HOME | STUDIEBIJBEL | BIJBELSTUDIES | BIJBELATLAS | BIJBELSEGESCHIEDENIS | NIEUWS
Geschiedenis van de Bijbel
Geschiedenis van de Bijbel
De Bijbel is niet een boek wat je zomaar even van kaft tot kaft leest. Het kan lastig zijn om je weg door de Bijbel te vinden, als je niet weet wat zich wanneer heeft afgespeeld. Deze site kan je helpen om de Bijbel beter te leren kennen. Ontdek de bron van vrede, het Woord van God.
De Bijbel is het boek wat vertelt over God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Toch is de Bijbel niet uit de hemel komen vallen. Nee, het heeft wel meer dan 1200 jaar geduurd voor de Bijbel zoals we die nu hebben er was. Vanaf het begin van de wereld, vanaf de eerste mensen Adam en Eva werd de boodschap van God, de gebeurtenissen en verhalen van vader op zoon, moeder op dochter doorverteld. Zo werden de verhalen over de aartsvaders (voorvaders van het volk Israël), de koningen en de profeten bewaard. Pas veel later zijn die verhalen opgeschreven. Waarschijnlijk werden veel wetten en regels voor de priesters en de tempel al wel heel vroeg opgeschreven. Later in de tijd kreeg Israël koningen en werden hofschrijvers aangesteld die alle gebeurtenissen moesten opschrijven. Omstreeks 586 voor Chr. (Christus) ontstond pas een deel van de Bijbel door al die verhalen en geschriften die door de eeuwen heen verzameld waren te bundelen. Nog weer veel later zijn er nog meer verhalen bij gekomen en was de Bijbel klaar.
Bijbelse Geschiedenis
OUD EN NIEUW TESTAMENT - een leergang uit 1924 - LEES HET HIER
Bijbelse Ruïnen Spreken
Een geschiedenis van de archeologie - UIT 1963 - LEES HET HIERBijbels Handboek
Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis - UIT 1929 - LEES HET HIERChronologie Bijbelse Geschiedenis
Voor Christus | |
ca. 17e - 15e eeuw | De 16e eeuw wordt doorgaans beschouwd als de tijd van de aartsvaders: Abraham, Isaak en Jakob. Abraham, leider van een nomadische stam, migreerde vanuit Mesopotamië naar Kanaän, het gebied ten westen van de Jordaan. Hij aanbad een god die men de 'God van Abraham' noemde; de bijbehorende cultus wordt soms als de oorsprong van het jodendom gezien. Hongersnood dwong het volk verder te trekken naar Egypte, waar het na verloop van tijd tot slavernij werd gedwongen. |
14e eeuw | Slavernij in Egypte, geboorte van Mozes, opstand, uittocht uit Egypte (ca. 1300). Beschreven in de eerste vijf boeken. |
ca. 1260 | Begin intocht in Kanaän, onder leiding van Jozua. De Israëlieten troffen een ontwikkelde samenleving aan, deels levend in de bronstijd, met stadstaatjes en een eigen alfabetisch schrift. Kennelijk werd deze beschaving als bedreigend ervaren en moest ze hardhandig onderworpen worden. |
ca. 1100 | Gideon, belangrijke richter. De richteren waren leiders in deze periode zonder centraal gezag; ze traden naar voren als naburige stammen verslagen moesten worden. Sommigen spraken ook recht. |
ca. 1040 - 1000 | tijd van Samuël, de laatste richter, en Saul, de eerste koning |
10e eeuw | bloeitijd uit de geschiedenis van Israël, nooit was het rijk zo groot. Tijd van David, de onbetwiste held van het Oude Testament, en zijn zoon Salomo, symbool voor rijkdom en wijsheid. Hun beider bestaan is overigens buiten de bijbel nergens op schrift gesteld, en is het onder deskundigen omstreden of er in de 10e eeuw werkelijk een ongedeeld rijk heeft bestaan. |
ca. 1000 - 960 | koningschap van David. Jeruzalem wordt hoofdstad van het door veroveringen gegroeide Israëlitische rijk. |
ca. 964 - 926 | koningschap Salomo; bouw eerste tempel (1 Kon. 6, 2 Kron. 3). Door zijn onderdanen werd Salomo waarschijnlijk als een tiran ervaren. |
926 | Dood Salomo; scheuring van het rijk in Israël en Juda (ook wel: Judea). Het verval was al ingezet tijdens Salomo's bewind, doordat hij vreemde erediensten toeliet die de eenheid van het rijk verzwakten. |
Israël (noordelijke rijk; hoofdstad: Samaria) 926 - 722 | |
ca. 871-852 | koning Achab voert de Baälverering in. De profeet Elia. |
ca. 845 | machtsgreep Jehu, moord op aanhangers Baäl; profeet Elisa |
ca. 787-747 | bloeiperiode onder Jerobeam II, wiens godsdienstbeleid veroordeeld wordt door de profeet Hosea. Geschriften van de profeet Amos. |
722 | verovering door de Assyriërs o.l.v. Salmaneser V |
Juda (zuidelijke rijk; hoofdstad: Jeruzalem) 926 - 586 | |
871-849 | koning Josafat |
787-736 | koning Azaria (Uzzia): voorspoedige ontwikkeling, o.a. verovering Negev. |
ca. 740-700 | profeten Jesaja en Micha; beide veroordelen de heersende afgoderij |
735 | Assyrië verslaat de vijanden van Juda, maar keert zich daarna tegen Juda |
ca. 725-697 | koning Hizkia, bestrijdt de Filistijnen, geprezen om zijn vroomheid |
701 | belegering van Jeruzalem door de Assyriërs o.l.v. Sanherib |
638-608 | koning Josia, vergroot de zelfstandigheid van Juda, annexeert de noordelijke provincies Galilea, Gilead en Samaria; hij verwijdert afgodsbeelden uit de tempel en voert hervormingen door, mede gerechtvaardigd door de vondst van een oud wetboek in de tempel (621). |
627 | Jeremia krijgt een visioen en treedt op als profeet (tot ca. 586) |
612 | verovering Ninive door de Meden, beschreven door de profeet Nahum; feitelijk einde Assyrische invloed |
608 | Egyptische opmars, slag bij Megiddo (bij de berg Karmel): dood Josia, volgens Jeremia de laatste grote Judese koning |
597 | Babyloniërs o.l.v. Neboekadnezar II voeren koning Jojakim en de profeet Ezechiël weg in ballingschap |
586 | Babyloniërs verwoesten nu Jeruzalem en de tempel (onder het oog van de profeet Jeremia); begin Babylonische ballingschap |
tot 538 | Babylonische ballingschap. Neboekadnezar liet de Judeëers bij elkaar blijven en stond ze toe hun eigen godsdienst uit te oefenen. Sommigen bereikten hoge plaatsen aan het hof, waaronder Daniël. Babylon werd in 539 door de Perzen veroverd; zij verwoesten in 478 v.C. de toren van Babel. |
538 | eerste terugkeer, o.l.v. Zerubbabel, kleinzoon van Jojakim. |
516 | herbouw van de tempel, met Perzisch geld en aanbevolen door de profeten Haggai en Zacharia |
rond 450 | Nehemia herbouwt stadsmuren Jeruzalem; Ezra rondt herbouw tempel af. |
ca. 300 | Ptolemaeus I, veldheer van Alexander de Grote, verovert vanuit Alexandrië Palestina |
ca. 200 | de Romeinen hebben de macht van de Ptolemeërs in de regio gebroken, waarop de Seleuciden vanuit Syrië Palestina veroveren. Onder koning Antiochos IV ontwijden zij de tempel. |
ca. 160 | o.l.v. Judas Makkabeüs verslaan de joden de Seleuciden. De geschiedenis van de joodse vrijheidsstrijd wordt in twee apocriefe boeken beschreven (1 en 2 Makkabeeën. |
63 | de Romeinen o.l.v. Pompejus nemen Jeruzalem in |
37-4 | Herodes de Grote, koning der joden, viervorst namens Rome, voert een wreed beleid, o.a. kindermoord te Bethlehem |
7 of 6 v.C. | geboorte van Jezus |
Na Christus | |
4 v.C.-39 n.C. | Herodes Antipas bestuurt Galilea en Perea. Hij laat Johannes de Doper terechtstellen. |
ca. 26-30/33 | actieve periode Jezus, beschreven in de vier evangelies. |
ca. 36 | bekering van Saulus/Paulus |
ca. 50 | 'Apostelconcilie' te Jeruzalem: besloten wordt dat niet-joodse christenen zich niet aan de joodse rituele voorschriften hoeven te houden. |
ca. 48-54 | brief aan de Galaten: niet-joodse christenen dienen zich niet aan de joodse wet te houden |
ca. 49-53 | brieven aan de Tessalonicenzen, over de wederkomst van Christus |
ca. 54 | brieven aan de Korinthiërs |
ca. 58 | brievan aan de Romeinen, de Filippensen, de Kolossensen |
66 | begin van de joodse opstand tegen de Romeinen; de joodse bijbel heeft rond die tijd haar definitieve vorm gekregen. |
67 | marteldood van Petrus en Paulus, te Rome |
70 | Jeruzalem verwoest (door keizer Titus); Palestina raakt grotendeels ontvolkt. Ontstaan van de evangelies van Marcus, en Mattheüs en Lukas, en de brief aan de Hebreeën. |
90-100 | Openbaring van Johannes, brieven van Johannes en het evangelie van Johannes |
313 | de keizers Constantijn en Licinius verlenen het christendom dezelfde rechten als andere godsdiensten in het Romeinse rijk (Edict van Milaan). Positie van joden verslechtert daarmee. |
4e eeuw | in de christelijke gemeenschap is overeenstemming ontstaan over welke evangelies, brieven en andere geschriften in het Nieuwe Testament thuishoren. Voor het Oude Testament houdt men de indeling aan van de Septuaginta (ontstaan tussen 250 v.C. en 100 n.C.) |
ca. 400 | Hiëronymus rondt zijn Latijnse vertaling af, de Vulgaat, die gedurende de Middeleeuwen gezaghebbend is. |
1534 | Maarten Luther voltooit zijn Duitse bijbelvertaling. |
1637 | eerste druk van de Statenvertaling verschijnt. |
Boodschap uit het verleden - De Dode Zee-rollen
De
manuscripten die tegenwoordig bekend staan als de Dode Zee-rollen, zijn
van groot belang geweest voor het onderzoek naar de oorsprong van de
Bijbel. Elk boek van het Oude Testament, behalve het boek Esther, is
teruggevonden in de Dode Zee-rollen.
Deze rollen zijn ongeveer tussen 250 voor christus en 50 na christus
geschreven, en waarschijnlijk zijn de rollen rond 68 na christus
verstopt in de grotten. Ze zijn dus meer dan 2000 jaar oud. Voor de
vondst van deze teksten waren de oudste Bijbelteksten die we hadden uit
de 10e en 11e eeuw na Christus. Je kunt je dus voorstellen hoe
belangrijk deze vondst was: hierdoor wetenschappers ineens een sprong
in de tijd maken van meer dan duizend jaar!
Hoe de teksten zijn gevonden is nog een spannend verhaal op zich. In
1946 ontdekte een bedoeien de grotten in de buurt van Qumran, een
locatie van ruines in het huidige Israel. Het is er woestijnachtig heet
en in de omgeving groeit haast niks. De bedoeienen namen de rollen mee
en probeerden ze te verkopen op de markt. Eerst wilde niemand ze kopen,
aangezien men bang was dat ze gestolen zouden zijn uit een synagoge.
Maar uiteindelijk werden de eerste drie rollen verkocht en langzaamaan
begonnen wetenschappers er lucht van te krijgen. Wat volgde was een
lange zoektocht naar de andere rollen, en een flinke strijd om alle
rollen in handen te krijgen van wetenschappelijke instituten!
Inmiddels zijn zo’n 900 teksten gevonden. Naast de 200 teksten van het Oude Testament ook veel andere teksten gevonden. Deze teksten zijn bijvoorbeeld commentaren op verschillende boeken van de Bijbel, maar ook horoscopen, poezie en wetteksten. Met deze teksten hebben we een veel beter beeld gekregen van de politieke en religieuze situatie van die tijd. Waarschijnlijk waren de Dode Zeerollen van een religieuze Joodse groep. Zij lazen waarschijnlijk ook teksten die ook door andere Joden werden gelezen. Naast de commentaren op de Bijbel, zijn er ook andere religieuze (sektarische) teksten terug gevonden. Deze teksten zijn uiteindelijk niet in ‘onze’ Bijbel gekomen. Als je dit interessant vindt, kun je in deze tijd duiken. Wat lazen de mensen aan het begin van onze jaartelling? En waarom zijn bepaalde boeken wel in ‘onze’ Bijbel gekomen, en andere boeken niet? Het is een zeer boeiende tijd, waarin de belangrijkste kenmerken van het jodendom en het christendom gevormd werden.
De Bijbel als historische, literaire tekst
De
Bijbel wordt vaak gezien als een soort
‘vaststaande’,
heilige tekst, maar in het bovenstaande heb je al gezien dat er een
lange ontwikkeling aan de Bijbel vooraf ging. Bovendien is de Bijbel
ontstaan binnen een bepaalde culturele en historische context. Maar het
heeft wel even geduurd voordat wetenschappers de Bijbel in zijn
historische context gingen plaatsen.
In de vroegmoderne joodse en christelijke traditie werd bijvoorbeeld
Mozes gezien als de auteur van de eerste vijf boeken van de Bijbel. Het
idee dat Mozes de auteur van deze boeken is, brengt wel een aantal
problemen met zich mee. In de Middeleeuwen wezen een aantal geleerden
op de laatste verzen van de Torah, waarin verteld wordt over de de dood
van Mozes en zijn begrafenis (Deut. 34:5-12). Hoe kan Mozes over zijn
eigen begrafenis hebben geschreven? De eerste verklaring die werd
geopperd, was dat Jozua dit geschreven zou hebben, de opvolger van
Mozes. Anderen wezen er op dat Mozes een profeet was en hij dit dus
geweten kan hebben door een openbaring van God. Ondanks dit soort
kleine kritieken, bleef het idee bestaan dat Mozes de eerste vijf
boeken zelf heeft geschreven bestaan.
Vanaf de 17e eeuw ontstond er een meer kritische blik op het ontstaan
van de Bijbel. Een van de dingen waar men op ging letten, was op de
verschillende woorden die gebruikt worden in de Bijbelboeken. Zo werd
er bijvoorbeeld ontdekt, dat in Genesis verschillende woorden voor
‘God’ werden gebruikt: ‘Yahweh’
en
‘Elohim’. De stukken tekst waarin of de ene, of de
andere
naam voorkwam, verschilden vaak duidelijk van elkaar. De Fransman die
dit ontdekte, Jean Astruc, concludeerde dat toen Mozes aan het
schrijven was, hij waarschijnlijk twee verschillende bronnen voor zich
had liggen. Als hij dan iets overnam uit de ene bron, nam hij ook de
bijbehorende naam voor God over. Dit was voor die tijd een zeer
vernieuwende gedachte. Mozes, die zich baseerde op meerdere bronnen? De
methode die hij gebruikte, door te kijken naar de verschillende woorden
die gebruikt worden in de tekst van de Bijbel, werd na hem veel
gebruikt om kritisch te kijken naar de Bijbelteksten.
De tekst vergelijken met andere teksten uit die tijd
Een andere interessante insteek is om de Bijbelverhalen te vergelijken met andere teksten uit die tijd. Op die manier kun je verhalen plaatsen in hun literaire traditie van drie tot vijf eeuwen geleden, en zien hoe mensen tradities van elkaar hebben overgenomen. Een verhaal is binnen deze context bijzonder interessant: het verhaal van Gilgamesh, een van de oudste en populairste verhalen van het oude Nabije Oosten. Het is gedurende lange tijd doorverteld, maar een van de oudste versies die is teruggevonden stamt uit de 3e eeuw voor christus! Het verhaal gaat over een legendarische heerser, Gilgamesh, die allerlei heldenavonturen beleefd samen met Enkidu. Hun avonturen doen sterk denken aan de Odyssee, en er zijn dan ook veel gelijkenissen tussen het Gilgamesh epos en de verhalen van Homerus. Maar het epos bevat ook twee verhalen die sterk overeen komen met de Bijbel: het verhaal over de zondvloed en het verhaal over de Tuin van Eden. Kun je je voorstellen welke reactie dit teweegbracht toen dit bekend werd onder christenen? Aan jou de taak om dit eens op de bodem uit te zoeken! Bovendien komt het verhaal van de zondvloed ook voor in een aantal andere bekende literaire werken, zoals bijvoorbeeld de Koran. Welke verschillen kun je vinden van het zondvloedverhaal in de Bijbel, de Koran en het Gilgamesh epos? En kun je nog meer versies van dit verhaal vinden? Aan jou om uit te zoeken hoe dit verhaal in al zijn variaties wordt verteld!
De zin der geschiedenis
Een
probleem, dat veel wordt gesteld, is dat van de "zin der geschiedenis".
Wij leven in een der revolutionaire periodes van de wereldhistorie,
waarin oude beschavingsvormen verdwijnen en nieuwe geboren worden. De
wereld heeft, geheel of bij gedeelten, meer van zulke perioden gekend.
Toen het oude Romeinse keizerrijk, dat vele eeuwen lang een ongekende
vrede had gegeven aan de zich rond de Middellandse Zee groeperende
wereld, eindelijk niet alleen aan de franjes en in de buiten
provincies, maar in het centrum en op zijn grondvesten schudde, toen
barbaren voor de poorten van de oude kultuursteden verschenen en ze
beroofden en uitplunderden, dachten Kerkvaders als Augustinus, dat het
einde van alle dingen, door de Heer voorspeld, was aangebroken. Men kon
zich niet indenken, dat andere vormen van maatschappelijk leven dan die
voor de beschaafde Romein de moeite waard waren, konden bestaan. Uit de
ontstane chaos bloeide echter de christelijke maatschappij van de
Middeleeuwen op en de eens barbaarse volken brachten het in de
zeventiende, achttiende, maar vooral negentiende en twintigste eeuw,
tot wereldbeheersing op veel groter schaal dan men zich vroeger te Rome
had kunnen dromen.
Wie dit alles beziet als geschiedenis, die eeuwen achter hem ligt,
vindt het heel gewoon en hij glimlacht misschien over de angst, die de
ouden bezielde, toen zij de beschaving, die hun dierbaar was, van de
aarde zag en verdwijnen. Maar hij vergeet, dat de geschiedenis met
eeuwen wordt geschreven, en het menselijk leven maar over enkele
tientallen jaren beschikt. Dezelfde mens, die glimlacht over het
verleden, is ontdaan over het heden en denkt er allerminst aan zich in
de geest op een afstand te stellen van eigen tijd en plaats om van
daaruit onbewogen het gebeuren van het heden te bezien met dezelfde
kalmte, waarmee hij ook het verleden beschouwt. Het kost hem moeite
rustig af te wachten wat gebeuren gaat, terwijl hij zelf voortgaat zijn
(meestal kleine) rol te spelen, door het vervullen van wat hij erkent
als zijn plicht.
Zo is het dan ook begrijpelijk, dat men in de onzekerheid van het
gebeuren van deze tijd zoekt naar een vast punt, een vaste lijn, die
iets verklaart van dit raadselachtige, onbegrijpelijke, zodat men
tenminste weet wat te wachten staat, zij het goed, zij het kwaad, en in
hoop óf berusting kan leven. Men vraagt naar de zin, de
betekenis van de geschiedenis.
Indien men zich met enig nut rekenschap wil geven van de inhoud van
deze vraag, is het dienstig enkele klare begrippen te hebben.
Onder "zin", "betekenis" kan men van alles verstaan, niet zelden met
het resultaat, dat men elkaar in het geheel niet verstaat.
Allereerst hebben woorden, uitdrukkingen, grammaticale verbanden een
betekenis: het zijn de gedachten, die men er mee uitdrukt. Spreekt men
zo van de "zin" der geschiedenis, dan bedoelt men er de gedachten mee,
die door de feiten worden uitgedrukt. Feiten kunnen slechts uitdrukking
zijn van gedachten, wanneer zij door een intelligent wezen op enigerlei
wijze worden veroorzaakt. Nu is, zuiver profaan gezien, de auteur van
de geschiedenis de mens. Maar de mens handelt niet alleen maar om iets
duidelijk te maken, hij streeft het doel na, waarop zijn gedachten zijn
gericht. Zo kan men onder "zin der geschiedenis" verstaan de menselijke
gedachten en doelstrevingen, die er door worden uitgedrukt. Op deze
wijze beschouwd is het meteen duidelijk, dat men niet kan spreken van
"de" zin, "de" betekenis van de geschiedenis, want menselijke gedachten
en doelstellingen zijn er, concreet genomen, vele. Het spreken van "de"
zin der geschiedenis is daarom zuiver profaan gezien, dikwijls niet
meer dan het stellen van een vraag, waarop men geen antwoord kan geven.
Anders wordt het wanneer men naar de zin van de bijbelse geschiedenis
vraagt. Wie over de Bijbel spreekt, spreekt over God, de H. Schrift is
immers het Boek van God. God is een intelligent Wezen, Hij is meer dan
enig mens en op onvergelijkelijke wijze de Auteur van de geschiedenis.
Heeft zij in Zijn ogen zin? Hierop tracht de bijbelverklaarder een
antwoord te vinden.
Het element "geschiedenis" is in de H. Schrift van het Oude Testament
zo sterk en zo overheersend aanwezig, dat veel katholieke leken in
Nederland de Bijbel alleen kenden als "bijbelse geschiedenis". Het
onderricht in de H. Schrift was op onze lagere en ook middelbare
scholen dan ook heel dikwijls "les in de bijbelse geschiedenis". Dit is
geen toeval, of het uitsluitend gevolg van gebrekkige schriftuurkennis
bij de Katholieken of van een oud verbod om de Bijbel te lezen in de
landstaal zonder bijbehorende en passende verklaringen. Men raakt
hiermee aan het wezen van de Bijbel zelf, vooral van het Oude
Testament, en aan de wijze waarop deze zijn heilsleer verkondigt.
Woorden wekken, zegt het spreekwoord, maar voorbeelden trekken.
Eén voorbeeld van deugd, opoffering, heiligheid, dat men
zelf in
zijn nabije omgeving aanschouwt, maakt vaak meer indruk dan alle preken
van het Kerkelijk Jaar, hoe voortreffelijk deze ook mogen zijn. Het
kind wordt meer beïnvloed door het voorbeeld van anderen en
door
de sfeer van zijn omgeving -mits daar natuurlijk het passend onderricht
bijkomt -dan door veel wijze vermaningen.
Speciaal als het er om gaat iemand van het kwaad af te houden, kunnen
afschrikwekkende voorbeelden: ellende, straf, die over iemand komen,
bijzondere diensten doen.
Ook de mensheid heeft haar kindsheid gehad, haar tijd van opvoeding,
van voorbereiding op het leven van het heil, dat aan de wereld moest
worden gebracht. Israël's geschiedenis behoort tot deze tijd.
"Toen Israël nog een knaap was, had ik hem lief; uit Egypte
heb ik
mijn zoon geroepen", lezen wij bij een der oudste schriftprofeten (Os.
11, 1). Sinds de tijd van de kindsheid, dat is de tijd van het verblijf
van de voorvaderen in Kanaan, in Egypte, in de woestijn, was de knaap
naar het lichaam gegroeid, maar de volle wasdom van de geest ontbrak
nog. Bovendien had hij enkele minder goede karaktertrekken. Hij was
hardleers, al in Mozes' tijd, toen een wat lange afwezigheid van de
door God gezonden leider voldoende was om het volk rond het gouden kalf
te doen dansen, en nog onder de ballingschap moest hetzelfde volk de
stem vernemen van een andere profeet, die de Israëlieten
doven,
blinden, overtreders, ontrouwen, weerspannigen noemde (Is. 42, 18. 19;
46, 8. 12; 48,4. 8), een volk dat hard was, welks nek een ijzeren stang
en welks voorhoofd van koper was (Is. 48, 4).
Dit Israël kon slechts onderricht worden door aanschouwelijk
onderwijs, Jahwe, de God van Israël, openbaarde zijn macht aan
het
volk in en door zijn geschiedenis.
God heeft zijn volk door de geschiedenis geleerd, wanneer deze een les
bevatte, meestal een strafles, die Hij door zijn profeten liet
toelichten. Hij leerde zijn volk in de loop der geschiedenis omdat de
belangrijkste heilswaarden, die Israël moest weten, openbaar
gemaakt werden bij zéér bijzondere historische
gebeurtenissen, waaruit de heilswil van God, zijn wil om bij te staan,
te helpen, te redden, zijn goedheid te tonen, duidelijk was. Zo is de
God van Israël wel heel bijzonder geworden de God der
geschiedenis, de God Die Zich openbaart in en door de geschiedenis. En
Israël's Credo is geen stel van abstracte leerstellingen, maar
voor een groot deel verklaring van en toelichting op die geschiedenis.
Dit laatste' is iets uitzonderlijks, dat blijkt als men ziet naar wat
andere volkeren aan levensleer hebben voortgebracht. De Griekse levens-
en heilsleer was: de philosophie d.i. "wijsbegeerte", een stelsel (of
beter: verschillende stelsels) van abstracte waarheden, door grote
geesten uitgedacht, en in deze vorm door de wereld nog niet vernomen.
De heilsleer van Marx is in zwaar verstaanbare werken neergelegd, en al
bemoeit zij zich sterk met de geschiedenis (dit komt mede hier vandaan
dat Marx van Joodse afkomst was); zij doet het op die theoretische
wijze, die, met veel historische feiten géén
rekening
houdend, het stelsel van het historische materialisme heeft
voorgebracht en het woord dat godsdienst opium is voor het volk.
Israël's godsdienst is de godsdienst van de geschiedenis en
tegelijk een stuk van de geschiedenis van de godsdienst. Zoals men aan
kinderen de katechismus leerde met al zijn lessen en stellingen, werd
de Jood vooral onderricht in de geschiedenis, om zijn verplichtingen
jegens God te kennen.
Bij de doortocht door de Rode Zee bewees Jahwe de almachtige Redder uit
de hoogste nood te zijn, Die Zich door niets in zijn plannen laat
dwarsbomen. Aan de voet van de Sinaï werd de verhouding
geregeld,
waarin Israël voortaan tot God zou staan. De Schrift spreekt
hier
van een "verbond" dat werd gesloten, maar men moet deze term niet
verkeerd verstaan. Wij verstaan onder verbond in de regel een niet
verplichte overeenkomst tussen vrije partijen. Bij de Sinaï
was
Israël wel vrij, maar het was toch moreel gebonden: het zou
ondankbaar, slecht gehandeld hebben, wanneer het het goddelijk aanbod
had afgewezen. En daarom golden de zedelijke verplichtingen van het
verbond voor het hele nageslacht. Bij het verbond behoorden zegen en
vloek. Zegen, d.w.z. de goederen van deze aarde met welstand,
tevredenheid, geluk, wanneer men de wet van Mozes, grondwet van het
verbond, zou naleven; vloek, d.w.z. ellende, straf, lijden, wanneer men
er tegen zou zondigen. Duidelijk staat het te lezen in de toespraken,
die een inleiding vormen tot de wettencollectie van Deuteronomium.
Duidelijk werd het ook telkens en telkens weer opnieuw verkondigd door
de profeten, die God tot zijn volk na Mozes zond. De "betekenis van de
geschiedenis" van het uitverkoren volk was voor hen de
tenuitvoerlegging van het goddelijk heilsplan. God wil dat de mens, dat
zijn volk Israël, Hem dient, en dat Hij daardoor verheerlijkt
wordt. Als dit geschiedt, laat God zijn heerlijkheid nog meer stralen
door de wondere daden, die Hij voor zijn volk verricht en die vooral
bestaan uit wonderbare reddingen uit grote nood en uit de handen van
machtige vijanden. Dient de mens God niet, leeft hij niet volgens het
verbond, dan zorgt God voor zijn eer door zijn strafgerichten. En omdat
de mensen zo zondig van aard zijn, houden deze strafgerichten in de
geschiedenis niet op en is zij één doorlopend
oordeel
Gods, een reeks van kleinere en grotere oordelen, die het grote
eindoordeel voorbereiden.
Naleven van
Het Verbond
Het
al of niet naleven van het verbond, als criterium voor de beoordeling
van de geschiedenis en het daarin werken van God, was niet de enige
gedachte waar de profeten vol van waren. Zij wisten, door de
verlichting van hun geest, dat Gods plan meebracht, dat de oertijd van
het paradijs en het daarmee verloren geluk op wonderbaarlijke wijze zou
worden hersteld in een tijd, die zou aanbreken ná een
tijdelijke
en schijnbare onderbreking van de verbondstoestand gedurende de
ballingschap. Wanneer wij lezen wat Isaïas verwachtte van de
komst
van de Emmanuël en zijn rijk, is er niet aan te twijfelen, dat
hij
aan ongewone, buiten- of bovennatuurlijke dingen dacht (Is. 9, 5-6; II,
1 vv.). Eens zou een gelukkige heilstijd aanbreken, het zou
vermoedelijk niet ál te lang meer duren, en aan het dan
geschonken heil zou niet alleen Israël, maar heel de wereld
deel
hebben.
Zo wordt de gang der geschiedenis als volgt in het oude Testament op
schematische wijze voorgesteld: God schiep de wereld en de mens en
bewees daardoor zijn macht en heerlijkheid. De mens moest in intieme
verhouding met Hem leven, maar het zich vermenigvuldigende mensdom
raakte door zonde geheel en al van God verwijderd; een strafgericht als
de zondvloed veranderde daar helaas niets aan. Toen koos God Abraham
uit als begin, niet van een nieuwe mensheid, maar van
één
volk, dat God zou dienen. In dit volk waren de getrouwen al spoedig een
kleine minderheid, zelfs de catastrophe van de ballingschap kon niet
allen tot inkeer brengen. Maar een rest bleef steeds behouden en de
profeten waren ervan overtuigd dat deze rest door Gods wonderbaar
ingrijpen eens zou uitgroeien tot het Godsvolk van de laatste
definitieve fase van de geschiedenis, waarin de goeden van alle
volkeren zich rond het volk Gods zouden scharen en alle anderen even
verschrikkelijk als voorbeeldig zouden worden gestraft.
Het Nieuwe Testament leert, hoe door de komst van Christus deze
verwachting in vervulling is gegaan, maar nog slechts ten dele, omdat
de volledige vervulling wacht op het allerlaatste oordeel. De Kerk,
door Christus op aarde gesticht, is nog steeds een strijdende kerk, de
verheerlijking staat nog te wachten.
Dit is, kort samengevat, de betekenis van de bijbelse geschiedenis. Het
is ook de enige wijze, waarop men in de volle zin van dat woord spreken
kan van "de betekenis" van geschiedenis. In hoofdzaak heeft die van de
Bijbel betrekking op het uitverkoren volk, doch dit niet uitsluitend
want wij lezen hoe God ook over het lot van andere volkeren beschikt
(vgl. Jer. 1,9; Is. 45, I vv. enz.), al wordt dit dan in de regel
slechts vermeld wanneer het in verband staat met dat van
Israël.
De geschiedenis van Israël is opgetekend in een groot aantal
geschiedboeken, waarvan buiten de boeken der Wet, de oudste en
belangrijkste zijn: Josuë, Rechters, Samuël,
Koningen, door
de Joden gerekend tot de "profetische" geschriften. Op profetische
wijze, d. w .z. bezien van het standpunt van God en meegedeeld door een
verlicht godsman, wordt hierin de geschiedenis van het volk weergegeven
en de plaats van dat volk onder de volkeren der aarde.
De grote lijnen van deze geschiedenis en de belangrijkste heilsfeiten,
die daarin voorkomen, vormden het Credo van de Israëliet. Zijn
geloof was voor een niet gering deel een geloof in geschiedenis en
naarmate deze geschiedenis sterker tot hem sprak kon ook zijn geloof
hechter zijn. Het was daarom dat deze geschiedenis hem steeds weer door
de godsmannen werd ingeprent. Bovendien zal het hiermee ook wel
samenhangen dat God het zo heeft geleid, dat men in Israël
uiterst
litterair begaafd was, o.a. met betrekking tot het schrijven van
geschiedenis. Ook dit is een opmerkelijk feit.
Géén volk
van het oude Nabije Oosten heeft geschiedschrijving in de echte zin van
het woord gekend behalve Israël; dat de Bijbel
wereldlitteratuur
is geworden en altijd zal blijven heeft hij bij niet-gelovigen voor een
niet gering deel dááraan te danken. Dit is een
feit
waarover men niet licht mag heen stappen, want het stelt het genie van
Israël naast dat van de Grieken, die na Israël in het
Westen
de eersten zijn geweest, die geschiedenis hebben geschreven.
Zo is het dus duidelijk, dat Israëls geloofsleer op een zeer
indrukwekkende Wijze aan het volk werd voorgehouden; schepping,
uitverkiezing, verbond, loon en straf, verering van God als de Enige,
Eeuwige, Almachtige, Heilige, Ondoorgrondelijke, waren er de
hoofdpunten van. Deze punten waren alle óf feiten
óf
werden gekend uit de feiten. Het is niet zo, dat geschiedverhalen
verzonnen werden om er bepaalde leerstukken mee in te kleden, zoals het
geval is met de parabels van het evangelie. Deze parabels zijn
gefingeerde geschiedenissen van niet werkelijk gebeurde feiten, of van
dingen, die behoren tot het leven van elke dag en dus geen bijzondere,
speciale feiten zijn. Bij sommige parabels heeft men wel getwijfeld,
omdat er namen in worden genoemd, zoals in de parabel van de rijke vrek
en de arme Lazarus. In de christelijke oudheid heeft men meer dan eens
verondersteld, dat Jesus in deze parabel een echt gebeurd feit heeft
meegedeeld, maar deze opvatting is kennelijk onjuist; wat echter waar
is voor de parabel, is het niet voor een groot deel van het Oude
Testament: juist de innige samenhang van de heilsleer van het Oude
Testament met de geschiedenis zou haar krachteloos maken, wanneer de
feiten, die zij verhaalt of waarop zij steunt niet werkelijk zouden
geschied zijn. Dit geeft aan deze een speciale indrukwekkendheid.
Toch hebben de parabels hun voorlopers in het Oude Testament, niet
alleen omdat men er daar ook wel vindt (b.v. Recht, 9,8-15), maar ook
omdat niet alle geschiedenis, die onder die vorm voorkomt in het Oude
Testament, geschiedenis is in de volle zin van het woord
(óns
woord). Als men begrijpt waarop het in die geschiedenis aankomt (de
fundamentele heilsfeiten) begrijpt men ook, waarop het niet aankomt,
n.l.: de franje, de inkleding, de levendige verhaaltrant, al datgene,
wat dient tot litteraire verfraaiing volgens de smaak van de ouden, en
al het overige dat dienen kan om de voornaamste lessen, de voornaamste
historische heilswaarden, duidelijk voor te stellen en beter in te
scherpen. Soms was deze inkleding ook aangepast aan de eenvoudige
mentaliteit, die men heden nog bij veel zonen van het Oosten aantreft.
Toen God de mens schiep vormde Hij, zo lezen wij, een lichaam uit het
stof van de aarde en blies Hij in de neus van dit vormsel zijn eigen
levensadem; Hij zelf wandelde door het paradijs in de verkoelende
middagwind en Hij riep Adam, die zich voor hem verborg. Dit brengt in
menig bijbels verhaal een element, dat naar óns gevoelen
niet
meer tot de zuivere historiebeschrijving behoort, maar waaraan de ouden
geen aanstoot hebben genomen. Want het bijbels verhaal moest in de
regel zo aanschouwelijk mogelijk zijn, een echte vertelling die men
gaarne beluisterde, geschikt om indruk te maken op ontvankelijke
gemoederen. Dit heeft er toe gebracht dat men om te stichten en de
stichtelijke litteratuur uit te breiden, vooral ook om onderricht te
geven in de deugden die de individuële Israëliet
moest
beoefenen, een vrijere verhaaltrant is gaan gebruiken, waarbij het op
de strikte historiciteit van het gehéél (niet van
de
détails) aankwam.
Ten slotte heeft men de fantasie zo laten spreken dat hele
geschiedenissen gefingeerd werden om er iets mee te leren. Jesus'
parabelen zijn er het klassieke voorbeeld, de Joodse hagada is een
ander.
Dit leidt tot de tweede vraag: wat is telkens de betekenis van al wat
in de Bijbel in de vorm van geschiedenis wordt verhaald?
Er was een tijd dat er veel over gestreden werd of en in hoever men in
de Bijbel de oplossing kan vinden van natuurwetenschappelijke
problemen. Die tijd is nu voorbij en men realiseert zich heden nog maar
zelden, hoe ernstig dit probleem destijds voor de theologen is geweest.
Wij zijn geneigd te glimlachen wanneer wij horen, dat een tekst als die
van Josuë "Zon sta stil... en de zon stondstil" (Jos. 10,
12-13)
werd gebruikt om te bewijzen dat het niet de aarde is, die draait om de
zon maar de zon om de aarde. Als Jos. 10, 13 ("de zon stond stil") nog
niet duidelijk genoeg mocht zijn, dan waren daar nog schijnbaar
absolute uitspraken als: "Het ene geslacht komt en het andere geslacht
gaat, maar de aarde is eeuwig staande" (Pred. 1, 4) en' , Jahwe is
koning, hij heeft zich met heerlijkheid bekleed; Hij heeft de aardbol
vastgezet, zij wankelt niet!" (Ps. 93, 2).
Wordt deze opvatting van de gewijde schrijver, uitgedrukt in zijn boek,
ook door God voorgehouden, of blijft ze geheel voor eigen rekening van
de mens? Hier lag het theologisch probleem en het was een moeilijk
probleem. Theologisch gezien scheen het eerst vanzelfsprekend, dat op
het eerste deel van de vraag "ja", op het tweede deel "neen" moest
worden geantwoord. En dat gebeurde dan ook. Toen echter de
wetenschappelijke feiten een steeds duidelijker taal begonnen te
spreken, nam de tegenstand tegen een andere verklaring af en begon men
zich af te vragen, of men misschien de H. Schrift niet verkeerd had
uitgelegd en er te veel in had willen lezen. Men herinnerde zich, dat
kerkvaders en kerkleraars als S. Augustinus en S. Thomas van Aquino, er
op hadden gewezen, dat het nooit Gods bedoeling kan zijn geweest, de
mensheid in de H. Schrift, op onfeilbare wijze, dingen te leren,
waarvan de kennis van geen belang is voor het bereiken van het
einddoel. Uitspraken van deze kerkgeleerden zijn door Leo XIII
aangehaald in zijn grote Bijbelencycliek "Providentissimus Deus" en
zijn in de grond der zaak niets anders dan een toepassing van het woord
van de Schrift zelf: "Wat tevoren geschreven is, is tot onze
onderrichting geschreven, opdat wij door het geduld en de door de
Schriften geboden vertroosting, de hoop zouden bezitten" (Rom. 15,4) of
nog: "De hele Schrift is door God ingegeven en nuttig tot
onderrichting, tot weerlegging, tot terechtwijzing, tot opvoeding in de
gerechtigheid, opdat de man Gods volmaakt zou zijn, toegerust tot elk
goed werk" (II Tim. 3, 16-17).
Men is er zich dus opnieuw weer beter bewust van geworden, dat men bij
het beoordelen van wat er in de H. Schrift staat, moet vragen naar de
bedoelingen van de gewijde schrijvers. Dit betekent niet, dat men moet
vragen naar het doel, dat zij met hun schrijven wensten te bereiken.
Het is immers mogelijk, dat iemand met onwaarheden of zelfs leugens een
goed doel nastreeft, of althans een doel, dat hij voor goed houdt. Men
mag echter nooit zeggen: wat er in de Schrift staat is voor een deel
onwaar, maar de schrijvers wisten nu eenmaal niet beter en hun doel, de
stichting van de lezers, hebben zij in elk geval bereikt. Neen! Met de
vraag naar de, 'bedoeling" der gewijde schrijvers wordt hier gevraagd
naar de draagwijdte van hun woorden, datgene waarvoor zij wilden
instaan, dat, waar het hun om ging. En dan is het aanstonds duidelijk,
dat de schrijvers van de boeken Josuë, Prediker en Psalmen,
met te
zeggen dat de aarde vaststaat en de zon er omheen draait, geen
uitspraak hebben willen doen in een astronomische of kosmologische
kwestie, maar in aansluiting bij bepaalde eigentijdse opvattingen
omtrent natuurlijke verschijnselen, waarover niet gediscussieerd werd,
godsdienstige waarheden hebben willen Ieren: Gods hulp aan
Josuë
en de zijnen verleend, het vluchtige karakter van het menselijk leven,
Gods ondoorgrondelijke almacht betoond in de schepping. De gewijde
schrijvers zeggen over de natuur dus wel eens dingen, die op zichzelf
genomen niet juist zijn, maar dan is dat zonder dat zij de bedoeling
hebben hierover een wetenschappelijk verantwoorde uitspraak te doen of
ze bij de lezers in te scherpen, in één woord: ze
aan hen
te willen "Ieren". Zo is het dus duidelijk dat men geen teksten,
"uitspraken" van de H. Schrift mag isoleren en zeggen: dit beweert de
gewijde schrijver, dit heeft hij daarbij allemaal gedacht of
verondersteld, dus leert de Schrift het met goddelijk gezag. Het gaat
om wat hij bedoeld heeft te leren. Dit beginsel, waarvan de formulering
wel eenvoudig is, maar de toepassing soms moeilijk, geldt voor de hele
H. Schrift en men moet het óók in het oog houden
wanneer
het er om gaat de historische boeken of passages te verklaren.
Eem juiste
weging
Om
een juist begrip te hebben van wat een gewijde schrijver met de
historie die hij verhaalt bedoelt, welke zin hij er aan hecht, is het
nodig op de hoogte te zijn van de letterkundige gewoonten en gebruiken
van de oude Israëlieten en van de Oosterlingen in het
algemeen.
Door nauwkeurige studie en ontleding van de historische bijbelboeken
kan men daar veel van leren, zonder dat men nog naar
vergelijkingsmateriaal behoeft uit te zien. De oude
Israëlietische
geschiedschrijver was zijn tijd en vooral zijn
niet-Israëlietische
omgeving ver vooruit; hij somde niet dorre feiten op in de vorm van
annalen, zoals de koningen van het Oosten die lieten aanleggen, maar
hij trachtte de samenhang van deze feiten op te sporen en de betekenis
na te gaan, die zij hadden in het leven van het volk.
Bijbelse
geschiedschrijving
Zo
wordt b. v. in II Samuel het ontstaan van de grote opstand van Absalom
tegen zijn vader David tot in zijn allereerste aanleiding en oorsprong
als volgt nagegaan. - Hoe kwam Absalom er toe tegen zijn vader op te
staan? Antwoord: Hij leefde in onmin met zijn vader en maakte toen
misbruik van de heersende ontevredenheid tegen diens bestuur, een
ontevredenheid, die hij zelf nog had aangewakkerd. - Maar hoe ontstond
de slechte verhouding tussen Absalom en David? Antwoord: Absalom had
zijn halfbroer Amnon, Davids zoon, laaghartig vermoord, en had daarom
de vlucht moeten nemen; wel had hij zich ten slotte met David weten te
verzoenen, maar geheel zoals vroeger was alles nooit meer geworden. -
Waarom had Absalom zijn halfbroer vermoord? Antwoord: Amnon had
Absaloms zuster Tamar verkracht en dit had Absalom hem nooit vergeven.
Zo was dus één enkele zonde aanleiding tot moord,
intriges, opstand tegen het koninklijk gezag, en leidde bijna tot het
eind van Davids heerschappij. Dit alles wordt bovendien op zeer
boeiende wijze verteld.
Het gebruik van bronnen
Hoe
goed hij ook kon schrijven, de oud-Israëlietische historicus
moest
roeien met de riemen die hij had. Meestal was hij zelf geen getuige
geweest van de feiten, die hij verhaalde, en was daarvoor dus op
bronnen aangewezen, schriftelijke én mondelinge. Hoe de
mondelinge overlevering allerlei feiten precies en taai kan vasthouden
is bekend, maar evenzeer hoe zij ze in de loop der jaren kan opsmukken,
aanvullen, vervormen. En de schriftelijke bronnen voldeden niet aan de
eisen van de moderne historische kritiek, waarvan overigens ook de
gewijde schrijvers nog geen begrip hadden. Zelfs de bedoeling om langs
wetenschappelijk kritische weg tot het nauwkeurig vaststellen van
feiten te komen -de basis van heel de moderne historiebeschrijving
-hebben zij nooit gehad. Want hun bedoeling was geen profaan
wetenschappelijke, maar een godsdienstige. Het ging er om, de feiten te
verhalen en toe te lichten, die van belang waren voor Israëls
godsdienst of waaruit de lezer conclusies voor eigen heil moest
trekken. Het hierboven aangehaalde verhaal van het ontstaan van de
opstand tegen David wordt voorafgegaan door een ander, dat van Davids
zonde met Bethsabee en zijn moord op Urias. De straf voor de zonde zou
zijn dat het zwaard nooit meer uit Davids huis zou wijken en dat hij,
die echtbreuk had gepleegd, zou moeten toezien, hoe zijn eigen vrouwen
zouden worden misbruikt (I Sam. 12, 11). De feiten toonden al spoedig
de waarheid van deze Nathansprofetie aan.
Schepping
Het
komt voor, dat een gewijd schrijver voor zijn boek bronnen heeft
gebruikt, die in bijzonderheden van elkander afwijken. Wij weten dit
alleen wanneer ook deze afwijkingen zijn genoteerd, hetgeen
verschillende malen het geval is. In Genesis 1 en 2-3 vinden wij
tweemaal een verhaal van de schepping van de mens, de dieren, de
planten. Wanneer men de teksten nauwkeurig nagaat, bemerkt men
verschillen in de orde van de scheppingsdaden. In Gen. 2: planten,
dieren, man en vrouw. In het ene geval is de mens het eerste levende
wezen, dat wordt geschapen, in het andere geval is hij het laatste. De
gewijde schrijver, die het boek Genesis uit geschreven en misschien ook
mondelinge bronnen heeft samengesteld of gecompileerd, heeft de
verschillende zaken even goed bemerkt als wij dit doen; als hij ze in
zijn tekst heeft laten staan, volgt hieruit, dat ze voor hem geen
betekenis hebben gehad. De preciese volgorde van de scheppingsdaden
interesseerde hem even weinig als de evangelist Mattheus de juiste
opeenvolging van allerlei feiten uit Jesus' openbaar leven. De
schrijver van Genesis en de evangelist Mattheus wilden daar buiten
blijven. Het ging beiden om feiten die godsdienstige betekenis hebben,
en de juiste volgorde in de geschiedenis behoort hier niet toe.
Nog een tweede verschil is waar te nemen tussen Gen. 1 en Gen. 2-3. In
het eerste verhaal, dat van het zesdagenwerk, wordt alles door God
voortgebracht op zijn machtswoord; God spreekt, geeft een bevel, en
alles is op hetzelfde ogenblik daar. Hoger voorstelling van het
goddelijk werken was moeilijk te geven. Geheel anders gaat het echter
toe in het verhaal van paradijs en zondeval. Daar vormt God de mens uit
stof, blaast zijn eigen adem in de neusgaten van de stofvorm, wandelt
in de middagwind in het paradijs, enz. Wij zijn hier in een hele andere
voorstellingswereld, een eenvoudige, wat naïeve. Het is niet
aan
te nemen, dat de gewijde en geïnspireerde schrijver van het
boek
Genesis het onderscheid tussen de verheven en de eenvoudige
voorstelling niet zou hebben gezien, en aangezien men God alleen als
verheven kan beschouwen, is zijn eigen zienswijze die van Gen. 1
geweest; de wijze van voorstelling van Gen. 2 en 3 heeft hij slechts
overgenomen, omdat hij ze in zijn bron vond, een bron die hij aanhaalt
om feiten van uiterst belangrijke godsdienstige betekenis die hij er in
vond. Daarom heeft de christelijke exegese met recht van oudsher
sommige trekken in het paradijsverhaal niet letterlijk opgevat.
Zondvloed
Een
ander voorbeeld van het gebruik van bronnen is het verhaal van de
zondvloed, zoals men dat vindt in Gen. 6-8. Zorgvuldige Ietterkundige
ontleding van dit verhaal heeft aan het licht gebracht, dat het
doorlopend samengesteld is uit twee van elkaar in onderdelen afwijkende
bronnen. Dit feit wordt tegenwoordig door bijna alle exegeten erkend.
De verschillen zijn niet van grote betekenis voor de gang van het
verhaal, maar zij zijn wel karakteristiek. Om er enkele te noemen:
volgens het ene verhaal moest Noë van alle rein vee zeven paar
in
de ark nemen en van het onreine één paar (Gen. 7,
2),
terwijl de andere bron spreekt over één paar van
elke
soort (Gen. 6, 19); volgens het ene verhaal is een veertig dagen en
nachten aanhoudende regen de oorzaak van de grote vloed (Gen. 7, 4),
volgens het andere een kosmische katastrofe (Gen. 7, 11); volgens het
eerste verhaal duurt de vloed veertig dagen en is alles na zeven dagen
weer voldoende droog (Gen. 8, 12), volgens het tweede duurt de hele
katastrofe alles bij elkaar precies een jaar. Het is duidelijk dat de
gewijde schrijver deze verschillen als van geen betekenis beschouwde
met betrekking tot wat hij te vertellen had.
Verhaaltrant
Nog
iets anders valt op bij het lezen van de oude bijbelse geschiedenissen,
en wel de speciale verhaaltrant. Alle personen worden sprekend
opgevoerd, het komt er niet op aan hoe lang geleden zij hebben geleefd,
hele dialogen worden aangehaald, zelfs uit het verre verleden. Het is
duidelijk dat dit gebruik van de directe rede een stijlmiddel is, dat
dienen moet om het verhaal levendiger en aantrekkelijker te maken. Men
heeft studie gemaakt van het bijbelse verhaal en de regels bestudeerd
volgens welke het is opgebouwd. Hieruit is duidelijk, dat de gewijde
schrijver zijn personen vaak de woorden in de mond legde, waarvan hij
aannam dat zij waren aangepast aan de situatie en dat zij de gang van
de gebeurtenissen en gesprekken goed weergaven.
Met dit laatste staat hij niet alleen. Niemand minder dan de vader van
de kritische geschiedschrijving, de Griek Thucydides (vijfde eeuw v.
Chr.), schrijft in de inleiding op zijn grote werk, waarin hij allerlei
redevoeringen in de directe rede weergeeft: "Van de redevoeringen die
men hield, hetzij toen men de oorlog zou gaan voeren, hetzij toen men
er reeds in was, was het mij moeilijk de juiste tekst te herinneren,
zowel van wat ik zelf had gehoord als van wat mij door anderen was
verteld, maar zoals het mij voorkwam dat elk over de te behandelen
zaken op de daarbij passendste wijze heeft gesproken, zó heb
ik
geschreven, terwijl ik mij daarbij zo nauw mogelijk heb gehouden aan de
algemene gedachte van wat werkelijk was gezegd" (Hist., 1,22). Het is
duidelijk, dat dit procédé ook in de H. Schrift
is
gebruikt, zonder afbreuk te doen aan haar waarachtigheid. Ook Flavius
Josephus heeft het gebruikt.
Stijlsoorten
Hiermee
komt men meteen op een voor de beoordeling van de bijbelse
geschiedverhalen heel belangrijk terrein, nl. dat van de zg. genres
littéraires, zoals men in het Frans zegt, met een
uitdrukking
die in het Nederlands moeilijk is te vertalen; men bedoelt er de
literatuur- of stijlsoort mee, waarin een bepaald stuk is geschreven,
zoals b.v. proza, poëzie, wetenschappelijke literatuur, schone
Ietteren, roman, enz. Ieder genre heeft zijn eigen wetten. Een roman is
bij ons geen weergave van werkelijk gebeurde feiten ofschoon men er
toch bepaalde algemene waarheden: godsdienstige, zedelijke, politieke,
in kan onderbrengen en meekan verkondigen. De bedoeling van de
romanschrijver is niet een relaas te geven van het werkelijk gebeurde,
maar heel iets anders. Iemand die bij ons geschiedenis schrijft, heeft
wel die bedoeling of moet ze althans hebben. Maar een historische roman
is iets anders: zij neemt als grondslag de feiten, doch de schrijver
stelt deze zich zo concreet mogelijk voor, vult ze uit zijn verbeelding
aan op een wijze, die hij meent dat overeenkomt met de algemene gang
van wat werkelijk gebeurd is en tracht een boeiende voorstelling te
geven van het geheel. Een lezer zonder litteraire ontwikkeling, die een
dergelijk werk leest, zal gemakkelijk denken, dat alles wat hij voor
ogen krijgt tot in onderdelen tot de concrete werkelijkheid heeft
behoord; de ingewijde lezer , de letterkundig geschoolde, weet beter.
Iets verder in de geschiedenis teruggaand vindt men de middeleeuwse
heiligenlegenden. Een groot deel hiervan is stichtelijke literatuur,
die in de ogen van de kritische middeleeuwse lezers en theologen
evenmin aanspraak kon maken op een algeheel objectieve weergave van de
feiten als zij dit in onze ogen doet. Het woord "legende" betekent:
..wat moet worden voorgelezen ...ter stichting namelijk, en bij het
lezen kon het blijven.
Nog verder teruggaand stoot men op de joodse haggada (aggada, agada),
een term die in betekenis een parallel is van het woord "legende" en
die beduidt " wat moet worden verteld". De haggada is nog veel
bloemrijker en vaak ook veel fantasti3cher dan de middeleeuwse
christelijke legenden. Het aantal gefingeerde verhalen, dat er in
voorkomt, is legio en het is onmogelijk aan te nemen, dat de rabbijnen
deze alle voor historisch hebben gehouden; de inhoud van vele is immers
soms in strijd met de tekst van de H. Schrift. Met deze haggada zijn de
parabels uit het Evangelie vaak vergeleken, daar deze volgens joodse
begrippen ook de naam van haggada verdienen. Zij zijn inderdaad
producten van dezelfde soort aanschouwelijke leermethode, om bepaalde
godsdienstige waarheden bij eenvoudige hoorders of lezers in te
prenten. Ook de parabels van Jesus nemen soms de vorm aan van verhalen
en het fictieve karakter van enkele daarvan is niet altijd aan allen
even duidelijk geweest, al is het dat nu wel aan ons.
Naar aanleiding van het bovenstaande is het begrijpelijk, dat men zich
de vraag heeft gesteld of ook in de H. Schrift, met name in het Oude
Testament, soms literaire genres voorkomen, die onder de vorm van
geschiedenis eigenlijk iets anders willen mededelen of leren. Al in
1905 heeft de Pauselijke Bijbelcommissie de mogelijkheid hiervan
aanvaard, doch degelijke bewijzen gevraagd voor het feitelijk aannemen
ervan. In de encycliek Divino Afflante Spiritu van 1943 wordt op het
bestuderen van de litteraire genres uitdrukkelijk aangedrongen, om met
name de historische moeilijkheden die zich bij de verklaring van de H.
Schrift kunnen voordoen, te kunnen oplossen.
Het is gemakkelijker de kwestie van de litteraire genres in de
historische gedeelten van de H. Schrift te stellen dan haar in elke
afzonderlijke geval op te lossen. Eenstemmigheid is onder de katholieke
exegeten nog niet bereikt; terwijl sommigen heel ver zouden willen gaan
in het aannemen van slechts schijnbaar historische litteraire genres,
zijn anderen terughoudend, de z.g. (meest Protestantse)
"fundamentalisten" het meest. Omdat het leerstuk van de waarheid van de
H. Schrift in deze zaak onmiddellijk betrokken is, is de kwestie ook
delicaat. Wanneer men zich herinnert, hoe lang het heeft geduurd,
voordat men het er over eens was, dat men in de H. Schrift niet de
oplossing van kosmologische vraagstukken moet zoeken, dan behoeft het
niet te verwonderen, dat nu ook ten aanzien van het historische
probleem niet inééns die eenstemmigheid is
bereikt, die
wenselijk is en die ook wel zal komen. Dit langzaam voortschrijden
heeft bovendien het voordeel, dat niet met vlag en wimpel nieuwe
opvattingen de Kerk binnen worden gehaald, die later weer zouden moeten
worden verworpen.
Volksverhalen
Enkele
voorbeelden mogen het boven gezegde verhelderen. Het is duidelijk, dat
in het Oude Testament allerlei volksverhalen voorkomen. De kunst van
vertellen is onder vele volkeren op aarde verbreid en wordt beoefend in
landen, die zover uit elkaar liggen als Arabië en China.
Moder- ne
folkloristen en taalkundigen hebben verzamelingen van Arabische
vertellingen uitgegeven, die zij bij de Bedoeïnen in de
woestijn
of bij de fellachen op het land hebben opgetekend. Zij zijn
onderhoudend, fantasievol, herinneren aan de Joodse haggada, maar staan
in litteraire schoonheid doorgaans ten achter bij de klassieke bijbelse
verhalen. Ook de inhoud is heel anders van karakter, hetgeen natuurlijk
zijn oorzaak vindt in het feit, dat zij door eenvoudige lieden aan
elkander worden verteld, terwijl de auteurs van de bijbelse verhalen
profeten waren, of verlichte godsdienstige leidslieden van hun volk.
Toch dringt een vergelijking zich op, wanneer men b.v. het verhaal van
Job leest.
Het boek Job
Het
boek Job wordt omspannen door een inleiding en een slot in proza; wat
daar tussen staat zijn dichterlijke dialogen en monologen, die door de
beide prozastukken als door een raam omspannen worden. Maar de twee
raamstukken vormen bijna een eenheid en steunen kennelijk op een oud
verhaal, dat zijn navertellen.
"Er was eens een man in het land van Oes, die heette Job. Die man was
braaf en rechtvaardig, hij vreesde God en deed geen kwaad. " (Job 1,
1). Men ziet: de schrijver verhaalt wat lang geleden in een ver land is
gebeurd; van zoiets weet men in het heden niet meer precies alles, en
daarom is het goed mogelijk, dat de auteur allerlei détails
zelf
heeft toegevoegd: Job had zeven zonen en drie dochters, zevenduizend
schapen en drieduizend kamelen; dit alles raakte hij kwijt, maar kreeg
het ten slotte dubbel terug: veertienduizend schapen en zesduizend
kamelen, veertien zonen en... drie dochters, maar deze waren dan ook
buitengewone dochters! (Job 42, 15). Job verviel tijdelijk tot ellende
door de afgunst van de satan, die van God, op een dag dat hij zich in
de hemel onder de engelen had gemengd, verlof had gekregen de heilige
man op de proef te stellen. Als Job dan vol ellende neerzit bij de
vuilnisbelt van zijn plaats, komen drie vrienden met hem redetwisten,
alles in keurige dichterlijke zangen, en Job antwoordt in dichtvorm.
Men behoeft weinig litteraire smaak te hebben om te begrijpen, dat de
schrijver van het boek Job vrije vorm heeft gegeven aan een oud
verhaal; vermoedelijk heeft hij dit niet gefingeerd, maar kende hij het
uit de overlevering. Zijn bedoeling was niet feiten uit de geschiedenis
voor de vergetelheid te bewaren, maar beschouwingen ten beste te geven
over het probleem van het lijden van de rechtvaardige. Dit vraagstuk
heeft de gemoederen o.a. vóór de ballingschap
bezig
gehouden, gelijk uit de H. Schrift blijkt, en men neemt meestal aan,
dat het boek Job niet lang na de ballingschap is geschreven. Indien God
het goede loont en het kwade straft, hoe is het dan mogelijk dat het
sommige deugdzamen en vromen zo slecht gaat op deze wereld? Wat te
denken van Gods rechtvaardigheid? Dit was het vraagstuk, dat niet
zuiver abstract werd gesteld, maar aan een concreet voorbeeld duidelijk
werd gemaakt. De gewijde schrijver heeft het verhaal van Job gebruikt
als uitgangspunt van godsdienstige beschouwingen, om de laatste was het
bij hem begonnen.
Het boek Tobias
Een
ander voorbeeld van niet strikte geschiedschrijving levert, naar de zo
langzamerhand wel algemene opvatting van de katholieke
bijbelverklaarders, het boek Tobias. Van dit boek bestaan
verschillende, van elkander afwijkende, teksten en/of vertalingen, die
er getuigenis van afleggen, hoe latere overschrijvers er geen bezwaar
tegen hebben gehad de tekst op eigen initiatief in onderdelen aan te
vullen en te wijzigen. Ook is het boek geschreven eeuwen nadat de
gebeurtenissen, die het vermeldt, geschied zijn, en in de inleiding
komen enkele onnauwkeurigheden voor betreffende die oude tijd. De
opbouw is kunstig: eerst wordt men door de schrijver ge- bracht naar
Assyrië, waar vader en zoon Tobias in ballingschap verblijven
en
de oude vader ten slotte in zijn ellende een hartroerend gebed tot God
stort. Dan verplaatst de auteur ons naar het verre Ecbatana in
Medië, waarzekere Sara woonde, een Joodse vrouw die het ook
heel
zwaar had, maar om een andere reden. Zeven maal was zij gehuwd geweest
en een boze demon had de zeven bruidegoms achtereenvolgens in de
huwelijksnacht gedood. Ook zij stortte haar gemoed tot God uit in een
gebed, en wel op hetzelfde ogenblik dat Tobias dit deed te Ninive. God
verhoorde beiden gelijktijdig, zodat Tobias verhoord naar zijn huis
terugkeerde en Sara verhoord van haar bovenkamer afdaalde. Men moet
zich niet afvragen hoe het mogelijk was, dat de schrijver deze
gelijktijdigheid heeft gekend, want zowel Tobias als Sara zullen toch
méér dan eens hun gebed hebben gestort, doch men
moet de
vingerwijzing van de schrijver verstaan, die te kennen geeft dat hij
van een vrije verhaaltrant gebruik maakt, niet van een strikt
historische.
Om deze en andere redenen lijkt het waarschijnlijk, dat het boek Tobias
een vrije weergave is van een aan de auteur bekend oud verhaal, waarin
hij aanschouwelijk wilde laten zien, welke de plichten zijn van de in
ballingschap wonende Israëliet, en hoe God de zijnen niet
verlaat,
doch hen, als Hij wil, zelfs op wonderbare wijze te hulp komt. Men zou
het boek Tobias kunnen vergelijken met onze historische romans.
Het boek Judith
Wat
van Tobias is gezegd, gaat volgens algemeen gevoelen ook op voor het
boek Judith. De historische moeilijkheden zijn hier oorzaak, dat er
zeer uiteenlopende meningen bestaan omtrent de tijd, waarin de in het
boek verhaalde gebeurtenissen hebben plaats gehad; het is erg moeilijk
ze alle in de ons bekende geschiedenis een plaats te geven. In
hoofdstuk 1, vs. 5 stuiten wij al onmiddellijk op een moeilijkheid, die
ons verbaasd doet staan; daarin is sprake van Nabuchodonosor, de koning
der Assyriërs, die in de grote stad Nivive regeerde. Nu wist
zelfs
elk Joods kind ten tijde van de schrijver (tweede eeuw v. Chr.) en lang
daarvóór, dat Nabuchodonosor, het type van alle
Jodenvervolgers, koning der Babyloniërs is geweest en in Babel
heeft geregeerd. Op allerlei plaatsen van de H. Schrift staat dit te
lezen, en dat een Jood uit de tweede eeuw zich hierin zou hebben
vergist, is volstrekt uitgesloten. Daarom ligt het voor de hand in Jud.
1, 5 een vingerwijzing te zien, dat de schrijver met "Nabuchodonosor,
koning der Assyriërs te Ninive" op een heel ander iemand
doelde
dan de bekende ko- ning, wiens naam hij echter niet wilde vermelden.
Moderne exegeten hebben veronderstelt, dat hij aan Antiochus Epiphanes
heeft gedacht, een beruchte Jodenvervolger uit de tweede eeuw v. Chr.
Het boek heeft dan de bedoeling de Joden in de tijd van de
geloofsvervolgingen onder Antiochus Epihanes en de onder leiding der
Macchabeeën tegen hem gevoerde oorlogen een hart onder de riem
te
steken. Hij wilde hen leren, dat God hen zou helpen en hun vijanden zou
verslaan, als zij maar volhardden in het onderhouden van de wet (men
leze de toespraak van Achior, vorst der Ammonieten, Jud. 5). Om niet te
worden achterhaald door de politie van Antiochus en diens handlangers,
zou de schrijver van het boek zijn verhaal op zulk een wijze hebben
ingekleed, dat het voor ingewijde Joden doorzichtig genoeg was, terwijl
de niet-ingewijden er geen aanstoot aan konden nemen. De kern van het
boek kan (enigszins) historisch zijn, maar de feiten die het weergeeft
zijn op vrije wijze verteld en in één verhaal
verenigd,
met de boven aangegeven bedoeling.
De oer-geschiedenis
Nog
een ander voorbeeld van geschiedschrijving, die afwijkt van de onze en
die gegevens uit de volkstraditie gebruikt, is het verhaal van de
oergeschiedenis der mensheid, dat men vindt in Gen. 1-11. In een zeer
kort bestek wordt deze geschiedenis in enkele korte trekken beschreven.
De geschiedenis van Adam en Eva wordt door een rij van tien aartsvaders
verbonden met die van Noë en de zondvloed, terwijl deze op
haar
beurt weer door tien aartsvaders tot die van Abraham reikt. Nauwkeurige
getallen stellen schijnbaar in staat de duur dezer oergeschiedenis en
daarmee van de ouderdom van het menselijk geslacht te berekenen;
Allang is men echter tot de conclusie gekomen, dat de op deze wijze
gevonden tijd (enkele duizenden jaren) veel te kort is voor de
geschiedenis der mensheid, omdat deze met honderdduizenden wordt
berékend. Ook staat het vast, dat de zondvloed nooit de hele
aarde heeft bedekt, zoals Gen. 7, 19 schijnt te Ieren. Allerlei
exegetische middelen zijn aangewend om deze en andere moeilijkheden op
te lossen, waarvan het ene soms nog subtieler is dan het andere,
terwijl het Genesisverhaal toch voor eenvoudige (niet noodzakelijk:
dóór eenvoudige) mensen is geschreven. Daarom
neigen de
katholieke exegeten tegenwoordig steeds meer tot de veronderstelling,
dat de gewijde schrijver, die voor zijn oergeschiedenis geen
wetenschappelijke studies, doch slechts populaire verhalen tot zijn
beschikking had, uit deze laatste onder goddelijke voorlichting een
keuze heeft gedaan om er de belangrijkste feiten uit de oergeschiedenis
van het mensdom mee duidelijk te maken, resp. te illustreren. Tot deze
feiten behoren dan (wij noemen slechts enkele der voornaamste):
schepping, paradijstoestand, zondeval, straf, toekomstig herstel; het
groeien van de zonde in het ménsdom, samengaand met het
ontstaan
van nieuwe beschavingsnormen; het feit dat zelfs een grote catestrophe
niet tot inkeer kon brengen; 's mensen hoogmoed, zijn gewaande maar
door God gebroken macht; de uitverkiezing van Abraham, die de stamvader
is geworden van een nieuw volk, dat God zou dienen, waar de rest van de
wereld het niet deed (hetgeen dan tevens moest leiden tot een
hernieuwing van de schepping -Gen. 3, 15).
Wij moeten de schrijver van Genesis bewonderen, omdat hij met
eenvoudige en onvolkomen middelen als volksverhalen zulk een grandioze
inleiding op de geschiedenis van Abraham heeft kunnen samenstellen, die
zo radicaal verschilde van de mythologieën en fabelachtige
verzinsels der andere Oosterse volkeren. Hierbij bedenke men tevens,
dat de schrijver zijn volksverhalen ook als volksverhalen heeft
weergegeven, van welker (soms beperkte) historische waarde hij zich
bewust was; hij gebruikte ze om een godsdienstige geschiedenis van het
mensdom te schrijven, dáárom was het hem te doen.
Stelregels ter beoordeling
De
aangehaalde voorbeelden mogen volstaan om te laten zien hoe de zin van
wat in de H. Schrift als historie verhaald wordt volgens andere
criteria moet worden beoordeeld dan die van geschiedenissen, die in
onze tijd door een der onzen zouden zijn geschreven. Voorop sta, dat
men moet letten op het godsdienstig karakter van de bijbelse
geschiedenis, die heilsgeschiedenis wil zijn, relaas van heilsfeiten en
die verder laat zien hoe God de geschiedenis leidt volgens zijn plan,
dat er een is van heil voor de vromen, straf voor de zondaars. Ten
tweede lette men er op. dat de gewijde geschiedschrijvers de
heilsgeschiedenis voor een groot deel in de vorm van een aaneenrijging
van verhalen, vertellingen, hebben weergegeven, waarvan er veel tot het
litterair genre van het volksverhaal behoren. Het ging er hun niet om,
een kritisch juiste weergave van feiten te boek te stellen; dit zou
voor hem onmogelijk zijn geweest en was bovendien voor het schrijven
van een heilsgeschiedenis met godsdienstige betekenis geheel overbodig.
De bedoeling van de gewijde schrijvers is nóóit
geweest
met onfeilbare zekerheid allerlei feiten en bijzonderheden te boek te
stellen, die zonder betekenis zijn voor de heilsgeschiedenis of in
zover zij daarvoor zonder betekenis zijn. Als zij het doen, ontlenen
zij ze aan hun mondelinge of geschreven bronnen. Ten derde lette men er
op, dat in de H. Schrift nog andere letterkundige genres voorkomen dan
die van het volksverhaal, waarover men volgens de regels der kritiek
moet oordelen; dergelijke litteraire genres zijn dan gebruikt volgens
de wetten van hun eigen stijl en soort, als middel tot het verkondigen
van godsdienstige waarheden.
De bedoeling van de
gewijde schrijvers
Indien
men de bovenstaande beginselen in acht neemt en toepast, is het
mogelijk in te zien, dat de moeilijkheden, die de historische kritiek
maakt tegen bijzonderheden van de bijbelse geschiedenis, geen doel
treffen, daar zij geen rekening houden met de bedoelingen van de
gewijde schrijvers en met de godsdienstige zin dezer geschiedenis. De
door God gewaarborgde waarheid en waarachtigheid van de H. Schrift gaat
zover als de voor ons duidelijke bedoeling van de gewijde schrijvers
reikt; daarbuiten bestaat die waarborg niet. In de oude Kerk trachtten
velen aan het godsdienstig karakter van de H. Schrift recht te doen
wedervaren door haar op "allegorische" wijze uit te leggen, d.w.z. door
aan haar woorden een andere, "hogere" zin te geven dan de letterlijke,
door de gewijde schrijvers bedoelde. Kort na de laatste wereldoorlog
heeft deze methode weer eens in de belangstelling gestaan van theologen
als Daniélou, de Lubac, de dichter Paul Claudel, en anderen;
nu
hoort men er weinig van.
Het onderwijs in de
bijbelse geschiedenis
Het
is niet overdreven te zeggen, dat velen het geloof hebben verloren,
zelfs vóór zij volwassen waren, omdat men hun
heeft
verteld (en zij meenden te begrijpen) dat was hun vroeger als echt
gebeurde geschiedenis was voorgehouden, later bleek "niet waar" te
zijn. Hier ligt dus een belangrijke taak voor allen die onderricht
moeten geven in de bijbelse geschiedenis. De moeilijkheid bestaat
vooral voor bepaalde gedeelten van het Oude Testament, maar ook voor
het Nieuwe. Naar een recept dat al uit de eerste helft van de vorige
eeuw stamt, verklaren talloze bijbelverklaarders bijna alles wat de
evangeliën verhalen tot legenden en deels zelfs tot mythen.
Iemand, die nog tot de katholieke verklaarder wordt gerekend, heeft
zelfs geschreven, dat wij van de "historische" Jesus "zo goed als niets
weten" en hij doet al jaren lang zijn best deze mening ingang te doen
vinden. Hij die aan jeugdigen "bijbelse geschiedenis" leert, zal op de
eerste plaats een katholieke gelovige moeten zijn, die de leer van de
Kerk met betrekking der H. Schrift aanvaardt. Passages die het
kerkelijk leergezag heeft verklaard legt hij op geen andere manier uit.
Zodra de opgroeiende jonge mens in staat is er iets van te begrijpen
zal men hem duidelijk moeten maken dat God in de geschiedenis van
Israël, aanvankelijk op eenvoudige wijze, tot eenvoudige
mensen
heeft gesproken, om hen te Ieren wat zij van hun verhouding tot God
moesten weten. Wat de geschiedenis betreft, heeft God de gewijde
schrijvers uit de bekende verhaalstof en schriftelijke gegevens een
keuze laten doen, waardoor gebeurtenissen en feiten met godsdienstige
betekenis in het licht werden gesteld en duidelijk gemaakt, al werden
zij in een aantal gevallen populair verteld. Verder moet men geen
absolute en onfeilbare waarheid zoeken, waar de bijbelse schrijvers er
niet aan hebben gedacht deze te geven. In het Oude Testament was men
vóór alles practisch ingesteld, Israël's
godsdienst
kende maar weinig wat wij dogma's, geloofswaarheden noemen. De
voornaamste waren dat God de wereld en daarmee alle mensen heeft
geschapen; dat Hij het goede loont en het kwade straft, dat de mens
sinds het paradijs tot zonde geneigd is en die vaak bedrijft, dat Hij
Israël heeft uitverkoren, er een verbond mee heeft gesloten,
het
zijn wet heeft gegeven en Moses en de profeten tot zijn volk heeft
gezonden, dat ondanks alle ellende, die men ondergaat, verlossing en
een gelukkige toekomst allen wacht, die God zullen dienen zoals het
behoort.
Daarmee is lang niet alles gezegd, maar het opgesomde zijn de
voornaamste punten van Israëls geloofsovertuiging, waaraan
geen
Israëliet mocht twijfelen. Daarna ging zijn aandacht uit naar
Gods
geboden, de Tien en de vele andere die in de Wet staan opgetekend.
Israëls godsdienst is daarom vóór alles
een
"orthopraxie" genoemd en niet een "orthodoxie", zoals die in de
christelijke godsdienst van oudsher vooropstond.
Het onderricht in de bijbelse geschiedenis moet zo zijn, dat men de
kinderen en jonge mensen duidelijk maakt wat deze betekende voor hen
voor wie zij was geschreven. Om dit doel te kunnen bereiken zijn goede
handboeken nodig, geschreven door deskundigen, die in God geloven en in
dat geloof weten dat Hij de geschiedenis van zijn volk en van de Kerk
heeft geleid en leidt. Hij is een God die ook wonderen doet en die ons
in de door Hem geïnspireerde H. Schrift een betrouwbare (maar
die
wij goed moeten verstaan) leiddraad heeft gegeven, en die ons de
geschiedenis van het volk Israël, de prediking van onze
Verlosser
en van de oudste Kerk (in het boek der Handelingen) daarin leert
kennen. De geschiedenis van Israël begint bij Abraham. Van wat
daaraan voorafgaat geeft de H. Schrift alleen een heel globale schets.
Genesis 1-3 zijn daarin van fundamentele betekenis.
Beoefening der Bijbelsche Geschiedenis
READ THE BOOK - THE BIBLE CHANGE YOUR LIFE
INFO: DE WEG - DE WAARHEID - HET LEVEN - FILM - AUDIO
Waard om te weten :
Een hartelijk welkom op de siteDeze pagina printen
Sitemap
Wie zoekt zal vinden
FAQ - HELP
Kerk
Zondag
Advent
Kerstfeest
Driekoningen
Vastentijd
Goede Vrijdag
Aswoensdag
Palmzondag
Palmpasen
De stille week
Witte donderdag
Stille zaterdag
Paaswake
Pasen - Paasfeest
Hemelvaartsdag
Pinksteren
Biddag
Dankdag
Avondmaal
Doop
Belijdenis
Oudjaarsdag
Nieuwjaarsdag
Sint Maarten
Sint Nicolaas
Halloween
Hervormingsdag
Dodenherdenking
Bevrijdingsdag
Koningsdag / Koninginnedag
Gebedsweek
Huwelijk
Begrafenis
Vakantie
Recreatie
Feest- en Gedenkdagen
Symbolen van herkenning
Leerzame antwoorden op levens- en geloofsvragen
Hebreeën 4:12 zegt: "Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden". Lees eens: Het zwijgen van God
God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. Lees eens: God's Liefde
Schat onder handbereik
Bemoediging en troost
Bible-people - stories of famous men and women in the Bible
Bible-archaeology - archaeological evidence and the Bible
Bible-art - paintings and artworks of Bible events
Bible-top ten - ways to hell, films, heroes, villains, murders....
Bible-architecture - houses, palaces, fortresses
Women in the Bible - great women of the Bible
The Life of Jesus Christ - story, paintings, maps
Read more for Study Apocrypha, Historic Works
GELOOF EN LEVEN een
KLEINE HULP VOOR ONDERWEG
Wie zoekt zal vinden
Boeiende Series :
BijbelvertalingenBijbel en Kunst
Bijbels Prentenboek
Biblische Bildern
Encyclopedie
E-books en Pdf
Prachtige Bijbelse Schoolplaten
De Heilige Schrift
Het levende Woord van God
Aan de voeten van Jezus
Onder de Terebint
In de Wijngaard
De Bergrede
Gelijkenissen van Jezus
Oude Schoolplaten
De Zaligsprekingen van Jezus
Goede Vruchten
Geestesgaven
Tijd met Jezus
Film over Jezus
Barmhartigheid
Catechese lessen
Het Onze Vader
De Tien Geboden
Hoop en Verwachting
Bijzondere gebeurtenissen
De Bijbel is boeiend
Bijbelverhalen in beeld
Presentaties en Powerpoints
Bijbelse Onderwerpen
Vrede van God voor jou
Oude bijbel tegels
Informatie over alle kerken in Nederland: Kerkzoeker
Bible Study: The Bible alone!
L'étude biblique: Rien que la Bible!
Bibelstudium: Allein die Bibel!
Materiaal voor het Digibord
Werkbladen Bijbelverhalen Bijbellessen
OT Hebreeuws-Engels
NT Grieks-Engels
Naslagwerken
Belijdenissen
Een rijke bron
Missale Romanum + Afbeeldingen
Stripboek over Jezus
Christelijke Symbolen
Plaatjes Afbeeldingen Clipart
Evangelie op Postzegels
Harmonium Huisorgel
Godsdiensten en Religies
Herinnering aan Kerken
Christian Country Music
Muzikale ontspanning
Software voor Bijbelstudie
Hartverwarmende Klanken
Read and Hear the Holy Bible
Luisterbijbel
Bijbel voor Slechtzienden Begrippenlijst -1- -2-
Meer weten over de Psalmen, gezangen, liturgieën, belijdenisgeschriften: Catechismus, Dordtse Leerregels en veel andere informatie? . Kijk op: Online-bijbel.nl(What's good, use it)