HOME | STUDIEBIJBEL | BIJBELSTUDIES | BIJBELATLAS | BIJBELSEGESCHIEDENIS | NIEUWS
CHRISTELIJKE VRIJHEID
De Bijbel is niet een boek dat je zomaar even van kaft tot kaft leest. Het kan lastig zijn om je weg door de Bijbel te vinden, als je niet weet wat zich wanneer heeft afgespeeld. Deze site kan je helpen om de Bijbel beter te leren kennen. Ontdek de bron van vrede, het Woord van God:
Bijbelstudie 907 - CHRISTELIJKE VRIJHEID
Vrijheid voor christenen komt
niet neer op het
behoren tot een machtsgroep, maar veeleer op het
binnentreden in een netwerk van vriendschap met Christus, dat hemel en
aarde, continenten en leeftijden omspant
Vrijheid, woord met veel
betekenissen
Bush wilde het Iraakse volk bevrijden van het dictatorsregime van
Hussein. Een wetsovertreder die zijn straf heeft uitgezeten is blij als
hij zijn vrijheid weer terugkrijgt. Veel jongeren willen vrij zijn van
het gezag van hun ouders en willen zelf bepalen wat ze wel en niet doen.
Samenvattend zou je kunnen zeggen dat vrijheid dus te maken
heeft met regels, of beter gezegd, het niet gebonden zijn aan regels,
en dat men het leven naar eigen goeddunken kan inrichten, zonder
beperkingen en verplichtingen.
In het paradijs leefden Adam en Eva volkomen naar Gods wil. Dat was hun
eigen keuze, niemand had hen iets opgelegd. Zij waren vrij om te doen
en laten wat ze wilden, en kozen er vrijwillig, in vrijheid, voor God
te dienen. Toen kwam de duivel en die zei de mens dat hij pas echt vrij
zou zijn als hij van de boom van de kennis van het goed en het kwaad
zou eten en zo als God zou worden. Het bleek een leugen. Uit vrije wil,
in vrijheid, koos de mens van de boom te eten en verloor toen zijn
vrijheid: hij werd slaaf, dienstknecht van de duivel. De mens kreeg ook
een verkeerd beeld van de vrijheid: niet het ongebonden zijn betekent
echte vrijheid, ongebonden zijn leidt alleen maar tot losbandigheid.
Dat lijkt misschien op vrijheid, maar is ten diepste volgens de regels
van de satan.
De Bijbel geeft een andere invulling aan het begrip vrijheid. Vrij zijn
betekent in de Bijbel heel vaak: vrijgemaakt zijn door Jezus Christus.
Doordat Hij stierf, kan de mens weer worden bevrijd uit de macht van de
duivel, waar hij sinds de zondeval onder moest leven. Als je je door
Gods genade bewust bent geworden dat je niet vrij bent, maar dat je
verstrikt zit in de netten van satan, en dat je aan de opdracht van God
niet kan voldoen, kan God je bevrijden, omdat Jezus de dood en de satan
overwon. Je bent dan ook bevrijd van de wet, zoals Paulus het schrijft
in 1 Tim. 1:8: “Doch wij weten, dat de wet goed is, zo iemand
die wettelijk gebruikt; En hij dit weet, dat den rechtvaardigen de wet
niet is gezet, maar den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den
goddelozen en den zondaren.”
De duivel kan dan niet meer je leven beheersen, maar je wordt
opgeroepen te dienen in het Koninkrijk van God. Gods Woord roept ons op
naar de wil van God te leven.
Het is niet zo dat er in de Bijbel voor elke situatie een regeltje
staat, en als dat er niet staat, dat je dan gewoon kunt doen wat je
zelf goed vindt. De Heilige Geest doet een beroep op onze
verantwoordelijkheid. Christelijke vrijheid heet dat. Velen schrikken
voor die vrijheid terug.
Die vinden het veel gemakkelijker als alles in regels
vastligt. Dan weet je waar je aan toe bent. Dan ligt het vast wat er
van je verwacht wordt en heb je meer zekerheid of je het wel goed doet.
God roept ons
tot mondigheid en verantwoordelijkheid
Hij roept ons op Hem lief te hebben, omdat Hij ons liefheeft. En die
liefde leren we alleen maar kennen door vertrouwd te raken met de
Bijbel. Door in de Bijbel te lezen kunnen we Gods wil leren kennen. De
Heilige Geest kan ons leren om allerlei zaken – ook als ze
niet letterlijk of zelfs helemaal niet in de Bijbel voorkomen
– zelf te bedenken en toe te passen.
Het lijkt tegenstrijdig:
aan de ene kant vrij, maar aan de andere kant toch gebonden. Of zoals
Luther het onder woorden heeft gebracht: “Een christen is een
zeer vrije heer over alle dingen, aan niemand onderworpen. En een
christen is een zeer dienstvaardige knecht van allen, onderworpen aan
allen.” Dit komt voort uit de opdracht om elkaar in liefde te
dienen. De Catechismus zegt in vraag en antwoord 90 dat de opstanding
van de nieuwe mens een ernstige lust en liefde is om naar de wil van
God te leven. Dus: vrij van de zonde, maar gebonden aan de wil van God.
En God beveelt liefde: “Gij zult de Heere uw God liefhebben
boven alles en uw naaste als uzelven.” Op die manier kan
invulling gegeven worden aan de vrijheid. Juist dankzij de vrijheid die
door Christus is verkregen, kun je God en je naaste liefhebben, en kun
je God en de ander ook dienen.
In Fil. 2:2-4 schrijft Paulus dat je niet op je eigen belang of welzijn
uit moet zijn, maar ook op dat van anderen. Hij schrijft:
“Maakt dan mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn,
één in liefdebetoon, één
van ziel, één in streven, zonder zelfzucht of
ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de
één de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder
lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder lette ook op dat
van anderen.”
We moeten dus de ander op het oog hebben. In de gemeente moeten we gaan
in de weg van de liefde. Dat betekent dat je soms dingen moet laten die
op zich niet verkeerd zijn. Daar heeft Paulus het ook over in Rom. 14
en 1 Kor. 8 en 10. Paulus spreekt hier over sterken en zwakken in het
geloof. Die eersten kunnen misschien wel eens aanstoot geven door hun
levensstijl, en Paulus roept hen dan ook op bijv. het eten van
offervlees te laten, als medegelovigen daar moeite mee hebben of
daardoor misschien weer aangetrokken worden tot afgoderij. Bij de
bespreking van de vragen zullen we hier nog verder op ingaan.
Bij christelijke vrijheid en christelijke levensstijl speelt ook het
genieten een rol. Over wat wel en niet mag, en waar je wel en niet van
zou mogen genieten, zijn onder christenen grote meningsverschillen. In
het licht van de eeuwigheid en het hemels Jeruzalem verbleekt alles in
deze wereld. Maar het gevaar als je dat steeds blijft roepen, is dan
dat je misschien helemaal niet meer kan genieten van al het mooie en
goede dat God ons in deze wereld biedt. Dat is niet goed. Calvijn
schrijft in de Institutie: “Waarom hebben bloemen, goud,
zilver, ivoor en marmer anders hun specifieke schoonheid
ontvangen?” Je màg, je móet zelfs dus
genieten van al het goede en mooie in dit leven. Paulus schrijft zelfs
dat er “niets verwerpelijk is, als het met dankzegging
aanvaard wordt.”
CHRISTELIJKE VRIJHEID
Is er iets ter wereld, waar de mensen meer naar verlangen dan naar
vrijheid? Hoeveel bevrijdingsoorlogen hebben de wereld niet doen
schudden, hoeveel revoluties en maatschappelijke strijd!
e mens houdt ervan, vrij het leven te kiezen dat hij wil
leiden, en hij denkt dat ook te doen. Maar onder de invloed van Satan
heeft de eens vrije mens de weg van de slavernij gekozen, toen hij in
ongehoorzaamheid aan God, de vrucht van de boom van de kennis van goed
en kwaad heeft gegeten, en het resultaat is geweest de onderwerping van
de hele mensheid onder de macht van de duisternis, onder de tyrannie
van hem die de vorst van deze wereld geworden is. De ogenschijnlijke
vrijheid van de mens, zijn vermogen, om te doen wat hij wil, is dus
geen werkelijke vrijheid, want zij leidt hem onder de slavernij van
Satan. De werkelijke vrijheid is die van iemand die ontsnapt is aan de
macht van Satan en nu volgens de verlangens van een nieuwe natuur
leeft, die zijn genot vindt in het volbrengen van de wil van God. Hij,
die deze volkomen bevrijding kan bewerken, is Jezus Christus, onze
Bevrijder of Verlosser.
Mozes, die door God werd gebruikt om het volk van Israël uit
de slavernij van Egypte te bevrijden, is het mooiste beeld van onze
grote Verlosser Jezus Christus. Egypte is een beeld van deze wereld, de
sfeer van de macht van Satan, de tegenstander van God en Zijn volk. De
vorst van deze wereld wil dat het volk van God leeft en werkt voor
vergankelijke dingen, in plaats van zich aan Gods geestelijke dienst te
wijden.
Gods bedoeling is om Zijn volk van alle vormen van slavernij te
bevrijden, opdat het Hem dient in afzondering van de wereld. Aan deze
bevrijding biedt Satan steeds tegenstand. “Zo zag God de
Israëlieten aan en God had bemoeienis met hen.” (Ex.
2:25). Toen de ellende en het lijden hun toppunt bereikten, stegen de
kreten van het volk op tot God, en in antwoord op hun nood zond Hij hun
een Bevrijder. Hij openbaarde zich in het brandende braambos en
vertrouwde aan Mozes de bevrijding van zijn volk toe (Ex. 3).
God was besloten om met zijn kracht, Satan te weerstaan en toen de
voorwerpen van zijn zorg vertrouwen in Hem stelden, was hun verlossing
spoedig een blijvende werkelijkheid. En zo is het nu ook voor allen die
aan Satans macht onderworpen zijn. Satan heeft de macht van de dood,
maar God is een God van de levenden. Het leven dat Hij verleent, stelt
alle gelovigen buiten het bereik van de tweede dood: Satan kan aan ons
eeuwige leven niet raken.
In tien vreselijke plagen openbaarde God Zijn macht aan
Egypte en aan zijn goddeloze koning. In de nacht, waarin
Israël het Paaslam at, bewerkte God hun verlossing uit de
macht van de dood, en spoedig was hun bevrijding uit Farao’s
dwingelandij een feit.
Israëls verdrukking in de steenbedrijven van Egypte stelt onze
natuurlijke toestand voor. Slaven van de zonde, zijn wij door onze
aartsvijand geknecht, en zonder enige kracht om onszelf te bevrijden.
“Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde” zegt
Paulus (Rom. 7:14). Krachteloos, zonder hoop en zonder God in de
wereld. Wel worstelden we, hunkerend naar vrijheid, maar zolang we op
onszelf zagen, daagde er geen licht.
We hebben een Bevrijder nodig, en daarom is Christus gekomen en heeft
alles volbracht wat er nodig was voor onze volkomen bevrijding. Zoals
Israël, aan de Rode Zee, slechts had toe te zien, zo hebben
wij slechts vertrouwen te stellen op Christus’ overwinning
over de macht van Satan, om onze bevrijding te verwezenlijken.
Op het kruis heeft Christus over de hele macht van de duisternis
getriomfeerd en een volkomen verlossing bewerkt. Tegen ons waren de
“overheden, de machten, de wereldbeheersers van deze
duisternis, de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse
gewesten.” (Ef. 6:12). Onder de leiding van Satan schenen
deze machten een overwinning behaald te hebben, toen Christus door
Pilatus overgeleverd was. “Dit is uw uur, en de macht van de
duisternis”, had Jezus gezegd en inderdaad, weldra grepen de
boze machten Hem en werd de Levensvorst door onrechtvaardige handen
ontkleed, gegeseld en onder spot en hoon aan het vloekhout
genageld.
Mensen en duivelen woonden
daar de schijnbare overwinning van Satan en de schijnbare nederlaag van
Christus bij. Maar alles was schijn, want in werkelijkheid was het
Christus die, temidden van schande, verlatenheid en dood, zijn eeuwige
overwinning bevocht en behaalde. Terwijl Hij met gelatenheid de haat
van de mensen onderging, was Hij de enige Overwinnaar. “Daar
nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook hij op gelijke
wijze daaraan deelgenomen, opdat hij door de dood teniet zou doen hem
die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen verlossen
zou, die door angst voor de dood hun hele leven door aan de slavernij
onderworpen waren.” (Hebr. 2:14,15). “Hij heeft de
overheden en gezaghebbers ontwapend en openlijk ten toon gesteld en
door het kruis over hen getriomfeerd.” (Kol. 2:15).
POSITIE EN
CONDITIE VAN DE GELOVIGEN
“Want door één offerande heeft hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.” (Hebr. 10:14).
Het is belangrijk om de
onwankelbare positie die ieder levend gelovige inneemt in Gods oog, te
onderscheiden van zijn praktische toestand of conditie. De positie
houdt verband met het feit dat een levend gelovige niet verloren kan
gaan, omdat zijn zonden nooit meer voor Gods ogen kunnen komen.
“Mijn schapen horen mijn stem en ik ken ze en zij volgen mij.
En ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in
eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand rukken. Mijn Vader, die ze
mij gegeven heeft, is groter dan allen, en niemand kan ze rukken uit de
hand van mijn Vader. Ik en de Vader zijn
één.” (Joh. 10:27-30).
Wat betreft de conditie of praktische toestand, deze hangt op elk
ogenblik af van de volgende dingen:
De gemeenschap met God.
De veroordeling van zichzelf.
De overwinning over de inwonende zonde.
Het vervuld zijn met de Heilige Geest.
DE GELOVIGE
VOLMAAKT IN CHRISTUS
Het besef, dat we als gelovigen een vaste positie in Christus bezitten is hoogst belangrijk. Missen we dit bewustzijn en deze zekerheid, dan kunnen we ook geen besef hebben van onze relaties en verantwoordelijkheden. Welnu, de geestelijke zwakheid van veel gelovigen en de onzekerheid van hun wandel houdt daar verband mee. De positie houdt vaste geestelijke bezittingen in. Het allereerste wat een gelovige bezit is vrede met God. “Wij dan, gerechtvaardigd door het geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus, door wie wij ook de toegang verkregen hebben door het geloof tot deze genade, waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God.” (Rom. 5:1,2).
Onze positie berust op
iets wat tweeduizend jaar geleden geschied is, namelijk het vergieten
van het verzoeningsbloed van Christus op het kruis, en dus is alles wat
daaruit voortvloeit, onveranderlijk en een onvervreemdbaar bezit.
“En u, die vroeger vervreemd en vijandig gezind waart door de
boze werken, heeft hij echter nu verzoend in het lichaam van zijn vlees
door de dood, om u heilig, vlekkeloos en onberispelijk voor Zich te
stellen.” (Col. 1:21,22).
“Maar gij zijt niet in het vlees, maar in de Geest, als
inderdaad Gods Geest in u woont; maar als iemand de Geest van Christus
niet heeft, die behoort hem niet toe... Wie zal beschuldiging inbrengen
tegen uitverkorenen van God? God is het, die rechtvaardigt; wie is het,
die veroordeelt?" (Rom. 8:9,33).
“Of weet gij niet, dat zovelen wij tot Christus Jezus gedoopt
zijn, wij tot zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met hem begraven
door de doop tot de dood... want dit weten wij, dat onze oude mens met
hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde teniet gedaan zou zijn,
opdat wij niet meer de zonde dienen... Als wij nu met Christus
gestorven zijn, dan geloven wij, dat wij ook met hem zullen leven, daar
wij weten, dat Christus, uit de doden opgewekt, niet meer sterft; de
dood heerst niet meer over hem.” (Rom. 6:3,4,6,8).
“Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, heeft ons vanwege
zijn grote liefde, waarmee Hij ons heeft liefgehad, toen wij ook dood
waren in de misdaden, levend gemaakt met Christus, (uit genade zijt gij
behouden), en heeft ons mee opgewekt en mee doen zitten in de hemelse
gewesten in Christus Jezus.” (Ef. 2:4-6).
Alles wat hier staat berust op het volbrachte verlossingswerk. Op grond daarvan
IS DE GELOVIGE EEN NIEUWE SCHEPPING
In Christus zijn we
gestorven wat de oude natuur uit Adam betreft, en zijn we nu opgestaan
en in Christus gezeten in hemelse plaatsen.
“Want ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de
Heer Jezus Christus als Heiland verwachten, die het lichaam van onze
vernedering veranderen zal tot gelijkvormigheid aan het lichaam van
zijn heerlijkheid, overeenkomstig de werking van de macht, waarmee hij
in staat is ook alle dingen aan zich te onderwerpen.” (Fil.
3:20,21).
“Zo kennen wij
dan van nu aan niemand naar het vlees; en als wij ook Christus naar het
vlees gekend hebben, dan kennen wij hem toch nu niet meer zo. Daarom,
als iemand in Christus is - EEN NIEUWE SCHEPPING; HET OUDE IS
VOORBIJGEGAAN, ZIE, HET IS ALLES NIEUW GEWORDEN.” (2 Cor.
5:16,17). “Want door één offerande
heeft hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.”
(Hebr. 10:14).
DE PRAKTISCHE
TOE-STAND OF CONDITIE
“Als gij nu met Christus opgewekt zijt, zoekt dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand van God. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer Christus, ons leven, zal geopenbaard worden, dan zult ook gij met hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Dood dan uw leden die op de aarde zijn: Hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerten en de hebzucht, die afgodendienst is, om welke dingen de toorn van God komt over de zonen van de ongehoorzaamheid.” (Col. 3:1-6).
In deze verzen zien we het verband tussen onze hemelse positie en de praktische wandel die daaruit hoort voort te vloeien. Iemand heeft opgemerkt dat een kanarie een kanarie is, zelfs voordat hij ooit gezongen heeft. Als de positie van een gelovige zou afhangen van zijn praktische toestand, dan zouden we evengoed kunnen zeggen dat een kanarie pas een kanarie wordt, als hij mooi begint te zingen.
“Hem die geen
zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij
zouden worden gerechtigheid van God in hem.” (2 Kor. 5:21).
De gelovige wordt door God gezien als zijnde “gerechtigheid
van God in Christus”. Christus is aan Gods rechterhand in een
positie van volmaakte gerechtigheid, en de gelovige wordt gezien als
“IN HEM”. Daarmee hangt samen dat God de Vader van
iedere gelovige is geworden, zodat we ons bevinden in een
onveranderlijke relatie met God als Zijn kinderen. Dat is dus de
positie van ieder die door het geloof in Christus uit God geboren is.
“Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben hem niet
aangenomen. Maar zovelen hem aangenomen hebben, hun gaf hij het recht
kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven; die niet uit
bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van de man, maar
uit God geboren zijn.” (Joh. 1:11-13). “Jezus
antwoordde: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: als iemand niet geboren wordt
uit water en Geest, kan hij het koninkrijk Gods niet ingaan. Wat uit
het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is
geest.” (Joh. 3:5,6).
Onze oude relatie tot Adam als nakomelingen van een ongehoorzame, is
volkomen geëindigd, sinds Christus gestorven en begraven is,
en wij met Hem. Uit onze onveranderlijke positie vloeien bepaalde
verantwoordelijkheden voort. Niet om gered te worden, maar omdat we
gered zijn. Onze nieuwe wandel geschiedt niet uit angst om onze positie
en relatie te verliezen, maar omdat we van die positie en relatie
verzekerd zijn.
“Ik vermaan uw dan, broeders, door de ontfermingen van God,
dat gij uw lichamen stelt tot een levend offerande, heilig, voor God
welbehaaglijk, dat is uw redelijke dienst. En wordt niet gelijkvormig
aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw
gemoed, opdat gij beproeft, wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte
wil van God is...
De liefde zij ongeveinsd.
Hebt een afkeer van het kwade; weest gehecht aan het goede. Wat de
broederliefde betreft, weest hartelijk voor elkaar; gaat elkaar voor in
eerbetoon. Weest niet traag in ijver; weest vurig van geest; dient de
Heer. Verblijdt u in de hoop; weest geduldig in de verdrukking;
volhardt in het gebed. Deelt mee voor de behoeften van de heiligen;
legt u toe op gastvrijheid. Zegent wie u vervolgen; zegent en vervloekt
niet. Verblijdt u met de blijden en weent met de wenenden. Weest
onderling eensgezind; streeft niet naar hoge dingen, maar voegt u bij
de nederigen.
Weest niet wijs in uw eigen ogen. Vergeldt niemand kwaad met kwaad;
behartigt wat goed is voor alle mensen. Zo mogelijk, voor zover het van
u afhangt, houdt vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden,
maar laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven:
“Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt de Heer,”
“Als dan uw vijand honger heeft, geef hem te eten; als hij
dorst heeft, geef hem te drinken; want door dit te doen, zult gij
vurige kolen op zijn hoofd hopen.” Laat u door het kwade niet
overwinnen, maar overwin het kwade door het goede.” (Rom.
12:1,2,9-21).
“En dit is de boodschap, die wij van Hem gehoord hebben en u
verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen
duisternis is. Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben, en
wij wandelen in de duisternis, dan liegen wij en doen de waarheid niet.
Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, dan
hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus,
zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.” (1 Joh. 1:5-7).
“Wat u betreft, wat gij van het begin af gehoord hebt, blijve
in u. Als in u blijft, wat gij van het begin af gehoord hebt, dan zult
gij ook in de Zoon en in de Vader blijven.” (2:24).
“Zoals Hij is, zijn wij ook in deze wereld.” (4:17).
BEVRIJD VAN DE
WET
De wet, zoals God die aan
Mozes gegeven heeft, is heilig, rechtvaardig en goed. “Maar
wij weten dat de wet goed is, als iemand haar wettig gebruikt, en hij
dit weet, dat de wet niet bestemd is voor een rechtvaardige, maar voor
wettelozen en losbandigen...” (1 Tim. 1:8).
De wet richt zich tot de onbekeerde mens, niet om hem te
rechtvaardigen, maar om hem van zonde te overtuigen. Israël
heeft onder de wet zijn onmacht getoond om de wet te vervullen; onder
de wet wordt de zondige natuur veeleer door Satan gedreven om de
heilige geboden te overtreden.
Zo wordt de natuurlijke mens, geplaatst onder de wet, een overtreder,
en bovendien spreekt de wet haar vloek uit over allen die haar niet
naar de letter vervullen. Zo is het juk van de wet ondraaglijk geworden
voor Israël, en is dit nog steeds voor allen die zich onder
haar verpletterende last plaatsen.
Paulus neemt in het zevende hoofdstuk van de Romeinenbrief het huwelijk
als voorbeeld en verklaart dan dat de wet alleen maar gezag heeft over
de mens, zolang hij leeft. En omdat de gelovige met Christus gestorven
is, is hij bevrijd van het gezag van de wet. En dit is een grote zegen,
want “vervloekt is een ieder die niet volhardt in alles wat
geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen”,
zodat allen die op grond van de werken van de wet zijn, onder de vloek
zijn (Gal. 3:10). De mens is van nature wettisch, dat wil zeggen dat
hij de godsdienst beschouwt als een samenstel van bevelen en verboden.
Veel kinderen van God blijven lang wettisch, wat hen verhindert om ten
volle van de ware genade van God, waarin ze staan, te genieten. Te
weten dat we verlost zijn van de wet brengt dus een grote vreugde in
onze harten, en maakt een eind aan de slavernij die niet met onze staat
overeenkomt. Deze waarheid geldt evenzeer voor de gelovige uit de
volken als voor iemand die zich bekeert uit het Joodse volk, want alle
mensen zijn wettisch. Van het ogenblik dat onze gedachten
geconcentreerd zijn op de vraag: “Wat moet ik doen en wat mag
ik niet doen?” in plaats van ons bezig te houden met de
rijkdom van genade die in Christus is, worden we wettisch en vallen ten
prooi aan veel struikelingen en teleurstellingen, vergezeld van een
kwaad geweten.
Door het geloof kunnen we ten volle van deze kostbare
waarheid genieten dat we, door onze eenwording met Christus in Zijn
dood, van de wet en van het beginsel van de wet bevrijd zijn.
“Om vrij te zijn heeft Christus ons vrijgemaakt; staat dan
vast en laat u niet weer onder een slavenjuk brengen.” (Gal.
5:1). We zijn, als door een huwelijk, aan een ander verbonden, aan
Christus, die uit de doden is opgestaan, om vruchten voor God te
dragen, de vruchten van de Geest: “Liefde, blijdschap, vrede,
lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid,
zelfbeheersing.” (Gal. 5:22). Die vruchten voor God worden
niet door onze inspanning, maar op grond van het geloof voortgebracht.
De levenskracht om ze voort te brengen, is in onze verheerlijkte
Bevrijder; wij hebben slechts de ogen van het geloof op Hem te richten,
en te verwachten dat Hij, in genade, werken mag en tot Zijn eigen eer.
Wij moeten van alle wettische pogingen afzien en op Zijn genade
vertrouwen, opdat de Heilige Geest ons leidt en ons door Zijn kracht
vruchten doet dragen.
BEVRIJD VAN DE WERELD
“Hebt de wereld
niet lief, noch wat in de wereld is. Als iemand de wereld liefheeft, is
de liefde van de Vader niet in hem. Want al wat in de wereld is: de
begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het
leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat
voorbij en haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft tot in
eeuwigheid.” (1 Joh. 2:15-17). “Doch van mij zij
het verre te roemen dan alleen in het kruis van onze Heer Jezus
Christus, door wie voor mij de wereld gekruisigd is, en ik voor de
wereld.” (Gal. 6:14).
De wereld is het rijk van Satan, de vorst van deze wereld en de god van
deze eeuw. De natuurlijke mens is geknecht onder zijn macht: de hele
wereld ligt in de boze. Welk een troost is het te weten dat wij door
onze bevrijding dood voor de wereld zijn. We zijn vereenzelvigd met
Christus in zijn dood aan het kruis. De wereld is definitief
veroordeeld in de dood van Christus, omdat ze de Levensvorst omgebracht
heeft. Maar in Christus heeft de wereld ons ook ter dood veroordeeld.
Paulus zegt dat hij voor de wereld gekruisigd is. Twee dode lichamen
kunnen geen aantrekkingskracht meer op elkaar uitoefenen.
Door het geloof zien we ons steeds als met Christus door het systeem
van deze wereld gekruisigd en zo verdwijnt onze sympathie voor de
wereld, terwijl tevens de vriendschap die de wereld voor ons zou kunnen
hebben, verdwijnt. Dit is nodig voor onze gemeenschap met de Heer, want
wie een vriend van de wereld is, is een vijand van God (Jak. 4:4). Als
wij door het geloof wandelen, dan verdwijnt de aantrekkingskracht die
de wereld op ons tracht uit te oefenen.
Haar verleidelijke schijn
heeft geen invloed op iemand die zich met Christus gestorven acht aan
de wereld. Zo is het kruis een onoverbrugbare kloof tussen de wereld en
de gelovige. Wanneer we onze ongevoeligheid voor wereldse ijdelheid,
roem en genietingen tonen, dan zullen we spoedig het misnoegen van de
wereld ervaren, en minder moeite hebben, haar ware karakter van haat
tegen God en Gods kinderen te onderscheiden.
BEVRIJD VAN DE
MACHT VAN DE ZONDE
Veel gelovigen genieten maar ten dele van de zegeningen die in Christus hun deel zijn. Wanneer we ons tevreden stellen met de gedachte dat onze zonden en overtredingen weggedaan zijn, zonder naar volkomen bevrijding te jagen, dan wordt ons christelijk leven weldra zorgeloos, slordig en zelfs werelds en zondig. Dat komt omdat zelfs een waar kind van God geen kracht in zichzelf heeft om de verlangens van het vlees en de verleidingen van Satan te weerstaan. Om in gemeenschap met God te wandelen, is het dus niet voldoende, te geloven dat Christus voor onze zonden gestorven is, maar is het noodzakelijk te weten dat de gelovige met Christus gestorven is. Tot een gezegend en overwinnend geloofsleven hoort de praktische kennis van twee waarheden: 1. Christus is voor mijn zonden gestorven.
Ik ben met Christus gestorven
Onze zonden, onze slechte handelingen, zijn weggedaan, maar het
beginsel van de zonde dat in ons woont, is niet weggedaan, maar woont
tot de dood in ieder kind van God. De Bijbel noemt dit: “de
zonde in het vlees” of de “oude mens”, de
oude natuur die we van Adam hebben. Dit zondige beginsel heeft steeds
de neiging om ons tot nieuwe zondige daden te leiden. Hoe kunnen we dit
beletten? De macht van het zondige vlees kan slechts vernietigd worden
door de macht van onze levende Bevrijder. God vergeeft deze zonde in
het vlees niet, verbetert de oude mens niet, en neemt deze ook niet uit
ons weg. God heeft één ding gedaan om het zondige
vlees krachteloos te maken: Hij heeft de zonde in het vlees
veroordeeld. Dat is één van de kostbare kanten
van het kruis van Christus voor de Christen die de overwinning over de
zonde in het vlees wil behalen.
“Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus
Jezus zijn; want de wet van de Geest des levens in Christus Jezus heeft
mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. Want wat voor de
wet onmogelijk was, omdat zij door het vlees krachteloos was, deed God,
daar Hij, door zijn eigen Zoon in een gedaante gelijk aan het vlees van
de zonde en voor de zonde te zenden, de zonde in het vlees heeft
veroordeeld; opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld zou worden
in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de
Geest.” (Rom. 8:1-4).
Wanneer we ons als met
Christus gekruisigd beschouwen, dan zijn onze gedachten over onszelf in
overeenstemming met Gods gedachten over ons, en in deze gemeenschap,
samen met een volkomen vertrouwen in Christus, de onoverwinnelijke
Bevrijder, verwezen-lijken wij de overwinning over de wil van het vlees
en volbrengen de zonde niet.
BEVRIJD VAN GODSDIENSTIGE
DWANG
“Laat dan
niemand u oordelen op het punt van eten en drinken of inzake een feest,
nieuwe maan of sabbatten, die een schaduwbeeld zijn van wat komen zou,
maar het lichaam is van Christus. Laat niemand u de prijs doen missen,
doordat hij zijn eigen wil doet in nederigheid en engelenverering,
indringend in wat hij niet gezien heeft, zonder reden opgeblazen door
zijn vleselijk verstand, terwijl hij niet vasthoudt aan het hoofd, uit
wie het hele lichaam, door gewrichten en banden ondersteund en
samengehouden, opgroeit met de Goddelijke groei.
Als gij met Christus de eerste beginselen van de wereld zijt
afgestorven, waarom onderwerpt gij u, alsof gij in de wereld leefdet,
aan inzettingen: raak niet en smaak niet en roer niet aan, (dingen die
alle door het gebruik te loor gaan), naar de geboden en leringen van
mensen, (die wel een schijn van wijsheid hebben in eigenwillige
godsdienst, in nederigheid en gestrengheid tegen het lichaam, daaraan
geen eer bewijzend) tot bevrediging van het vlees?” (Kol.
2:16-23).
Het woord
“godsdienst”, dat wij dikwijls gebruiken, komt maar
vijfmaal in de Bijbel voor. Godsdienstigheid is nog geen
“vroomheid”, want aanbidders van afgoden zijn allen
godsdienstig, evenals Kaïn. De godsdienst heeft de natuur van
de mens als uitgangspunt, evenals zijn verstand en zijn geheugen en
bijgevolg zal de wereld, die zo geheel beantwoordt aan alles wat van de
mens is, ook hierin niet nalaten een voedsel aan te bieden, dat zijn
natuur bevredigt.
Zij die zeer gevoelig zijn voor tere indrukken, die liefde bezitten
voor het schone, zullen aangetrokken worden door harmonieuze muziek,
imposante ceremonieën, godsdienstige gewoonten. Anderen, die
een meer onafhankelijke natuur hebben en een open karakter, zullen in
de vrijzinnigheid alles vinden, wat met hun gedachten en gevoelens
overeenkomt. En anderzijds, als iemand een koud karakter heeft, zal een
strenge orthodoxie hem aanstaan.
Als men zeer nauwgezet en
gewetensvol is, weinig waarde aan zichzelf hecht en meent op de een of
andere wijze boete te moeten doen - ook aan deze verlangens kan in dit
systeem worden voldaan. En zo is er nog veel meer. Er zijn dus geloven,
leerstellingen en partijen voor iedere vorm van religieus gevoel van
het vlees.
Welk systeem zou aannemelijker en volmaakter kunnen zijn? Niets is er
vergeten. Het bevat genoeg zogenaamde vreugde en voldoening om de hele
mensheid steeds bezig te houden en tot op een zekere hoogte tevreden te
stellen. Rusteloos zoeken de harten naar wat hen kan vervullen, de
geesten zijn bedrijvig bezig en als er iets misgaat, haast men zich tot
iets anders. Zelfs de beproeving en de dood zijn in het systeem van de
wereld niet vergeten: Men is voorbereid op begrafenissen, kleding en
bezoeken in dagen van rouw, op woorden van medegevoel en een woord voor
allen die het maar aangaat, zodat de wereld in staat is zich altijd
weer te verheffen boven de pijnen en de moeiten, en over te gaan tot de
orde van de dag. Satan, de “god van deze wereld”,
de “overste van de macht der lucht”, is de meester
van dit systeem.
Hij is er de energie, de genie en de overste van. Toen
Christus op aarde was, bood de duivel Hem “alle koninkrijken
van de aarde aan en hun heerlijkheid”, want, zo zei hij,
“ze zijn mij gegeven en ik geef ze aan wie ik wil... ALS U
ZICH DUS NEERBUIGT VOOR MIJ, ZULLEN ZE DE UWE ZIJN.” Hier is
het gordijn opgeheven en de ware oorsprong van alle menselijke
godsdienst duidelijk aan de kaak gesteld. De Bijbel spreekt van satan
als van een die “vol wijsheid en volmaakt in
schoonheid” was (Ezech. 28:12) en die zichzelf verandert in
een “engel van het licht” (2 Kor. 11:14). Wie kan
er zich dan over verwonderen dat zelfs de meest bedachtzame misleid en
bedrogen wordt?
Hoe weinig zijn er die, door het Woord van God en de zalving
van de Heilige Geest, geopende ogen hebben om het ware karakter van de
godsdienstige wereld te zien!
Velen menen ontkomen te zijn aan de strik van wereldsgezindheid en
hebben wat men noemt “de genietingen van de wereld”
losgelaten. Ze zijn leden van verschillende kerken geworden, of van
godsdienstige verenigingen, zonder te onderscheiden dat ze zich, nog
net als voorheen, in het systeem van deze wereld bevinden. De satan,
die de overste is, heeft hen alleen van de ene afdeling in de andere
doen overgaan, om hun verontruste gewetens gerust te stellen en
daardoor te veroorzaken dat ze zeer tevreden met zichzelf zijn...
DE BEVRIJDING
VAN HET LICHAAM
“Daarom hebben
wij altijd goede moed, en weten, dat wij zolang wij in het lichaam
wonen, niet bij de Heer wonen, (want wij wandelen door geloof, niet
door aanschouwen); maar wij hebben goede moed en willen liever ons
verblijf in het lichaam verlaten en bij de Heer wonen.” (2
Kor. 5:6,7). “En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de
eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten bij onszelf in de
verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam. Want wij
zijn behouden geworden in hoop.” (Rom. 8:23).
De gelovige draagt hier op aarde steeds het vlees met zich mee, het
zondige beginsel dat steeds dreigt hem de straling van Gods aangezicht
te ontroven. Het kan ons dus niet verwonderen dat het zijn innigste
verlangen is om voor altijd van deze oude natuur bevrijd, en met de
Heer te zijn. De uiteindelijke bevrijding van het sterfelijke lichaam
heeft plaats, óf bij de wederkomst van de Heer,
óf bij het sterven van de gelovige. Dan doet het
vergankelijke onvergankelijkheid aan, en het sterfelijke
onsterfelijkheid (1 Kor. 15:53). Wanneer we uit de doden zullen
opstaan, of wanneer de Heer komt, dan worden we met een nieuw en
heerlijk lichaam overkleed, waaraan geen zonde kleeft, noch
sterfelijkheid, noch zwakheid, vermoeidheid of pijn.
Wanneer we dan Christus, de Bevrijder, van aangezicht tot aangezicht
zullen zien, zullen we volledig van Zijn overwinning aan het kruis
genieten. Nu zuchten we en klagen we nog in onze aardse tent, maar
weldra zal deze plaats maken voor een betere woning, die niet met
handen gebouwd is, maar eeuwig, in de hemelen. We zullen dan aan de
verheerlijkte Christus gelijkvormig zijn.
ROMEINEN 3 - 8
“Wat dan? Zijn
wij uitnemender? Volstrekt niet. Wij hebben immers tevoren zowel Joden
als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn, zoals
geschreven staat: Er is geen rechtvaardige, ook niet
één; er is niemand die verstandig is; er is
niemand die God zoekt; allen zijn zij afgeweken; allen samen zijn zij
onnut geworden; er is niemand die goed doet, er is er zelfs niet
één.” (Rom. 3:9-11). “Maar nu
is, zonder wet, gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan de wet en de
profeten getuigen, namelijk gerechtigheid van God door geloof in Jezus
Christus tot allen, en over allen die geloven; want er is geen
onderscheid. Want allen hebben gezondigd en bereiken de heerlijkheid
van God niet, en worden om niet gerechtvaardigd door zijn genade, door
de verlossing die in Christus Jezus is. Hem heeft God gesteld tot een
genadetroon door geloof in zijn bloed.” (vs. 21-25).
Oorlogen, zedeloosheid en ander kwaad bewijzen wel dat de wereld sinds
de kruisiging van Christus niets beter geworden is, ondanks eeuwenlange
prediking van het evangelie. Alles wat de wet kan doen, is het bewijs
leveren, dat allen zondaars zijn en schromelijk jegens God zijn tekort
gekomen. En wat was Gods antwoord op al deze boosheid? De gave van Zijn
eigen geliefde Zoon en op grond van Zijn offer alleen kan gerechtigheid
worden aangeboden: "Gerechtigheid van God door geloof in Jezus Christus
TOT ALLEN en OVER ALLEN die geloven...” Het offer van
Christus splijt de mensen in twee soorten.
TOT allen betekent dat het offer van Christus toereikend is voor de
hele wereld, voor alle mensen uit alle tijden, daarom kan het evangelie
aan ALLEN verkondigd worden.
OVER allen die geloven. Helaas wordt echter de hele wereld niet gered,
want velen wijzen het evangelie met verachting af. Daarom is de
rechtvaardiging ALLEEN voor hen die de Heer Jezus als hun persoonlijk
Verlosser in geloof hebben aangenomen.
Het tweeledig karakter van het kruisoffer wordt geïllustreerd
door de twee bokken die op de grote verzoendag geofferd werden volgens
Leviticus 16. Het bloed van de eerste, geslachte bok werd in Gods
tegenwoordigheid gesprenkeld, wat betekent dat het offer van Christus
voldaan heeft aan alle eisen van Gods heiligheid en gerechtigheid. Op
grond hiervan kan het evangelie aan alle mensen verkondigd worden.
Maar in de tweede bok vinden we de noodzakelijkheid van het PERSOONLIJK
GELOOF, want op die bok werden de zonden van het volk beleden, en door
handoplegging overgedragen. Daarna werd deze bok in de woestijn, een
land van eeuwige vergetelheid gezonden, en zo zijn de zonden van de
gelovigen verder van God verwijderd dan het Oosten van het Westen is
(Ps. 103:12). Christus stierf voor de wereld, en hoewel ze Hem
verwerpen, zal hij over de wereld heersen, want dit recht verkreeg Hij
op het kruis als Mens. Maar hij stierf voor de ZONDEN van de gelovigen.
De genadetroon was de plaats waar men tot God kon naderen, en
rechtvaardiging is de vrije gift van Gods genade. “Opdat Hij
rechtvaardig zij, en hem rechtvaardige, die uit het geloof in Jezus
is.” (v. 26).
Gods rechtvaardigheid werd duidelijk getoond toen hij de Heer Jezus uit
de doden opwekte, en door de Heilige Geest: “En als die
gekomen is, zal hij de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid
en van oordeel; - van gerechtigheid, omdat ik tot mijn Vader heenga en
gij mij niet meer ziet.” (Joh. 16:8-10). Gods genade sluit
alle eigenroem van mensen uit, want alles berust op het volbrachte werk
van Christus, en op niets uit ons. Zonder werken, zonder met zilver of
goud te betalen, ontvangen wij het behoud en de heerlijkheid als vrucht
van Zijn verlossingswerk: “Wij stellen dus vast, dat de mens
gerechtvaardigd wordt door geloof, zonder werken van de wet.”
(v. 28). Christus droeg de vloek waaronder Jood en heiden lagen.
“En Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid
gerekend... Het is echter niet alleen ter wille van hem geschreven, dat
het hem toegerekend werd, maar ook ter wille van ons, wie het zal
toegerekend worden, ons, die geloven in Hem, die Jezus, onze Heer, uit
de doden heeft opgewekt, die overgegeven is om onze overtredingen en
opgewekt om onze rechtvaardiging.” (Rom. 4:3,23-25).
Door het geloof ontvangen
we:
Rechtvaardiging als genade van God.
Bevrijding van de macht van Satan, zonde en wet.
Vrije toegang tot God als aanbidders.
De levende hoop op de komende heerlijkheid.
Al deze zegeningen zijn weggelegd voor hen “die geloven in
Hem, die Jezus, onze Heer, uit de doden heeft opgewekt, die overgegeven
is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.”
ROMEINEN
5
“Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus, door wie wij ook de toegang verkregen hebben door het geloof tot deze genade, waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. En dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten, dat de verdrukking volharding werkt, en de volharding beproefdheid en de beproefdheid hoop; en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, die ons gegeven is. Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus te rechter tijd voor goddelozen gestorven. Want ternauwernood zal iemand voor een rechtvaardige sterven; immers voor de goede zal misschien iemand de moed hebben te sterven.
Maar God bevestigt zijn
liefde tot ons hierin, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog
zondaars waren. Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn
door zijn bloed, door hem behouden worden van de toorn. Want als wij,
toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van zijn
Zoon, veel meer zullen wij, nu wij verzoend zijn, behouden worden door
zijn leven. En dat niet alleen, maar wij roemen ook in God, door onze
Heer Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen
hebben.” (Rom. 5:1-11).
Ons heil berust niet op onze werken, maar ook niet op onze
geloofservaringen. De eerste vijf verzen van dit hoofdstuk sommen de
gezegende gevolgen van onze rechtvaardiging op, terwijl de hoofdstukken
6 - 8 onze ervaringen als gelovigen behandelen. Tot hoofdstuk 5:11 gaat
het over ZONDEN (zondige daden), hierna vinden we de ZONDE als inwonend
beginsel, de oude mens of Adam, een onverbeterlijke zondige natuur.
In de eerste 11 verzen
vinden we:
Onze vrede met God gebaseerd op het werk van Christus.
Onze toegang tot God als kinderen tot hun Vader.
De hoop op de heerlijkheid Gods, onze lichtende toekomst.
Deze hoop is wel nodig temidden van een God-hatende wereld, waar Satan
ons tegenstaat en waar we beproevingen en verdrukkingen te wachten
hebben. God gebruikt deze verdrukkingen als een soort leerschool,
waarin we leren van de hemelse dingen te genieten, zodat we ons met
blijdschap aan Gods volmaakte wil onderwerpen.
Wanneer we weten dat onze
zonden vergeven, en dat we gerechtvaardigd zijn, dan kan de Heilige
Geest ongehinderd in ons woning komen maken, zodat we deel hebben aan
de goddelijke natuur die liefde is.
Gods liefde bleek uit het feit dat Christus voor ons stierf toen we nog
onmachtig tot enig goed en vijanden van God waren (v. 6-8). Welk een
zekerheid geeft ons dit, dat God ons niet meer los zal laten, want als
Hij vijanden zo lief had, dat Hij zijn Zoon voor hen overgaf, dan zal
hij zeker blijven zorgen voor Zijn geliefde kinderen. Veel meer, nu wij
verzoend zijn, zullen wij behouden worden door Zijn levende kracht! Dit
alles brengt lof en dank in onze harten: Wij roemen ook in God door
onze Heer Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen
hebben.
“Daarom, zoals door één mens de zonde
in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, en zo de dood tot
alle mensen is doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben...; (want tot
aan de wet was er zonde in de wereld, maar zonde wordt niet
toegerekend, als er geen wet is; toch heeft de dood geheerst van Adam
tot Mozes, ook over hen die niet gezondigd hadden door te overtreden
zoals Adam, die een voorbeeld is van hem die komen zou. Doch het is met
de genadegave niet zoals met de overtreding. Want als door de misdaad
van de ene de velen gestorven zijn, veel meer is de genade van God en
de gave in genade, die door één mens Jezus
Christus is, overvloedig geweest over de velen.
En het is met de gave niet zo als met het zondigen van de éne. Want het oordeel was uit één daad tot veroordeling, maar de genadegave is uit vele overtredingen tot rechtvaardiging. Want als door de overtreding van de éne de dood geheerst heeft door die éne, veel meer zullen zij, die de overvloed van de genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, in het leven heersen door de éne, Jezus Christus.) - zoals dus door één overtreding de gevolgen daarvan zich uitstrekken tot alle mensen tot veroordeling, zo ook strekken door één gerechtigheid de gevolgen daarvan zich uit tot alle mensen tot rechtvaardiging ten leven.
Want zoals door de
ongehoorzaamheid van de éne mens de velen tot zondaars
gesteld zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de
éne de velen tot rechtvaardigen gesteld worden. Maar de wet
is daarbij gekomen, opdat de overtreding zou toenemen; en waar de zonde
toenam, daar is de genade meer dan overvloedig geworden; opdat, zoals
de zonde geheerst heeft door de dood, zo ook de genade zou heersen door
gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus, onze
Heer.” (Rom. 5:12-21).
Van vers 12 af krijgen we een nieuw onderwerp. Het gaat niet meer over
de door ons begane zondige DADEN, maar om de in ons wonende oude
natuur, wegens onze afstamming van Adam, die stamvader werd van
kinderen van ongehoorzaamheid. Van Adam tot Mozes, 2500 jaar lang, was
er geen wet, maar het feit dat alle mensen stierven bewijst wel, dat ze
zondaars waren. Het is voor velen moeilijk te begrijpen dat door de
zonde van één mens zovele miljoenen in ellende,
oorlog en ziekte stierven, maar anderzijds is er het evangelie, waarin
zonder werken, geld of goed, vergeving en eeuwig leven worden
aangeboden.
Nu leven we in de tijd van de genade, en hiervoor geldt:
“Opdat, zoals de zonde geheerst heeft door de dood, zo ook de
genade zou heersen door gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus
Christus, onze Heer.” (vs. 21). Op het kruis bereikte de
zonde van de mens zijn triest hoogtepunt. Maar: “Waar de
zonde overvloediger werd, daar is de genade meer dan overvloedig
geworden”. Iets was er hoger en sterker dan de boosheid van
de mensen, die de Levensvorst kruisigden, en dat was Gods liefde en
genade, en deze hebben het van het rijk van de duisternis gewonnen,
zodat nu de gelovige vergeving van zonden heeft en het eeuwige leven,
en bovendien, niet alleen in de toekomst, maar reeds in dit leven
kunnen we onze overwinning ervaren over Satan, wereld, vlees, zonde en
dood, en als Christus als koning zal heersen, zullen wij met Hem
heerschappij voeren over het heelal.
Christus heeft God verheerlijkt - door genade, door het geloof in Zijn
werk aan het kruis wordt de zondaar gerechtvaardigd, en door diezelfde
genade binnengevoerd in die heerlijkheid die nu reeds het deel van
Christus is en die spoedig ook ons deel zal zijn.
ROMEINEN 6
“Wat zullen wij
dan zeggen? Zouden wij in de zonde blijven, opdat de genade
overvloediger wordt? Volstrekt niet! Hoe zouden wij, die der zonde
gestorven zijn, nog daarin leven? Of weet gij niet, dat zovelen wij tot
Christus Jezus gedoopt zijn, wij tot zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn
dan met hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus
uit de doden opgewekt is door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij
in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want als wij met hem
één gemaakt zijn in de gelijkheid van zijn dood,
dan zullen wij het ook zijn in zijn opstanding; want dit weten wij, dat
onze oude mens met hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te
niet gedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen. Want wie
gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde. Als wij nu met Christus
gestorven zijn, dan geloven wij, dat wij ook met hem zullen leven, daar
wij weten, dat Christus, uit de doden opgewekt, niet meer sterft; de
dood heerst niet meer over hem.”
We zagen dat Adam en Christus beiden het hoofd zijn van een
mensenfamilie. Adam werd voorvader van de ongehoorzamen, Christus de
eersteling van de gehoorzamen. In dit hoofdstuk zullen we zien dat elk
wedergeboren mens uit twee naturen bestaat, de oude, die uit Adam stamt
en de nieuwe die we door het geloof in Christus verkrijgen. De oude
natuur wordt ook de oude mens, de zonde, de zonde in het vlees, het
vlees, het eigen ik, de wet van de zonde genoemd, en kan slechts
zondigen, terwijl de nieuwe mens die geschapen is naar het beeld van de
zondeloze Christus, niet zondigen kan (1 Joh. 3:9).
We vinden hier de grote beginselen, volgens welke de gelovige bevrijd
kan worden van de macht van de inwonende zonde. Bij de leer van het
behoud door genade (Romeinen 1-5), is er geen sprake van de wandel van
de gelovigen, maar in de hoofdstukken 6 - 8 wel, en dan blijkt dat deze
wandel afhangt van ons geloof in het feit dat we met Christus gestorven
en opgestaan zijn.
De apostel weerlegt eerst de dwaalleer die zegt: “Als alles
vergeven wordt, kunnen we rustig doorzondigen.” Hij
antwoordt: “Zouden wij in de zonde blijven, opdat de genade
overvloediger wordt? VOLSTREKT NIET!”
Niet alleen droeg Christus op het kruis al onze zonden, verkeerde
daden, maar in Zijn kruisdood zien wij de oude mens, het zondige
beginsel in ons, ter dood veroordeeld met Christus: “Hoe
zouden wij, die der zonde gestorven zijn, nog daarin leven?”
(v. 2).
In de grondtekst staat niet dat wij IN zijn dood, maar dat wij TOT Zijn
dood gedoopt zijn: “Wij zijn dan met hem begraven door de
doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit de doden opgewekt is door
de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden
wandelen.” (v. 4). Het woord TOT drukt uit dat men gedoopt
wordt OM DEEL TE HEBBEN AAN ZIJN DOOD. Pas als men tot een persoonlijk
geloof komt, heeft men deel aan Christus. “Want dit weten
wij, dat onze oude mens met hem gekruisigd is, opdat het lichaam der
zonde te niet gedaan (letterlijk: “van zijn kracht
beroofd”) zou zijn, opdat wij niet meer de zonde
dienen.” (v. 6). Deze waarheid moet dagelijks in geloof
aanvaard en zo voortdurend effect hebben.
Omdat ik tot Christus gedoopt ben - om deel te hebben met Hem, in
overeenstemming met de waarheid die ligt opgesloten in de openbaring
die we van Hem hebben - ben ik gedoopt om deel te hebben aan zijn dood.
Hij is gestorven aan de zonde. Hij heeft voor eeuwig afgerekend
daarmee. Toen Hij stierf, verliet Hij die geen zonde kende die toestand
van leven in vlees en bloed, waarmee in ons de zonde verbonden was;
waarin wij zondaars waren; en waarin Hij, de Zondeloze, in een gedaante
gelijk aan het zondige vlees en als een offer voor de zonde, tot zonde
gemaakt werd voor ons. We zijn dan met Hem begraven door de doop tot de
dood. We hebben deel aan de dood, we gaan erin door de doop, die een
beeld is van de dood. Opdat, zoals Christus werd opgewekt vanuit de
doden door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van
leven zouden wandelen.
BASISPOSITIE
VAN IEDERE GELOVIGE
“Want wat zijn
sterven betreft, is hij eens voor altijd der zonde gestorven, maar wat
hij leeft, leeft hij voor God. Zo ook gij, houdt u voor de zonde dood,
maar voor God levend in Christus Jezus. Laat dan de zonde niet heersen
in uw sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen. En stelt
uw leden niet voor de zonde tot werktuigen van de ongerechtigheid, maar
stelt uzelf voor God als uit de doden levend geworden, en uw leden voor
God tot werktuigen van de gerechtigheid. Want de zonde zal over u niet
heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de
genade.” (Rom. 6:10-14).
MET CHRISTUS
GEKRUISIGD, BEGRAVEN EN OPGESTAAN
Daarom, omdat we zo met Christus gestorven zijn - openlijk door de doop, in werkelijkheid doordat we Hem als ons leven hebben die stierf - geloven we ook dat we met Hem zullen leven. We behoren tot die andere wereld waar Hij leeft in de opstanding. De kracht van het leven waarin Hij leeft is ons deel. We geloven dit, daar we weten dat Christus, nu Hij is opgewekt uit de doden, niet meer sterft. Zijn overwinning over de dood is volkomen en definitief; de dood heeft geen heerschappij meer over Hem. Dat is de reden dat we zeker zijn van de opstanding, namelijk wegens deze volledige overwinning over de dood, waarin Hij in genade voor ons inging.
Door het geloof zijn we
met Hem in de dood gegaan. We delen daarin in overeenstemming met Zijn
deel daarin. De kracht van Zijn leven van liefde bracht Hem daar. In
Zijn sterven stierf Hij der zonde. Hij daalde liever neer zelfs tot in
de dood, dan dat Hij zou falen in het handhaven van de heerlijkheid van
God. Tot de dood en zelfs in de dood had Hij te maken met de zonde,
hoewel er geen enkele zonde in Hem was, en met verzoeking. Maar daar in
de dood heeft Hij voor eeuwig met alle zonde afgerekend. Wij sterven
der zonde door deel te hebben in Zijn dood.
Als we zo eengemaakt zijn met Hem in de gelijkheid van Zijn dood, dan
zullen we ook in die van Zijn opstanding ingaan. We zien hier dat de
opstanding een gevolg is dat hij afleidt als een feit, geen verborgen
deelhebben aan de zaak. Want dit weten we in de eerste plaats (als de
grote grondslag van alles), dat onze oude mens - dat in ons wat pleit
voor de zonde als de vrucht van de volmaakte genade van God:
“Laten wij voortzondigen omdat alles genade is...”
- gekruisigd is met Christus. Opdat het hele lichaam van de zonde
tenietgedaan zou zijn, zodat we de zonde niet meer zouden dienen.
We moeten het ook ervoor houden - want het is door het geloof - dat we voor de zonde dood zijn en levend voor God, met geen ander levensdoel dan God, in Christus Jezus. Ik moet mezelf dood beschouwen. Ik heb het recht daartoe, omdat Christus voor mij gestorven is. En omdat Hij nu voor eeuwig leeft voor God, heb ik mezelf te beschouwen als iemand die, door het leven dat ik leef voor Hem, de zonde verlaten heeft waaraan ik gestorven ben. Want dit is de Christus die ik ken, geen Christus die op aarde leeft in verbinding met mij overeenkomstig de natuur waarin ik leef hier beneden.
In die natuur heb ik
bewezen een zondaar te zijn, en is aangetoond dat ik ongeschikt ben
voor een echte relatie met Hem. Hij is gestorven voor mij als levend in
dat leven, en door de opstanding is Hij binnengegaan in een nieuwe
levensstaat buiten de vorige. Daar ken ik Hem als gelovige. Ik heb deel
aan de dood en aan het leven door Hem die is opgestaan. Ik heb
gerechtigheid door het geloof, maar gerechtigheid omdat ik deelheb aan
een gestorven en opgewekte Christus, omdat ik dus door het geloof voor
de zonde dood ben.
Wel bestaat de oude mens nog, en we herbergen die tot de dood of de
wederkomst van Christus, maar elk recht om ons te overheersen is
verdwenen: “Zo ook gij, houdt u voor de zonde dood, maar voor
God levend in Christus Jezus. Laat dan de zonde niet heersen in uw
sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen.” (v.
11,12). Het geloof houdt hiermee rekening als met een absoluut
vaststaand feit. Bevrijding van de macht van de zonde berust op ons
geloof in deze feiten.
Gods genade biedt ons dus, zonder tegenprestatie onzerzijds, het
volgende aan:
HET LEVEN, ontvangen bij de wedergeboorte. Zoals
één blik op de koperen slang leven gaf, zo is er
leven en heil door één gelovige blik van de
zondaar op de gekruisigde Heiland.
DE KRACHT. Is men door het geloof verzekerd van eeuwig leven,
dan komt de Heilige Geest in ons woning maken.
EEN VOORWERP. De opgestane en verheerlijkte Christus wordt het
middelpunt van al onze verlangens. We zoeken Hem te behagen, en in ware
vrijheid gehoorzamen we met blijdschap aan Gods wil, zoals Jezus dit op
volmaakte wijze deed.
Niet de wet van Mozes,
maar enkele honderden geboden en vermaningen van het Nieuwe Testament
gaan nu ons leven beheersen. In dit hoofdstuk hebben we de beginselen
van de bevrijding, Romeinen 8 beschrijft de KRACHT waardoor de
bevrijding praktisch wordt verwezenlijkt. Vrijheid houdt algehele
onderwerping aan Gods wil in, en Gods wil is onze heiligmaking.
Het ideaal van de wereldse vrijheid is om hun begeerten ongebreideld
uit te leven, en zo worden alle mensen willige slaven van Satan met als
vrucht oorlogsgeweld en zedeloosheid. “Welke vrucht hadt gij
dan toen van de dingen waarover gij u nu schaamt? Immers het einde
daarvan is de dood. Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God
geworden, hebt gij uw vrucht tot heiliging, en het einde het eeuwige
leven. Want het loon van de zonde is de dood; maar de genadegave van
God is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer.” (v.
21-23).
We vatten dit hoofdstuk
in de volgende punten samen:
Het is absurd te denken
dat gelovigen voortzondigen.
Want zij zijn met Christus voor de zonde gestorven.
Ons nieuwe leven is dat van de opgestane Christus.
We moeten praktisch steeds rekening houden hiermee.
Onder de genade heeft de zonde geen macht zoals onder de wet.
Ware vrijheid wordt alleen genoten in gehoorzaamheid.
Het resultaat is heiligheid en eeuwige heerlijkheid.
ROMEINEN 7 -
NIET ONDER DE WET
“Weet gij niet, broeders, (ik spreek immers tot hen die weten wat een wet is), dat de wet heerst over de mens, zolang hij leeft? Want de gehuwde vrouw is door de wet verbonden aan haar man, zolang hij leeft; maar is de man gestorven, dan is zij vrij van de wet die haar aan de man bond. Daarom zal zij een overspeelster genoemd worden, als zij bij het leven van haar man de vrouw van een andere man wordt; maar als de man gestorven is, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspeelster is, als zij de vrouw van een andere man wordt.
Zo zijt ook gij, mijn
broeders, voor de wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij
een ander zoudt toebehoren, aan hem die uit de doden is opgewekt, opdat
wij voor God vrucht dragen. Want toen wij in het vlees waren, werkten
de lusten van de zonden, die door de wet gewekt worden in onze leden,
om voor de dood vrucht te dragen. Maar nu zijn wij van de wet
vrijgemaakt, gestorven aan dat, waarin wij gevangen waren, zodat wij
dienen in nieuwheid van de geest en niet in oudheid van de
letter.” (Rom. 7:1-7).
God had eens Zijn geboden aan de mens gegeven. Zij waren onverbrekelijk
en voor alle mensen, zonder onderscheid, van kracht (ik spreek
natuurlijk slechts van de zedelijke en niet van de ceremoniële
wet). Al waren deze geboden allereerst slechts voor het volk van
Israël bestemd, zij bevatten toch de rechtvaardige eisen van
God aan Zijn schepsel, aan de mens in zijn natuurlijke toestand. Ieder
mens, die met deze geboden bekend werd, was verplicht eraan te
gehoorzamen. Voor de mens als zodanig bestaan zij heden nog in hun
volle kracht. De heilige God kan Zijn eisen niet verzachten, Zijn
aanspraken niet beperken.
Nu had de apostel echter kort tevoren gezegd dat de gelovigen niet
onder de wet, maar onder de genade waren. Hoe kon deze schijnbaar
onoplosbare tegenstrijdigheid opgehelderd worden? Dat de gelovigen niet
“wetteloos” waren geworden, dat zij niet hun eigen
wil, hun neigingen en lusten mochten volgen, had hij reeds ten
duidelijkste bewezen. Hoe waren zij nu van de vloek van de wet bevrijd,
hoe aan deze heerschappij ontkomen? Het antwoord is kort en eenvoudig.
Het luidt, evenals in het vijfde en zesde hoofdstuk: door de dood.
DE GELOVIGE
HEEFT TWEE NATUREN - DE WET PRIKKELT DE OUDE NATUUR TOT ZONDE
“Wat zullen wij
dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Maar ik zou de zonde niet
gekend hebben dan door de wet; want ook de begeerte zou ik niet gekend
hebben, als de wet niet gezegd had: “Gij zult niet
begeren.” Maar de zonde heeft in het gebod aanleiding
gevonden om elke begeerte in mij op te wekken; want zonder wet is de
zonde dood. Ik nu leefde voorheen zonder wet; maar toen het gebod kwam,
leefde de zonde op, doch ik stierf. En het gebod, dat ten leven was,
bleek mij de dood te brengen. Want de zonde heeft in het gebod
aanleiding gevonden om mij te misleiden en door het gebod te doden. Zo
is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en
goed.” (v. 7-12).
DE STRIJD
TUSSEN DE TWEE NATUREN
“Is dan het goede mij de dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde, opdat zij zou blijken zonde te zijn, heeft door het goede mij de dood gewerkt, opdat de zonde uitermate zondig zou worden door het gebod. Want wij weten, dat de wet geestelijk is; maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Want wat ik doe, begrijp ik niet; want niet wat ik wil, doe ik, maar wat ik haat, dat doe ik. Als ik nu dat doe, wat ik niet wil, stem ik met de wet in, dat zij goed is. Maar dan ben ik het niet meer, die het doe, maar de zonde, die in mij woont.
Want ik weet, dat in mij,
dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is bij mij
aanwezig, maar het doen van het goede niet. Want het goede, dat ik wil,
doe ik niet; maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Als ik nu dat
doe, wat ik niet wil, dan doe ik het niet meer, maar de zonde, die in
mij woont. Zo vind ik dan deze wet voor mij: als ik het goede wil doen,
is het kwade bij mij voorhanden. Want ik verlustig mij in de wet van
God naar de innerlijke mens; maar ik zie in mijn leden een andere wet,
die strijd voert tegen de wet van mijn gemoed en mij tot gevangene
maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik, ellendig mens,
wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood? - Ik dank God door
Jezus Christus onze Heer!
Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed Gods wet, maar met het vlees de
wet van de zonde.” (v. 13-26).
De wet richtte zich tot de oude, nog levende mens, om diens
begeerte enigszins in bedwang te houden. Nu echter de oude natuur met
Christus gekruisigd is, kan de wet zich niet meer tot een levend
gelovige richten.
Denkt een jong gelovige dat hij door het geloof in staat is geworden,
de wet van Mozes te vervullen, dan zal hij de ervaring moeten doormaken
dat met de wet de begeerte tot overtreding altijd meekomt. We zijn voor
de wet gekruisigd. De apostel illustreert deze waarheid aan de hand van
een gegeven van elke dag, de huwelijksband.
Deze band houdt stand voor
God zolang de beide echtgenoten in leven zijn en wordt pas verbroken,
zodra één van de twee sterft. Dan pas heeft de
overlevende de vrijheid om te hertrouwen.
Wij als gelovigen kwamen onder het gezag van een nieuwe echtgenoot,
niet omdat de wet stierf, maar omdat onze oude mens stierf.
“Want toen wij in het vlees waren, werkten de lusten van de
zonden, die door de wet gewekt worden in onze leden, om voor de dood
vrucht te dragen.” (v. 5). Ieder verbod prikkelt het vlees
tot overtreding en dit verklaart, hoe Israël onder de wet
schuldiger was dan zij die geen wet hadden. Welnu, in onze tijd is het
onmogelijk om tegelijkertijd onder de wet en onder Christus te zijn. We
kunnen alleen vrucht voor God voortbrengen, als we onze nieuwe positie
in de opgestane Christus door het geloof verwezenlijken.
Wij hebben hier in Romeinen 7 een wedergeboren ziel, die zich
verlustigt in de wet van God, die de wet in zijn hart geschreven heeft,
en die graag in overeenstemming met Gods wet zou willen leven, maar die
niet de kracht heeft, omdat hij bezig is met zichzelf, met zijn oude en
nieuwe natuur, en met de wet; en het is juist die wettische gezindheid
die hem belemmert om zijn bevrijding en de wandel door de Geest te
realiseren.
Een onberispelijk mens als Paulus besefte dat het laatste gebod:
“Gij zult niet begeren”, zijn doodvonnis betekende.
Zolang wij hier op aarde leven, zal die strijd tussen de oude en nieuwe
natuur blijven: “Want het vlees begeert tegen de Geest, en de
Geest tegen het vlees, en deze staan tegenover elkaar; opdat gij niet
doet wat gij wilt. Maar als gij door de Geest geleid wordt, dan zijt
gij niet onder de wet.” (Gal. 5:17,18).
Jonge gelovigen lopen gevaar, ontmoedigd te worden, als hun voorgenomen
levensverbetering blijkt minder succes te hebben dan ze bij hun
bekering voorzien hadden. Dat komt omdat ze hun oude natuur bij lange
na niet kennen, en de strijd tussen deze en de nieuwe natuur niet
beseffen.
Let op dat het woord “IK” in dit hoofdstuk 30 maal
voorkomt, terwijl “Christus” pas aan het eind
optreedt en de Heilige Geest geheel niet. Dat komt omdat men, zolang
men alleen maar bezig is met de strijd tussen de twee naturen, de blik
naar binnen en niet naar boven is gericht. Men is met zichzelf bezig in
plaats van met Christus door de Heilige Geest. Ook kijkt men naar
andere christenen, en vindt, dat zij het er ook slecht van afbrengen.
We moeten de volgende
lessen leren:
IN HET VLEES WOONT GEEN
GOED. “Want ik weet, dat in mij, dat is in mijn vlees, geen
goed woont; want het willen is bij mij aanwezig, maar het doen van het
goede niet.”
HET IS HET OUDE IK dat de zonde bedrijft. “Want ik verlustig
mij in de wet van God naar de innerlijke mens; maar ik zie in mijn
leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn gemoed en
mij tot gevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden
is.”
ER IS EEN NIEUW “IK”, de nieuwe mens, omdat we hier
met een wedergeboren persoon te doen hebben, en deze verlangt het goede
te doen. “Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed Gods wet,
maar met het vlees de wet van de zonde.” (v. 26).
Eindelijk beseft zo iemand dat deze innerlijke strijd
hopeloos is, en begint om hulp van buitenaf te roepen. “Ik,
ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood? - Ik
dank God door Jezus Christus onze Heer!” (v. 24,25). De hulp
waarom we riepen, wacht al op deze noodkreet en komt inderdaad van een
verheerlijkte, triomferende Christus, die ons helpt door de Heilige
Geest en ons bevrijdt van de macht van de inwonende zonde.
ROMEINEN 8 - KRACHT DOOR
DE HEILIGE GEEST
“Zo is er dan nu
geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn; want de wet van
de Geest des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet
van de zonde en de dood. Want wat voor de wet onmogelijk was, omdat zij
door het vlees krachteloos was, deed God, daar Hij, door zijn eigen
Zoon in een gedaante gelijk aan het vlees van de zonde en voor de zonde
te zenden, de zonde in het vlees heeft veroordeeld; opdat de
rechtvaardige eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar
het vlees wandelen, maar naar de Geest.
Want zij die naar het vlees zijn, bedenken vleselijke dingen; maar zij
die naar de Geest zijn, geestelijke dingen, want wat het vlees bedenkt
is de dood; maar wat de Geest bedenkt is leven en vrede; omdat wat het
vlees bedenkt, vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich aan
de wet van God niet, want het kan dat ook niet. En zij die in het vlees
zijn, kunnen God niet behagen. Maar gij zijt niet in het vlees, maar in
de Geest, als inderdaad Gods Geest in u woont; maar als iemand de Geest
van Christus niet heeft, die behoort hem niet toe. Als nu Christus in u
is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de Geest is
leven vanwege de gerechtigheid. En als de Geest van Hem, die Jezus uit
de doden opgewekt heeft, in u woont, dan zal Hij, die Christus uit de
doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken wegens
zijn Geest, die in u woont.
Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars, niet aan het vlees, om naar
het vlees te leven; want als gij naar het vlees leeft, zult gij
sterven; maar als gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt,
zult gij leven. Want zovelen door de Geest van God geleid worden, die
zijn zonen van God. Want gij hebt niet ontvangen een geest van
slavernij, om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen een geest van
zoonschap, waardoor wij roepen: Abba, Vader! De Geest zelf getuigt met
onze geest, dat wij kinderen van God zijn. En zijn wij kinderen, dan
ook erfgenamen: erfgenamen van God en medeërfgenamen van
Christus, als wij inderdaad met Hem lijden, opdat wij ook met hem
verheerlijkt worden.” (Rom. 8:1-17).
Dit belangrijke hoofdstuk
kan als volgt verdeeld worden:
Vers 1: Onze positie IN
CHRISTUS.
Vers 2 - 11: De Heilige Geest IN ONS: leven en kracht.
De Geest van aanneming tot kinderen (v. 12 -17).
De Heilige Geest die onze gebeden ondersteunt (v. 18 - 27).
Gods plannen voor onze veiligheid en zegen (v. 28 - 39).
Elk gelovig Christen wordt gekenmerkt door een onwankelbare positie IN
CHRISTUS. “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in
Christus Jezus zijn.” Hij spreekt hier niet over de kracht
van het bloed in het wegdoen van de zonden (hoe bijzonder belangrijk
dat bloed ook is, en de grondslag van al het overige), maar over de
nieuwe positie die volkomen buiten het bereik is van alles waarop het
oordeel van God van toepassing was. Christus was inderdaad onder het
gevolg van de veroordeling geweest in onze plaats. Maar nu is Hij
opgestaan en voor God verschenen. Zou daar sprake kunnen zijn van
zonde, of van toorn, of van veroordeling? Onmogelijk! Dat was allemaal
opgelost voordat Hij daarheen opvoer.
En dat is de positie van de christen in Christus. En omdat het door
opstanding is, is het een echte bevrijding. Het is de kracht van een
nieuw leven, waarin Christus is opgewekt uit de doden, en waaruit wij
leven in Hem. Vóór Zijn kruisdood had de Heer
Jezus gezegd: “Als het tarwegraan niet in de aarde valt en
sterft, blijft het alleen, maar als het sterft, brengt het veel vrucht
voort.” (Joh. 12:24). Na de dood, opstanding en hemelvaart,
na de komst van de Heilige Geest, werden de gelovigen met Christus
verbonden als Gods familie en leden van het lichaam van Christus. Dit
wordt in de brieven aan de Efeziërs en Kolossenzen verder
ontwikkeld. Door zijn vereniging met het verheerlijkte Hoofd in de
hemel is elk gelovige in Christus, en woont de Heilige Geest in hem. En
er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn.
De zegeningen van Rom. 5:1-11 worden hier verder ontwikkeld. Een nieuw
levensbeginsel, een nieuwe KRACHT, komt in de gelovige werken: GOD, DE
HEILIGE GEEST. “Want de wet van de Geest des levens in
Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en de
dood.” (v. 2). Zoals God in de neusgaten van Adam de
levensadem geblazen had, zo ontvangt de gelovige een nieuwe
levenskracht die heiligheid voortbrengt.
Door deze KRACHT is de gelovige in de praktijk vrijgemaakt van de in
hoofdstuk 7 beschreven noodzaak, die als een wet van zonde en dood
fungeerde. Wel is de oude mens in de gelovige nog aanwezig, maar zonder
enig recht om zich te laten gelden. Vanuit Gods oogpunt heeft alleen de
Heilige Geest recht, onze stappen te leiden. Nooit heeft de wet van
Mozes heiligheid kunnen bewerken, dit wegens de zondige natuur, die tot
overtreding van de wet aanspoorde. “Want wat voor de wet
onmogelijk was, omdat zij door het vlees krachteloos was, deed God,
daar Hij, door zijn eigen Zoon in een gedaante gelijk aan het vlees van
de zonde en voor de zonde te zenden, de zonde in het vlees heeft
veroordeeld; opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld zou worden
in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de
Geest.” (v. 3,4).
Tweeledig was
Christus’ komst:
Hij werd de mensen
gelijkvormig, om hen op het kruis de vertegenwoordigen.
Hij werd zonde voor ons gemaakt, opdat wij gerechtvaardigd zouden
worden.
Allereerst gaf de Heer Jezus zijn leven als losprijs, die nodig was om
onze zonden kwijt te schelden. Ten tweede vertegenwoordigde de Heer
Jezus een mensheid waarover slechts het doodvonnis kon uitgesproken
worden.
In het blijde achtste hoofdstuk vinden we dus twee elementen die
samenwerken om God te behagen, dat zijn de nieuwe natuur en de
Goddelijke persoon van de Heilige Geest.
Kijken we in de praktijk rond, dan begrijpen we dat de apostel hen die
naar het vlees wandelen, waarschuwt dat zulk een instelling tot
geestelijke dood leidt, tot een verlies van gemeenschap met God.
“Want wat het vlees bedenkt is de dood; maar wat de Geest
bedenkt is leven en vrede; omdat wat het vlees bedenkt, vijandschap is
tegen God, want het onderwerpt zich aan de wet van God niet, want het
kan dat ook niet. En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet
behagen.” (v. 6-8).
Eigenlijk begint men pas
christen te zijn, als men tonen kan dat men in de Geest is.
“Als inderdaad Gods Geest in u woont; maar als iemand de
Geest van Christus niet heeft, die behoort hem niet toe.” (v.
9). We zullen in de Christenheid verstomd staan over de vele
twijfelgevallen, zoals de Schrift die ons voorstelt in 2 Kor. 5:3, Fil.
3:19 en Hebr. 6:4-8. Zij die tot het christelijk belijdenis behoren,
maar niet wedergeboren zijn, zijn verloren.
Welnu, dit IN HET VLEES te zijn, is absoluut de christelijke positie
niet en Paulus kan tot iedere gelovige zeggen: “Maar gij zijt
niet in het vlees, maar in de Geest, als inderdaad Gods Geest in uw
woont.” We moeten hier wel een duidelijk onderscheid maken
tussen onze positie voor God die onveranderlijk is en onze praktische
toestand of conditie, die aan schommelingen onderhevig kan zijn.
“De Geest zelf getuigt met onze geest, dat wij kinderen van
God zijn.” (v. 16). Voor de toekomst wijst de apostel op de
opstanding die door dezelfde Geest, die nu in ons woont, zal geschieden
(v. 11). Op ons rust nu geen enkele verplichting om ook maar iets te
doen dat niet uit de Geest maar uit het vlees zou zijn. Dit behoort al
onze dagelijkse besluiten te beheersen.
De Heilige Geest wordt
hier genoemd:
De Geest van God.
De Geest van Christus.
De Geest van Hem die Jezus uit de doden opwekte.
De uitdrukking “DOOD” betekent hier het verlies van gemeenschap met God, want dood houdt altijd scheiding van God in. Gelovigen gaan niet wezenlijk dood, maar ontslapen om te zijner tijd weer wakker te worden. Zoonschap van God veronderstelt een gehoorzame instelling: “Want zovelen door de Geest van God geleid worden, die zijn zonen van God.” (v. 14). Dit is geen leven van wettische slavernij, maar van vrij en dankbaar zoonschap met een vrijmoedig omgang met Hem die wij “Abba, Vader” noemen. Niet alleen is dat een zegen voor het heden, maar een belofte voor de toekomst, want als erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus zullen wij met Hem alles bezitten en beheren.
INFO: DE WEG - DE WAARHEID - HET LEVEN - FILM
Remember all victims of violence worldwide
DE WEG | DE WAARHEID | HET LEVEN | FILM | AUDIO
HOLYHOME.NL USE NO COOKIES - REPORT DEAD LINKS
Waard om te weten :
Een hartelijk welkom op de siteDeze pagina printen
Sitemap
Wie zoekt zal vinden
FAQ - HELP
Kerk
Zondag
Advent
Kerstfeest
Driekoningen
Vastentijd
Goede Vrijdag
Aswoensdag
Palmzondag
Palmpasen
De stille week
Witte donderdag
Stille zaterdag
Paaswake
Pasen - Paasfeest
Hemelvaartsdag
Pinksteren
Biddag
Dankdag
Avondmaal
Doop
Belijdenis
Oudjaarsdag
Nieuwjaarsdag
Sint Maarten
Sint Nicolaas
Halloween
Hervormingsdag
Dodenherdenking
Bevrijdingsdag
Koningsdag / Koninginnedag
Gebedsweek
Huwelijk
Begrafenis
Vakantie
Recreatie
Feest- en Gedenkdagen
Symbolen van herkenning
Leerzame antwoorden op levens- en geloofsvragen
Hebreeën 4:12 zegt: "Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden". Lees eens: Het zwijgen van God
God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. Lees eens: God's Liefde
Schat onder handbereik
Bemoediging en troost
Bible-people - stories of famous men and women in the Bible
Bible-archaeology - archaeological evidence and the Bible
Bible-art - paintings and artworks of Bible events
Bible-top ten - ways to hell, films, heroes, villains, murders....
Bible-architecture - houses, palaces, fortresses
Women in the Bible - great women of the Bible
The Life of Jesus Christ - story, paintings, maps
Read more for Study Apocrypha, Historic Works
GELOOF EN LEVEN een
KLEINE HULP VOOR ONDERWEG
Wie zoekt zal vinden
Boeiende Series :
BijbelvertalingenBijbel en Kunst
Bijbels Prentenboek
Biblische Bildern
Encyclopedie
E-books en Pdf
Prachtige Bijbelse Schoolplaten
De Heilige Schrift
Het levende Woord van God
Aan de voeten van Jezus
Onder de Terebint
In de Wijngaard
De Bergrede
Gelijkenissen van Jezus
Oude Schoolplaten
De Zaligsprekingen van Jezus
Goede Vruchten
Geestesgaven
Tijd met Jezus
Film over Jezus
Barmhartigheid
Catechese lessen
Het Onze Vader
De Tien Geboden
Hoop en Verwachting
Bijzondere gebeurtenissen
De Bijbel is boeiend
Bijbelverhalen in beeld
Presentaties en Powerpoints
Bijbelse Onderwerpen
Vrede van God voor jou
Oude bijbel tegels
Informatie over alle kerken in Nederland: Kerkzoeker
Bible Study: The Bible alone!
L'étude biblique: Rien que la Bible!
Bibelstudium: Allein die Bibel!
Materiaal voor het Digibord
Werkbladen Bijbelverhalen Bijbellessen
OT Hebreeuws-Engels
NT Grieks-Engels
Naslagwerken
Belijdenissen
Een rijke bron
Missale Romanum + Afbeeldingen
Stripboek over Jezus
Christelijke Symbolen
Plaatjes Afbeeldingen Clipart
Evangelie op Postzegels
Harmonium Huisorgel
Godsdiensten en Religies
Herinnering aan Kerken
Christian Country Music
Muzikale ontspanning
Software voor Bijbelstudie
Hartverwarmende Klanken
Read and Hear the Holy Bible
Luisterbijbel
Bijbel voor Slechtzienden Begrippenlijst -1- -2-
Meer weten over de Psalmen, gezangen, liturgieën, belijdenisgeschriften: Catechismus, Dordtse Leerregels en veel andere informatie? . Kijk op: Online-bijbel.nl(What's good, use it)