HOME | STUDIEBIJBEL | BIJBELSTUDIES | BIJBELATLAS | BIJBELSEGESCHIEDENIS | NIEUWS
DE GODDELIJKE
DRIE-ÉÉNHEID
De Bijbel is niet een boek dat je zomaar even van kaft tot kaft leest. Het kan lastig zijn om je weg door de Bijbel te vinden, als je niet weet wat zich wanneer heeft afgespeeld. Deze site kan je helpen om de Bijbel beter te leren kennen. Ontdek de bron van vrede, het Woord van God:
Bijbelstudie 318 - DE GODDELIJKE DRIE-ÉÉNHEID
Er is vroeger diep over nagedacht. Daarom wil ik u onderstaande teksten niet onthouden.
Over de Drie-eenheid
wordt door velen, terecht, als bijzonder moeilijk ervaren. Daarom een
grondige studie hierover. In de Heidelbergse Catechismus, ZONDAG 8,
Vraag 24 en 25, wordt hierop ingegaan onder het motto: DE LEER VAN DE
GODDELIJKE DRIE-ÉÉNHEID, als de grond van
verdeling in de artikelen van het christelijk geloof. Ik hoop werkelijk
dat je de moeite neemt dit eens door te nemen, hoewel dat wel enige
tijd vraagt.
Vraag
24: Hoe worden deze artikelen verdeeld?
Antwoord: In drie delen. Het eerste is van God de Vader en onze
schepping. Het andere van God de Zoon en onze verlossing. Het derde van
God de Heilige Geest en onze heiligmaking.
Vraag
25: Aangezien er maar één enig Goddelijk Wezen
is, waarom noemt gij de Vader, de Zoon en de Heilige Geest?
Antwoord: Omdat God Zich alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft, dat deze
drie onderscheiden Personen de enige, waarachtige en eeuwige God zijn.
In de leer des geloofs hebben wij behandeld de natuur van het
zaligmakend geloof, alsmede in het kort genoemd de beloften van God en
de fundamentele leerstukken der zaligheid, waarmede het geloof werkzaam
is. Gaan wij nu over tot de beloften en leerstukken zelf, om in het
voetspoor van de onderwijzer deze in den brede te behandelen aan de
hand van de twaalf artikelen van het christelijke geloof.
De onderwijzer doet dit zó, dat hij de twaalf artikelen in
de 8e zondag onderverdeelt, en deze onderdelen breedvoerig behandelt
van zondag 9 tot en met zondag 22.
Nu in deze achtste zondagsafdeling staan wij dus stil bij de
onderverdeling van de artikelen, en dan worden wij bepaald bij
I. De leer van de Goddelijke Drie-eenheid
II. Wat het is te geloven in de Drie-enige God, Vader, Zoon
en Heilige Geest.
I. Eerst worden wij dus bepaald bij de leer van de Goddelijke
Drie-eenheid. Op deze onderscheiding van bestaan der drie Goddelijke
Personen is het onderscheid in de huishoudelijke werken van God
gegrond, en aan de hand hiervan zijn de artikelen onderverdeeld. Deze
leer wordt in deze achtste zondag krachtig beschermd tegen de hoogmoed
van de arme redeneringen der mensen. Bij de behandeling van deze leer
willen wij stilstaan bij
A. De eeuwige waarheid van de Goddelijke Drie-eenheid, zoals deze hier
wordt beschermd tegen de verheffers van de arme menselijke rede; en
B. Dat de verdeling van de artikelen op deze leer is gegrond.
A. Aangaande
deze leer willen wij eerst enige noodzakelijke zaken vooraf bezien,
namelijk dat het gewichtige leerstuk, waarvan wij nu zullen spreken,
het fundament van alle fundamentele leerstukken is. Want de
bovennatuurlijke betrekking die er is tussen de Goddelijke Personen
onderling in het ene Goddelijke Wezen, is de grond van de Drie-eenheid.
Neemt men deze betrekking weg, dan moet men vervallen tot de dwaling
van Sabellius, dat men maar één Persoon en drie
benamingen voor deze stelt. Of tot de dwaling van het
Tritheïsme, welke deze betrekking wegnemende, en de Godheid
van ieder bewezen achtende, als vanzelf vervalt tot drie Wezens, dus
een Driegodendom
1. Dit leerstuk is het fundament van alle fundamentele leerstukken,
omdat het bestaan van de drie Goddelijke Personen de grond en de
hoeksteen is van het genadewerk, waar alles op rust. Deze ondermijnd
wordende, zal alles waggelen en vallen. De huishouding van het verbond
der genade heeft zijn vastheid en is gegrond op dit bestaan. Het is dus
beslist niet zo, dat het bestaan der Goddelijke Personen gegrond is op
deze huishouding. Ziet daartoe Joh. 3:16: "Want alzo lief heeft God de
wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een
iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven
hebben." En Joh. 15:26: "Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Die
Ik u zenden zal van de Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van
de Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen."
2. En hoe krachtig blijkt zulks uit het werk der genade in het hart.
Bestond er geen Drie-enige God, alles zou zonder grond zijn. Indien er
geen Zoon was, Hij kon niet gezonden worden om te voldoen als Borg.
Indien er geen Heilige Geest was, Hij kon niet gezonden worden in het
hart van de uitverkoren zondaar, om daar te verlichten, te heiligen en
de mens tot God te brengen. Ziet dan van welk een gewicht dit leerstuk
is, en hoe gevaarlijk het is om daarvan af te wijken.
3. Ook moeten wij er op wijzen dat dit leerstuk een verborgenheid is,
boven alle eindig begrip, hetwelk ook onnaspeurlijk is. Maar tevens dat
het een geopenbaarde verborgenheid is, die wij wel vast moeten houden.
Want men zou zulk een onbegrijpelijke betrekking niet mogen geloven,
indien zij als geloofsstuk in het heilig Woord niet werd gevonden. En
wij hebben hierbij geen groter vijand dan ons eigen verdorven verstand
en onze arme rede, dewijl men hiervan geen denkbeelden kan formeren
zonder afgoderij te bedrijven, aangezien het personele eigenschappen en
inblijvende daden in het Wezen Gods zijn, zoals Jezus Zelf getuigt,
Joh. 14:10: "Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben, en de Vader in
Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik van Mijzelf niet,
maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken."
4. Wij moeten er op wijzen dat de spreekwijzen, die het heilig Woord
ons opgeeft om de onderlinge betrekkingen der Goddelijke Personen uit
te drukken, zoals genereren, geboren worden, uitgaan, verstaan moeten
worden op een eigenlijke, natuurlijke, Gode betamelijke manier,
overeenkomende met de onbegrijpelijke Goddelijke natuur. Ook dat wij
van deze wijze van bestaan der Goddelijke Personen afscheiden moeten
alle natuurlijke gedachten en begrippen van onvolmaaktheid. Zoals van
vervolg van tijd, van afhankelijkheid, van eerder of later, van meerder
of minder, van worden hetgeen zij niet zijn, en derhalve van alle
verandering en verdeling. Dit is alles menselijk en begrijpelijk, en
moet hier verre zijn en, alsook de gedachte van vermenigvuldiging van
wezens, van deze onderlinge betrekkingen worden afgewezen.
5. Tenslotte wijzen wij er nog op dat wij, om dit grote stuk enigszins
eerbiedig te behandelen, indruk van onze blindheid en geringheid van
node hebben. Indruk van onze diepe onwetendheid van God, en hoe zeer
wij gelijk zijn met de inwoners van Athene, Hand. 17:23, bij welken
Paulus een altaar vond, waarop stond: "Aan de onbekende God", dewelke
zij dienden. En ook gelijk zijn aan de Samaritanen, Joh. 4:22, die
aanbaden hetgeen zij niet wisten.
Dat ook vreze en indrukken van die hoge en onbekende Majesteit Gods op
ons hart mocht vallen, als wij van dat geduchte Wezen aller wezens
spreken, opdat wij eerbiedig zouden mogen zoeken wijs te zijn met
matigheid.
Beschouwen wij nu het
leerstuk zelf, waarin wij zien aangewezen dat er een God is, vraag 24
[1.] Dit is een waarheid, die niet bewezen behoeft te worden. Mozes
zelf bewijst het niet, maar gaat er van uit, Gen. 1:1: "In den beginne
schiep God." Hij zegt niet: Er is een God, Die in den beginne schiep.
Want deze waarheid weten alle mensen. Ja, niemand heeft daar meer werk
mee dan één, die er tegenin gaat om het
kennelijke Gods in zijn ziel te verdoven; die dus gaarne
atheïst zou zijn, als hij maar kon. Het is wel waar, dat er
zijn die hierin al heel ver kwamen in hun leven, maar die op hun
sterfbed, als zij iets daarvan gevoelden dat er een heilig God is, een
stuk van hun tong beten en als in een ogenblik de nagels van hun
vingers haalden. Maar omdat er zulken zijn, is het betamelijk dat
bewezen wordt dat er een God is.
Deze waarheid wordt
gekend door natuurlijk licht, wij spreken van een ingeschapen kennis en
van een verkregen kennis
1. Een ingeschapen kennis en indruk van een Opperwezen. Alle spreken om
deze geduchte waarheid te bewijzen zou van geen kracht zijn, ja een
atheïst zou door daarvan te spreken niet overtuigd worden,
ware het niet dat de Heere iets van Zichzelf aan de mens geopenbaard
had. Maar de mens heeft van binnen iets, wat hij niet kwijt kan worden,
en wat zich ook in de atheïst somtijds tot zijn smart
vertoont. Elk zal deze waarheid kunnen toestemmen, als hij maar tot
zichzelf in zijn boezem inkeert. Wat zegt de consciëntie? Wat
zeggen de gedachten bij tijden? Wat zegt het schrikken en beven als men
op een ziek‑- of sterfbed ligt, en als
men denkt aan sterven en aan het ingaan in een donkere eeuwigheid?
Waarom beeft zo menigeen voor hetgeen hij niet belijden wil? Wat zegt
het gemoed als de God des hemels dondert en verwoestingen op de aarde
aanricht; als men Zijn hand niet kan ontvlieden? Vrienden, durft men
het dan ontkennen? O nee, maar dat dezulken het dan geloven moeten,
benauwt hen dodelijk, en dan is de consciëntie het getrouwst.
Zulke goddelozen willen het niet geloven vóór zij
het gevoelen, gelijk er een oude filosoof was, die loochende dat het
vuur brandde. Zij staken zijn hand er in, en toen gevoelde hij het.
Dus deze eeuwige waarheid, dat er een God is, bevindt elk van ons waar
te zijn. Rom. 2:15: "Als die betonen het werk der wet geschreven in hun
harten." En is dus een werk der wet in het hart van een heiden van
nature ingeschreven, dan weet hij immers dat er een God is, Die
Wetgever is. En daarvandaan komen dan ook die verschrikkingen, Jes.
64:24: "Een worm, die niet sterft." Jes. 57:21: "De goddelozen, zegt
mijn God, hebben geen vrede." Jes. 33:14: "De zondaren te Sion zijn
geschrokken; beving heeft hen aangegrepen. Zij zeggen: Wie is eronder
ons, die bijeen eeuwige gloed wonen kan?" Ja, dat er een rechtvaardig
God is, wisten de barbaren wel, Hand. 28:4.
2. Maar er is ook een verkregen kennis, namelijk uit de schepselen of
de werken van God. Wanneer een mens zijn ogen maar opslaat en zichzelf
beziet, hebbende een redelijke en verstandige ziel, en zijn lichaam zo
wonderbaar gemaakt zijnde, dan weet hij wel dat hij niet vanzelf
bestaat. Moet hij dan niet besluiten, Psalm 94:9: "Zou Hij, Die het oor
plant, niet horen? Zou Hij, Die het oog formeert, niet aanschouwen?" En
het oog slaande op de voortzetting van het menselijk geslacht; dat moet
een begin gehad hebben, en dus een Beginner. Slaat iemand het oog op
alles buiten zich, hemel en aarde, de heerlijkheid van dat gebouw, moet
hij er dan niet voor stil staan en vragen naar de bouwmeester? Waarom
minder daarnaar gevraagd dan wanneer men voor een huis staat en dit
beziet, en dat men zich over het beleid van die bouwer verwondert?
Maar, omdat het hart vervuld is met atheïsterij en blindheid,
ziet de mens God er niet in, en ook is de mens daarvan afkerig.
En neemt nu ook eens de ordeningen en loop des hemels, de zon, maan en
sterren in hun beweging en orde. Moet deze ordelijke beweging in al die
lichamen niet een eerste Beweger gehad hebben en
één, die dit nog onderhoudt? Ja, ziet het nog
eens hieruit, dat niemand doen kan wat hij wil, en de mens onvoldaan is
in al wat hij heeft. Alexander de Grote bereikte dat de toen bekende
wereld onder zijn macht was, maar zijn onvoldaanheid bleek daaruit, dat
hij vroeg of er niet meer werelden waren. En zulks niet zijnde, was dit
een hel in zijn binnenste. Waar komt dit toch vandaan? Wel, hiervan,
dat de mens dat zalig en zielverzadigend Wezen mist. Zie het ook
hierin, dat zo vele zaken geheel anders uitvallen dan bedoeld werd door
de tweede oorzaken, enz. Dit alles leert Paulus ons zo duidelijk, Rom.
1:29: "Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want
God heeft het hun geopenbaard. Want Zijn onzienlijke dingen worden van
de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien,
beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te
verontschuldigen zouden zijn." En Job
12:7‑-9.
Maar voornamelijk en duidelijk wordt deze waarheid gekend bij het licht
der Heilige Schrift, welke ons leert dat er maar
één God is, Deut. 6:4: "Hoor, Israël, de
Heere onze God is een enig Heere." En 1 Tim. 2:5: "Er is
één God, er is ook één
Middelaar Gods." Ef. 4:5, 6: "Eén Heere,
één geloof, één doop,
één God en Vader van allen, Die daar is boven
allen en door allen en in u allen." Ook kan de Allerhoogste, de
Allerheerlijkste en de Alleropperste maar één
zijn.
In het licht der Heilige Schrift zien wij ook, dat dit Opperwezen
onderscheiden is van alle andere goden en afgoden, daar Hij van nature
God is. Paulus zegt in Gal. 4:8: "Maar toen, als gij God niet kende,
diende gij degenen, die van nature geen goden zijn." Deze
onderscheiding is wel bijzonder ook in Zijn Wezen, werken en
onvergelijkelijkheid. Dit Schriftuurlijk licht geeft te kennen wie de
waarachtige God is, namelijk Die de hemel en de aarde gemaakt heeft,
Psalm 121:2: "Mijn hulp is van de Heere, Die hemel en aarde gemaakt
heeft."
Opmerkelijk is ook het enige vers, dat bij de profeet Jeremia in de
Chaldeeuwse taal is geschreven, Jen. 10:11: "Aldus zult gij tot hen
zeggen: de goden, die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen
vergaan van de aarde en van onder de hemel." Zo legt de Heere deze
woorden in hun mond om tot de heidenen te spreken. En Jer.
10:6‑-7: "Omdat niemand U gelijk is, o
Heere, zo zijt Gij groot, en groot is Uw Naam in mogendheid. Wie zou U
niet vrezen, Gij, Koning der heidenen? want het komt U toe; omdat toch
onder alle wijzen der heidenen en in hun ganse koninkrijk niemand U
gelijk is."
[2.] Laat ons nu nader overwegen wát God is. Dit is een
zware vraag, die wij niet beantwoorden kunnen, omdat wij arme, blinde,
naakte aardwormen zijn. De Heere bewoond een ontoegankelijk licht,
Welke geen mens ooit gezien heeft of zien kan en leven. Wat zal toch
een blinde zeggen over of raden naar een kleur, die hij nooit gezien
heeft? Geen taal van mensen of engelen kan dat uitspreken
wát God is, noch ook zelfs dat eeuwig Wezen enigszins naar
behoren beschrijven.
Opmerkelijk is in deze de historie van Simonides Toen hem door de
koning hierop gevraagd werd wat God was, vroeg hij een dag tijd om zich
daarop te beraden. Daarna hetzelfde gevraagd zijnde, vroeg hij nog twee
dagen, en daarna nog drie dagen. Toen de koning hem eindelijk vroeg wat
toch wel de oorzaak was van al dat uitstellen, antwoordde hij: "Hoe
langer ik er over denk wat God toch moge zijn, hoe minder ik er van
versta."
En waarlijk, het is zo, het valt veel lichter te zeggen wat God niet
is, dan wat God wel is. Wat God eigenlijk is, kan niemand recht
begrijpen. Nadrukkelijk is in deze het zeggen van een oude: Dan
begrijpen wij eerst wat God is, als wij begrijpen dat Hij
onbegrijpelijk is. Dit getuigt Job, hoofdstuk
11:7‑-9: "Zult gij de onderzoeking Gods
vinden? Zult gij tot de volnaaktheid toe de Almachtige vinden? Zij is
als de hoogten der hemelen; wat kunt gij doen? Dieper dan de hel; wat
kunt gij weten? Langer dan de aarde is haar maat, en breder dan de
zee." Wie kan het verstaan?
Dit alleen kunnen wij zeggen met woorden, welke toch weer niet de
inhoud kunnen bevatten, dat God is een allervolmaaktst, heilig,
eenvoudig, eeuwig, oneindig, onafhankelijk, overalomtegenwoordig,
alwetend, alwijs, vrij, goed, barmhartig, rechtvaardig, almachtig,
getrouw, volzalig in Zichzelf, geestelijk, onafmetelijk en
onbegrijpelijk Wezen.
De Heere Zelf is zo goed geweest iets van Zichzelf aan ons mensen in
Zijn Woord te openbaren door bekendmaking van Zijn Namen en eigen
schappen. De Heere maakt Zichzelf bekend door Zijn Namen, daardoor iets
van Zijn Wezen, bestaan en deugden uitdrukkende. Anders heeft de Heere
geen namen nodig om Zich te onderscheiden, daar Hij toch alleen God is,
de alleen zalige en machtige Heere, 1 Tim. 6:15. Jakob vroeg, Gen.
32:29 naar Gods Naam, en de Heere zeide: "Waarom is het, dat gij naar
Mijn Naam vraagt?" En de Engel zeide tot Manoach, Richt. 13:18: "Waarom
vraagt gij dus naar Mijnhaam? Die is toch Wonderlijk." In Jes. 9:5
staat: "Men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der
eeuwigheid, Vredevorst." Spr. 30:4: "Hoe is Zijn Naam, en hoe is de
Naam Zijns Zoons, zo gij het weet?"
De ouden plegen te
zeggen: De Heere heeft vele namen, en nochtans heeft Hij geen naam,
omdat Hij alles is in allen, en nochtans geen van allen. Omdat wij
mensen eindig zijn en het niet bevatten kunnen, kan God Zich aan ons
niet zodanig openbaren, dat wij Hem begrijpen zouden. Daarom drukt de
Heere in verschillende namen iets van Zichzelf uit, opdat het
één na het ander iets nalaten mocht
1. Wij vinden in de Heilige Schrift de naam JEHOVAH, Gods gedenknaam,
vertaald met HEERE, in grote letters. Deze naam drukt iets van het
Wezen Gods uit. In Ex. 3:13‑-14 vroeg
Mozes: "Wanneer zij tot mij zeggen: hoe is Zijn naam? Wat zal ik hun
zeggen." En God zeide tot Mozes: "IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL. Ook
zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK
ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden.", of: Ik ben Die Ik ben. En in
Ex. 6:1‑-2 zei God tot Mozes "Ik ben de
JEHOVAH. En Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als God de
Almachtige, doch met Mijn Naam JEHOVAH ben Ik hun niet bekend geweest."
Niet dat de gelovigen vóór Mozes' tijd de Heere
niet met de Naam Jehovah noemden, want Eva zei al, Gen. 4:1: "Ik heb
een man van Jehovah verkregen." Maar God heeft in deze Naam Zichzelf
als de zelfwezige God tevoren in Zijn deugden niet zo heerlijk doen
zien als aan Mozes in het uitleiden van Israël uit Egypte. Ook
in Jes. 62:8 staat: "Ik ben JEHOVAH, dat is Mijn Naam Mijn eer zal Ik
aan geen ander geven, noch Mijn lof aan de gesneden beelden." Deze naam
vertaalt Johannes in Openb. 1 en 16:5 met: "Die is, Die was en Die
komen, of zijn zal."
2. Ook vinden wij de naam JAH. Deze naam drukt uit Gods betamelijkheid
en schoonheid in al Zijn wegen en werken, en wordt ook overgezet door
Heere, Jes. 26:4 en wordt veel in de psalmen en lofzeggingen gebruikt
als Hallelu‑-Jah, Psalm 150:6.
3. Ook de naam ELOHIM, in het meerder getal door God vertaald. Deze
Naam geeft te kennen de meerderheid der Goddelijke Personen in dat
Wezen. Deze Naam vinden wij in Gen. 1:26. "Elohim zeide: Laat Ons
mensen maken, naar Ons Beeld en naar Onze gelijkenis" enz. Vergelijk
dit met Pred. 12: "Gedenk aan uw Scheppers", omdat de
Drie‑-enige God de Schepper is. En ook
met Jes. 54:5: "Uw Makers zijn uw Mannen, Heere der heirscharen is Zijn
Naam." Deze Naam beduidt ook de God des eeds en des verbonds. Deze Naam
komt dikwijls tegelijk in de Bijbel voor met de Naam Jehovah: Jehova
Elohim. Door het samenvoegen van deze namen wordt de Drie-enige
Verbondsgod van Zijn volk aangewezen.
4. Ook de naam ADONAÏ vertaald door Heere, met kleine letters.
Deze naam drukt uit de zuilen grondsteen van al het geschapene, dus des
Heeren oppermacht, als Die alle dingen door Zijn hand en voorzienigheid
onderhoudt. Dit woord is in het Nieuwe Testament ook door Heere
overgezet.
5. Dan de Naam EL. Deze naam betekent de Sterke God. Als deze naam in
het Nieuwe Testament wordt gebruikt, is dit om hiermede te doen
verstaan zulke deugden Gods, als door de namen AdonaÏ en El
worden aangewezen.
6. Tenslotte nog de naam
EL‑-SCHADDAÏ, vertaald met God
de Almachtige, of de Algenoegzame, Gen. 17:1. Deze Naam wordt in het
Nieuwe Testament mede door het woord God vertaald, ziende op de deugd
van almachtigheid en algenoegzaamheid.
Maar bijzonder maakt de Heere Zich in Zijn Woord aan de mens bekend
door Zijn eigenschappen, volmaaktheden genaamd, Matth. 5:48 en deugden
Gods, 1 Petrus 2:9. Wij moeten vanwege de hoogste eenvoudigheid,
onafhankelijkheid en onveranderlijkheid Gods deze eigenschappen niet
onderscheiden van het Wezen Gods. En zakelijk deze ook niet van elkaar
scheiden, alsof deze hoedanigheden in God zouden zijn, zoals deze in
schepselen wel plaats heeft. De eigenschappen van God zijn alleen te
onderscheiden ten aanzien van hun voorwerpen, ten aanzien van de
uitwerking en dus voor onze lage manier van denken en bevatten. Want
anders zijn zij alle begrepen onder de oneindigheid of onder de hoogste
volmaaktheid van God, hetwelk alles de eenvoudige God Zèlf
is.
Deze eigenschappen van God kunnen het beste en betamelijkste door ons
mensen worden verdeeld in onmededeelbare en mededeelbare eigenschappen.
En dan moet en mag men het niet zó verstaan, alsof er
Goddelijke eigenschappen zouden zijn, die in zichzelf of in hun soort
aan het schepsel zouden of kunnen worden medegedeeld. Dit leren de
Luthersen in het stuk van de vereniging van de twee naturen in
Christus. Maar dit strijdt met de oneindigheid der Goddelijke
eigenschappen, en met de eindigheid der schepselen, die niet vatbaar
zijn voor iets oneindigs. Maar men moet hiermede verstaan een
mededeling bij enige gelijkenis, zo van naam als van opvattingen van
enige zaken, die in God en in schepselen gevonden worden. Dit leert ons
Gods Woord, dat er duidelijk van spreekt, Gen. 1:26 dat de mens niet
alleen naar Gods beeld, maar ook naar Gods gelijkenis is geschapen. En
ook 2 Petrus 1:4, dat de gelovigen de Goddelijke natuur deelachtig
zijn. Dat dit onderscheiden is van de eigenschappen van God is zeer
duidelijk, aangezien er enige gelijkheid met de mededeelbare
eigenschappen in de mens gevonden wordt, terwijl van de onmededeelbare
eigenschappen het tegendeel in de mens is.
De mededeelbare
eigenschappen Gods worden door Gods bevel ook ter navolging
voorgesteld, maar de onmededeelbare geenszins, want de onmededeelbare
eigenschappen behoren uitsluitend tot het Wezen Gods
A. De onmededeelbare eigenschappen Gods zijn voornamelijk de
onafhankelijkheid, eenvoudigheid, onveranderlijkheid en de oneindigheid
Gods.
1. Gods onafhankelijkheid is die volmaaktheid in God, waardoor God
‑- de Zelfbestaande en Algenoegzame in
en van Zichzelf zijnde ‑- tegelijk ook
de opperste Oorzaak is van alles buiten Zich, Joh. 5:26: "Gelijk de
Vader het leven heeft in Zichzelf." Gen. 17:1: "Ik ben God, de
Algenoegzame." En Hand. 17:25: "Alzo Hij Zelf allen het leven, de adem
en alle dingen geeft."
2. Gods éénvoudigheid is die volmaaktheid in God,
die de eenheid van Gods Wezen en eigenschappen uitdrukt, waardoor in
God niet is enige tegenstelling van delen, maar waardoor alles wat in
God is God Zelf is.
- Hieruit volgt ook, dat de eigenschappen geen hoedanigheden in het
Opperwezen zijn.
- Ook dat de ene eigenschap in God niet wat anders is dan de andere,
maar alles de onsamengestelde of eenvoudige God Zelf. Dit blijkt uit
Deut. 32:40, waar de Heere zegt: "Ik leef in eeuwigheid." Dat is een
eed bij Gods leven. En Amos 4:2: "De Heere HEERE heeft gezworen bij
Zichzelf." Zie ook Hebr. 6:13‑-14.
- Uit deze deugd van God volgt dat de Heere een Geest is, een
onstoffelijk en onsamengesteld Wezen, Joh. 4:24: "God is een Geest."
Ook dat er maar één God is, Deut. 6:4: "Hoor
Israël, de Heere onze God is een enig Heere", en derhalve dat
Hij onzichtbaar en onvergelijkbaar is, 1 Tim. 6:16: "Die een
ontoegankelijk licht bewoont, Dewelke geen mens gezien heeft, noch zien
kan." En Jes. 40:18: "Bij wie dan zult gij God vergelijken, of wat
gelijkenis zult gij op Hem toepassen?"
3. De onveranderlijkheid Gods is die allervolmaaktste zelfstandigheid
van God, door welke de Heere verre is van alle dadelijke en mogelijke
verandering, Mal. 3:6: "Ik, de Heere, word niet veranderd; daarom zijt
gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd." Jak. 1:17: "Bij Welke geen
verandering is, of schaduw van omkering." Dit heeft plaats zowel in
Gods woorden van beloften en bedreigingen, als in Gods Wezen en
bestaan, Psalm 102:26‑-28: "Gij hebt
voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen.
Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; zij allen zullen als
een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad en zij zullen
veranderd zijn. Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet
geëindigd worden."
In die onveranderlijkheid van God is de troost voor Gods volk gegrond,
die het zo menigmaal verderven tegenover de Heere, Hebr. 6:47, want God
heeft aan de erfgenamen der beloftenis overvloediglijk bewezen de
onveranderlijkheid van Zijn raad. Daarom staat er ook in 1 Sam. 15:29,
dat Hij, Die de Overwinning Israëls is, niet liegt, en het Hem
niet berouwt, want Hij is geen mens, geen veranderlijke dat Hem iets
berouwen zou.
4. De oneindigheid van God is die eigenschap, waardoor God alle
bepaalde volmaaktheden oneindig te boven gaat. Dit kan men
onderscheiden ten aanzien van Gods Wezen, of ook van de tijd, of van de
plaats, of ook van ons begrip en onze opvattingen. De oneindigheid Gods
ten opzichte van Zijn Wezen, dan wordt bedoeld de allerhoogste en
oneindige volmaaktheid Gods, waar niets aan
af‑- of toegedaan kan worden, Job
11:7‑-9: "Zult gij de onderzoeking Gods
vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe de Almachtige vinden? Zij is
als de hoogte der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat
kunt gij weten? Langer dan de aarde is haar maat, en breder dan de zee.
Psalm 145:3: "De Heere is groot en zeer te prijzen, en Zijn grootheid
is ondoorgrondelijk."
(1) De oneindigheid Gods ten opzichte van de tijd, of van zijn
duurzaamheid, wordt genaamd Gods eeuwigheid. Het is die volmaaktheid
Gods, waardoor alle begin, einde en voortgang verre van God is. Wij
eindige schepselen kunnen er niet meer van zeggen. Wij kunnen geen
eeuwigheid tot onze opvattingen brengen, want wij zijn van gisteren en
heden, Psalm 102:2: "Eer de bergen geboren waren en Gij de aarde en de
wereld voortgebracht had, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt gij
God." En Job 36:26: "Daar is geen doorzoeking van het getal Zijner
jaren." Daarom wordt God genaamd de Onverderfelijke, 1 Tim. 1:17 en Die
onsterfelijkheid heeft, 1 Tim. 6:16.
(2) De oneindigheid Gods ten opzichte van plaats, of Zijn
wijduitgestrektheid, wordt genaamd Gods onafmetelijkheid of
overalomtegenwoordigheid. Deze is niet zo zeer te onderscheiden dan
alleen daarin, dat de overalomtegen-woordigheid meer genoemd wordt ten
opzichte van al het geschapene. Het is die volmaaktheid in God,
waardoor de Heere in geen plaats kan
in‑- of uitgesloten worden, waardoor Hij
bij alle schepselen tegenwoordig is en met Zijn Wezen Zich uitstrekt
buiten alle palen en maten der schepselen. Ziet daartoe 1 Kon. 8:27:
"Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Ziet, de hemelen, ja de
hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat
ik gebouwd heb." En Psalm 139:7‑-10:
"Waar zou ik heengaan voor Uw Geest, en waar zou ik heenvlieden voor Uw
aangezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in
de hel, zie, Gij zijt daar. Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik
aan het uiterste der zee, ook daar zou Uw rechterhand mij geleiden."
Ook Jer. 23:23‑-24: "Ben Ik een God van
nabij, en niet een God van verre? Zou zich iemand in verborgen plaatsen
kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou kunnen zien? spreekt de Heere."
En ook Hand. 17:27: "Opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem
immers tasten en vinden mochten; hoewel Hij niet verre is van een
iegelijk van ons."
(3) En tenslotte, de oneindigheid Gods ten opzichte van ons begrip en
onze bevattingen wordt genoemd de onbegrijpelijkheid en
onnaspeurlijkheid. Het is die volmaaktheid Gods, waardoor Hij van geen
schepsel begrepen of nagespeurd kan worden. Dit blijkt uit de tevoren
reeds aangehaalde plaats, Job 11:7‑-9:
"Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid
toe" enz. En Psalm 145:3: "De Heere is groot en zeer te prijzen. en
Zijn grootheid is ondoorgrondelijk."
B. De mededeelbare
eigenschappen Gods kan men tot deze hoofddeugden terugbrengen en zijn
voornamelijk Gods wijsheid, wetenschap, goedheid of goeddadigheid, en
rechtvaardigheid
1. De wijsheid en wetenschap Gods is die deugd in God, waardoor Hij met
een eeuwige daad in Zichzelf op de allervolmaaktste wijze alles kent.
Dit wordt Gods kennis, Gods verstand, of wel Zijn wetenschap genaamd.
Wij lezen in Psalm 147:4: "De Heere is groot en van veel kracht; Zijns
verstands is geen getal." Rom. 11:33: "O diepte des rijkdoms, beide der
wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en
onnaspeurlijk Zijn wegen." En Hebr. 4:13: "Want daar is geen schepsel
onzichtbaar voor Hem, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de
ogen Desgenen, met Welke wij te doen hebben."
2. Dan Gods goedheid of goeddadigheid, waardoor God wel wil en
wèl doet op een oneindige wijze. In 2 Kron. 30:18 bad
Hizkia: "De Heere, Die goed is, make verzoening voor die." Psalm 73:1:
"Immers is God Israël goed, degenen, die rein van hart zijn."
Psalm 145:9: "De Heere is aan allen goed, en Zijn barmhartigheden zijn
over al Zijn werken." Daarom zegt Jezus, Matth. 19:17: "Niemand is
goed, dan Eén, namelijk God."
- Hiertoe behoren ook Gods genade en barmhartigheid, waarvan in de
beschrijving weinig onderscheid kan worden gegeven, dan alleen dit, dat
de barmhartigheid zich meer richt tot een ellendig voorwerp. Het is die
volmaaktheid in God, waardoor Hij de fontein is, waaruit alle weldaden
voortvloeien. En om deze barmhartigheid te beschrijven: de Heere is
daardoor genegen ellendigen te hulp te komen, Rom. 3:23: "En worden om
niet gerechtvaardigd uit Zijn genade." Rom.
11:5‑-6: "Een overblijfsel naar de
verkiezing der genade." Filipp. 1:2 9: "U is het uit genade gegeven, in
de zaak van Christus niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem
te lijden." Aldus riep de Heere Zijn Naam voor Mozes uit, Ex. 34:6:
"Barmhartig en genadig." Daarom worden de uitverkorenen vaten der
barmhartigheid genoemd, Rom. 9:23. "Die naar Zijn grote barmhartigheid
ons heeft wedergeboren", 1 Petrus 1:3. Zie ook 2 Kor. 1:3 en Lukas
1:78: "Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met
welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte."
- Ook behoren hier onder de goedheid Gods, Zijn lankmoedigheid en
verdraagzaamheid, zijnde die wezenlijke eigenschap Gods, waardoor God
Zijn toorn niet direct en geheel over de zondaar uitstort, maar het
straffen uitstelt en hem intussen met weldadigheden voorkomt, Ex. 34:6:
"Heere, Heere, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van
weldadigheid en waarheid." Rom. 2:4: "Of veracht gij de rijkdom Zijner
goedertierenheid en verdraagzaamheid, niet wetende dat de
goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?" Daarom zegt de Heere tot
Zijn volk, Mal. 3:17: "En Ik zal hen verschonen, gelijk als een man
zijn zoon verschoont, die hem dient." Deze deugd in God strijdt niet
tegen des Heeren rechtvaardigheid, maar integendeel brengt zij aan
dezelve luister toe, hetgeen te zien is in de reeds genoemde plaats
Rom. 2:4.
3. Dan de rechtvaardigheid van God, welke ten opzichte van God in drie
opzichten kan worden onderscheiden, namelijk als God, als Heerser, als
Rechter.
- Eerst de rechtvaardigheid, die God toekomt als God, zijnde niet
anders dan Gods natuurlijke heiligheid, waardoor de Heere zeer ver van
alle zondige besmettingen, Zichzelf en het welbehagen van Zijn wil
volmaakt bemint, Lev. 11:45: "Opdat gij heilig zijt, dewijl Ik heilig
ben." Jes. 6:3: "Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen." 1
Petrus 1:15: "Gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook
gij zelf heilig in al uw wandel." Ook drukt dit de glans van al Gods
deugden uit, in welk opzicht God genoemd wordt een licht, 1 Joh. 1:5:
"in hetwelk gans geen duisternis is." De Heere Jezus verwisselt deze
spreekwijze ook, Joh. 17:11 en 25: Heilige Vader, en rechtvaardige
Vader.
- Ten tweede de rechtvaardigheid, welke God toekomt als Heerser. Deze
is Zijn heiligheid in het bestier van alles door woord en daad. Daarom
wordt de Heere genoemd de God Amen of de God der waarheid, Jes. 65:16,
Die getrouw en rechtvaardig is, dat Hij Zijn volk de zonden vergeeft, 1
Joh. 1:9. Daarom wordt de Heere genoemd, Deut. 32:4: "De Rotssteen,
Wiens werk volkomen is, want al Zijn wegen zijn gericht. God is
waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij."
- En ten derde en voornamelijk de rechtvaardigheid, welke God als
Rechter toekomt, zijnde die volmaaktheid van God, waardoor God het
goede beloont en het kwade straft, Rom. 2:9, vergeldende een iegelijk
naar zijn werken. In Gen. 18:25 zegt Abraham tegen de Heere: "Het zij
verre van U zulk een ding te doen: te doden de rechtvaardige en de
goddeloze, verre zij het van U. Zou de Richter der ganse aarde geen
recht doen?" God beloont uit kracht van Zijn rechtvaardigheid de
goeden. Paulus spreekt van een kroon der rechtvaardigheid, welke hem de
Heere, de rechtvaardige Richter, zal geven in die dag, 2 Tim. 4:8. En
in 2 Thess. 1:7 zegt hij: "En u, die verdrukt wordt, verkwikking met
ons, in de openbaring van de Heere Jezus van de hemel met de engelen
Zijner kracht." Ook straft God uit kracht van Zijn rechtvaardigheid
dekwaden. Dit wordt genaamd Gods wrekende gerechtigheid, Nahum 1:2:
"Een ijverig God en een Wreker is de Heere; een Wreker is de Heere, en
zeer grimmig. Een Wreker is de Heere aan Zijn wederpartijders, en Hij
behoudt de toorn Zijner vijanden." Psalm
11:6‑-7: "Hij zal op de goddelozen
regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het
deel huns bekers zijn. Want de Heere is rechtvaardig, Hij heeft
gerechtigheden lief." Openb. 15:3: "En zij zongen het gezang van Mozes,
de dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: Groot en
wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God, rechtvaardig en
waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen." Zie ook Ex. 34:7.
En ten bewijze hiervan heeft God Zijn Zoon voorgesteld "tot een
betoning van Zijn rechtvaardigheid in deze tegenwoordige tijd; opdat
Hij rechtvaardig zij en rechtvaardigende degene, die uit het geloof van
Jezus is", Rom. 3:26.
Zie nu hoe al deze volmaaktheden Gods tezamen genomen, en vergeleken
bij de eindigheid en onvolmaaktheid van het schepsel, ons leren de
uitmuntende verhevenheid van God boven alles. En ook hoe daaruit volgt
dat aan God alle recht. macht en heerschappij toekomt, Jer. 10:6:
"Omdat niemand U gelijk is, o Heere, zo zijt Gij groot, en groot is Uw
Naam in mogendheid." Jer. 18:6: "Ziet, gelijk leem is in de hand des
pottenbakkers, alzo zijt gijlieden in Mijn hand, o huis
Israëls." Dan. 4:35: "Hij doet naar Zijn wil met het heir des
hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand die Zijn hand kan
afslaan, of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij?" Jes. 45:2 "Wee die, die
met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven.
Zal ook het leem tot zijn formeerde zeggen: Wat maakt gij?" Vergelijk
dit met Rom. 9:20‑-21. Zo is dan in dit
alles God de zalige God, 1 Tim. 1:11, de zalige en alleen machtige
Heere, 1 Tim. 6:15, de Algenoegzame, Gen. 17:1, de Fontein van alle
leven en goed, Psalm 36 10, en de alles alleen waardige en heerlijke
God. Mozes zei, Ex. 33:18‑-19: "Toon mij
nu Uw heerlijkheid. Doch Hij zeide: Ik zal Mijn goedigheid voorbij uw
aangezicht laten gaan en zal de Naam des Heeren uitroepen voor uw
aangezicht" vergeleken met Ex. 34:6‑-7:
"Als nu de Heere voor zijn aangezicht voorbijging, zo riep Hij: Heere,
Heere, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid
en waarheid. Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de
ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; Die de schuldige
geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen
aan de kinderen, en aan de kindskinderen, in het derde en vierde lid."
Zie hieruit hoe waardig de Heere is om gediend te worden, Neh.
9:5‑-6: "Staat op, looft de Heere, uw
God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love de Naam Uwer
heerlijkheid, die verhoogd is boven alle lof en prijs! Gij zijt die
Heere alleen, Gij hebt gemaakt de hemel, de hemel der hemelen en al hun
heir, de aarde en al wat daarop is."
[3.] Laat ons nu nog nagaan Wie God is. Dit is een verborgenheid, die
ons eindig begrip het allerverst te boven gaat. Want is het een
verborgenheid, die groot is, dat God geopenbaard is in het vlees, 1
Tim. 3:16, Wie die God is, is nog groter verborgenheid. Deze
verborgenheid kende Adam bij zijn ingeschapen natuurlicht, want anders
zou zijn kennis onvolmaakt geweest zijn. Maar de mens is in zijn val
zó verduisterd geworden, dat geen natuurlicht hem meer
openbaart wie God is. Dit leert God alleen in Zijn Woord.
1. Uit dit Woord blijkt ons dat God één is in
Wezen. Het smaakt naar verborgen ketterij, dat men niet uit durft te
komen voor hetgeen in zijn hart is, als men schijnbaar zo bevreesd is
om het woord Wezen te gebruiken. God verklaart Zich en Zich en Zijn
Wezen zo aan Mozes, Ex. 3:14: "IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL." En: "IK
ZAL ZIJN, of Ik ben, dat is het Goddelijk Wezen heeft mij tot u
gezonden." Dit wordt wel genoemd de natuur Gods, Fil. 2:6, de Godheid,
Hand. 17:29, de Goddelijkheid, Rom. 1:20. Dit alles drukt het Wezen
uit, Spr. 8:14: "Raad en het Wezen zijn Mijne", te kennen gevend dat de
Opperste Wijsheid hetzelfde Wezen heeft met de Vader. Door dit Wezen
Gods moeten wij verstaan die oneindige volmaakte natuur van God, welke
aan de drie Personen toebehoort. waarom deze drie Personen de
waarachtige God zijn.
2. Dat in dat ene Goddelijke Wezen drie Personen zijn, is ook naar de
Bijbel. In Hebr. 1:3 wordt de Zoon het uitgedrukte Beeld van 's Vaders
zelfstandigheid genoemd, dat hetzelfde is als de Persoon. Dit wordt de
Drie-eenheid genoemd, naar 1 Joh. 5:7. Door welk woord Persoon men hier
heeft te verstaan een verstandige zelfstandigheid, die op een
bijzondere wijze bestaat in het ene Goddelijke Wezen. Dus niet enkel
een ontkenning van vereniging met iets anders, want dan was een persoon
niets en werd ook het onderscheid tussen de personen weggenomen. Ook
zou Jezus dan door Zijn menswording van Zijn eeuwig Persoonschap
beroofd worden, en zo verviel dan de eeuwige waarheid van de generatie
des Zoons en de uitgang van de Heilige Geest, aangezien eenvoudige
ontkenningen geen beginsel van stellige en personele daden zijn kunnen.
Wij gaan dan bewijzen dat er in het ene Goddelijke Wezen drie
Personen zijn, namelijk Vader, Zoon en Heilige Geest.
(1) Wij bewijzen dit uit die plaatsen, het meerder getal spreekt,
waarin God van Zichzelf in Gen.1:26: "En God de Elohim zeide: Laat Ons
mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij
heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des
hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het
kruipende gedierte, dat op de aarde kruipt." Gen. 3:22: "Toen zeide de
Heere God: Ziet, de mens is geworden als Onzer
één, kennende het goeden het kwaad." Gen. 11:7:
"Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat ons hun spraak aldaar
verwarren." Pred. 12:1: "Gedenk aan uw Scheppers in de dagen uwer
jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van
dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve." Jes. 54:5: "Uw
Makers is uw Man."
(2) Ook uit de onderscheidene optellingen van meer dan
één Persoon, Gen. 19:24: "Toen deed de Heere vuur
en zwavel regenen van de Heere uit de hemel." Psalm 45:8: "Daarom heeft
U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw
medegenoten." Psalm 110:1: "De Heere heeft gesproken tot mijn
Heere: Zit aan Mijn rechterhand."
(3) Ook uit die teksten, waarin drie onderscheiden Personen
worden uitgedrukt, Psalm 33:6: "Door het Woord des Heeren
zijnde hemelen gemaakt, en door de Geest Zijns monds al hun heir." Jes.
6:3: "Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen."
Hierop volgt dan, vers 9 en 10: "Toen zeide Hij: ga henen, en zeg tot
dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt
niet" enz. Dat hier niet van één Persoon
gesproken wordt, blijkt uit vers 8: "Wie zal Ik zenden, en wie zal voor
Ons henengaan?" Dit woord past Johannes in Joh.
12:39‑-41 toe op de Zoon, en het wordt
ook op de Heilige Geest toegepast, Hand.
28:25‑-27. Hagg.
2:5‑-6: "Doch nu, wees sterk, gij
Zerubbabel! spreekt de Heere; en wees sterk, gij Josua, wees sterk, al
gij volk des lands, spreekt de Heere; en werkt, want Ik ben met u,
spreekt de Heere der heirscharen. Met het Woord, in hetwelk Ik met
ulieden een verbond gemaakt heb, als gij uit Egypte uittrokt, en Mijn
Geest, staande in het midden van u; vreest niet." Jes.
63:9‑-10: "In al hun benauwdheden was
Hij benauwd; en de engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door
Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen
op en Hij droeg hen al de dagen van ouds. Maar zij zijn wederspannig
geworden en zij hebben Zijn Heilige Geest smarten aangedaan; daarom is
Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden."
Zo ook uit het Nieuwe Testament, bij de doop van Jezus, Matth.
3:16‑-17 . En 2 Kor. 13:13: "De genade
van de Heere Jezus Christus, de liefde Gods, en de gemeenschap des
Heiligen Geestes zij met u allen. Amen." Openb.
1:4‑-5: "Genade zij u en vrede van Hem,
Die is, en Die was, en Die komen. zal; en van de zeven Geesten, Die
voor Zijn troon zijn; en van Jezus Christus, Die de getrouwe
Getuige is." Ook in de instelling van de Doop, Matth. 28:19: "Hen
dopende in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes."
Dit getuigt ook Johannes duidelijk, 1 Joh. 5:7: "Want drie
zijn er, Die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige
Geest, en deze drie zijn één."
3. De Heere leert ons in Zijn Woord dat deze drie Personen
evenwel van elkander onderscheiden zijn, waarom Dezelve
genoemd worden een Ander, Joh. 5:32: "Daar is een Ander, Die van Mij
getuigt", zegt Jezus. En Joh. 14:16: "Ik zal de Vader bidden,
en Hij zal u een andere Trooster geven."
(1) Zij zijn onderscheiden in Namen, als Vader, Zoon en Heilige Geest,
welke alle maar geen Namen zijn zonder meer, maar Namen zijn met
betrekking tot de Persoon en met opzicht op de Personen gezamenlijk.
(2) Zij zijn onderscheiden in orde, zoals deze het meest voorkomt in
het Woord: De Vader de Eerste, de Zoon de Tweede, de Heilige
Geest de Derde, volgens Matth. 28:19 en 1 Joh. 5:7. Deze orde vloeit
voort uit de wijze van bestaan. Hoewel op enige weinige plaatsen er
verandering in deze orde is, vanwege het doel en de gelegenheid, zoals
daar in de samenhang dan is te zien, en ook wel om de gelijkwaardigheid
aan te wijzen, dat er geen meerder of minder, geen eerder of later is.
(3) Zij zijn onderscheiden in de manier van werken. De Vader werkt van
Zichzelf door de Zoon en door de Heilige Geest, Joh. 1:3: "Alle dingen
zijn door Hetzelve gemaakt." De Zoon werkt voor de Vader, door de
Heilige Geest, Joh. 5:19: "Voorwaar zeg Ik u: De Zoon kan niets van
Zichzelf doen, tenzij Hij de Vader dat ziet doen, want zo wat Die doet,
hetzelve doet ook de Zoon desgelijks." De Heilige Geest werkt van de
Vader en de Zoon, Joh. 15:26: "Maar wanneer de Trooster zal gekomen
zijn, Die Ik u zenden zal van de Vader, namelijk de Geest der waarheid,
Die van de Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen." Dit alles rust ook
op de wijze van bestaan der Goddelijke Personen in de werken
naar buiten.
(4) Die zijn wel ten aanzien van het werkend Wezen aan de drie Personen
eigen, want hetgeen de één doet, dat doet ook de
ander. Maar ten aanzien van de schikking en bedeling der huishouding
wordt aan elk Persoon onderscheiden Zijn werk in de Heilige Schrift
toegeschreven. Zoals de schepping aan de Vader, 1 Kor. 8:6: "Nochtans
hebben wij maar één God en Vader, uit Welke alle
dingen zijn." De verlossing wordt toegeschreven aan de Zoon, Hand. 20:
28: "Om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn
bloed." En de heiligmaking aan de Heilige Geest, 1 Kor. 6:11: "Maar gij
zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd door de Geest onzes
Gods." Deze onderscheiden toeschrijving der werken rust ook op de
onderscheiden manier van bestaan der Goddelijke Personen.
(5) Ten laatste en ook voornamelijk zijn Zij onderscheiden in Hun
Personele eigenschappen, welke behoren tot de manier van bestaan der
Goddelijke Personen. Dit zijn de werken in het Goddelijke Wezen naar
binnen, dus in het Wezen inblijvende daden, en deze worden derhalve
nooit begrepen. Wel mag de engel tegen Manoach zeggen, Richt. 13:18:
"Mijn Naam is toch Wonderlijk."
Door deze manieren van
bestaan heeft elk der Personen de oneindige volmaaktheid van het ene
Goddelijke Wezen
· Dit alles echter met dit grote onderscheid, dat het het
onafhankelijk, eeuwig en Goddelijk bestaan des Vaders is, dat Hij door
geen ander, maar door Zichzelf is, alsook de Zoon en de Heilige Geest
doet zijn, Joh. 5:26: "Want gelijk de Vader het leven heeft in
Zichzelf, alzo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in
Zichzelf." En Joh. 15:26: "Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn,
Die Ik u zenden zal van de Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die
van de Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen." In dit Schriftwoord
wordt de wijze van bestaan des Heiligen Geestes duidelijk
onderscheiden van de huishoudelijke zending.
· Het onafhankelijk, eeuwig en Goddelijk bestaan van de Zoon is: van eeuwigheid te zijn door de Vader, door generatie op een eigenlijke, onbegrijpelijke en onnaspeurlijke wijze, alsook nevens de Vader de Heilige Geest te doen zijn, Psalm 2:7, Spr. 8:22‑-24, Joh. 5:26, Micha 5:1. In deze teksten is ook duidelijk te zien het onderscheid tussen de wijze van bestaan van de Zoon en Zijn huishoudelijke zending.
· Het onafhankelijk, eeuwig en Goddelijk bestaan van de Heilige Geest is: uit te gaan van de Vader en van de Zoon. Dit wordt geleerd tegen het gevoelen van en de geschillen met de Griekse en Oosterse kerk, welke leert: de Heilige Geest bestaat door Zichzelf. Jezus zegt, Joh. 15:26: "Namelijk de Geest der waarheid, Die van de Vader uitgaat." De Zoon zegt tevoren: "Die Ik u zenden zal." Dus gaat de Heilige Geest óók uit van de Zoon, want de wijzen van bestaan zijn de grondslag voor de wijze van zending.
· Deze uitgang van de Heilige Geest is op
de manier van geblaas. Dit ligt ook begrepen in de benaming Geest of
wind, Joh. 3:7. Daarom wordt Hij genoemd de Geest Zijns monds, de Adem
des Almachtigen, Ps. 33:6.
Ook blies Christus op Zijn discipelen, Joh. 20:22 zeggende:
"Ontvangt de Heilige Geest." Daarom wordt de Heilige Geest genoemd de
Geest des Zoons, Gal. 4:16 en de Geest van Christus, Rom. 8:9. Al wordt
het dan verder niet zo uitdrukkelijk genoemd, zo is dit toch genoeg en
overtuigende om deze eeuwige waarheid vast te houden, en is er
geen genoegzame reden om zulks te loochenen. Want de uitgang van de
Vader sluit de uitgang van de Zoon in, Joh. 15:26.
· Tenslotte blijkt uit Gods Woord, dat deze drie Goddelijke
Personen geen drie Goden, maar één God
zijn, zonder verdeling van het ene Goddelijk Wezen. Volgens de
belijdenis van Athanasius is de éénheid in de
drieheid, en de drieheid in de éénheid
te eren en te aanbidden. Dit zal zo aanstonds blijken.
· Dit leerstuk van de Drie-eenheid beschermt de
onderwijzer nu tegen de arme en verdorven rede des mensen, vraag 25.
Wij zien daar eerst de vraag van de arme mens naar dat
Godsgeheim: Aangezien er maar één enig
Goddelijk Wezen is, waarom noemt gij de Vader, de Zoon, en de
Heilige Geest?
Deze vraag is zeer
noodzakelijk, omdat:
1. Er zo vele vermetele tegensprekers zijn, die, omdat zij niet
begrijpen kunnen hoe één in drie en drie in
één kan zijn, daarom deze eeuwige en zalige
waarheid loochenen. En ook omdat des mensen hart genegen is uit
nieuwsgierigheid te onderzoeken datgene, wat hem te hoog en te
wonderbaar is. Ja, hoe onmogelijker het voor de mens is, hoe meer het
zijn verdorven hart ontsteekt. Wordt het hem verboden en
gelast niet in te zien in dingen, die hem te hoog en te wonderbaar
zijn, dat is als olie op het vuur en het drijft de mens nog des te
sterker aan. O, wat is die arme hoogmoed toch groot! Daar is dan het
Drie-enig bestaan van dat allervolmaaktste eeuwige Wezen, de
allergrootste en allernoodzakelijkste verborgenheid, waarvan de Heere
in het donkere iets ontdekt heeft, en waarvan God het
onderscheidende en heldere verstaan alleen voor Zichzelf heeft
gehouden, Deut. 29:29 en dat wil een aardworm bevatten, anders wil hij
het niet geloven. En hij kan zijn eigen lichaam niet begrijpen, zo min
als de werking van zijn ziel op zijn lichaam. De ark was
bedekt om mensen er van te weerhouden dat zij er in zouden
zien, en dat ontsteekt de verdorvenheid en deze verdorvenheid
wekt de geest van de mens op, 1 Sam. 6:19. Toont de Heere Zijn
heerlijkheid op de berg en mag het volk niet naderen, dan moet God de
berg bepalen, of zij zullen toch naderbij komen. Want zo
verkeerd zijn wij, maar hetgeen waar God ons toe roept en op
het allerernstigst toe aanzet om het te onderzoeken, zaken, ons ter
zaligheid nodig, daar zijn wij van nature verre van en daar wil ons
hart niet aan.
2. Ook is dit vragen nodig, opdat wij mogen weten hoe wij ons te
gedragen hebben omtrent zulke verborgenheden. De mens viel van God af,
bedoelende te komen tot een hogere wijsheid, en de Heere wil hem weer
oprichten door een weg van geloof, meer dan door kennis en door
disputeren over zulke stukken. Alle in het Woord geopenbaarde
verborgenheden ‑- en geen andere
‑- moeten als verborgenheden in
nederigheid tot zaligheid geloofd worden. En wil men deze niet
geloven, men zal dwalen en omkomen.
Laat ons daarom nu nog in
het kort zien uit het antwoord van de onderwijzer, dat de leer der
Drie-eenheid een in het heilig Woord geopenbaarde verborgenheid is. Hij
antwoordt: Omdat God Zich alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft, dat
deze drie onderscheiden Personen de enige en waarachtige God zijn
- Wij hebben dus vast te houden dat in het ene Goddelijke Wezen drie
waarachtige Personen of Zelfstandigheden zijn, die ten aanzien van Hun
zelfstandigheid onmededeelbare manieren zijn in het bestaan van het ene
Goddelijke Wezen.
- Wij hebben vast te houden dat deze drie Personen
overeenkomen met elkander in één enig
Wezen, in tegenstelling van gelijk-aanwezig, anders-aanwezig,
mede-aanwezig,
alléén‑-aanwezig
en zelfaanwezig. Ook dat Zij overeenkomen in evengelijke waardigheid en
eer; alsook in éénzijn en blijven in Elkander,
zodat de Goddelijke Personen geen uitvloeiselen zijn - dit leren wij
tegen Prof. Deurhof en anderen ‑- dat ze
ook geen krachten zijn, maar Zij zijn de ene eeuwige en waarachtige God.
Deze dingen heeft God
alleen in Zijn Woord geopenbaard en zijn boven het bereik van alle
rede, en zijn daarom te aanbidden
* Zie dit in Joh. 10:30: "Ik en de Vader zijn
één." En vers 38: "Maar indien Ik ze doe, en zo
gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken, opdat gij moogt
bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem." Joh. 14:10:
"Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij is? De
woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelf niet, maar de
Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken." En Joh. 17:21:
"Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij,
Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één
zijn." Deze plaatsen zijn ook zeer krachtig tegen de loochenaars van de
Godheid van de Zoon.
* Ziet ook dat de Heere onze God een enig Heere is, 1 Joh.
5:7: "Drie zijn er Die getuigen inde hemel, de Vader, het Woord en de
Heilige Geest, en deze drie zijn één." Let wel,
er staat niet zijn tot één, zoals gezegd wordt
van de getuigen op aarde, maar zijn één. In deze
tekst is een getuigenis van de drie Goddelijke Personen in de heilige
eenheid van het Goddelijke Wezen. Johannes bedoelde hier dit
fundamentele stuk te bewijzen, dat Jezus de Zoon van God is, en de
Zaligmaker der wereld, aan Wie men zijn ziel mag toevertrouwen.
En dit bewijst hij met
een tweeërlei getuigenis: één uit de
hemel zelf, en één op de aarde
· Dat de Vader dit getuigt, bleek bij de Doop van Christus,
Matth. 3:17: "Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Welke Ik Mijn
welbehagen heb." En het werd bevestigd in de verandering van Christus'
gedaante op de berg, Matth. 17:5, "Deze heeft God de Vader verzegeld",
Joh. 6:27.
· Dit getuigde de Zoon van Zichzelf toen Hij zeide: "Ik ben
het Licht en het Leven der mensen", Joh. 1:4 en 8:12 . En die
in Hem gelooft, zal het eeuwige leven hebben, Joh. 3:14 . Ook als Hij
zegt, Spr. 8:24: "Ik was geboren als de afgronden nog niet waren; als
nog geen fonteinen waren, zwaar van water."
· Dit heeft de Heilige Geest getuigd toen Hij bij
de Doop op Christus nederdaalde als een duif, Matth. 3:17 en op Hem
bleef. Ook als Hij Hem opwekte uit de doden, toen Hij krachtig heeft
bewezen te zijn de Zoon van God. Ook de drie getuigen op de aarde
getuigen dit in de harten, namelijk deze eeuwige waarheid, waarop het
ganse werk der genade als op een fundament rust. En die verwekken in de
harten die vrede, die blijdschap, dat God zo is als Hij is, en dat
rusten in de Heere.
En deze Drie zijn tot één, ter verzegeling van
één en dezelfde zaak. Dus is het geloof een vaste
grond om deze waarheid, die niet doorgrond, noch ten volle begrepen kan
worden, te omhelzen. Alzo is dus de éénheid in de
Drieheid, en de Drieheid in de éénheid te eren en
te aanbidden.
B. Zien wij
nog in het kort hoe gepast de twaalf artikelen des geloofs verdeeld
worden, en hoe die verdeling gegrond is op het onderscheiden bestaan
der drie Goddelijke Personen
De artikelen worden verdeeld, zo verklaart de onderwijzer, in drie
delen, waarvan het eerste handelt van God de Vader en de schepping, het
tweede van God de Zoon en de verlossing, het derde van God de Heilige
Geest en de heiligmaking.
Deze verdeling is zeer goed, daar de oudste geloofsformule alleen een
belijdenis van de Drie-eenheid inhield, en onze
geloofsartikelen uit deze zelfde formule zijn opgebouwd, van
tijd tot tijd met bijvoeging van verschillende artikelen, welke tot de
drie Personen van de Godheid kunnen worden betrokken. Dus is het
fundament gebleven en zijn de fundamentele waarheden daarop gebouwd.
Wij moeten er echter wel om denken, wanneer wij aan elk der drie
Personen onderscheiden werk toekennen, dat wij dit niet zo opvatten,
alsof de kracht of de werking der Personen onder Deze verdeeld zou
zijn. En ook niet dat de ene Persoon meer onmiddellijk zou werken, en
de Andere meer middellijk. Want God is één, en zo
zijn Zijn kracht en werking ook één en
onverdeeld. En elke Persoon is de volkomen en onmiddellijke
oorzaak van het gehele werk door dezelfde kracht en door dezelfde daad.
Hebben Vader, Zoon en Heilige Geest de wereld geschapen, de werken,
welke de Godmens heeft verricht, zijn alleen de Zoon eigen, echter dan
zo, dat hetgeen de Godheid toegebracht heeft, de ganse Drie-eenheid
toekomt, Joh. 16:10: "Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben, en de
Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van
Mijzelf niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de
werken." Matth. 12:28: "Door de Geest werp Ik de duivelen uit."
Wat betreft de menswording en dergelijke, dit eindigt alleen in de
Zoon, maar ten aanzien van de uitwerking ervan behoort het tot de ganse
Drieëenheid, Hebr. 10:5 en Lukas 1:35.
De onderscheiding der
werken is dus naar de orde van bestaan der drie Goddelijke Personen.
Want al de huishoudelijke werken en de wijze van werken van elke
Persoon moeten worden aangemerkt als voort te vloeien uit de
wijze van Zijn bestaan
1. De Vader dan de eerste Persoon zijnde, en de schepping het eerste
uiterlijke huishoudelijke werk zijnde, wordt het werk der schepping
terecht aan de Vader toegekend. In Matth. 11:25 wordt Hij genoemd de
Heere des hemels en der aarde, doch niet met uitsluiting van de Zoon,
Hebr. 1:8, 10: "Maar tot de Zoon zegt Hij: Gij, Heere, hebt in den
beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer
handen." En ook niet met uitsluiting van de Heilige Geest, Gen. 1:2:
"De Geest Gods zweefde op de wateren."
2. Aan de Zoon wordt het werk der verlossing toegekend, omdat Hem
alleen de menselijke natuur is toebereid, en deze werking dus in de
Zoon eindigt, hoewel de uitvoering der werken door de menselijke natuur
naar buiten aan de drie Personen eigen is. In Matth. 1:21 staat: "Gij
zult Zijn naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zaligmaken van hun
zonden." Doch dit wordt ook de Vader toegekend, 2 Kor. "5:19, Die
gezegd wordt de wereld met Zichzelf verzoend te hebben, en Kol. 1:20
vrede gemaakt te hebben door het bloed des kruises. En ook aan de
Heilige Geest, 1 Kor. 6:11: "Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt
geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in de Naam van de Heere Jezus
en door de Geest onzes Gods."
3. En ten laatste, aan de Heilige Geest wordt de heiligmaking
toegeschreven, omdat de heiligmaking volgt op de genade en de
verdiensten van Christus, en de Heilige Geest volgt in orde op de Zoon.
Daarom wordt Hij ook de Geest des Zoons genoemd, Gal. 4:6. Dus is de
Heilige Geest aan de Zoon het naaste en wordt van Hem uitgezonden; zo
ook geeft Hij datgene, hetwelk Hij neemt uit hetgeen van de
Zoon is, Joh. 16:14. Doch niet met uitsluiting van de Vader, want Jezus
bidt, Joh. 17:17: "Heilige Vader, heilig ze in Uw waarheid."
Dit geldt ook het werk der wedergeboorte, 1 Petrus 1:3: "Geloofd zij de
God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote
barmhartigheid ons heeft wedergeboren." Maar ook niet met uitsluiting
van de Zoon, Joh. 17:19: "Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij
geheiligd mogen zijn in waarheid." Zie ook 1 Kor. 6:11.
II.
Staan wij nu
nog kort stil bij de tweede hoofdgedachte, wat het is te geloven in de
Drie-enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest
Daarin zien
wij:
A. Wat het geloof
insluit, en
B. Waarom in de artikelen
beleden wordt: Ik geloof, en niet: Wij geloven.
A. Het geloof in de
Drie-enige God sluit in:
1. Dat men kennis heeft van deze grote verborgenheid. Geen mens, tot
jaren van onderscheid gekomen zijnde, kan zonder deze kennis
zalig worden.
- Doch men moet in deze wel onderscheid maken in de trap of mate van
deze kennis, meer of minder onderscheiden en helder.
- Ook onderscheid naar de tijd in welke men leeft. Het licht
der waarheid staat niet altijd even helder op de kandelaar.
- Onderscheid ook naar het verstand der mensen, want de
één kan het onderwijs beter volgen dan de ander.
Waarbij men echter wel moet bedenken, dat iemand meer inwendige en
bevindelijke kennis in zijn hart kan hebben dan hij met de
mond soms verklaren kan.
- En tenslotte moet men ook onderscheiden naar de
verscheidenheid van bediening, onder welke men leeft. De
één heeft daar meer gelegenheid en opwekking toe
dan de ander, maar iemand die er gans onkundig van blijft, kan niet
zalig worden. Dit blijkt uit de heidenen, die wel wisten dat er een God
was, maar die de Drie-enige God niet kenden. Daarom zegt Paulus, Ef.
2:12 dat zij zonder God in de wereld waren, en in Kol.
2:2‑-3 zegt hij, dat in de verborgenheid
Gods en des Vaders en van Christus alle schatten van wijsheid en kennis
verborgen zijn.
2. Het geloof in de Drie-enige God sluit ook in dat men die
waarheid met zijn hart erkent, toestemt, bevestigt en God de
eer geeft, dat Hij zo en niet anders bestaat, en dat men dat ook tot
zaligheid met de mond belijdt, Rom. 10:10. Met volle ruimte mag men wel
zeggen, dat degenen, die de leer der heilige Drie-eenheid bestrijden,
geen genade hebben, 1 Joh. 2:23: "Een iegelijk, die de Zoon loochent,
heeft ook de Vader niet." En zulk één loochent
ook de Heilige Geest, want, 1 Kor. 12:3: "Niemand kan zeggen Jezus de
Heere te zijn, dan door de Heilige Geest." Met zulken mag men geen
gemeenschap houden. Johannes zegt, 2 Joh.:10: "Indien iemand tot
ulieden komt, en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en
zegt tot hem niet: zijt gegroet."
3. Maar voornamelijk sluit het geloof in, een zich toevertrouwen aan de
Drie-enige God, een steunen op Hem, de ziel met blijdschap op
Hem aan latende komen, omdat God Zich aan die ziel ontdekt heeft zoals
Hij is. Daarom is het ook een zich verlustigen in de Heere.
a. En welgesteld zijnde, erkent de ziel dat de Vader God is,
met een zich aanbevelen en toevertrouwen naar ziel en lichaam, in alle
tijdelijke en geestelijke noden en omstandigheden, aan Zijn
almacht, wijsheid en goedheid, en aan al de rijkdommen van
algenoegzaamheid, die in Hem zijn.
b. De gelovige ziel erkent ook dat de Zoon God is, met een min of meer
rusten van zijn ziel op Zijn voldoening, zoals Hij is de Schoonste van
alle mensenkinderen, op Wiens lippen genade is uitgestort. Zulk
één zegt met het hart, Jes.
45:24‑-25: "Gewisselijk, in de
Heere zijn gerechtigheden en sterkte, tot Hem zal men komen. In de
Heere zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen het ganse zaad van
Israël."
a. En de gelovige ziel erkent ook dat de Heilige Geest God is, en zij
geeft zich zo veilig aan Zijn wijze leiding over. Zo'n ziel ondervindt
soms de kracht van deze waarheid aan het hart, dat er een Drie-enig God
is. Al heeft zulk een al zijn dagen deze waarheid naar de letter
gekend, deze bijzondere kennis vloeit voort uit openbaring aan het
hart, uit de getuigen in de hemel aangaande het waarachtige genadewerk
in zijn ziel. Dit werk der genade heeft zijn grondslag in die
eenvoudige Eénheid en in die aanbiddelijke, onvermengde en
ongedeelde Drieheid, welke de ziel zo tevoren niet heeft gekend.
B. Zien wij nu
nog waarom in deze artikelen beleden wordt: Ik geloof, en niet: Wij
geloven
· Dit wordt beleden om daarmee uit te drukken dat
niemand voor een ander tot zaligheid kan geloven. Neen, de ene mens
kan, mag en moet wel voor de andere bidden, en de andere te hulp komen,
maar voor hen geloven, dat kan hij niet. Hab. 2:4: Elke gelovige zal
door zijn geloof leven. Zie ook Psalm 116:10, vergeleken met 2 Kor. 4:
13: "Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken." En 2 Tim. 1:12:
"Ik weet in Wie ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is
mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag."
· En dit wordt ook beleden om daarmede er
uitdrukking aan te geven, hoe het een oprechte eigen is om met zaken en
waarheden, die hij hoort, naar binnen te keren en onder
inroepen van het licht des Heeren, daar te zien wat hij er van heeft,
of ook wat hij er van mist. Vindt nu zo'n ziel wat van God en kan zij
geloof oefenen, zij wil dan ook spreken en met blijdschap
belijden: Ik geloof. En vindt zulk één
integendeel in zich een boos en ongelovig hart, dan roept hij uit: Mijn
ongeloof! Het is daarom niet te verwonderen, dat mensen, die
niet weten wat het is tot zichzelf in te keren en uit de grond van hun
hart te spreken, tegenstanders zijn van anderen, die dat wel kennen.
Zij belijden menigmaal de zuivere waarheid en beschermen deze
krachtig en hebben handen vol werk met degenen die buiten zijn. En
evenwel zijn ze vreemdelingen van hun eigen ziel en aan hun staat niet
twijfelende, bedriegen zij hun ziel met valse overleggingen en
gaan zo gerust ten verderve.
Toepassing
Ziet vrienden, zo goed is God, dat Hij deze zuivere waarheid aan ons
heeft geopenbaard. Wij mogen deze nog dagelijks horen, terwijl
duizenden en miljoenen mensen dit moeten missen. Hoe goed is God ook,
dat Hij deze waarheid temidden van zovele dartele verstanden
nog heeft bewaard. Want God zal voor Zijn waarheid zorgen, al gaat het
hoe ons begrip te boven. Och, mocht elk onzer de kracht van die eeuwige
waarheid aan zijn ziel gewaar worden, opdat hij zo niet vatbaar zij
voor zielverwoestende leringen. Deze leer der waarheid is naar
de godzaligheid, in de hoop des eeuwigen levens, Titus
1:1‑-2. En buiten deze is er geen
zaligheid. Het ganse werk der genade rust op dit fundament, en wanneer
men de grond wegneemt, moet het gebouw vallen.
1. Nu, om temidden van winden van vreemde leringen bij deze
waarheid te worden bewaard, zeggen wij vooraf, dat daartoe
nodig is kleinheid des harten, een wandelen in vreze. Want wij liggen
voor die vreemde leringen zowel open als anderen. Men moet van het
eigen afraken, want men meent dikwijls dat men zo vast staat, zo veel
kennis heeft, en dan is menigmaal de val nabij. Zie het maar in Petrus.
Als hij zegt: "Ik zal U niet verloochenen", dan valt hij.
2. Tot die bewaring is ook nodig dat wij deze waarheid, waar men veel
of weinig kennis van heeft, nog eens van de hemel leren. Dan wordt de
Heere geëerd in Zijn bestaan. Anders zegt Paulus, Rom.
1:21‑-24: "Gij zijt verijdeld geworden
in uw overleggingen, en uw onwijs verstand is verduisterd,
omdat gij, God kennende, Hem als God niet verheerlijkt." Vrienden, al
had u nog zoveel kennis, en al meent u nog zo vast te staan voor de
zuivere waarheid, het zal u niet zalig maken.
3. En ook staat het zeer hachelijk met u, als u de vrijmakende kracht
van de waarheid aan uw hart niet hebt ondervonden, want u kunt morgen
een atheïst zijn. Daarom, staat toch naar die kennis van een
Drie-enig God, welke u in de hemel kan brengen en waar het eeuwige
leven aan vast is, Joh. 17:3; en dat is alleen in Gods hand.
4. Tot bewaring bij deze waarheid is ook nodig veel te bidden, en in
alle gevaren, die de ziel omringen, zich voor de Heere Jezus open te
leggen, opdat men zo steeds meer en meer licht krijge in de
bedrieglijkheid van zijn hart en vleselijk verstand. En dit opdat Jezus
de ziel leren mocht van Hem, als de zelfstandige Waarheid, gebruik te
maken als de ziel in gevaar is. Want dicht bij Hem te blijven, dat is
het veiligste.
Mensen, die hier geen kennis van hebt en evenwel denkt zalig en bewaard
te worden, wat staat gij gevaarlijk! En het wonderlijke is, dat niemand
minder van dit gevaar weet, dan die het allergevaarlijkste staat.
Mochten uw ogen er eens voor open gaan!
5. Tot bewaring bij deze waarheid is ook zeer nodig de
gelegenheden te mijden, waardoor men, in gevaar is om van de
Heere en van Zijn waarheid te worden afgetrokken. O, de duivel gaat
overal om en hij is ook in al die wind van leer, en hij gebruikt onder
Gods toelating de dwaalgeesten in zijn hand, schijnbaar naar de letter
der waarheid. Daarom moeten wij geen onnodige omgang met zulke
dwaalgeesten hebben, 2 Joh.:10 en geen nauwe gemeenschap. Maar
integendeel veel bij zulken zoeken te verkeren, die God en Zijn
waarheid en Zijn volk liefhebben.
Maar wat is er toch een
grote massa mensen, die onkundig er zorgeloos naar het verderf gaan!
Mensen, die nu niets weet van deze eeuwige waarheid, Wie deze ware God
is, denkt u nooit eens aan dat woord, dat God met vlammend vuur over
zulke wraak wil doen, 2 Thess. 1:8? Leefde u onder het heidendom, uw
oordeel zou minder zijn. Maar twintig, dertig veertig, vijftig of
zestig jaren geleefd te hebben onder het licht van het Evangelie, en
toch geen kennis van die God te hebben gezocht, Die u heeft gemaakt en
aan u welgedaan, o, het zal Tyrus en Sidon, Sodom en Gomorra
verdraaglijker zijn! De koningin van het zuiden zal opstaan, de mannen
van Ninevé zullen allen tegen u opstaan in die grote dag,
Matth. 11:21 24 . Vrienden, dat zal komen.
(1) Hoe oud u ook bent en hoe slecht u het er hebt
afgebracht; och mocht u nog opstaan. Het is nog tijd, en dat blijkt
daaruit, dat God u nog laat leven. Mocht gij daarmede eens aan het werk
raken, dat de Heere nog geen lust heeft in uw dood. Vrienden, u wordt
zo menigmaal gewaarschuwd, en u blijf maar dezelfde, jaar uit, jaar in;
tot u wakker wordt en valt in de eeuwig donkerheid, en daar is het
gejammer dan voor eeuwig. O, denkt u nooit aan dat woord, Spr. 29:1:
"Een man, die dikwijls bestraft zijnde, zijn nek verhardt, zal
schielijk verbroken worden"?
(2) Mocht de dierbaarheid, die er is in de dienst van God, u uitlokken.
Hij is een allerheerlijkst God, een allergoedgunstigst, een
allerheiligst God, Die al uw jaren u verschoonde en Zijn lankmoedigheid
over u betoond heeft. In Wiens éne Naam zóveel
ligt, dat wie er deel aan heeft, dit voor geen duizend werelden ruilen
wil. Zijn heerlijke volmaaktheden zou Hij voor u ten goede hebben, als
u maar lust hebt om over te komen in Zijn gemeenschap. Vraagt het
allen, die in waarheid de Heere tot hun deel hebben; of iemand er ooit
berouw van heeft gehad, dan alleen daarvan. dat zij de Heere zo laat
gezocht hebben. O, al uw dagen die u geleefd hebt, met alle vreugde
daarin bijeengenomen, ze zijn niet te vergelijken bij
één ogenblikje in des Heeren dienst. Ja, in
één traan over de zonden is meer vreugde dan in
al wat de wereld beloven of geven kan.
Hebt gij er lust toe, vrienden? Zie, er is een Jezus, Die het alles in
Zijn hand heeft, ook om uw ogen te openen. Legt u toch voor Hem neer,
en zegt dat gij met het gerucht der oren gehoord hebt dat Hij er is.
Dat het Zijn werk is blinde ogen te openen, en mensen die verloren
gaan, te behouden. Zegt Hem dat u Hem niet kent, en dat gij uzelf niet
kent, noch de gevaren, waarin u verkeert. En bidt Hem dat Hij u uw
zonden op het hart wil brengen, opdat u ze voor Hem met uw hart
belijden mocht en er van mocht scheiden. O, Hij is zo goedertieren, Hij
mocht het ook u nog doen. Het is van ouds niet gehoord wat Hij doen wil
die, die op Hem wacht.
Dat des Heeren volk, -
welker staat op de Drie-enige God gegrond is, wie het van de Vader
gegeven en geleerd is zich toe te vertrouwen aan de Heere
Jezus, in Wie de volheid der Godheid woont, - door deze stof mocht
worden opgewekt. Zij hebben hun ziel en lichaam, hun lichamelijke en
geestelijke stand, hun noden en wederwaardigheden in dit leven, ja die
alle tegelijk soms wel eens op de Heere mogen werpen, en ze zo aan een
Drie-enig, onveranderlijk en getrouw God, Wiens Naam Jehovah
is, mogen toevertrouwen. Aan die God, Die ook betamelijk en heerlijk is
in al de wegen, Die Hij met hen houdt. Nu, ik zeg, mochten zij dan door
deze stof opgewekt worden om toch te waken:
1. Tegen verleiders, want die leggen het er op toe om de uitverkorenen
te verleiden. Gij hebt de kracht van die eeuwige waarheid gesmaakt.
Maar vrienden, dat Gods volk ook voor de verleiding open ligt, blijkt
uit het schrijven van de apostel Paulus aan Timotheüs, 2 Tim.
3:14: "Maar blijft gij in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan
u verzekering gedaan is, wetende van wie gij het geleerd hebt."
"Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord hebt, dat blijve in u.
Indien in u blijft wat gij van den beginne gehoord Hebt, zo zult gij
ook in de Zoon en in de Vader blijven", 1 Joh. 2:24.
2. Dat des Heeren volk in het verborgen veel werk mocht krijgen, ook
met de kerk in het algemeen, om Sion in haar weeën te
gedenken, en om hen die onder verdrukkingen en vervolgingen zijn, te
hulp te komen met gebeden. O vrienden, zij roepen ook, al hoort u het
niet. "Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over de weg gaat?
Schouwt het aan en ziet of er een smart is gelijk mijn smart, die mij
aangedaan is", Klaagl. 1:12. Gedenkt de gevangenen alsof gij mede
gevangen waart. En dat God onze kerk nog bewaren mocht, dat de
dwalingen verdwijnen mochten, de dwaalgeesten mochten worden
bekeerd of ingebonden, en dat de waarheid onder ons de zuil
van de staat moge blijven.
3. Moge de voorbidding van de Heere Jezus hiertoe Gods volk tot sterkte
zijn, volgens Joh. 17:17, 21 en 26: "Heilig ze in Uw waarheid; Uw woord
is de waarheid. En Ik heb hun Uw Naam bekend gemaakt, en zal Hem
bekendmaken; opdat zij allen één zijn,
gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons
één zijn."
.
INFO: DE WEG - DE WAARHEID - HET LEVEN - FILM
Remember all victims of violence worldwide
DE WEG | DE WAARHEID | HET LEVEN | FILM | AUDIO
HOLYHOME.NL USE NO COOKIES - REPORT DEAD LINKS
Waard om te weten :
Een hartelijk welkom op de siteDeze pagina printen
Sitemap
Wie zoekt zal vinden
FAQ - HELP
Kerk
Zondag
Advent
Kerstfeest
Driekoningen
Vastentijd
Goede Vrijdag
Aswoensdag
Palmzondag
Palmpasen
De stille week
Witte donderdag
Stille zaterdag
Paaswake
Pasen - Paasfeest
Hemelvaartsdag
Pinksteren
Biddag
Dankdag
Avondmaal
Doop
Belijdenis
Oudjaarsdag
Nieuwjaarsdag
Sint Maarten
Sint Nicolaas
Halloween
Hervormingsdag
Dodenherdenking
Bevrijdingsdag
Koningsdag / Koninginnedag
Gebedsweek
Huwelijk
Begrafenis
Vakantie
Recreatie
Feest- en Gedenkdagen
Symbolen van herkenning
Leerzame antwoorden op levens- en geloofsvragen
Hebreeën 4:12 zegt: "Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden". Lees eens: Het zwijgen van God
God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. Lees eens: God's Liefde
Schat onder handbereik
Bemoediging en troost
Bible-people - stories of famous men and women in the Bible
Bible-archaeology - archaeological evidence and the Bible
Bible-art - paintings and artworks of Bible events
Bible-top ten - ways to hell, films, heroes, villains, murders....
Bible-architecture - houses, palaces, fortresses
Women in the Bible - great women of the Bible
The Life of Jesus Christ - story, paintings, maps
Read more for Study Apocrypha, Historic Works
GELOOF EN LEVEN een
KLEINE HULP VOOR ONDERWEG
Wie zoekt zal vinden
Boeiende Series :
BijbelvertalingenBijbel en Kunst
Bijbels Prentenboek
Biblische Bildern
Encyclopedie
E-books en Pdf
Prachtige Bijbelse Schoolplaten
De Heilige Schrift
Het levende Woord van God
Aan de voeten van Jezus
Onder de Terebint
In de Wijngaard
De Bergrede
Gelijkenissen van Jezus
Oude Schoolplaten
De Zaligsprekingen van Jezus
Goede Vruchten
Geestesgaven
Tijd met Jezus
Film over Jezus
Barmhartigheid
Catechese lessen
Het Onze Vader
De Tien Geboden
Hoop en Verwachting
Bijzondere gebeurtenissen
De Bijbel is boeiend
Bijbelverhalen in beeld
Presentaties en Powerpoints
Bijbelse Onderwerpen
Vrede van God voor jou
Oude bijbel tegels
Informatie over alle kerken in Nederland: Kerkzoeker
Bible Study: The Bible alone!
L'étude biblique: Rien que la Bible!
Bibelstudium: Allein die Bibel!
Materiaal voor het Digibord
Werkbladen Bijbelverhalen Bijbellessen
OT Hebreeuws-Engels
NT Grieks-Engels
Naslagwerken
Belijdenissen
Een rijke bron
Missale Romanum + Afbeeldingen
Stripboek over Jezus
Christelijke Symbolen
Plaatjes Afbeeldingen Clipart
Evangelie op Postzegels
Harmonium Huisorgel
Godsdiensten en Religies
Herinnering aan Kerken
Christian Country Music
Muzikale ontspanning
Software voor Bijbelstudie
Hartverwarmende Klanken
Read and Hear the Holy Bible
Luisterbijbel
Bijbel voor Slechtzienden Begrippenlijst -1- -2-
Meer weten over de Psalmen, gezangen, liturgieën, belijdenisgeschriften: Catechismus, Dordtse Leerregels en veel andere informatie? . Kijk op: Online-bijbel.nl(What's good, use it)