HOME | STUDIEBIJBEL | BIJBELSTUDIES | BIJBELATLAS | BIJBELSEGESCHIEDENIS | NIEUWS
Schanddaden in het Oude Testament
Over geweld en misbruik in het Oude Testament
--------------------------------------------------------------------------------
Zij moet een
volle maand de gelegenbeid hebben om haar vader en haar moeder te
bewenen.
Gevangen genomen mooie
vrouwen (Deuteronomium 21)
10 Wanneer gij ten strijde trekt tegen uw vijanden, Jahwe ze aan u
uitlevert en gij krijgsgevangenen maakt, 11 en wanneer ge dan bij de
gevangenen een mooie vrouw ziet en verliefd, op haar wordt, dan moogt
ge met haar trouwen. 12 Als ge haar binnenbrengt in uw huis, moet zij
haar hoofdhaar scheren, haar nagels knippen 13 en het kleed afleggen,
dat ze als gevangene droeg. Zij moet een volle maand de gelegenheid
hebben om haar vader en haar moeder te bewenen. Dan pas moogt ge tot
haar gaan en haar bezitten, zodat zij uw vrouw wordt 14 Mocht zij u
niet meer bevallen dan moet ge haar laten gaan waarheen zij wil. Gij
moogt haar in geen geval verkopen of als slavin behandelen, want gij
hebt haar gedwongen omgang met u te hebben.
--------------------------------------------------------------------------------
Mozes vroeg
hun: 'Hebt u de vrouwen in leven gelaten?'
(Numeri 31)
7 Zij trokken ten strijde tegen de Midjanieten zoals Jahwe aan Mozes
had bevolen, en doodden alle mannen. 8 Bij de slachtoffers bevonden
zich ook de koningen van Midjan: Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba, vijf
koningen van Midjan; ook Bileam, zoon van Beor, doodden zij met het
zwaard. 9 De vrouwen en kinderen van Midjan namen zij gevangen en zij
maakten zich meester van al hun runderen en schapen en heel hun bezit.
10 De steden in hun gebied en al hun kampementen staken zij in brand.
11 Alle goederen en heel de buit aan mensen en dieren namen zij mee 12
en brachten de gevangenen en de buitgemaakte goederen bij Mozes, de
priester Eleazar en de gemeenschap van de Israëlieten in het
kamp, in de vlakte van Moab aan de Jordaan hij Jericho.
13 Mozes, de priester Eleazar en alle leiders van de gemeenschap gingen
hun buiten het kamp tegemoet. 14 Maar Mozes werd kwaad op de
bevelhebbers, de aanvoerders van duizend en honderd. die van de
krijgstocht terugkwamen. 15 Mozes vroeg hun: 'Hebt u de vrouwen in
leven gelaten? 16 Zij zijn het juist geweest die de
Israëlieten te Peor tot ontrouw verleid hebben op raad van
Bileam, zodat een plaag de gemeenschap van Jahwe trof. 17 Dood daarom
alle jongens en ook alle vrouwen die met een man gemeenschap gehad
hebben. 18 Maar de meisjes die nog geen gemeenschap met een man gehad
hebben, kunt u in leven laten.
--------------------------------------------------------------------------------
Het zwaard
drong met lemmet en al in zijn lichaam; het vet sloot zich om het
lemmet omdat Ehud het zwaard er niet uittrok.
(Rechters 3)
15 Toen riepen de Israëlieten tot Jahwe, en Jahwe liet voor
hen een redder optreden. Het was Ehud, de zoon van Gera uit Benjamin,
een man die linkshandig was. Eens zonden de Israëlieten Ehud
met de schatting naar Eglon, de koning van Moab. 16 Ehud liet een
tweesnijdend zwaard maken, een gomed lang, en hing het op de
rechterheup aan zijn gordel, onder zijn kleren. 17 Zo ging hij de
schatting afdragen aan Eglon, de koning van Moab; deze was een zeer
zwaarlijvig man. 18 Zodra Ehud hem de schatting overhandigd had, liet
hij de mannen die de schatting vervoerd hadden naar huis gaan. 19 Maar
hij zelf ging terug, van bij de Gebeeldhouwde Stenen in de huurt van
Gilgal. Bij Eglon gekomen liet hij hem zeggen: 'Koning, ik heb u nog
iets te zeggen dat strikt geheim is.' De koning zei: 'Sst!' en al zijn
hovelingen verwijderden zich. 20 Ehud begaf zich naar de koning, die
heel alleen in de koele bovenzaal zat, en zei: 'Ik heb een woord van
God voor u. Eglon stond van zijn troon op. 21 Toen greep Ehud met zijn
linkerhand het zwaard van zijn rechterheup en stak de koning in de
buik. 22 Het zwaard drong met lemmet en al in zijn lichaam; het vet
sloot zich om het lemmet omdat Ehud het zwaard er niet uittrok.
--------------------------------------------------------------------------------
Zet niet zo'n
grote mond op tegen mensen die vechten voor hun bestaan. Anders slaan
wij er op, en dat zou u en uw huisgenoten het leven kosten
De rooftocht der Danieten
(Rechters 18)
1 In die tijd, toen er nog geen koning was in Israël, was de
stam Dan op zoek naar een eigen gebied om zich daar te vestigen; zij
hadden nog steeds geen grondgebied gekregen zoals de andere stammen van
Israël. 2 Daarom stuurden de Danieten vijf van hun stamgenoten
uit, dappere mannen uit Sora en Estaol, om het land grondig te
verkennen. Bij hun opdracht, het land te verkennen, kwamen zij in het
bergland van Efraim bij het huis van Nucha en brachten daar de nacht
door. 3 Terwijl ze zich bij het huis van Micha ophielden, herkenden ze
de stem van de jonge leviet. Ze gingen naar hem toe en vroegen: 'Wie
heeft u hierheen gehaald? Wat doet u hier? Wat zoekt u hier?' 4 Hij
vertelde alles wat Micha voor hem gedaan had en besloot: 'Hij heeft mij
in dienst genomen en ik ben zijn priester.' 5 Toen zeiden ze tot hem:
'Wilt u dan God voor ons raadplegen? Wij zouden graag weten of de tocht
die wij nu ondernemen zal slagen.' 6 De priester antwoordde: 'Gaat u
gerust verder: uw tocht staat onder de bescherming van Jahwe.' 7 Toen
trokken de vijf mannen verder en kwamen in Lais. ze zagen dat de mensen
van die stad veilig leefden, op de wijze van de Sidoniërs,
rustig en onbekommerd, en dat er in dat rijke land aan niets gebrek
was. Ze woonden ver genoeg van de Sidoniërs af en onderhielden
met niemand betrekkingen.
8 Toen ze terugkwamen in Sora en Estaol vroegen hun stamgenoten: Wat
hebt u te melden?' 9 Zij antwoordden: 'Wij moeten meteen naar Lais
trekken. De streek die wij daar gezien hebben is voortreffelijk. Waar
wacht u nog op? Aarzelt niet en trekt uit om dat gebied in bezit te
nemen. 10 Als u daar komt vindt u er mensen die zich veilig voelen en
een uitgestrekt gebied. God levert dat land aan u over, een land waar
werkelijk aan niets gebrek is.'
11 Zo gingen uit Sora en Estaol zeshonderd gewapende Danieten op weg.
12 Op hun tocht sloegen zij hun kamp op bij Kirjat-Jearim in Juda;
daarom heet die plaats nog Kamp van Dan, tot op de huidige dag; ze ligt
ten westen van Kirjat-Jearim. 13 Vandaar trokken ze het bergland van
Efraim in en kwamen hij het huis van Micha.
14 De vijf mannen die het gebied verkend hadden zeiden tegen hun
stamgenoten: 'Weet u dat er in een van de huizen een efod is, en
huisgoden en een metalen godenbeeld? Het is duidelijk wat u te doen
staat.' 15 Ze trokken er op af, en bij het huis van de jonge leviet
gekomen, het huis van Micha, begroetten zij hem. 16 De zeshonderd
gewapende Danieten bleven bij de deur staan. 17 De vijf mannen die het
land verkend hadden, gingen naar binnen en namen het godenbeeld weg, de
efod en de huisgoden, en het metalen beeld. De priester stond aan de
deur, bij de zeshonderd gewapende mannen. 18 Toen zij het heiligdom van
Micha binnengedrongen waren en het godenbeeld, de efod, de huisgoden en
het metalen beeld wegnamen, riep de priester hun toe: 'Wat doet u
daar?' 19 Zij antwoordden: 'Zwijg, houd uw mond en kom met ons mee; u
kunt voor ons een vader en een priester zijn. Het is toch beter
priester te zijn bij een geslacht, een stam van Israël, dan
voor het heiligdom van één man?' 20 De priester
ging er graag op in; hij nam de efod, de huisgoden en het godenbeeld,
en sloot zich bij het leger aan. 21 Zij hervatten hun tocht, maar
lieten hun kinderen, hun vee en hun bezittingen voorop gaan. 22 De
Danieten waren al een heel eind van Micha's huis verwijderd, toen de
buren van Micha te hoop liepen en achter de Danieten aan gingen. 23
Toen zij tegen de Danieten begonnen te schreeuwen, keerden dezen zich
om en vroegen aan Micha: 'Waarom hebt u al die mensen op de been
gebracht?' 24 Hij antwoordde: 'U bent er vandoor gegaan met het
godenbeeld dat ik heb laten maken en ook nog met mijn priester. Ik heb
niets meer over. En dan vraagt u nog: Wat wilt u?' 25 Maar de Danieten
zeiden: 'Zet niet zo'n grote mond op tegen mensen die vechten voor hun
bestaan. Anders slaan wij er op, en dat zou u en uw huisgenoten het
leven kosten.' 26 Daarop zetten de Danieten hun tocht voort. En Micha,
die zag dat hij niet tegen hen was opgewassen, ging naar huis terug.
27 Zo namen de Danieten het beeld dat Micha had laten maken en diens
priester met zich mee. Zij kwamen bij Laïs; de bevolking die
er rustig en onbekommerd leefde, doodden zij met het zwaard en de stad
staken zij in brand. 28 Niemand kwam de stad te hulp, want ze lag te
ver van Sidon en ze onderhield geen betrekkingen met de
Arameeërs; ze lag in het dal van Bet-Rechob. De Danieten
bouwden de stad weer op, gingen er wonen, 29 en noemden de stad Dan,
naar de naam van hun vader die een zoon van Israël was;
voordien heette de stad Laïs.
30 De Danieten stelden daar het godenbeeld op, Jonatan, de zoon van
Gersom, de zoon van Mozes, was de priester van de stam Dan, en zijn
zonen bleven priesters van de stam Dan tot het volk in ballingschap
ging. 31 Het godenbeeld dat Micha had laten maken bleef bij hen
opgesteld zolang het heiligdom in Silo was.
--------------------------------------------------------------------------------
Ik zal mijn
dochter, die nog maagd is, en de bijvrouw van die man naar buiten
brengen; verkracht die maar en doe ermee wat je wilt
De schanddaad in Gibea
(Rechters 19)
11 Toen zij dicht bij Jebus waren, was de dag al ver gevorderd, en de
knecht zei tegen zijn heer: 'Laat ons toch afslaan naar die stad daar,
de stad van de Jebusieten, en laat ons daar overnachten.' 12 Maar zijn
heer antwoordde: 'Neen, we slaan niet af naar een vreemde stad waar
geen Israëlieten wonen; we gaan door naar Gibea.' 13 Hij zei
tegen zijn knecht: 'We moeten tot Gibea of Rama zien te komen en in een
van die plaatsen overnachten.' 14 Zij trokken dus verder en zetten hun
reis voort. Toen zij in de buurt van Gibea kwamen, ging de zon onder.
15 Zij sloegen af om in Gibea te overnachten. Zij kwamen in de stad en
bleven op het plein zitten. Niemand nam hen voor de nacht in zijn huis.
16 Tenslotte kwam er een oude man in de avond terug van zijn werk op
het land. Hij was afkomstig uit het bergland van Efraim en woonde als
vreemdeling in Gibea; de inwoners zelf waren Benjaminieten. 17 Toen de
oude man de reiziger op het plein bemerkte, vroeg hij: 'Waar gaat u
heen en waar komt u vandaan?' 18 De leviet antwoordde: 'Wij zijn op
doorreis van Betlehem in Juda naar een plaats diep in het bergland van
Efraim; daar kom ik vandaan. Ik ben naar Betlehem in Juda geweest en
ben op weg naar huis; er is wel niemand die mij onderdak geeft, 19 maar
wij hebben stro en voer voor onze ezels; ook heb ik brood en wijn voor
mijzelf, voor uw dienares en voor de knecht die uw dienaar bij zich
heeft. Wij komen dus niets te kort.' 20 Toen zei de oude man: 'Wees
welkom! Wat u ook nodig hebt, ik zorg ervoor; in geen geval moogt u
vannacht op het plein blijven.' 21 Hij nam hem mee naar lijn huis; hij
gaf voer aan de ezels; zij wasten hun voeten en aten en dronken.
22 Terwijl ze zich te goed deden werd het huis omsingeld door een troep
onverlaten uit de stad; zij bonsden op dc deur en riepen tegen de oude
man, de eigenaar van het huis: 'Breng die gast van u naar buiten; wij
willen omgang met hem hebben.' 23 Maar de eigenaar van het huis ging
naar buiten en zei: 'Neen, broeders! Nu die man in mijn huis te gast is
mogen jullie hem geen kwaad doen, en zo iets schandelijks mag je zeker
niet doen 24 Ik zal mijn dochter, die nog maagd is, en de bijvrouw van
die man naar buiten brengen; verkracht die maar en doe ermee wat je
wilt. Met deze man kunnen jullie zo iets schandelijks niet doen.' 25 De
mannen wilden daar niet van horen. Maar toen de leviet zijn bijvrouw
vastgreep en naar buiten bracht, hadden zij gemeenschap met haar en
misbruikten haar de hele nacht door; pas tegen de ochtend lieten zij
haar met rust. 26 Bij het aanbreken van de dag bereikte de vrouw het
huis waar haar meester te gast was, maar voor de deur viel zij neer en
lag daar tot het dag was.
27 Toen 's morgens haar meester de deur van het huis opendeed om naar
buiten te gaan en zijn reis voort te zetten, zag hij daar voor de deur
zijn bijvrouw liggen, met haar handen op dc drempel. 28 Hij zei tegen
haar: 'Sta op, wij gaan verder.' Maar er kwam geen antwoord. De man
legde haar op zijn ezel en ging naar zijn woonplaats. 29 Zodra hij
thuis was, nam hij een mes, sneed het lijk van zijn bijvrouw in twaalf
stukken en stuurde die naar alle gebieden van Israël. 30
Iedereen die het zag zei: 'Zo iets is nog nooit gebeurd; zo iets hebben
wij in Israël nog niet meegemaakt, sinds de dag dat de
Israëlieten uit Egypte wegtrokken.
--------------------------------------------------------------------------------
En Jahwe zei:
'Ja, val hen aan.'
De strijd van de
Israëlieten tegen de Benjaminieten (Rechters 20)
1 Toen gingen alle Israëlieten van Dan tot Berseba en Gilead
op weg en als één man kwam de hele gemeenschap
samen bij Jahwe in Mispa. 2 De leiders van heel het volk, van alle
stammen van Israël namen deel aan de vergadering van het volk
van God; vierhonderdduiiend man voetvolk die het zwaard konden
hanteren. 3 De Benjaminieten hoorden dat de Israëlieten naar
Mispa waren getrokken De Israëlieten zeiden: 'Vertel ons hoe
het misdrijf zich heeft toegedragen.' 4 De leviet, de man wiens vrouw
vermoord was, nam het woord en zei: 'Ik was met mijn bijvrouw naar
Gibea in Benjamin gegaan om daar de nacht door te brengen. 5 Maar de
burgers van Gibea kwamen op mij af en omsingelden 's nachts het huis.
Mij hebben ze willen vermoorden en mijn vrouw hebben ze zo mishandeld
dat zij eraan gestorven is. 6 Toen heb ik haar lijk in stukken gesneden
en die gestuurd naar alle delen van het gebied van Israël,
omdat er een misdaad begaan was, een schanddaad in Israël.
7 Israëlieten, gij zijt nu allen hier, beraadt u en neemt een
beslissing. 8 Heel het volk stond als één man op
en verklaarde: 'Niemand van ons gaat terug naar zijn tent, niemand gaat
naar huis! 9 En dit doen wij met Gibea: Wij trekken tegen de stad op in
de volgorde die het lot aanwijst. 10 Uit alle stammen van
Israël wijzen wij mannen aan, tien op de honderd, honderd op
de duizend, duizend op de tienduizend, om proviand te halen voor het
leger. Dan zal het leger aan Gibea in Benjamin de schanddaad vergelden
die het in Israël begaan heeft.' 11 Zo sloten alle
Israëlieten zich aaneen om gezamenlijk tegen de stad op te
treden.
12 De stammen van Israël stuurden boden door heel de stam
Benjamin en lieten zeggen: 'Hoe kon zoiets ergs hij u gebeuren! 13
Lever die onverlaten uit Gibea aan ons over: dan brengen wij hen ter
dood en roeien het kwaad in Israël uit.' Maar de Benjaminieten
wilden niet 1uisteren naar de Israëlieten, hun broeders. 14
Uit al hun steden kwamen zij naar Gidea om te gaan vechten tegen de
Israëlieten. 15 Bij de telling van de Benjaminieten die toen
werd gehouden, bleken er uit de andere steden zesentwintigduizend
mannen te zijn die het zwaard konden hanteren, niet meegerekend de
weerbare mannen van Gibea zelf, zevenhonderd in getal. 16 In dat leger
waren zevenhonderd linkshandige soldaten, slingeraars. die met hun
steen op een haar konden mikken zonder het te missen.
17 Ook de andere Israëlieten, zonder Benjamin, werden geteld:
het waren vierhonderdduizend mannen die het zwaard konden hanteren,
allen weerbare mannen. 18 De Israëlieten trokken naar Betel en
wendden zich tot god met de vraag: 'Wie van ons moet voorop gaan als
wij tegen Benjamin optrekken?' Jahwe antwoordde: Juda gaat voorop. 19
De volgende morgen sloegen de Israëlieten hun kamp op voor
Gibea.20 De Israëliten trokken uit tegen Benjamin en stelden
zich op voor de aanval, 21 maar de Berijaminieten kwamen de stad uit en
sloegen die dag tweeëntwintigduizcnd Israëlieten
neer. 22 De Israëlieten hielden vol en stelden zich weer op
voor de strijd, op dezelfde plaats als de vorige dag. 23 Zij gingen
naar Jahwe en weeklaagden voor het aanschijn van Jahwe tot de avond.
Tenslotte raadpleegden zij Jahwe en vroegen: 'Moet ik opnieuw de zonen
van mijn broeder Benjamin aanvallen?' En Jahwe zei;'Ja, val hen aan.'
24 De volgende dag gingen de Israëlieten weer tot de aanval
over, 25 maar ook die tweede dag kwam Benjamin de stad uit en opnieuw
sloeg hij achttienduizend Israëlieten neer die het zwaard
konden hanteren 26 Toen gingen alle Israëlieten, het hele
leger, naar Betel. Zij zetten zich neer voor Jahwe en weeklaagden daar.
Zij vastten die dag tot de avond en droegen aan Jahwe brand en
slachtoffers op. 27 Tenslotte raadpleegden zij Jahwe. In die tijd stond
de ark van het verbond van God in Betel; Pinechas, zoon van Eleazar, de
zoon van Aäron, deed er dienst. 28 Zij vroegen: 'Moet ik nu
nog eens optrekken tegen de zonen van mijn broeder Benjamin of moet ik
het opgeven?' Jahwe antwoordde: 'Trek op: morgen lever Ik hen aan u
over. 29 Toen legden de Israëlieten rondom Gibea troepen in
hinderlaag.
30 De derde dag rukten de Israëlieten uit tegen de
Benjaminieten en stelden zich weer op voor de strijd tegen Gibea,
evenals de vorige keren. 31 Ook nu kwamen de Benjaminieten uit de stad,
het leger tegemoet; zij lieten zich daarbij ver van de stad weglokken.
Eerst ging het net als de vorige keren: zij sloegen enige
Israëlieten neer op de wg die door het open veld van Gibea
naar Betel voert, een dertig man. 32 Toen dachten de Benjaminieten:
'Wij hebben hen alweer verslagen net als de vorige keren'. Maar de
Israëlieten hadden afgesproken: 'Wij gaan op de vlucht en
lokken hen van de stad af, de wegen op.' 33 Zo maakten de
Israëlieten een terugtrekkende beweging en zij stelden zich in
Baäl-Tamar weer op. Intussen kwamen de verdekt opgestelde
Israëlieten uit hun schuilpiaatsen bij Gibea te voorschijn. 34
Zij drongen door tot vlak voor Gibea, tienduizend weerbare mannen uit
heel Israël. De strijd was hevig en de Benjaminieten zagen
niet dat hun ondergang nabij was. 35 Onder de ogen van Israël
sloeg Jahwe Benjamin en de Israëlieten doodden die dag
vijfentwintigduizendeenhonderd Benjaminieten die het zwaard konden
hanteren.
36 De Benjaminieten zagen dat zij verslagen waren. De
Israëlietcn trokken zich terug, omdat zij rekenden op de
troepen die zij bij Gibea in hinderlaag hadden gelegd. 37 Deze troepen
rukten snel op Gibea af, overrompelden de stad en doodden alle inwoners
met het zwaard. 38 Zij hadden met de Israëlieten afgesproken
dat ze uit de stad een rooksignaal zouden geven. 39 Nadat het gevecht
begonnen was, weken de Israëlieten terug. De Benjaminieten,
die al een dertigtal van hen gedood hadden, dachten: 'Wij hebben hen
opnieuw verslagen, net als in het eerste gevecht.' 40 Toen begon uit de
stad een rookkolom op te stijgen, het afgesproken signaal. De
Benjaminieten keken op en zagen de hele stad in vlammen opgaan. 41 De
Israëlieten gingen opnieuw tot de aanval over; de
Benjaminieten raakten in paniek, want ze zagen dat hun ondergang nabij
was. 42 Zij sloegen voor de Israëlieten op de vlucht de kant
van de woestijn uit. Ze konden echter de strijd niet ontlopen. De
Israëlieten uit de stad sneden hun de pas af en sloegen hen
neer. 43 Zij sloten de Benjaminieten in, achtervolgden hen en joegen
hen voort tot aan de oostzijde van Geba, zonder hen rust te laten. 44
Achttienduizend Benjaminieten sneuvelden, allen strijdbare mannen.
45 De Benjaminieten sloegen op de vlucht, de woestijn in, naar de rots
van Rimmon, maar op de weg daarheen wisten de Israëlieten nog
vijfduizend man van hen te doden. Bij de achtervolging tot Gibeon
sloegen zij tweeduizend Benjaminieten neer. 46 Van Benjamin sneuvelden
op die dag in totaal vijfentwintigduizend mannen die het zwaard konden
hanteren, allen strijdbare mannen. 47 Zeshonderd man sloegen op de
vlucht, de woestijn in, naar de rots van Rimmon, en op die rots hielden
zij vier maanden lang stand. 48 De Israëlieten keerden terug
naar de Benjaminieten in de stad en joegen die over de klingen, mensen
en dieren, alles wat er te vinden was. Ook alle overige steden gaven
zij prijs aan het vuur.
--------------------------------------------------------------------------------
Doodt de
inwoners van Jabes in Gilead met het zwaard, ook de vrouwen en
kinderen. Zo moet u het doen: Alle mannen moet u met de ban slaan en
ook de vrouwen die gemeenschap gehad hebben met een man
Het voortbestaan van
Benjamin verzekerd (Rechters 21)
1 In Mispa hadden de Israëlieten gezworen dat niemand van hen
zijn dochter aan een Benjaminiet ten huwelijk zou geven. 2 Toen ging
het volk naar Betel, zette zich daar voor het aanschijn van Jahwe neer
en weeklaagde met groot misbaar, tot de avond toe. 3 Ze zeiden: 'Jahwe,
God van Israël, hoe heeft het zover kunnen komen in
Israël, dat er nu een stam van Israël ontbreekt?' 4
De volgende morgen bouwde het volk een altaar en ze droegen brand- en
slachtoffers op. 5 Toen vroegen de Israëlieten: 'welke stam
van Israël is niet naar de vergadering bij Jahwe gekomen?' Er
was namelijk plechtig gezworen dat ieder die niet naar Jahwe in Mispa
zou komen, ter dood zou gebracht worden. 6 De Israëlieten
hadden medelijden met hun broeder Benjamin: 'Nu is er een stam uit
Israël weggesneden. 7 Kunnen wij nog iets doen om voor de
overlevenden vrouwen te vinden, ook al hebben wij bij Jahwe gezworen
dat wij onze dochters niet aan hen ten huwelijk geven?' 8 Daarom
vroegen zij; 'Welke stam van Israël is niet naar Jahwe in
Mispa gekomen?' Het bleek dat van Jabes in Gilead niemand naar het kamp
was gekomen, ter vergadering. 9 Het volk werd geteld: uit Jabes in
Cilead was niemand aanwezig. 10 Daarop stuurde de vergadering er
twaaîfduizend strijdbare mannen heen, met het bevel: 'Doodt
de inwoners van Jabes in Gilead met het zwaard, ook de vrouwen en
kinderen. 11 Zo moet u het doen: Alle mannen moet u met de ban slaan en
ook de vrouwen die gemeenschap gehad hebben met een man.' 12 Onder de
inwoners van Jabes in Gilead vonden zij vierhonderd huwbare meisjes die
nog geen gemeenschap met een man gehad hadden. Die namen ze mee naar
het kamp in Silo, in Kanaän.
13 Toen zond de hele vergadering mannen naar de Benjaminieten op de
rots van Rimmon om met hen te onderhandelen en vrede te sluiten. 14 De
Benjaminieten keerden daarop terug en zij kregen de vrouwen van Jabes
in Gilead die in leven waren gelaten. Miaar er waren niet genoeg
vrouwen voor al de Benjaminieten. 15 Het volk had medelijden met
Benjamin, omdat Jahwe een bres had geslagen in de stammen van
Israël 16 Daarom vroegen de oudsten in de vergadering: 'Hoe
kunnen wij de overlevenden aan vrouwen helpen, nu in Benjamin de
vrouwen gedood zijn?' Zij zeiden: 'Het bezit van de overlevenden
behoort aan Benjamin. Er mag geen stam uit Israël verdwijnen.
18 Maar wij mogen hun onze dochters niet ten huwelijk geven, nu
Israël gezworen heeft: 'Vervloekt degene die aan een
Benjaminiet een vrouw ten huwelijk geeft.' 19 Toen dachten ze aan het
jaarlijkse feest ter ere van Jahwe in Silo. Silo ligt ten noorden van
Betel, ten Oosten van de weg Betel-Sichem en ten zuiden van Lebona. 20
En zij droegen de Benjaminieten op: 'Jullie gaan in de wijngaarden op
de loer liggen 21 en als jullie de meisjes van Silo uit de stad zien
komen om een rondedans uit te voeren, komen jullie te voorschijn. Dan
grijpt ieder een meisje uit Silo en neemt haar als vrouw mee naar
Benjamin. 22 En als hun vaders of broers zich bij ons komen beklagen,
dan zeggen wij; Wees hun ter wille, want niet iedereen heeft in de
oorlog een vrouw kunnen bemachtigen. En tenslotte hebt u ze niet zelf
aan hen ten huwelijk gegeven en bezondigt u zich dus niet.' 23 De
Benjaminieten deden dat. Ieder greep een van de dansende meisjes en zij
namen die als hun vrouwen mee naar hun eigen gebied. Zij bouwden hun
steden op en gingen er weer wonen.
--------------------------------------------------------------------------------
Tot de dag van
haar dood bleven zij opgesloten als onbestorven weduwen
David vlucht voor zijn
zoon Absalom, maar niet voor lang (2 Samuël 15-20)
2 Sam15:13 Toen kwam bij David een bode met het bericht dat de
Israëlieten de zijde van Absalom gekozen hadden. 14 Daarop zei
David tot al zijn dienaren die bij hem in Jeruzalem waren: 'Vooruit,
wij moeten vluchten, anders ontkomen wij niet aan Absalom. Als u niet
haastig vertrekt zal hij ons vóór zijn,
ons in het onheil storten en zijn zwaard tegen de stad keren 15 De
dienaren van de koning antwoordden: 'Zoals onze heer de koning beslist.
Uw dienaren zijn bereid.' 16 Zo vertrok de koning, gevolgd door heel
zijn hofhouding; tien bijvrouwen liet hij achter om toezicht te houden
op het paleis. 17 De koning vertrok, gevolgd door heel het leger.
...
2 Sam 16:20 Absalom zei tegen Achitofel: 'Overleg nu eens wat ons te
doen staat.' 21 Achitofel zei tot Absalom: 'U moet naar de bijvrouwen
van uw vader gaan, die hij heeft achtergelaten om toezicht te houden op
het paleis. Als de Israëlieten horen dat u zich bij uw vader
onmogelijk hebt gemaakt, zullen al uw aanhangers daardoor aangemoedigd
worden.' 22 Er werd dus voor Absalorn een tent gespannen, boven op het
dak, en voor de ogen van heel Israël nam Absalom bezit van de
bijvrouwen van zijn vader. 23 In die dagen had een raad van Achitofel
evenveel gezag als een woord van God zelf; zo was het met elke raad van
Achitofel, zowel bij David als bij Absalom.
...
2 Sam 18:6 Toen trok het leger de vlakte in, de Israëlieten
tegemoet, en in de bossen van Efraïm kwam het tot een treffen.
7 Het leger van de Israëlieten werd door de dienaren van David
verslagen en het leed zware verliezen: die dag sneuvelden er
twintigduizend man.
...
9 Absalom werd door de dienaren van David gevonden. Toen namelijk het
muildier waarop Absalom reed, onder een grote eik doorging, raakte
Absaloms hoofd tussen de takken beklemd, en omdat zijn muildier verder
liep kwam hij tussen hemel en aarde te hangen. 10 Een soldaat zag dat
en meldde het aan Joab: 'Ik heb Absalom gevonden! Hij hangt in een
eik.' 11 Joab zei tot de man die hem dit kwam melden: 'Als je dat
gezien hebt, waarom heb je hem dan niet meteen neergeslagen? Ik had je
tien zilverstukken en een gordel gegeven.' 12 Maar de man antwoordde
Joab: 'Al voelde ik het gewicht van duizend zilverstukken in mijn
handen, aan de zoon van de koning zou ik me niet vergrijpen. Wij hebben
zelf gehoord dat de koning u en Abisai en Ittai opdracht gaf, Absalom,
zijn jongen, te ontzien. 13 Had ik hem tegen het bevel in vermoord, dan
was alles de koning bekend geworden en dan had u er zich buiten
gehouden. 14 Maar Joab zei: 'Welneen, ik ga je zelfs
vóór!' Hij nam drie pieken en stootte daarmee
Absalom, die nog levend midden in de eik hing, in het hart. 15 Tien
dienaren, wapendragers van Joab, gingen om Absalom heenstaan en sloegen
hem dood.
...
2 Sam. 20:3 In zijn paleis te Jeruzalem teruggekeerd, liet David de
tien bijvrouwen die hij had achtergelaten om toezicht te houden op het
paleis, in een goed bewaakt huis onderbrengen. Hij zorgde wel voor die
vrouwen, maar had met haar geen omgang meer; tot de dag van haar dood
bleven zij opgesloten, onbestorven weduwen.
--------------------------------------------------------------------------------
'Wie zou een
volk kunnen verachten dat zulke vrouwen heeft. Het zou dwaas zijn ook
maar één van hun mannen te sparen.
Judit en Holofernes
Judit 2:14 Holofernes ging heen en ontbood alle vorsten, veldheren en
oversten van het leger in Assyrië. 15 Hij koos zorgvuldig
hondervijfentwintigduizend weerbare mannen uit, zoals zijn heer hem had
opgedragen, alsook twaalfduizend bereden boogschutters, 16 en stelde
hen op in formaties als voor een oorlog gebruikelijk zijn. 17 Hij nam
een zeer groot aantal kamelen, alsmede ezels en muilezels mee om de
uitrusting te vervoeren, alsook schapen runderen en geiten zonder tal,
als proviand, 18 volop voedsel voor alle manschappen en bovendien veel
goud en zilver uit het koninklijk paleis.
...
Judit 7:1 De volgende dag gaf Holofernes aan heel zijn leger en al zijn
hulptroepen order op te rukken in de richting van Betulia, de
bergpassen te bezetten en de strijd aan te binden met de
Israëlieten.
...
Judit 7:32 [De Israëlieten] begaven zich naar de muren van de
stad en stuurden de vrouwen en kinderen naar huis. Er heerste grote
verslagenheid in de stad.
...
Judit 8:1 Dat kwam Judit ter ore.
...
Judit 8:4 Reeds drie jaar en vier maanden leefde Judit als weduwe.
...
Judit 8:7 Zij was een bekoorlijke verschijning, met de blik van een
vrouw in de bloei van haar jaren.
...
Judit 8:8 Niemand wist iets kwaads van haar te vertellen, zij was zeer
godvrezend.
...
Judit 10:1 Nadat Judit aldus tot de God van Israël gebeden
had, 2 richtte zij zich uit haar liggende houding op, ontbood haar
kamenier en ging naar beneden, het huis in, waar zij de sabbat en de
feestdagen placht door te brengen. 3 Ze ontdeed zich van haar rouwkleed
en legde haar weduwedracht af. Daarna nam ze een bad, wreef zich in met
zalfolie, stak haar haar op en deed er een hoofdband om. Ze trok haar
mooiste kleren aan, die zij gedragen had toen haar man Manasse nog
leefde. 4 Ze deed sandalen aan haar voeten, tooide zich met haar
halssnoeren, armbanden, ringen, oorhangers en al haar sieraden. Zij
maakte zich zo mooi op, dat ze de aandacht moest trekken van elke man
die haar zou zien. 5 Zij gaf haar kamenier een leren zak met wijn en
een kruik olie. Ze vulde een tas met geroosterde gerst, gedroogde
vruchten en witte broden. Ook pakte ze haar kookgerei in en liet dit
door haar kamenier dragen.
6 Ze gingen op weg naar de stadspoort van Betulia. Daar troffen ze
Uzzia aan met de oudsten van de stad, Chabri en Charmi. 7 Toen die
Judit zagen, zo anders van gezicht en zo anders gekleed kwamen ze onder
de indruk van haar schoonheid en zeiden: 8 'Moge de God van onze
vaderen u genadig zijn en moge Hij uw plannen doen slagen tot roem van
Israëls zonen en tot glorie van Jeruzalem.' 9 En Judit boog
zich neer voor God. Vervolgens zei ze: 'Laat de stadspoort voor mij
openmaken, dan kan ik op weg gaan om te volbrengen wat wij besproken
hebben.' 10 Daarop gaven ze de poortwachters het bevel voor haar de
poort te openen. zoals zij gevraagd had. En dat deden ze.
Judit verliet de stad, samen met haar dienstmeisje. De mannen uit de
stad keken haar na terwijl ze de berg afdaalde. Toen ze de overzijde
van het dal bereikt had, verloren ze haar uit het oog. 11 Terwijl zij
dwars door het dal trokken kwamen verkenners van de Assyriërs
op haar af. 12 Ze hielden haar staande en vroegen haar: 'Tot welk volk
behoort u, waar komt u vandaan en waar gaat u heen?' Judit antwoordde:
'Ik ben een Hebreeuwse, maar ik ben van mijn volk weggelopen, want het
zal niet lang meer duren of het zal u ten prooi vallen. 13 Ik wil naar
Holofernes toe, de opperbevelhebber van uw leger, om hem waardevolle
inlichtingen te verschaffen. Ik zal hem een weg wijzen waarlangs hij
moet trekken om heer en meester te worden van heel het bergland, zonder
dat het een van zijn mannen het leven kost.
14 Toen de soldaten haar zo hoorden spreken en haar gezicht zagen, dat
een wonder van schoonheid was, zeiden ze tot haar: 15 'Het is uw behoud
dat u onverwijld naar onze heer bent gekomen. Ga naar zijn tent. Enigen
van ons zullen u begeleiden en u hij hem brengen. 16 Als u voor hem
staat, wees dan niet bang. Vertel hem wat u zojuist gezegd hebt en hij
zal u goed behandelen.' 17 Zij kozen uit hun midden honderd man. Dezen
voegden zich bij haar en haar kamenier en brachten hen naar de tent van
Holofernes. 18 Heel de legerplaats liep te hoop, want het gerucht van
haar komst had zich door het kamp verspreid. Ze vormden een kring om
haar heen, terwijl ze nog buiten de tent van Holofernes stond, in
afwachting van het ogenblik dat ze bij hem zou worden aangediend. 19 Ze
bewonderden haar schoonheid en door haar kregen ze ontzag voor de
Israëlieten en ze zeiden tot elkaar: 'Wie zou een volk kunnen
verachten dat zulke vrouwen heeft. Het zou dwaas zijn ook maar
één van hun mannen te sparen. Als ze de kans
krijgen, bedriegen ze nog de hele wereld.' 20 Toen kwamen de
lijfwachten en adjudanten van Holofernes de tent uit om Judit te halen.
21 Holofernes lag op zijn rustbed onder een purperen muskietennet,
versierd met goud, smaragd, en kunstig gezette edelstenen. 22 Toen ze
hem hadden gemeld dat zij er was,begaf hij zich naar de voortent.
Zilveren flambouwen werden voor hem uitgedragen. 23 Zodra Holofernes en
zijn gevolg Judit zagen, raakten allen in verrukking over de schoonheid
van haar verschijning. Zij wierp zich ter aarde om hem hulde te
betuigen. Maar zijn dienaren deden haar opstaan.
Judit 11.1 Holofernes sprak tot haar: 'Wees gerust mevrouw, vrees niet.
Nog nooit heb ik iemand kwaad gedaan die Nebukadnessar, de koning van
heel de aarde, wenste te dienen. 2 Als dus uw volk, dat in het bergland
woont, mij niet had geminacht, dan zou ik mijn speer niet tegen hen
hebben opgeheven. Ze hebben het zichzelf aangedaan. 3 Maar
zeg me eens, waarom bent u van hen weggelopen en naar mij toegekomen? U
bent zeker gekomen om uw leven te redden? Heb goede moed, van deze
nacht af zult u veilig zijn. 4 Niemand zal u onrecht aandoen, men zal u
goed behandelen, zoals allen die mijn heer, koning Nebukadnessar,
dienen.'
5 Judit gaf hem ten antwoord: 'Wees zo goed te luisteren naar uw
slavin. Sta uw dienstmaagd toe, het woord tot u te richten. Van wat ik
mijn heer deze nacht ga zeggen is geen woord gelogen. 6 Als u de
aanwijzingen van uw dienstmaagd opvolgt, zal wat God met u onderneemt
een volledig succes worden en mijn heer zal in zijn opzet niet falen.7
Zo waar Nebukadnessar, de koning van heel de aarde, leeft, en bij de
macht van hem die u heeft gezonden om onder al wat leeft de orde te
herstellen: dank zij u zijn niet alleen de mensen aan Nebukadnessar
onderworpen, maar door uw kracht zijn ook de wilde dieren en het vee en
de vogelen des hemels dienstbaar aan Nebukadnessar en heel zijn huis. 8
Zij hebben immers gehoord van wijsheid en van uw gedurfde ondernemingen
en over heel de aarde verkondigt men dat niemand in het rijk zo bekwaam
is als u, zo rijk aan kennis, en geniaal als veldheer. 9 Wij zijn op de
hoogte van de redevoering die Achior in uw raad heeft gehouden. Want de
mannen van Betulia hebben hem gespaard en hij heeft hun alles verteld
wat hij bij u gezegd heeft. 10 Daarom, machtige heer, veronachtzaam
zijn woorden niet, maar neem ze ter harte, want ze zijn waar: ons volk
wordt niet gestraft en niet door het zwaard bedwongen tenzij het
zondigt tegen God. 11 Welnu, mijn heer zal niet worden teruggeslagen
zodat hij onverrichterzake moet aftrekken, want de dood zal hen
overvallen. De zonde heeft vat op hen gekregen; daardoor zullen ze de
toorn van God opwekken zodra ze een misstap begaan.
12 Toen ze gebrek kregen aan levensmiddelen en het water schaars werd,
vatten ze het plan op hun vee te slachten en besloten ze zelfs datgene
te eten wat hun door Gods wet verboden was. 13 Ook hebben ze zich
voorgenomen de eerstelingen van de tarwe en de tienden van wijn en
olie, die zij bestemd en bewaard hebben voor de priesters die in
Jeruzalem dienst doen voor het aanschijn van onze God zelf op te eten,
hoewel niemand van het volk die zelfs maar mag aanraken. 14 En ze
hebben naar Jeruzalem, waar men tot dezelfde handelwijze is overgegaan,
boden gestuurd, om van de raad der oudsten daarvoor verlof te krijgen.
15 Zodra dat afkomt, en zij ernaar handelen, zullen zij aan u worden
uitgeleverd en zo ten onder gaan.
16 Toen ik, uw dienares, van dat alles op de hoogte kwam ben ik van hen
weggelopen. God heeft mij gezonden om door u dingen te ondernemen
waarvan heel de wereld versteld zal staan. 17 Want uw dienares is
godvruchtig, dag en nacht de God des hemels toegewijd. Voortaan, mijn
heer, blijf ik bij u. Maar 's nachts moet uw dienares naar het dal gaan
om tot God te kunnen bidden; Hij zal mij zeggen wanneer zij hun zonden
hebben bedreven. 18 Ik kom u dan op de hoogte stellen; u rukt met heel
uw leger uit en niemand van hen zal u weerstaan. 19 Ik zal u dwars door
Judea naar Jeruzalem leiden. In het hart van de stad plaats ik uw
zetel. U zult met hen kunnen doen als met schapen zonder herder, en
geen hond zal u aanblaffen. Hiervan werd mij de voorkennis vergund en
ik ben gezonden om wat mij gezegd is aan u te boodschappen.'
20 Haar woorden vielen bij Holofernes en heel zijn gevolg in goede
aarde. Zij stonden verwonderd over haar wijsheid en zeiden: 21 'In heel
de wereld, van oost tot west, vindt deze vrouw in schoonheid en
wijsheid haars gelijke niet.' 22 Holofernes zei tot haar: 'God heeft er
goed aan gedaan, u uit uw volk naar ons toe te zenden. Daardoor maakt
Hij ons sterk, maar bewerkt Hij de ondergang van hen die mijn heer
hebben veracht. 23 U bent verrukkelijk om te zien en welbespraakt; als
u doet wat u gezegd hebt, zal uw God mijn God zijn en zult u zetelen in
het paleis van koning Nebukadnessar en gevierd zijn over heel de aarde.'
...
Judit 12:10 Op de vierde dag liet Holofernes een maaltijd aanrichten,
uitsluitend voor zijn gevolg; geen van de hoge officieren werd
uitgenodigd. 11 Hij zei tot de eunuch Bagoas, die zijn hofhouding
beheerde: 'Probeer die Hebreeuwse vrouw, die aan uw zorg toevertrouwd,
over te halen om met ons te komen eten en drinken. 12 We zouden ons
toch moeten schamen als we zo'n vrouw lieten lopen zonder van haar
gezelschap te genieten. Als we niet proberen het met haar aan te
leggen, lacht ze ons uit." 13 Bagoas begaf zich van Holofernes naar
Judit er zei tot haar: 'Moge de wonderschone jongedame niet aarzelen
naar mijn heer te komen, om vandaag in zijn tegenwoordigheid gevierd te
worden en vrolijk met ons wijn drinken zoals de Assyrische meisjes in
het paleis van Nebukadnessar. 14 Judit gaf hem ten antwoord: 'Hoe zou
ik mij tegen mijn heer durven verzetten? Al wat hem behaagt zal ik
zonder uitstel doen. Dat zal mij een vreugde zijn tot de dag van mijn
dood.'
15 Ze stond op en tooide zich met de kleding en al de opschik waarmee
vrouwen zich sieren. Haar dienstmeisje ging vooruit en spreidde
tegenover Holofernes de vacht uit die Judit van Bagoas gekregen had en
waarop hij dagelijks voor de maaltijd aanlag. 16 Toen kwam Judit binnen
en ging aanliggen. Holofernes raakte buiten zinnen, zijn binnenste kwam
in beroering en hij werd aangegrepen door een felle begeerte om met
haar samen te zijn.
Vanaf de dag dat hij haar voor het eerst gezien had, zocht hij naar een
gunstig ogenblik om haar te verleiden. 17 Hij zei tot haar; 'Drink wat
en laten we samen vrolijk zijn.' 18 Judit antwoordde: 'Heel graag,
heer, want sinds de dag van mijn geboorte heeft het leven me nog nooit
zo toegelachen als vandaag.' 19 En voor de ogen van Holofernes begon ze
te eten en te drinken van hetgeen haar dienstmeisje had klaargemaakt.
20 Holofernes was in de wolken over haar en hij dronk zeer veel wijn,
meer dan hij ooit in zijn leven gedronken had.
Judit 13:1 Toen het laat was geworden achtte het gevolg van Holofernes
het ogenblik gekomen om heen te gaan. Bagoas zond de dienaren weg en
sloot de tent van buiten af. Ieder zocht zijn legerstede op, uitgeput
door het overmatig drinken. 2 Alleen Judit bleef in de tent achter.
Holofernes lag languit voorover op zijn bed; hij was smoordronken. 3
Judit had aan haar dienstmeisje gezegd dat ze, zoals elke dag, ook nu
moest wachten bij de tent waar zij de nacht zou doorbrengen, totdat zij
naar buiten kwam om, naar, ze zei, te gaan bidden. Dienovereenkomstig
had ze met Bagoas gesproken.
4 Allen waren nu weg; volstrekt niemand was in de tent van Holofernes
achtergebleven Judit stond naast zijn bed en bad in stilte: 'Heer, God
van alle kracht, zie in dit uur welwillend neer op het werk dat mijn
handen gaan volvoeren tot glorie van Jeruzalem. 5 Nu toch is het
ogenblik gekomen om U te ontfermen over uw erfdeel, door mijn plan te
doen slagen en de vijanden die ons bedreigen te vernietigen'. 6 Toen
liep ze naar de bedstijl vlak bij het hoofd van Holofernes en pakte
daar zijn zwaard, 7 trad toe op het bed, greep Holofernes bij zijn
hoofdhaar en zei: 'Heer God van Israël. geef mij nu kracht.' 8
Toen liet ze met alle kracht het zwaard tot tweemaal toe op zijn nek
neerkomen ze sloeg hem het hoofd af. 9 Ze rolde zijn lichaam van de
legerstede en trok het muskietennet van de stijlen af. Kort daarna kwam
ze naar buiten en gaf het hoofd van Holofernes aan haar kamenier. 10
Deze deed het in haar levensmiddelentas. En samen begaven ze zich op
pad, zoals ze steeds gedaan hadden als ze gingen bidden. Toen ze door
de legerplaats heen waren, liepen ze in een boog door het dal, bestegen
de berghelling van Betulia en kwamen aan bij de poort van de stad. 11
Vanuit de verte riep Judit de poortwachters toe: 'Doe open, doe de
poort open! God, onze God is met ons; nog steeds toont Hij zijn
geweldige kracht ten gunste van Israël tegen de vijand; ook
vandaag heeft Hij dat weer gedaan.' 12 Toen de mannen van de stad haar
stem hoorden, haastten ze zich naar beneden, naar de poort, en
waarschuwden de oudsten. 13 Allen, van
groot tot klein, liepen te hoop, want niemand had verwacht dat ze nog
zou terugkeren. Ze openden de poort om hen binnen te laten. Ze
ontstaken licht en gingen in een kring om hen heen staan. 14 Judit riep
hun luid toe: 'Prijs God, prijs Hem! Prijs God, die zijn erbarming niet
aan het huis van Israël heeft onttrokken, maar in deze nacht
onze vijanden door mijn hand heeft vernietigd.' 15 Ze haalde het hoofd
uit haar tas te voorschijn en toonde het hun: 'Hier is het hoofd van
Holofernes, de opperbevelhebber van het Assyrische leger. En hier is
het muskietennet waaronder hij zijn roes lag uit te slapen. De Heer
heeft hem gedood door
de hand van een vrouw. 16 Zo waar Jahwe leeft, die mij behoed heeft op
de weg die ik gegaan ben: mijn schoonheid heeft hem van de wijs
gebracht, tot zijn ondergang, zonder dat hij met mij een zonde heeft
kunnen bedrijven die me zou hebben bezoedeld of onteerd.'
17 Heel het volk ontstak in geestdrift. Het boog zich neer om God te
aanbidden en in koor riep het uit: 'Geprezen zijt Gij, onze God, die
heden de vijanden van uw volk vernietigd hebt.' 18 En Uzzia sprak haar
toe: 'Gezegend bent u, dochter, door de allerhoogste God, meer dan alle
vrouwen ter aarde, en geprezen zij God de Heer, die hemel en aarde
geschapen heeft, en die het zo heeft beschikt dat u de aanvoerder van
onze vijanden het hoofd hebt afgeslagen. 19 Zolang er mensen zijn die
Gods macht gedenken, zal de herinnering aan uw vertrouwen in God
blijven voortleven. 20 Dat geve u God tot uw blijvende roem, en Hij
schenke u alle goeds, omdat u uw leven gewaagd hebt toen ons volk werd
vernederd. Onze ondergang hebt u bezworen door rechtschapen Gods wegen
te bewandelen.'
En heel het volk riep: 'Amen, amen'.
--------------------------------------------------------------------------------
Toen de eerste
zo gestorven was, ging men de tweede folteren
Heldendom en varkensvlees
(2 Makkabeeën)
2 Makkabeeën 7 Ook zeven broers werden met hun moeder
aangehouden en op bevel van de koning sloeg men ze met roeden en riemen
om ze zo te dwingen het verboden varkensvlees te eten. 2 Een van hen
vroeg de koning in aller naam: 'Wat verlangt u van ons en wat wilt u
van ons weten? We sterven liever dan de wet van onze voorvaderen te
overtreden' 3 In woede ontstoken gaf de koning bevel om pannen en
ketels heet te stoken. 4 Zodra die gloeiend waren, liet hij hun
woordvoerder de tong afsnijden, de huid van het hoofd afstropen en
handen en voeten afhakken voor de ogen van zijn broers en zijn moeder.
5 Toen liet hij hem, geheel verminkt maar nog levend, naar het vuur
brengen en in de pan braden. Terwijl de walm uit de pan zich ver
verspreidde moedigden de overige broers en hun moeder elkaar aan om
heldhaftig te sterven. Ze zeiden: 6 'God de Heer ziet neer op ons en
zal zich zeker over ons ontfermen, zoals Mozes het verklaard heeft in
het lied waarin hij openlijk tegen Israël getuigt. Hij zal
zich over zijn dienaren ontfermen.'
7 Toen de eerste zo gestorven was, ging men de tweede folteren. Zij
stroopten hem de huid met haren en al van het hoofd en vroegen hem:
'Wil je eten in plaats van lid voor lid over heel je lichaam gepijnigd
te worden?' 8 Hij antwoordde in zijn moedertaal: 'Neen!' Daarom kreeg
ook hij achtereenvolgens dezelfde martelingen te verduren. 9 Alvorens
te sterven zei hij nog: 'Jij ontaarde booswicht, ontneemt ons nu wel
het leven, maar de Koning van de wereld zal ons, die voor Zijn wet
sterven, opwekken tot een eeuwig leven.'
10 Na hem werd de derde gemarteld. Op verzoek van de beul stak hij
onmiddellijk zijn tong uit en onverschrokken bood hij ook zijn handen
zin. 11 Fier zei hij: 'Van de hemel heb ik ze gekregen, maar omwille
van Gods wet doe ik er gaarne afstand van, in de hoop ze eens van Hem
terug te krijgen. 12 Zelfs de koning en zijn gevolg waren verbaasd over
de moed van de jonge man, die zich om de pijnen niet bekreunde.
13 Toen deze gestorven was, pijnigden en folterden ze de vierde op
dezelfde wijze. 14 De dood nabij zei hij: 'De dood door de handen van
mensen wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft, dat Hij
ons weer doet opstaan. Maar voor u zal er geen verrijzenis ten leven
zijn.'
15 Vervolgens haalde men de vijfde en martelde hem. 16 Hij vestigde
zijn ogen op de koning en zei: 'Ofschoon u een sterfelijk mens bent,
hebt u de macht om met de mensen te doen wat u wilt. Maar denk niet dat
God ons volk in de steek laat. 17 Heb maar geduld, dan zult u getuige
zijn hoe Zijn geweldige kracht u en uw nakomelingen zal kastijden.'
18 Na hem bracht men de zesde. Stervende zei die: 'Maak u geen
illusies: wijzelf zijn de oorzaak van ons lijden, omdat wij tegen onze
God hebben gezondigd, gebeuren deze verbijsterende dingen. 19 Maar
verbeeld u niet dat u ongestraft blijft, nu u het gewaagd hebt de
strijd met God aan te binden.' 20 Buitengewoon bewonderenswaardig was
de moeder en haar nagedachtenis verdient in ere te blijven. Zij zag
haar zeven zonen op één dag sterven, maar hield
moedig stand, omdat zij op de Heer vertrouwde. 21 Bezield met edele
gevoelens moedigde zij ieder van hen in hun moedertaal aan. Haar
vrouwelijke gevoeligheid hardde ze met mannelijke moed en sprak tot
hen: 22 'Ik weet niet hoe jullie in mijn schoot gevormd zijn: niet ik
heb jullie de levensadem geschonken, niet ik heb de bestanddelen
waaruit ieder van jullie bestaat, tot een harmonisch geheel geordend,
23 maar de Schepper van de wereld: Hij bewerkt het ontstaan van de mens
zoals Hij van alles de oorsprong is. Hij zal jullie in zijn
barmhartigheid de levensadem teruggeven omdat jullie omwille van zijn
wet jezelf nu niet spaart.' 24 Antiochus meende dat de vrouw op hem
smaalde en hij verdacht haar van beledigende taal. Daarom trachtte hij
haar jongste zoon, de enige die nog in leven was, niet alleen met
vermanende woorden over te halen de voorvaderlijke zeden te
verloochenen, maar hij beloofde ook onder ede dat hij hem rijk en
gelukkig zou maken, dat hij hem zou opnemen onder zijn vrienden en hem
het beheer van staatskas zou toevertrouwen. 25 Toen de jonger daar in
het geheel geen aandacht aan schonk, riep de koning de moeder en
spoorde haar aan het ventje aan zijn verstand te brengen, dat het om
zijn welzijn ging. 26 Daar hij er bij haar met klem op aandrong. stemde
zij er tenslotte in toe haar zoon te overtuigen. 27 Zij boog zich naar
hem toe, en de spot drijvend met de wrede despoot, zei ze tot hem in
hun moedertaal: 'Kind, heb medelijden met mij. Ik heb je negen maanden
in mijn schoot gedragen, je drie jaar gevoed en je gekoesterd en
opgevoed tot de jongen die je nu bent. 28 Ik smeek je mijn kind,
beschouw de hemel en de aarde met al wat ze bevatten en bedenk dat God
dit alles uit het niet gemaakt heeft en dat ook het menselijk geslacht
op dezelfde wijze is ontstaan 29 Wees niet bang voor die beul, maar
toon je je broers waardig en aanvaard de dood, dan zal ik je met je
broers terugkrijgen op de dag dat God zich over ons ontfermt'
30 Nauwelijks had zij dit gezegd, of de jongen riep uit: 'Waar wacht u
op? Ik gehoorzaam niet aan het bevel van de koning;: ik gehoorzaam aan
wat de wet beveelt, die door Mozes aan onze voorvaderen gegeven is. 31
U bent de oorzaak van heel de rampspoed die de Hebreeérs
treft, maar u zult niet ontkomen aan de hand van God. 32 Het is waar
dat we door onze eigen zonden ons dit lijden op de hals hebben gehaald;
33 maar al toont de levende God een ogenblik zijn toorn door ons te
tuchtigen en terecht te wijzen, toch zal Hij zich weer met Zijn
dienaars verzoenen. 34 Maar jij, gemene schurk, hebt geen reden om
trots te zijn en je te vleien met ijdele verwachtingen, nu je de hand
slaat aan Gods dienaars. 35 Je bent het oordeel van de almachtige en
alziende God nog niet ontlopen! 36 Na een kortstondig lijden is aan
mijn broers krachtens Gods verbond het eeuwig leven ten deel gevallen,
maar jij zult voor je hoogmoed bij het oordeel van God je verdiende
straf ontvangen. 37 Evenals mijn broers geef ik mijn lichaam en leven
prijs uit eerbied voor de wet van onze voorvaderen en ik smeek God dat
Hij zich spoedig over ons volk ontfermt en dat Hij jou door kwellingen
en plagen dwingt te bekennen dat Hij alleeen God is. 38 Moge door mij
en mijn broers de toorn van de Almachtige, die terecht tegen heel ons
volk is ontbrand, bedaren.'
39 In woede ontstoken en gegriefd door de hoon hem aangedaan, liet de
koning de jongen nog wreder martelen dan de anderen. 40 Zo stierf ook
hij mei een rein geweten en in groot vertrouwen op de Heer.
INFO: DE WEG - DE WAARHEID - HET LEVEN - FILM
Remember all victims of violence worldwide
DE WEG | DE WAARHEID | HET LEVEN | FILM | AUDIO
HOLYHOME.NL USE NO COOKIES - REPORT DEAD LINKS
Waard om te weten :
Een hartelijk welkom op de siteDeze pagina printen
Sitemap
Wie zoekt zal vinden
FAQ - HELP
Kerk
Zondag
Advent
Kerstfeest
Driekoningen
Vastentijd
Goede Vrijdag
Aswoensdag
Palmzondag
Palmpasen
De stille week
Witte donderdag
Stille zaterdag
Paaswake
Pasen - Paasfeest
Hemelvaartsdag
Pinksteren
Biddag
Dankdag
Avondmaal
Doop
Belijdenis
Oudjaarsdag
Nieuwjaarsdag
Sint Maarten
Sint Nicolaas
Halloween
Hervormingsdag
Dodenherdenking
Bevrijdingsdag
Koningsdag / Koninginnedag
Gebedsweek
Huwelijk
Begrafenis
Vakantie
Recreatie
Feest- en Gedenkdagen
Symbolen van herkenning
Leerzame antwoorden op levens- en geloofsvragen
Hebreeën 4:12 zegt: "Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden". Lees eens: Het zwijgen van God
God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. Lees eens: God's Liefde
Schat onder handbereik
Bemoediging en troost
Bible-people - stories of famous men and women in the Bible
Bible-archaeology - archaeological evidence and the Bible
Bible-art - paintings and artworks of Bible events
Bible-top ten - ways to hell, films, heroes, villains, murders....
Bible-architecture - houses, palaces, fortresses
Women in the Bible - great women of the Bible
The Life of Jesus Christ - story, paintings, maps
Read more for Study Apocrypha, Historic Works
GELOOF EN LEVEN een
KLEINE HULP VOOR ONDERWEG
Wie zoekt zal vinden
Boeiende Series :
BijbelvertalingenBijbel en Kunst
Bijbels Prentenboek
Biblische Bildern
Encyclopedie
E-books en Pdf
Prachtige Bijbelse Schoolplaten
De Heilige Schrift
Het levende Woord van God
Aan de voeten van Jezus
Onder de Terebint
In de Wijngaard
De Bergrede
Gelijkenissen van Jezus
Oude Schoolplaten
De Zaligsprekingen van Jezus
Goede Vruchten
Geestesgaven
Tijd met Jezus
Film over Jezus
Barmhartigheid
Catechese lessen
Het Onze Vader
De Tien Geboden
Hoop en Verwachting
Bijzondere gebeurtenissen
De Bijbel is boeiend
Bijbelverhalen in beeld
Presentaties en Powerpoints
Bijbelse Onderwerpen
Vrede van God voor jou
Oude bijbel tegels
Informatie over alle kerken in Nederland: Kerkzoeker
Bible Study: The Bible alone!
L'étude biblique: Rien que la Bible!
Bibelstudium: Allein die Bibel!
Materiaal voor het Digibord
Werkbladen Bijbelverhalen Bijbellessen
OT Hebreeuws-Engels
NT Grieks-Engels
Naslagwerken
Belijdenissen
Een rijke bron
Missale Romanum + Afbeeldingen
Stripboek over Jezus
Christelijke Symbolen
Plaatjes Afbeeldingen Clipart
Evangelie op Postzegels
Harmonium Huisorgel
Godsdiensten en Religies
Herinnering aan Kerken
Christian Country Music
Muzikale ontspanning
Software voor Bijbelstudie
Hartverwarmende Klanken
Read and Hear the Holy Bible
Luisterbijbel
Bijbel voor Slechtzienden Begrippenlijst -1- -2-
Meer weten over de Psalmen, gezangen, liturgieën, belijdenisgeschriften: Catechismus, Dordtse Leerregels en veel andere informatie? . Kijk op: Online-bijbel.nl(What's good, use it)