ook bij de Heer Jezus 'een
engel uit de hemel die Hem sterkte', toen Hij in Gethsemane was (Luk.
22:43). In de andere evangeliën wordt niet over een engel in
Gethsemane gesproken. Dat de engel wel door Lukas wordt vermeld, past
bij de wijze waarop Hij over de Heer Jezus schrijft. Hij stelt Hem
namelijk voor als waarachtig Mens. De engel sterkt Hem alleen maar
lichamelijk, niet door Hem moed in te spreken.
Bescherming
Soms gaat een heel leger mee om leden van Gods volk te beschermen, om
hen door hun aanwezigheid te bemoedigen. Jakob doet die ervaring op als
hij op de vlucht is voor zijn broer Ezau (Gen. 32:1). Elisa bemoedigt
zijn bange knecht door hem een blik te gunnen in de 'hogere wereld' (2
Kon. 6:17).
Verlossing
Soms verlossen ze gevangen genomen dienstknechten van God. God zendt ze
met die opdracht uit, als Hij vindt dat deze dienstknechten Hem beter
in vrijheid kunnen dienen (Hand. 5:19, 20; 12:5–11). Anderen
dienstknechten laat Hij in de gevangenis. Hij laat het zelfs soms toe
dat ze worden gedood (Hand. 12:2). God blijft vrijmachtig in zijn
gebruik van engelen. Engelen zijn niet voor gelovigen 'afroepbaar'.
Dienst na
ontslapen
Zij brengen ontslapen gelovigen in de gelukzaligheid bij God. 'Het
gebeurde nu dat de arme stierf en door de engelen werd gedragen in de
schoot van Abraham' (Luk. 16:22). Niets wijst erop dat de Heer Jezus
met de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus een verzonnen
verhaal vertelt. Hij laat hier de werkelijkheid zien van wat er gebeurt
als iemand sterft.
Verschijning
van engelen in de Bijbel
Eén van de meest gestelde vragen over engelen is wel die
naar
hun verschijning. Dat mag ook, want er zíjn engelen
verschenen.
Ze zijn verschenen aan Abraham en ook aan Lot. Hoe? Als gewone mensen,
aan wie niet te zien was dat ze engelen waren (Gen. 18:16, 17; 19:1).
Door hun gastvrijheid te bewijzen, hebben zowel Abraham als Lot
'onwetend engelen gehuisvest' (Hebr. 13:2). Bent u een gelovige en hebt
u nooit een engel gezien? Bewijs maar gastvrijheid en voor de
rechterstoel van Christus zal duidelijk worden hoeveel engelen u hebt
gezien zonder ze als zodanig te herkennen (vgl. Matth.
25:34–40).
In Matth. 28:3 verschijnt op de opstandingsmorgen een engel bij het
graf van de Heer Jezus van wie 'de gedaante nu was als een bliksem en
zijn kleding wit als sneeuw'. Dat maakt meer indruk dan een engel die
als een onopvallende mens verschijnt: 'Uit bangheid voor hem nu beefden
de wachters en werden als doden.' Maar niet alleen ongelovige soldaten
worden bang. Zijn gedaante boezemt ook de vrouwen angst in, maar hen
stelt de engel gerust ( Matth. 28:4, 5; vgl. Luk. 1:12; 2:9; Dan.
8:17). Bij de hemelvaart is sprake van 'twee mannen… in
witte
kleren' (Hand. 1:10). Cornelius beschrijft de engel van God die hem
bezocht (Hand. 10:3) als 'een man… in een prachtig kleed'
(vs.
30). Engelen kunnen dus onopvallend verschijnen en ze kunnen opvallend
verschijnen, met de uitstraling van een engel (vgl. Hand. 6:15). Als ze
opvallend verschijnen is er vaak vrees, grote vrees zelfs. Engelen
komen uit de heiligheid van God. Mensen die met hemelwezens in
aanraking komen, roepen het 'wee' over zichzelf uit (Richt. 6:22; Jes.
6:5; Dan. 8:16, 17; Luk. 2:9).
Engelen kunnen ook in een droom verschijnen (Matth. 1:20; 2:13).
Mogelijk dat het spreken van de Heer tot Paulus in een gezicht ook door
een engel is geweest (Hand. 18:9). De grenzen zijn niet altijd even
duidelijk te trekken. Dat hoeft ook niet, want de engelen zijn zo
één met hun boodschap dat hun spreken als het
spreken van
God kan worden aangemerkt.
Verschijning
van engelen buiten de Bijbel
Veelal vindt men het aardig te weten wat engelen doen. Het is
verhelderend te zien wat er zoal over engelen in de Bijbel staat. Maar
het is best mogelijk dat een lezer bij zichzelf zegt: maar dat alles
boeit me toch niet zozeer als de vraag naar hun verschijning.
Nieuwsgierig vraagt men zich af: Wat kan een engel in mijn leven
betekenen? Als ik er maar eens één keer eentje
zou mogen
zien, dan zou dat mijn geloofsleven toch wel erg versterken. Hoe kan ik
hem zien of waarin kan ik hem opmerken?
Nu zijn de verhalen over engelenverschijningen legio. De persoon die
zegt er één te hebben gezien, kan daar veel of
weinig
ophef over maken. Of het een werkelijke verschijning is geweest? Feit
is dat het een persoonlijke ervaring betreft. Die is door anderen niet
te controleren. Een persoonlijke ervaring is ook niet te bestrijden.
Maar wat moet ík ermee? Moet ik, die nooit een dergelijke
ervaring heb gehad, daarnaar gaan verlangen? Moet ik me misdeeld
voelen, als een dergelijke ervaring uitblijft?
De Bijbel
contra ervaring
Het is voor het geloofsleven levensgevaarlijk naar een verschijning van
engelen als een speciale ervaring te gaan verlangen. Ik zeg niet dat
ervaring geen rol speelt in het geloof. Wie zijn geloof niet beleeft,
ervaart, heeft een dood geloof. Nee, ik bedoel een verlangen naar meer,
naar iets waarvoor de Schrift ons waarschuwt: het indringen in de
onzichtbare wereld (Kol. 2:18). Wie dit doet, speelt de duivel enorm in
de kaart. Hij weet dat hij daarmee de gelovigen kan weglokken van de
vaste bodem van de Schrift. Wie ervaringen een rol wil laten spelen
naast de Schrift, komt terecht in het drijfzand van het menselijk
gevoel. Dat gebeurt vaak via het proces van de geleidelijkheid. Zonder
dat men het in de gaten heeft, verwijdert men zich steeds meer van de
Schrift, men raakt de weg kwijt en komt ten slotte om in het moeras.
We moeten ervaring niet belangrijker maken dan geloof. We moeten geloof
ook niet afhankelijk maken van ervaring. Geloof richt zich op God en op
zijn Woord. God is de God van de waarheid, zijn Woord is de waarheid,
los van onze ervaring. Het geeft juist de kracht van het geloof aan dat
we God en zijn Woord vertrouwen, ook al ervaren we bepaalde dingen
niet. Het geloof zegt: Wij weten! God wenst wat wij onze hoop alleen op
Hem, op de Heer Jezus en op zijn Woord vestigen en niet op
engelenervaringen of welke ervaring dan ook.
Beschermengelen?
Een woord over 'beschermengelen' mag niet ontbreken. De gedachte aan
beschermengelen is ontstaan naar aanleiding van een woord van de Heer
Jezus in Matth. 18:10. Daar waarschuwt Hij om vooral 'niet
één van deze kleinen' te verachten. 'Want', voegt
Hij er
aan toe 'Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd het aangezicht
zien van mijn Vader die in de hemelen is.' Maar is het wel juist om
hieruit de conclusie te trekken dat kinderen ieder een eigen
'beschermengel' hebben?
Het is zeker waar dat kinderen de speciale aandacht van de Heer Jezus
hebben. Uit Matth. 2:13, 19 kan zelfs worden opgemaakt dat de Heer Zelf
als Kind de bescherming van een engel genoot. Maar het genieten van een
speciale zorg betekent nog niet dat ieder kind of ieder mens een
speciale engel bij zich heeft om hem te beschermen.
Het lijkt in Matth. 18 ook niet om kleine kinderen te gaan. De Heer
spreekt in vers 6 en 10 niet over kinderen, maar over kleinen. 'Klein'
ziet hier niet op leeftijd of lichaamslengte, maar heeft de betekenis
van 'gering' of 'ootmoedig' en wijst op 'klein van zichzelf denken'. De
Heer bedoelt hier met 'deze kleinen' zijn discipelen. De engelen zijn
hier eerder wezens die deze kleinen permanent voor de Vader
vertegenwoordigen, oftewel hun bestaan onder de aandacht van de Vader
brengen. Als er al sprake is van bescherming in dit gedeelte, is dat
bescherming van de kant van de Vader en niet van de engelen. De kleinen
mogen dan op aarde veracht zijn, maar hemelse vertegenwoordigers van
deze kleinen zijn permanent in de onmiddellijke tegenwoordigheid van
God, de Vader. Daaraan ontlenen engelen dan ook het gezag van hun
dienst. Hun dienst geldt de kleinen (Hebr. 1:14).
Engelen zijn
geesten
Een andere verklaring is dat de 'engelen' van de 'kleinen' de geesten
van de kleinen zijn na hun dood. Na hun dood zien deze kleinen altijd
het aangezicht van de hemelse Vader. 'Veracht die kleinen niet', zegt
de Heer, 'want hun bestemming is de onbedekte heerlijkheid van de
tegenwoordigheid van de Vader.' Deze verklaring past ook bij wat in
Hand. 12 in verband met Petrus te lezen is.
Als Petrus uit de gevangenis is bevrijd door een engel, gaat hij naar
het huis van Maria. Daar zijn de gelovigen voor hem aan het bidden. Hij
klopt op de deur. Rhodé, het dienstmeisje hoort bij de deur
de
stem van Petrus. Ze is zo blij dat ze, in plaats van open te doen, vlug
weer naar binnen loopt om te zeggen dat Petrus voor de deur staat.
Hoewel ze de hele nacht voor hem hebben gebeden, geloven ze haar niet.
Ondanks haar verzekering dat het echt Petrus is, zeggen ze: 'Het is
zijn engel' (Hand. 12:15). Dit woord heeft het idee versterkt dat God
iedere gelovige van een eigen engel heeft voorzien. Maar dat is niet de
betekenis van wat de gelovigen ten aanzien van Petrus zeggen. Zij
bedoelen zijn 'geest'.
In zijn onderwijs leert de Heer Jezus dat de gelovigen in de opstanding
zullen zijn 'als engelen in de hemel'. Daarbij wijst Hij erop dat
engelen niet trouwen (Matth. 22:30) en niet meer sterven (Luk. 20:36).
Dit onderwijs van de Heer lijkt de mogelijkheid te onderstrepen om bij
'de engelen van de kleinen' en bij 'de engel van Petrus' aan hun
'geest' na hun dood te denken.
In dienst van
God, ten dienste van de mens
Het zal duidelijk zijn geworden dat engelen wel ten dienste van mensen
worden gebruikt, maar in dienst van God staan. Gód bepaalt
hun
werk. Als Hij het nodig vindt dat een engel, in welke gedaante ook,
één van zijn kinderen beschermt of helpt, is dat
opdat
Híj daarvoor geëerd wordt. Dat was de reactie van
Petrus,
toen een engel hem uit de gevangenis bevrijdde. Als de engel klaar is
met zijn werk, verdwijnt hij. Dan komt Petrus tot zichzelf en zegt: 'Nu
weet ik waarlijk, dat de Heer zijn engel heeft uitgezonden en mij
verlost heeft uit de hand van Herodes en uit al de verwachting van het
volk der Joden' (Hand. 12:11). De Héér heeft het
gedaan.
Hij krijgt de eer, niet de engel.
Overal waar engelen bezig zijn in de mensenwereld, is dat met het oog
op uiterlijke omstandigheden. Ze beschermen, helpen, verhinderen,
bevrijden, oordelen, wijzen de richting aan, begeleiden, verkondigen
een aanstaande gebeurtenis, geven opdrachten tot handelen of spreken.
In dit alles ligt een grote bemoediging voor de gelovige.
Op weg naar de
behoudenis
Engelen helpen de gelovigen in hun weg op aarde. Het einddoel van die
weg is 'de behoudenis' (Hebr. 1:14). Daarmee wordt het duizendjarig
vrederijk bedoeld. Nu is alles op aarde nog in wanorde en chaos. Dat
komt door het wanbeleid en het wangedrag van de mens. Dan zal er vrede
zijn. Dat komt omdat de Heer Jezus dan regeert. En allen die bij Hem
horen, zullen mogen genieten van de zegen die van Hem uitgaat.
Nu is het nog niet zover. Het bestuur over de wereld ligt nog bij de
satan. Hij is 'de god van deze eeuw' (2 Kor. 4:4) en 'de overste van
deze wereld' (Joh. 12:31). Hij stelt alles in het werk om ervoor te
zorgen dat de gelovigen het zicht op die toekomstige behoudenis
kwijtraken. Hij wil hen daartoe ontmoedigen en in moeilijke situaties
brengen, zodat ze hun vertrouwen in God opzeggen.
Paulus'
zeereis als illustratie
Paulus verkeerde in zo'n moeilijke situatie aan boord van een schip dat
dreigde te vergaan. Hij was op weg naar Rome. Daar moest hij voor de
keizer verschijnen. Zou dat nu niet verhinderd worden? Dan krijgt hij
bezoek van een engel van God. Hij getuigt ervan tegenover alle
schepelingen: 'Want vannacht stond bij mij een engel van de God van Wie
ik ben, die ik ook dien, en hij zei: Wees niet bang, Paulus, u moet
voor de keizer verschijnen; en zie, God heeft u allen geschonken die
met u varen' (Hand. 27:23, 24). Naar aanleiding van dit woord spreekt
hij de schepelingen moed in. En let erop dat Paulus over die engel
verder geen woord zegt. In zijn bemoediging zegt hij: 'want ik geloof
God, dat het zo zal gaan als tot mij is gesproken' en niet: ik geloof
die engel. Deze geschiedenis eindigt dan ook met de woorden: 'En zo
gebeurde het dat allen behouden aan land kwamen' (Hand. 27:44).
In de bootreis van Paulus kunnen we een beeld zien van de levensreis
van de christen. Evenals in de reis van Paulus, spelen engelen ook een
rol in de reis van de christen. God zet zijn engelen in op momenten
waarop Hij dat nodig vindt en op een wijze die bij de situatie past. De
christen zal in alle dingen die hem op zijn reis naar 'de behoudenis'
overkomen, de hand en de stem van God willen herkennen.
Afwezige
engelen
God zet engelen in. Ze spelen een rol in de reis van de christen. Wil
dat nu zeggen dat God de zijnen altijd uit alle moeilijkheden verlost
en daarbij zijn engelen gebruikt? Dat is te simpel gedacht.
In Hand. 12. wordt Petrus door een engel bevrijd. Maar in het begin van
dat hoofdstuk staat dat Jakobus met het zwaard wordt gedood. Letten de
engelen even niet op? Kijk nog eens naar Paulus. In Hand. 27 zagen we
dat hij op het schip bezoek kreeg van een engel. Maar in het volgende
hoofdstuk verblijft hij minstens twee jaar in gevangenschap in Rome.
Geen engel verschijnt om hem te bevrijden. Konden de engelen hier niets
aan doen? En als hij later ter dood wordt veroordeeld, komt er geen
engel om de hand van de beul tegen te houden. Sindsdien zijn talloze
christenen in gevangenissen geworpen, wreed gepijnigd en ten slotte op
meedogenloze wijze ter dood gebracht. Er kwamen geen engelen om hen te
verlossen. Ook in het Oude Testament vinden we hoe God sommigen door
middel van engelen beschermt (Dan. 6:23). Maar vele andere gelovigen
zijn omgekomen (Hebr. 11:35–38), zonder dat engelen
toeschoten om
hen te bevrijden. Was dat uit gebrek aan interesse?
Natuurlijk niet. Engelen hebben de grootste belangstelling voor wat er
in het leven van gelovigen gebeurt. Zoals legioenen klaar stonden om
toe te schieten op één zucht van de Heer Jezus
(Matth.
26:53), zo stonden en staan ze klaar voor elke gelovige die hun hulp
nodig heeft. Maar zíj bepalen niet wat het beste voor de
leden
van Gods volk is. Dat bepaalt God. Daarbij is alles wat de engelen zien
in het leven van lijdende gelovigen onderwijs voor hen. Ze leren
daaruit wat God kan bewerken in zwakke mensen die op Hem vertrouwen.
Engelen en de
gemeente van God en de liefde van God
De positie van engelen is dicht bij God. Hun kracht gaat die van de
mens ver te boven. Ze zijn gehoorzaam, zij voeren hun taken direct en
perfect uit. Ze handelen met wijsheid, weloverwogen. Hun verschijning
wekt ontzag. Zij zijn nederig, ze wijzen elk eerbetoon af dat de mens
hun wil geven. Zij wijzen op de Enige die recht heeft op aanbidding.
Zelf aanbidden ze ook God (Neh. 9:6). Zij huldigen Hem die hen heeft
geschapen. Maar nergens lezen we over de liefde van engelen tot God of
de liefde van God voor engelen. Een betrekking van liefde is
voorbehouden aan de Godheid.
Van eeuwigheid bestond er een relatie van liefde tussen Goddelijke
personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. In die liefde heeft
God ook een plaats gegeven aan allen die in de Zoon geloven als de
Heiland die voor hen wilde sterven. De Heer Jezus is niet voor engelen
gestorven, maar voor zondige mensen. 'Want inderdaad, niet engelen
neemt Hij aan, maar Hij neemt het nageslacht van Abraham aan' (Hebr.
2:16). Het nageslacht van Abraham zijn allen die hetzelfde geloof als
Abraham bezitten in een God die leven uit de dood geeft en die aan dat
leven deel hebben gekregen.
Engelen kijken
naar de gemeente
Allen die na de dood en de opstanding en de hemelvaart van de Heer
Jezus in Hem geloven, behoren bij de gemeente. De gemeente is ontstaan
door de uitstorting van de Heilige Geest, Die door de Heer Jezus na
zijn hemelvaart naar de aarde is gezonden (Joh. 16:7 e.a.p.). Daardoor
zijn die gelovigen 'tot één lichaam gedoopt' (1
Kor.
12:13). Voor de gemeente hebben de engelen een bijzondere
belangstelling. Door de gemeente namelijk wordt 'aan de overheden en de
machten in de hemelse gewesten [dat zijn de engelen, zowel goede als
boze]… de veelvoudige wijsheid van God bekend gemaakt' (Ef.
3:10).
De engelen hebben Gods wijsheid gezien in de schepping en daarover
gejubeld (Job 38:7). Ze hebben ook gezien dat God mensen schiep en dat
de mens de bijzondere aandacht van God genoot en dat Hij met die mens
zijn wegen ging. Ze hebben zich erover verwonderd hoe God met de
opstandig geworden mens heeft gehandeld. Maar nu heeft diezelfde God
iets laten zien dat nog onbekend was: dat Hij in de toekomst alle
dingen onderwerpt aan Christus en de gemeente. Dit was in Gods hart
verborgen, maar wordt nu door het bestaan van de gemeente aan de
engelen bekendgemaakt.
Engelen zien
de wijsheid van God
In wat de goede en boze engelenmachten nu aan wijsheid zien als zij
naar de gemeente kijken, daarvoor hebben ze geen woorden. Deze wijsheid
is zo uniek, dat zij alle andere wijsheden overtreft. Het is de
‘veelvoudige wijsheid van God’, dat wil zeggen een
wijsheid
in alle mogelijke heerlijke aspecten. En die wijsheid wordt gezien in
allen die samen de gemeente vormen.
Dat God almachtig en vrijmachtig is, dat wisten de engelen wel. Als God
mensen boven de engelen wilde zetten was dat zijn soevereiniteit, zijn
vrijmacht. Hij is almachtig en kan dat doen. Maar de wijze waarop God
dat doet, openbaart zijn wijsheid en daarom gaat het hier. Hij handelt
niet alleen in almacht, maar doet het op een volkomen rechtvaardige
wijze en in overeenstemming met alles wat Hij in Zichzelf is: de
volmaakte openbaring van liefde en van licht.
De Heer Jezus
door God beloond
Als Hij de gemeente zo behandelt, is Hij daarmee niet onrechtvaardig
tegenover een van zijn andere schepselen of in strijd met iets dat bij
Hemzelf was. De engelen hadden in de schepping een hogere plaats dan de
mens. Is het onrechtvaardig dat Hij nu nietige, ongehoorzame
schepselen, die de Schepper naar het kruis gebracht hebben, een plaats
geeft boven die engelen die Hem altijd trouw gediend hebben en nooit
iets gedaan hebben wat Hij niet wilde? Nee, want het werk dat daarvoor
nodig was, is door de Heer Jezus als Mens verricht op het kruis. Daar
heeft Hij alles wat God is als licht en als liefde geopenbaard. Hij
heeft Gods haat tegen de zonde en zijn liefde voor de zondaar in al
zijn aspecten getoond. Daar heeft Hij alles hersteld wat door het werk
van satan en diens engelen kapot was gemaakt. Daar heeft Hij de weg
vrijgemaakt voor God om al zijn raadsbesluiten te gaan vervullen. God
heeft Hem daarvoor beloond met een plaats boven alles en daar de
gemeente met Hem ééngemaakt (Ef.
1:20–23). De
engelen zien dat en erkennen hierin Gods veelkleurige wijsheid.
Ter wille van
de engelen
In de Bijbel wordt de gemeente ook vergeleken met een vrouw. De vrouw
mag als persoon tegenover de man als persoon tot uitdrukking brengen
wat de gemeente is tegenover Christus. Dit voorrecht mag zij laten zien
door haar houding van onderdanigheid aan haar man: 'Maar zoals de
gemeente aan Christus onderdanig is, zo ook de vrouwen aan hun mannen
in alles' (Ef. 5:24).
Die houding van onderdanigheid laat zij ook zien door een uiterlijk
teken: 'Daarom behoort de vrouw een macht op haar hoofd te hebben ter
wille van de engelen' (1 Kor. 11:10). Een macht is een teken van het
gezag waaronder zij staat. Om dat te tonen draagt zij een
hoofdbedekking als zij bidt of profeteert. Zij doet dat 'ter wille van
de engelen' van wie in Ef. 3:10 opgetekend staat dat zij met de
grootste belangstelling naar de gemeente kijken. En als vrouwen de
gemeente voorstellen, is het van de grootste betekenis dat zij de
engelen daarvan een juiste en niet een verkeerde indruk geven.
Niet cultuur-
of tijdgebonden
Daarom is het zo tragisch dat het dragen van een hoofdbedekking, in de
gevallen waarin God dat wenst, steeds meer verdwijnt. Vaak gebeurt dat
met het argument dat het een achterhaald, cultuurgebonden verschijnsel
betreft. Maar dat is een schromelijke vergissing en een grove
misleiding. De scheppingsorde van God is niet cultuur- of tijdgebonden.
God mag toch zeker nog wel in zijn schepping de orde bepalen (1 Kor.
11:3) en hoe die gehandhaafd en zichtbaar gemaakt moet worden? Zich
daaraan te houden is tot zijn eer en tot zegen van de mens. De
hoofdbedekking en het lange haar van de vrouw maken haar tot een
zichtbaar getuigenis van de onzichtbare gemeente.
Helaas is het de duivel gelukt de kracht van dit getuigenis tot bijna
nul te reduceren. Dat dit bij vrouwen van de wereld lukt, hoeft geen
verbazing te wekken. Maar dat hij zoveel succes heeft bij gelovige
vrouwen, dat is pas pijnlijk. Zijn er nog vrouwen die ernaar verlangen
dit getuigenis, dat ongetwijfeld smaad met zich meebrengt, af te
leggen? Zijn er nog mannen die (hun) vrouwen hierin stimuleren (niet:
dit als een juk opleggen)? De vrouw die serieus gelooft dat er engelen
zijn, wil toch aan hen een goed beeld van de gemeente laten zien?
Wat engelen
nog meer zien
Mensen willen graag engelen zien. Mensen hebben wel eens engelen
gezien. God komt echter niet tegemoet aan de ongezonde nieuwsgierigheid
van de mens, maar wel aan de gezonde nieuwsgierigheid van engelen.
Engelen op hun beurt willen namelijk ook graag iets zien, iets
ontdekken als zij naar mensen kijken. Er is al op gewezen hoe zij naar
de gemeente kijken om daarin de veelkleurige wijsheid van God op te
merken. Ze verlangen er ook naar iets te zien van de uitwerking van het
evangelie. Aan het evangelie zelf hebben zij geen deel. Maar ze
verlangen ernaar de dingen te zien die in het evangelie zijn
aangekondigd. Dat zijn de 'dingen waarin engelen begerig zijn een blik
te werpen' (1 Petr. 1:12).
De predikers van het evangelie hebben aan zondaars de boodschap van
redding gebracht. Met het oog op redding van zondaars hebben ze
gesproken over het lijden van Christus en van de heerlijkheden daarna
(1 Petr. 1:11). Deze boodschap moet voor de uitverkoren engelen een
wonder zijn geweest. Zij zijn zelf in een toestand van vlekkeloze
reinheid en bevinden zich in een sfeer van stralende heerlijkheid. Nu
zien zij dat die sfeer van heerlijkheid wordt opengesteld voor zwakke,
zondige, opstandige, sterfelijke schepselen. De enige aanleiding dat
deze schepselen in die omgeving kunnen binnengaan, is de genade van God
die bewezen wordt op grond van het lijden van Christus.
Engelen als toeschouwers
Is het een wonder dat de engelen er zo sterk naar verlangen in deze
dingen in te blikken? Zij zijn slechts toeschouwers van de genade, geen
deelnemers aan de genade. Toch staan ze verbaasd bij het aanschouwen
van de uitwerking van de genade van God in zondige mensen.
Maar er is nog meer waar zij naar kijken. Ze kijken ook naar het gedrag
van hen die in de gemeente een speciale opdracht te vervullen hebben:
'Ik betuig voor God en Christus Jezus en de uitverkoren engelen, dat je
deze dingen onderhoudt, zonder vooroordeel, zonder iets te doen uit
partijdigheid' (1 Tim. 5:21). En Paulus is zich bewust dat engelen naar
hem en zijn medewerkers kijken. Hij stelt zichzelf tot een voorbeeld
aan de Korinthiërs. Die waren uit op erkenning door de wereld
en
wilden invloed uitoefenen op het bestuur van de wereld. Maar, zegt
Paulus, dat is niet onze opdracht: 'Wij zijn een schouwspel geworden
voor de wereld en voor engelen en voor mensen' ( 1 Kor. 4:9). Dat is
wat anders dan heersen en regeren en politieke invloed uitoefenen.
Wat ziet de wereld, wat zien engelen en mensen van christenen? Zien
engelen dat zij zich met hun hele leven aan Christus toewijden en de
smaad van de wereld voor lief nemen?
Gevallen
engelen - demonen en hun invloed
Het is noodzakelijk de aandacht ook te richten op de gevallen engelen
oftewel demonen. We leven namelijk in een wereld waarin wij omringd
zijn door demonische machten, die een geweldige invloed op de mensen
uitoefenen. Voor de gelovigen hoeven zij gelukkig geen oorzaak van
angst te zijn. Christenen mogen weten dat de Heer Jezus aan het kruis
in beginsel hun macht gebroken heeft. 'En Hij heeft de overheden en de
machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en door het kruis over hen
getriomfeerd' (Kol. 2:15; Hebr. 2:14; 1 Joh. 3:8). Alleen wanneer zij
zich bewust met deze machten inlaten, kunnen demonen hun invloed in het
leven van gelovigen doen gelden.
Het
machtsgebied van satan en zijn engelen
Als Paulus satan 'de overste van de macht der lucht' noemt (Ef. 2:2)
dan bedoelt hij met 'lucht' de demonenwereld. Het machtsgebied van de
demonen is 'de duisternis' (Ef. 6:12). Als het ogenblik is aangebroken
dat de Heer Jezus Zichzelf gevangen laat nemen, zegt Hij tegen de
menigte die Hem gevangen komt nemen: 'Dit is uw uur en de macht van de
duisternis' (Luk. 22:53). Alle geestelijke duisternis die er in de
wereld is, wordt beheerst door demonen. Daarom wordt satan de 'overste
van deze wereld' en 'de god van deze eeuw' genoemd (Joh. 12:31; 2 Kor.
4:4).
Deze demonen hebben nog steeds een zekere ruimte om hun boze
activiteiten te ontwikkelen. Het betreft 'een zekere ruimte' omdat ook
de satan en zijn engelen niet meer kunnen doen dan God toestaat. Satan
geeft dat ook toe in het geval van Job. Daar spreekt hij over een
beschutting om Job en zijn huis (Job 1:10), waar satan niet doorheen
kan komen. Alleen wanneer God het toestaat, kan satan iets tegen Job
ondernemen. Maar ook dan bepaalt God de grens (vs. 12).
Al gebonden
engelen
Er zijn ook andere demonen die deze ruimte om hun verderfelijk werk te
doen niet meer hebben. Deze gevallen engelen heeft God 'in de afgrond
[Tartarus] geworpen en overgeleverd aan ketenen van donkerheid om tot
het oordeel bewaard te worden' (2 Petr. 2:4). Het gaat hier om engelen
'die hun oorsprong niet hebben bewaard, maar hun eigen woonplaats
verlaten hebben' (Jud. :6). In deze beide teksten wordt dus niet over
alle gevallen engelen gesproken. Het betreft een bepaalde groep die op
een bepaalde manier gezondigd heeft en daarvoor nu al wordt gestraft.
Van deze engelen wordt gezegd dat zij 'hun eigen woonplaats verlaten
hebben'. Dat wil zeggen dat zij hun oorspronkelijke staat niet hebben
bewaard. God heeft in zijn scheppingsorde ieder soort schepselen hun
eigen plaats gegeven. Geen schepsel heeft het recht voor zichzelf
daaraan iets te veranderen. Deze engelen hebben dat recht wel genomen.
Hoe ze te werk zijn gegaan, staat in Gen. 6. Het verslag luidt: 'De
zonen Gods zagen dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen
zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen' (vs. 2). In het Oude
Testament is 'zonen Gods' de naam voor engelen, nooit voor mensen.
Anders zou trouwens ook de tegenstelling 'zonen Gods' en 'dochters der
mensen' geen zin hebben.
Een extra
verdorven zonde
Deze engelen gaven er de voorkeur aan een plaats onder de mensen in te
nemen en te handelen alsof ze mensen op aarde waren. Deze openlijke
opstand tegen God, tegen zijn door Hem ingestelde orde, kon Hij niet
ongestraft laten. Al wat op de aarde leefde, heeft Hij door de
zondvloed omgebracht. Die engelen 'heeft Hij tot het oordeel van de
grote dag met eeuwige boeien onder duisternis bewaard' (Jud. :6).
Er is dus verschil tussen deze engelen en satan en zijn engelen. Satan
en zijn volgelingen verhieven zich in de hoogmoed van hun harten tot
God (1 Tim. 3:6; Jes. 14: 13). Als een extra zonde, die van een nog
diepere verdorvenheid van deze wezens getuigt, verlaagde een deel van
de engelen van satan zich in de boosheid van hun hart tot de mens. Het
tekent ook de diepe verdorvenheid van de mens die zich met deze
gevallen wezens inliet. Judas vergelijkt het gedrag van deze engelen in
het volgende vers met Sodom en Gomorra: 'Zoals Sodom en Gomorra en de
steden daaromheen, die op dezelfde wijze als dezen hoereerden en ander
vlees achterna gingen' (Jud. :7). Sodom en Gomorra zijn door God
verwoest vanwege hun seksuele ontaarding. Uit alles blijkt hoe
afschuwelijk God het vindt wanneer zijn schepselen in opstand komen
tegen de orde die Hij in de schepping heeft aangebracht.
Kenmerken van
demonen
Satan en zijn engelen zijn bij hun val hun wil, gevoelsleven en grote
intelligentie niet kwijtgeraakt. Overal wordt in de Bijbel hun sluwheid
en inzicht benadrukt. Zij kennen Jezus, ze buigen zich voor Hem en
erkennen Hem als de Zoon van de Allerhoogste, de Heilige van God (Mark.
1:24; 5:6v; Luk. 4:34). Maar nooit noemen ze Hem 'Heer'. Tot die
erkenning zullen ze in de toekomst gedwongen worden (Fil. 2:10, 11).
Demonen geloven dat God één is, dat wil zeggen,
ze
belijden dezelfde waarheid als de Joden doen. Maar dat geloof is
slechts een intellectueel geloof. Het bewerkt bij de demonen slechts
siddering (Jak. 2:19). Ze erkennen dat er geen gemeenschap kan zijn
tussen de Heer Jezus en hen (Luk. 8:28). Ze erkennen zijn gezag als zij
Hem om een gunst vragen (Luk. 8:31). Ze gehoorzamen als Hij gebiedt uit
mensen te varen (Mark. 1:25, 26; 9:25, 26).
Demonen geven een enorme kracht aan iemand die in hun macht is (Mark.
5:3, 4; Hand. 19:15, 16). Ook bezorgen zij hun slachtoffers een drang
tot zelfbeschadiging of zelfvernietiging (Mark. 5:5). Ze zijn zich
bewust dat hun eeuwige bestemming pijniging en verderf is (Matth. 8:29;
Luk. 4:34; Openb. 12:12). Hun enige doel is zoveel mogelijk
mensenlevens te vernielen (Luk. 9:39; Joh. 10:10; 1 Petr. 5:8) en mee
te slepen naar hun eeuwige bestemming (Matth. 25:41). Mensen gaan
verloren omdat in hen 'de god van deze eeuw de gedachten van deze
ongelovigen verblind heeft, opdat de lichtglans van het evangelie van
de heerlijkheid van Christus, die het beeld van God is, hen niet zou
bestralen' (2 Kor. 4:4).
Satan heeft
ervaring met de mens
Satan is niet alwetend. Demonen zijn niet alwetend. Ze kunnen geen
gedachten lezen of in het hart van een mens kijken. Dat kan alleen God,
voor Wie alle dingen naakt en geopend zijn (Hebr. 4:13). Maar ze hebben
wel een eeuwenlange ervaring in hun omgang met mensen. Ze weten precies
hoe mensen reageren op bepaalde dingen. Vergelijk het maar met mensen
die door waarneming en omgang met dieren weten hoe die dieren ergens op
reageren. Sluw als ze zijn, spelen satan en zijn engelen handig in op
de begeerten van de mens. Daardoor is de zonde in de wereld gekomen.
De duivel heeft al zijn ervaring ingezet, al zijn listen uitgeprobeerd,
om de Heer Jezus tot zonde te verleiden. Zonder het kleinste succesje
te hebben geboekt, 'week hij van Hem voor een tijd' (Luk. 4:13). Hoe
kwam het dat hij bij de Heer Jezus geen voet aan de grond kreeg? Omdat
Deze alle verzoeking afsloeg met een tekst uit het woord van God.
Ongelovigen zijn sowieso in zijn macht. Op gelovigen krijgt hij vat als
zij het woord van God niet meer als norm voor alle aspecten van hun
leven hanteren.
Werkwijze van
satan en zijn engelen
Zoals de uitverkoren engelen 'dienende geesten' worden genoemd (Hebr.
1:14), zo noemt de Bijbel demonen 'boze geesten' (Luk. 8:2). Ook op
andere plaatsen worden demonen 'geesten' genoemd (Matth. 8:16; Luk.
10:17, 20; Openb. 16:14). Ze zijn bijzonder actief in het verderven van
de waarheid en het verspreiden van de leugen (1 Tim. 4:1–3; 1
Joh. 4:1–3). Hun boze karakter zien we speciaal tot uiting
komen
in onreinheid. Daarom horen we dikwijls van 'onreine geesten' (Matth.
10:1; Mark. 1:26; 3:11; Hand. 8:7; Openb. 16:13).
Satan gaat niet alleen rond 'als een brullende leeuw' (1 Petr. 5:8),
maar hij doet zich ook voor 'als een engel van het licht' (2 Kor.
11:14). Hij komt niet altijd op klompen, met veel lawaai, maar ook wel
op kousenvoeten, sluipend, onhoorbaar. Hij vergiftigt het denken van de
mensen door hun vrijheid te beloven (vgl. 2 Petr. 2:19). Hij gebruikt
daarvoor valse leraars. Die hangen mooie verhalen op over het vrij zijn
om te doen wat je zelf wilt, alsof dat je het hoogste genot zou geven.
Zo hebben onreine geesten seksuele vrijheid gepredikt. De gevolgen?
Kapotte huwelijken, wanstaltige samenlevingsvormen (homohuwelijk),
ontwrichte gezinnen, bandeloze jeugd, aids. Wat als vrijheid wordt
aangeboden, blijkt een dodelijke gebondenheid te zijn. Aangrijpend
velen bijten in het aas. Alleen kennis van de waarheid (het woord van
God) maakt echt en blijvend vrij (Joh. 8:31). Wie door de Zoon wordt
vrijgemaakt, is werkelijk vrij (Joh. 8:36).
Uitverkoren
engelen: actie of kijken
Engelen in actie ten behoeve van gelovigen komen in de Bijbel vooral
voor in het Oude Testament, de Evangeliën, Handelingen en
Openbaring. Met name in het boek Openbaring lijkt er een uitbarsting
van engelenacties te zijn. Ze worden daar meer dan 50 keer genoemd.
Maar daar gaat het dan ook om Gods openlijk handelen met de aarde. Dat
is precies het kenmerk van de genoemde gedeelten van de Bijbel: daarin
staat de aarde en het leven van de gelovige daarop centraal.
In de brieven van het Nieuwe Testament, die betrekking hebben op de
tijd van de gemeente, wordt niet vaak iets over engelen gezegd. En als
ze worden genoemd, wordt geen actie beschreven maar een houding. In de
brieven staat vooral de hemel centraal. Dat komt omdat het leven van de
nieuwtestamentische gelovige onlosmakelijk verbonden is met de Heer
Jezus in de hemel. Natuurlijk speelt het leven van de
nieuwtestamentische gelovige zich ook op aarde af. Toch is het hele
doel van zijn leven de hemel (Fil. 3:14), omdat Christus Zich daar
bevindt (Kol. 3:1–4). Een christen in de volle, bijbelse zin
van
het woord is iemand die op aarde waar maakt dat God hem heeft 'mee doen
zitten in de hemelse gewesten in Christus Jezus' (Ef. 2:6). De gelovige
van het Nieuwe Testament is gezegend 'met alle geestelijke zegening in
de hemelse gewesten in Christus' (Ef. 1:3). Hij leeft op aarde, maar
niet voor de aarde. Hij leeft voor de hemel.
Zeker gebruikt God ook in deze tijd zijn engelen ten gunste van de
gelovigen. Maar dat doet Hij niet op die openlijke wijze als in het
Oude Testament, de Evangeliën, Handelingen en Openbaring. In
de
brieven is de plaats van de uitverkoren engelen grotendeels die van
toeschouwers. Als ze uitgezonden worden lijken ze meestal zelf
onopvallend te blijven. Alleen hun werk valt soms op.
Gevallen
engelen: kijken of actie
Ook gevallen engelen kijken naar mensen. Ook zij zien de wijsheid van
God in de gemeente. Hun activiteiten zijn door de hele Bijbel heen te
vinden. Maar meer dan ooit zijn ze actief in de tijd van het Nieuwe
Testament. Dat heeft te maken met de eindtijd. Satan weet dat hij nog
maar weinig tijd heeft. Het heeft ook te maken met die grote openbaring
van de wijsheid van God in de gemeente. Satan en zijn engelen zijn
vervuld met een onuitblusbare haat tegen alles wat God doet. Hoe
grootser het werk van God, hoe groter de gloed van hun haat. Des te
harder ook zullen satan en zijn demonen hun best doen dat werk te
verwoesten. Met name in de brief aan de Efeziërs worden de
hoogste
zegeningen beschreven die God de christen heeft gegeven. Juist daar
lezen we over de listen van de duivel (Ef. 6:11b).
De duivel heeft allerlei strategieën, zoals bijvoorbeeld
ontmoediging, teleurstelling, verwarring, zedelijk falen, leerstellige
dwaling om de gelovige het genot van zijn geestelijke zegeningen af te
nemen. Al zijn listen passen bij hem als de vader van de leugen
(Johannes 8 vers 44). Altijd zal hij de waarheid verdraaien.
Hét
bewijs daarvan staat al in Gen. 3:1. Daar staan de eerste woorden die
de duivel in de Bijbel spreekt. Hij doet alsof hij God citeert, maar
hij doet dat op zijn eigen manier. Het resultaat is de zondeval van de
mens. Zo gaat hij altijd te werk. Het gevolg is dat er voor de gelovige
die Gods zegen waardeert en wil genieten, een strijd ontbrandt 'tegen
de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze
duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse
gewesten' (Ef. 6:12). In de mens is daarvoor geen enkele kracht
aanwezig. Vandaar de oproep zich te sterken in de Heer en in de kracht
van zijn sterkte (Ef. 6:10). Tevens stelt God een complete wapenrusting
ter beschikking en wel die van Hemzelf (Ef. 6:13–18).
De toekomst
van engelen - en van satan en zijn engelen
De uiteindelijke bestemming van satan en zijn volgelingen is de hel.
Voordat zij daarin terecht komen, worden ze eerst uit de hemel
geworpen. Daar hebben ze nu nog toegang om de gelovigen bij God aan te
klagen (Job 1:9–11; Zach. 3:1; Openb. 12:10). Maar aan die
arglistige activiteit komt een einde. Satan en zijn engelen worden
neergeworpen op de aarde (Openb. 12:9). In grote razernij vervolgt
satan allen die met God in verbinding staan. Maar ook aan die
boosaardige activiteit komt een einde. Bij de komst van de Heer Jezus
uit de hemel, worden eerst zijn twee grootste medestanders, het beest
en de valse profeet, gegrepen. Hun oordeel vindt zonder vorm van proces
plaats: 'Levend werden deze twee geworpen in de poel van vuur die van
zwavel brandt' (Openb. 19:20).
Daarna komt er een engel uit de hemel, 'die de sleutel van de afgrond
en een grote keten in zijn hand had. En hij greep de draak, de oude
slang, dat is de duivel en de satan, en bond hem duizend jaren; en hij
wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem' (Openb.
20:1–3a). De 'afgrond' is niet de hel. Het is de plaats waar
satan zijn 'voorarrest' uitzit, zonder enige bewegingsvrijheid. 'En
wanneer de duizend jaar voleindigd zijn, zal de satan uit zijn
gevangenis worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de naties te
misleiden' (Openb. 20:7, 8a). Als hij deze, zijn laatste, opstand heeft
georganiseerd, voltrekt God het definitieve oordeel: 'En de duivel die
hen misleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel waar zowel
het beest als de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht
gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid' (Openb. 20:10).
Mensen hoger
dan de uitverkoren engelen
Ze zijn eerder geschapen dan de mens. Ze gaan de mens in kracht en
wijsheid te boven. Zij zijn de dragers van de troon van God en omringen
de troon. Ze bevinden zich in de onmiddellijke nabijheid van God. Zij
gehoorzamen terstond elk bevel van God. Toch zal de mens een plaats
krijgen boven de engelen. Dat is het gevolg van het werk van Christus
op het kruis.
God heeft Christus op grond van zijn werk aan zijn rechterhand gezet in
de hemelse gewesten, 'boven alle overheid, gezag, kracht en
heerschappij… en Hem als hoofd over alles gegeven aan de
gemeente, die zijn lichaam is' (Ef. 1:20–23). De gemeente
(die
bestaat uit verloste mensen) is één gemaakt met
de Mens
Christus Jezus. Daardoor delen die mensen in alles wat Hij als Mens
heeft gekregen: het erfdeel, hemel en aarde en de regering daarover
(Ef. 1:10).
Engelen
onderworpen aan mensen
De toekomstige regering over de aarde is niet aan engelen toevertrouwd.
Daarover laat Hebr. 2:5 geen twijfel of misverstand bestaan: 'Want niet
aan engelen heeft Hij onderworpen het toekomstige aardrijk.' Vanaf dit
vers in Hebr. 2 beschrijft Paulus de heerlijkheid van de Heer Jezus. We
hebben gezien hoe Paulus de heerlijkheid van de Heer Jezus in hoofdstuk
1 beschreef. Daar maakte hij duidelijk hoezeer de Heer Jezus als de
Zoon van God verheven is boven de engelen. Maar in Hebr. 2 beschrijft
hij zijn heerlijkheid in verbinding met het komende aardrijk. Daarom
richt hij de volle aandacht op zijn heerlijkheid als Zoon des mensen.
Ook hier is de aanleiding een vergelijking met de engelen. Alleen
worden ze hier volledig buitengesloten. In Hebr. 1 hadden ze hun
plaats, om aan te tonen hoever de Heer Jezus boven hen verheven is. In
Hebr. 2 hebben ze geen plaats, want ze regeren niet in het toekomstig
aardrijk. De plaats van regering zal straks door God aan zijn Zoon des
mensen worden gegeven. De gelovigen mogen dan met Hem regeren. Ze
zullen zelfs over engelen regeren (1 Kor. 6:3), dat wil zeggen dat zij
hun opdrachten zullen geven.
Engelen in het
vrederijk
Wanneer de Heer Jezus openbaar zal regeren als de Zoon des mensen, en
de gemeente met Hem, dan zullen 'de engelen van God opstijgen en
neerdalen op de Zoon des mensen' (Joh. 1:52). Let op de volgorde! Ze
stijgen eerst op van de Zoon des mensen. Dat betekent dat de Heer Jezus
als Koning op aarde regeert. De engelen zullen tussen de aarde en de
hemel heen en weer reizen om zijn wil, die dan volmaakt zowel in de
hemel als op aarde geschiedt, te volbrengen. Hemel en aarde zijn dan
verenigd. Dit is de volle vervulling van de lofprijzing die God werd
toegebracht in de nacht waarin de Heer Jezus werd geboren: 'En
plotseling was er met de engel een menigte van een hemelse legermacht,
die God prees en zei: Heerlijkheid zij God in de hoogste hemelen, en
vrede op aarde, in mensen van zijn welbehagen' (Luk. 2:13, 14).
De Terebint
Komt in het gehele Middellandse-Zeegebied voor, vooral ook in Syrië en Palestina. De meeste bomen zijn te vinden in het westelijke deel van Palestina, zoals ten westen van Nazaret en in het Karmelgebied, minder op het gebergte van Juda, daarentegen wel weer in het Overjordaanse, terwijl de grootste exemplaren in de omgeving van Hebron* voorkomen. De Terebint is een grote boom, die echter niet zo hoog wordt, met knoestige stam en wijdvertakt.
Creëer momenten van rust en bezinning | Handreiking voor persoonlijke meditatie |
01. Zoeken en vinden van
de balans tussen werken en rusten; 02. Geestelijk en fysiek de batterij weer opladen; 03. Tijd en rust om aandacht aan je innerlijk te besteden; 04. De mogelijkheid om je geest te verzorgen; 05. Zonder schuldgevoel tijd voor jezelf nemen; 06. Bezinning op lang gekoesterde wensen en dromen; 07. Vermijden van geestelijke burn-out verschijnselen; 08. Tijd nemen om verdriet te verwerken of 'leven' op orde te krijgen; 09. Hervinden van plezier, inspiratie en creativiteit in je werk of geloofs-leven; 10. 0ntdekken van de Heilige Geest die in je woont. |
1.
Reserveer wat tijd voor meditatie (een kwartier tot een half uur). 2. Kom tot rust: word stil, concentreer je. 3. Bid de Geest om ontvankelijkheid voor het Woord van de Here. 4. Lees de gekozen bijbeltekst, als nieuw. En nog eens. En nog eens. 5. Leef je in in de woorden en beelden van de tekst. 6. Stel al biddend vragen: ‘Here, wat wilt U mij hier leren? Op welk punt wilt U mijn leven aanraken en veranderen?’ 7. Bid om de doorwerking van Christus’ aanwezigheid in je leven. 8. Loof en prijs de drie-enige God. |
READ THE BOOK - THE BIBLE CHANGE YOUR LIFE
de |
en | fr | it | nl | es | pt | no | sv | pl | cz | sk | hu | ro | bg | hr | ru | tr | ar |
INFO: DE WEG - DE WAARHEID - HET LEVEN - FILM - AUDIO