HOME | STUDIEBIJBEL | BIJBELSTUDIES | BIJBELATLAS | BIJBELSEGESCHIEDENIS | NIEUWS
De Bijbel - hechte eenheid?
De Bijbel is niet een boek dat je zomaar even van kaft tot kaft leest. Het kan lastig zijn om je weg door de Bijbel te vinden, als je niet weet wat zich wanneer heeft afgespeeld. Deze site kan je helpen om de Bijbel beter te leren kennen. Ontdek de bron van vrede, het Woord van God:
Bijbelstudie Bijbelstudie 005 - DE bijbel - hechte eenheid?
De bijbel een boek en een bibliotheek ineen
De Bijbel willekeurige
verzameling of hechte eenheid ?
Zo op het eerste gezicht komt de Bijbel over als een zeer
willekeurige verzameling van geschriften. Een heel groot verschil in
omvang van de Bijbelboeken. Heel groot verschil in tijd van ontstaan
van die boeken. En helemaal wordt dat duidelijk wanneer je let op hoe
verschillend de oorspronkelijke schrijvers van de Bijbelboeken wel
zijn. Een grote verscheidenheid aan auteurs tref je aan.
Om een paar voorbeelden te geven: we treffen de
staatsman-generaal Mozes aan. Een hoge hofbeambte Jesaja genaamd. De
priester Jeremia. De veehouder Amos. En ook een dokter, Lucas. Zelfs de
vissers Johannes en Petrus. Een bonte verscheidenheid dus.
Toch, ondanks die verschillen in komaf en omstandigheden van
de auteurs bestaat er echt wel een hechte eenheid tussen alle boeken
waaruit de Bijbel is samengesteld. Je kunt je afvragen: hoe komt dat?
Er gaan meningen die beweren dat het komt omdat de
geschiedenis van het volk Israel erin beschreven wordt. Zou best
kunnen. Hoewel, er is nog iets anders: Iemand heeft eens gezegd 'er
loopt als het ware door alle Bijbelboeken een gouden draad'. En het is
die gouden draad nu die er een eenheid van maakt. Ondanks alle
verschillen in taal, stijl en inhoud proef je als het ware dat het om
één en dezelfde Schat gaat. Die 'er doorheen
gevlochten gouden draad' wordt gevormd door één
kenmerk dat alle boeken van de Bijbel met elkaar gemeen hebben: In elk
Bijbelboek wordt soms meer, soms minder duidelijk, uitgezien naar de
komst van de Verlosser. En wat opmerkelijk, is er in het eerste deel
van de Bijbel sprake van toekomstverwachting, in het tweede deel van de
Bijbel wordt de daadwerkelijke komst van die Verlosser beschreven. Het
loopt dus uit op een beschrijving van Zijn persoon en werk. Wat heb je
ongetwijfeld Zijn naam al vaak gehoord 'Jezus Christus'.
De twee gedeelten van de Bijbel waarover ik het net had
worden het Oude Testament en het Nieuwe Testament genoemd. De boeken nu
van het Oude Testament zijn alle geschreven vóór
de geboorte van Jezus. Het Nieuwe testament begint met Zijn geboorte.
Je zou met verve de stelling kunnen verdedigen dat de komst van Jezus
Christus daarmee centraal staat in de Bijbel. Als het ware het
middelpunt van alles. Dit nu maakt alle Bijbelboeken tot
één geheel.
Johannes 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat
Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem
gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.
Is
de bijbel tot de literatuur te rekenen ?
De bijbel is het boek van christenen en Joden, en het is het boek dat
een van de belangrijkste bronnen vormt van de westerse kunst en
cultuur. Maar is de bijbel zelf ook een kunstwerk? Die vraag is
eeuwenlang gesteld, en altijd weer verschillend beantwoord, al vanaf de
tijd dat het christendom aan zijn zegetocht door de landen rond de
Middellandse Zee begon.
De
bewoners van het Griekse oosten en het Latijnse westen die zich tot het
geloof in Jezus Christus bekeerden, kregen een verzameling boeken in
handen waar ze vaak nogal vreemd tegenaan zullen hebben gekeken. De
bijbel was een verzameling geschriften die anders was dan wat er aan
niet-christelijke literatuur bestond, en op de een of andere manier
moesten al die nieuwe teksten in de bestaande kaders worden ingepast.
Getuigenissen van christelijke auteurs uit de eerste eeuwen van onze
jaartelling laten iets zien van de moeite die dat kostte.
In de Grieks-Romeinse wereld stonden retorica en literatuur
in hoog aanzien. Retorica was kunst en wetenschap ineen, en een
ontwikkeld man moest onderlegd zijn in de wetten en regels van de
welsprekendheid, anders was de inhoud van wat hij te vertellen had niet
de moeite waard. De meeste boeken van de Hebreeuwse bijbel en Het
Nieuwe Testament voldeden niet aan de maatstaven die Grieken en
Romeinen voor literatuur aanlegden. Dat vormde een probleem voor
geletterde christenen, die daarop twee antwoorden formuleerden.
De eerste mogelijkheid was het probleem simpelweg te
ontkennen. Een aantal kerkvaders meende dat de bijbel helemaal geen
literatuur is: volgens Justinus Martyr, Tatianus, Tertullianus,
Origines, Johannes Chrysostomus (tweede tot vierde eeuw) was de bijbel
waarheid, en die bekommert zich niet om retorica of stijlkwesties.
Waarheid in literaire stijl verwoord wordt daar niet waardevoller door.
Integendeel, het gegeven dat veel van de bijbelse teksten zijn
geschreven of opgetekend door mensen die maar half geletterd waren,
maakt alleen maar duidelijk dat ze geen product zijn van feilbare
menselijke kennis, maar voortkomen uit de onfeilbaarheid van God. En
het mag dan waar zijn dat vele klassieke auteurs beter schreven dan de
schrijvers van de bijbel, die laatsten spraken de taal van het volk en
hoefden zich alleen om de inhoud te bekommeren.
Deze kerkvaders vinden
Paulus aan hun zijde, als hij over zijn beweegredenen spreekt in 1
Korintiërs 2:1-5:
Broeders en zusters, toen ik bij u kwam om u het geheim van God te
verkondigen, beschikte ook ik niet over uitzonderlijke welsprekendheid
of wijsheid. Ik had besloten u geen andere kennis te brengen dan die
over Jezus Christus – de gekruisigde. Bovendien kwam ik bij u
in al mijn zwakheid en was ik angstig en onzeker. De boodschap die ik
verkondigde overtuigde niet door wijsheid, maar bewees zich door de
kracht van de Geest, want uw geloof moest niet op menselijke wijsheid
steunen, maar op de kracht van God.
Paulus, auteur van een aantal belangrijke nieuwtestamentische
brieven, beroept zich hier alleen op wat hij weet over Jezus Christus,
en daar heeft hij geen literatuur of wereldlijke wijsheid bij nodig.
Het andere antwoord gaat ervan uit dat de inhoud van de
bijbel niet te overtreffen valt, en dat ook de vorm niet beter had
gekund. De bijbel is een zeer geslaagd retorisch werk dat weet te
overtuigen, en overtuigen is het voornaamste doel van de retorica. En
de bijbel is zo geschreven dat alle mensen, en niet alleen de
intellectuele bovenlaag, de bijbelse waarheid kunnen vatten. De
klassieke retorica was er voor de geletterden, de bijbel is er voor
iedereen. Iedereen die zich openstelt voor de waarheid zal door de
bijbel worden geraakt. Dat is het antwoord van Augustinus en
Hiëronymus, kerkvaders uit de vierde eeuw.
Maar ook Hiëronymus en Augustinus hebben geworsteld
met de vraag hoe de bijbel zich verhoudt tot de schone letteren.
Augustinus, pas op latere leeftijd tot het christendom bekeerd,
schrijft in zijn Belijdenissen (iii, v, 9) dat hij, bij zijn eerste
kennismaking met de bijbel, van mening was dat de Schrift niet
vergeleken kon worden met de verheven waardigheid van Cicero. Hij geeft
daar ook een verklaring voor: hij was toen nog te opgeblazen en pedant
om een boek dat zich zo bescheiden voordeed naar waarde te kunnen
schatten. Met andere woorden: hij stelde zich toen nog niet open voor
de goddelijke waarheid. Bij Hiëronymus, getraind in de
retorica, vechten de liefde voor de literatuur en de bijbelse waarheid
een verbeten strijd uit: ‘Elke keer als ik weer bij mijn
positieven kwam en de profeten begon te lezen, kreeg ik kippenvel van
hun boerse stijl’. Hiëronymus citeert ook Paulus:
‘Wat heeft licht met duisternis te maken? Waarin lijken
Christus en Beliar op elkaar?’ (2 Korintiërs
6:14-15), en gaat dan verder: ‘Wat heeft Horatius met de
psalmen te maken, Vergilius met de evangeliën en Cicero met
Paulus?’ Het heilige en het profane zijn aan elkaar
tegengesteld, en daarom ‘moeten we niet tegelijkertijd de
beker van Christus en die van duivels drinken’. Op een
bepaald punt van zijn leven zweert Hiëronymus zelfs het lezen
van alle wereldlijke boeken af, maar dat houdt hij niet vol. Later
leest hij zowel de bijbel als Cicero. En zo, als christen en als man
van de literatuur, neemt hij de vertaling ter hand die later bekend zal
worden als de Vulgata, de Latijnse vertaling die eeuwenlang de bijbel
van de kerk zou zijn.
Bijbelse
schrijvers over het schone
Augustinus en Hiëronymus konden zich moeilijk
beroepen op de bijbel zelf: daarin staan slechts weinig uitspraken over
het literaire gehalte ervan. Prediker schrijft in de epiloog op zijn
boek (12:10): ‘In treffende spreuken probeerde Prediker de
waarheid getrouw onder woorden te brengen’, en daar spreekt
aandacht voor zowel vorm als inhoud uit. Lucas volgt in zijn proloog
het model van de Griekse historiografen als hij het doel van zijn
arbeid uiteenzet (Lucas 1:1-4):
Nadat reeds velen zich tot taak hebben gesteld om een verslag
te schrijven over de gebeurtenissen die zich in ons midden hebben
voltrokken, en die ons zijn overgeleverd door degenen die vanaf het
begin ooggetuigen zijn geweest en dienaren van het Woord zijn geworden,
leek het ook mij goed om alles van de aanvang af nauwkeurig na te gaan
en deze gebeurtenissen in ordelijke vorm voor u, hooggeachte Theofilus,
op schrift te stellen, om u te overtuigen van de betrouwbaarheid van de
zaken waarin u onderricht bent.
Een dergelijke inleiding plaatst het boek in het genre van de
Griekse geschiedschrijving, en geeft het daarmee een vertrouwde klank
voor contemporaine lezers. Ook Jezus Sirach slaat een in de Oudheid
bekend akkoord aan als hij zich bij voorbaat verontschuldigt voor de
eventuele tekortkomingen die zijn werk zouden kunnen aankleven. In het
woord vooraf verzoekt hij zijn lezers te bedenken dat een vertaling
nooit gelijk kan zijn aan het origineel:
U wordt dus uitgenodigd dit geschrift met welwillende
aandacht te lezen en er begrip voor te hebben als er passages zijn
waarvan blijkt dat wij ze niet goed hebben weergegeven, ondanks de
toewijding waarmee wij de vertaling hebben gemaakt. Want wanneer men
uit het Hebreeuws vertaalt, kan de betekenis van het origineel niet
volledig recht worden gedaan. Er is een niet gering verschil tussen de
vertaling en het oorspronkelijke werk, niet alleen bij dit werk, maar
ook bij de Wet zelf, de Profeten en de andere geschriften.
In Exodus 4:10-17 is er een andere wijze van vertalen aan de
orde. Het gaat daar om de goddelijke opdracht aan Mozes om de
Israëlieten uit Egypte weg te leiden. Mozes moet in Egypte
namens God tot het volk van Israël spreken, en ze vertellen
dat ze hun slavenbestaan moeten doorbreken. Dan voert Mozes dit gesprek
met God:
‘Neemt u mij niet kwalijk, Heer, maar ik ben geen goed
spreker. Dat is altijd al zo geweest, en daar is geen verandering in
gekomen nu u tegen mij, uw dienaar, gesproken hebt. Ik kan nooit de
juiste woorden vinden.’ De heer zei: ‘Wie heeft de
mens een mond gegeven? Wie maakt iemand stom of doof, ziende of blind?
Wie anders dan ik, de heer? Ga nu, ik zal bij je zijn als je moet
spreken en je de woorden in de mond leggen.’
Maar Mozes hield vol: ‘Neemt u mij niet kwalijk, Heer, stuur
toch iemand anders, wie u maar wilt.’ Nu werd de heer kwaad
op Mozes. ‘Je hebt toch een broer, de Leviet
Aäron!’ zei hij. ‘Ik weet dat hij
welbespraakt is. Hij is al naar je onderweg en zal blij zijn je te
zien. Vertel jij hem wat hij moet zeggen. Ik zal bij jullie zijn als je
moet spreken en jullie ingeven wat je moet doen. Hij zal in jouw plaats
het volk toespreken: hij zal jouw mond zijn, jij zult zijn god zijn. En
neem je staf in de hand, want daarmee moet je de wonderen
doen.’
Het is niet de vorm die telt, het is de inhoud. Ook wie niet
als spreker bekendstaat kan de goddelijke boodschap verkondigen,
simpelweg omdat die waar is en omdat God hem bijstaat. En als ook dat
niet voldoende is, zijn er altijd nog de wonderen die
overtuigingskracht bezitten. Als er één personage
is in de bijbel die overtuigingskracht bezit, dan is dat God zelf. Hij
spreekt soms zelf, maar vaker bedient hij zich van zijn dienaren, de
profeten. In Ezechiël 3:1-2 wordt dat heel plastisch
voorgesteld:
De stem zei tegen mij: ‘Mensenkind, eet op wat je
wordt voorgehouden; eet deze rol op en ga naar de Israëlieten
om te profeteren.’ Ik opende mijn mond en kreeg de boekrol te
eten, en de stem zei: ‘Mensenkind, vul je maag en je buik met
deze rol, die ik je geef.’ Ik at de rol op; hij was zo zoet
als honing.’
Heel veel meer uitspraken van bijbelse auteurs over hun
literaire bezigheid zijn er niet, en als ze zich al uitlaten over hun
bedoelingen gaat het dus zeker niet over esthetica en schoonheid. De
meesten van hen zouden waarschijnlijk in onbegrip hun schouders hebben
opgehaald bij de vraag of ze hun werk als literatuur beschouwden.
Manieren
van bijbelvertalen
Ook bij de eerste vertalers van de bijbel ging het niet in
eerste instantie om de literatuur. Hiëronymus, liefhebber van
de bijbel en van Cicero, volgde in de genoemde Vulgata (hij was niet de
enige maar wel de voornaamste vertaler) een tweesporenbeleid. Weliswaar
meende hij, met Cicero, dat een goede vertaler de eigenaardigheden van
de oorspronkelijke taal op idiomatische wijze in zijn vertaling moest
weergeven, maar toch vertaalde hij vooral dogmatisch belangrijke
passages nogal letterlijk woord voor woord. De dubbelheid van zijn
oordeel over de literaire kwaliteit van de bijbel weerspiegelt zich
zodoende in zijn wijze van vertalen. Dat had zeker ook te maken met
zijn gehoor: oudere Latijnse vertalingen, die lang niet altijd van hoge
kwaliteit waren, waren ingeburgerd geraakt, en de gelovigen stelden het
meestal niet op prijs wanneer geliefde passages anders werden
weergegeven dan ze gewend waren.
Een ander probleem voor elke vertaler werd eveneens gevormd
door de gelovige traditie: sommige vertalingen kregen de status en het
gezag van het origineel, en werden daarmee vrijwel onaantastbaar. Dat
gold na verloop van tijd voor de Vulgata in de katholieke kerk, het
gold (en geldt) voor de Statenvertaling binnen bepaalde Nederlandse
protestantse gezindten, en voor de Septuaginta in de Grieks-orthodoxe
kerk. De legende over het ontstaan van de laatste vertaling geeft die
hoge status van de Septuaginta goed weer. In vele versies heeft die
ontstaansgeschiedenis, voor het eerst te vinden in De brief van
Aristeas (geschreven tussen 200 v.Chr. en het begin van onze
jaartelling), in de Oudheid en de vroege Middeleeuwen een rol gespeeld.
Bij Augustinus, in De stad van God xviii, 42, kreeg hij de vorm waarin
hij de wereld is overgegaan: de bibliotheek van Alexandrië
wilde graag een Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel. Daarom
stuurde Eleazar, de hogepriester in Jeruzalem, tweeënzeventig
geleerden naar Egypte – zes uit elk van de twaalf stammen
– om daar zo’n vertaling te maken. Alle
tweeënzeventig vertaalden ze de bijbel, ieder onafhankelijk
van de anderen. Na tweeënzeventig dagen waren ze klaar, en de
tweeënzeventig versies verschilden in geen enkel opzicht van
elkaar, zelfs niet in woordvolgorde of het gebruik van synoniemen. En
hoe was deze perfectie anders te verklaren dan door goddelijke
inspiratie? De Septuaginta was zonder twijfel door God gegeven, en
daarom was elke letter ervan waar, en onveranderlijk.
Ook de Vulgata heeft de status van geïnspireerde
vertaling gekregen, en het is deze Latijnse bijbel waaruit de meeste
vertalingen in de volkstalen van West-Europa werden gemaakt. Voor
katholiek Nederland en Vlaanderen bleef het ook na de reformatie de
tekst waaruit vertaald werd; tot in de negentiende eeuw werd de
vertaling van Nicolaas van Winghe (1548, herzien 1599) herdrukt.
De
Statenvertaling als norm aanvaard
Toen aan het eind van de Middeleeuwen, onder invloed van het
humanisme en de reformatie, aan het gezag van de Vulgata werd getornd,
bleven de twee vertaalopvattingen die er in te vinden zijn –
de woord-voor-woordvertaling en de idiomatische vertaling –
bestaan. In Nederland werd onder invloed van de Statenvertaling (1637)
de eerste richting het belangrijkst.
De Statenvertalers gingen ervan uit dat de bijbel het
onfeilbare woord Gods is, waarvan zowel de letter als de geest zijn
ingegeven door de Heilige Geest. Daarom moesten Hebreeuwse en Griekse
zegswijzen zoveel mogelijk in het Nederlands worden weergegeven, ook
als dat een merkwaardig soort taal opleverde. Maar de invloed van de
vertaling op de Nederlandse taal is zo groot geweest dat woorden,
formuleringen en zelfs grammaticale constructies die niet bekend waren,
dat door die vertaling wel geworden zijn, en het Nederlands dus een
beetje meer op de bijbelse talen is gaan lijken. Om een voorbeeld te
noemen: vóór 1637 waren constructies als
‘ijdelheid der ijdelheden’ of ‘het
heilige der heiligen’ in het Nederlands niet bekend. Deze
uitdrukkingen zijn dat nu wel; een dergelijke manier van het bouwen van
een overtreffende trap is zelfs productief geworden, getuige een
aanduiding als ‘de tocht der tochten’ voor de
Elfstedentocht, of ‘het Boek der Boeken’ voor de
bijbel. Dit neemt niet weg dat de Statenvertaling op iedere pagina
zegswijzen kent die eerder Hebreeuws of Grieks dan Nederlands zijn
(waarbij dan vaak in de kanttekeningen die deel uitmaakten van de
eerste druk een parafrase in idiomatisch Nederlands gegeven werd). In
Handelingen 11:1-5 bijvoorbeeld staan vele hellenismen te lezen:
De apostelen nu, en de broeders, die in Judea waren, hebben
gehoord, dat ook de heidenen het woord Gods aangenomen hadden. En toen
Petrus opgegaan was naar Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit
de besnijdenis waren, zeggende: Gij zijt ingegaan tot mannen, die de
voorhuid hebben, en hebt met hen gegeten. Maar Petrus, beginnende,
verhaalde het hun vervolgens, zeggende: Ik was in de stad Joppe,
biddende; en zag in een vertrekking van zinnen een gezicht, namelijk
een vat, gelijk een groot linnen laken, nederdalende, bij de vier
hoeken nedergelaten uit den hemel, en het kwam tot bij mij.
(Opvallend zijn de vele tegenwoordige deelwoorden, in het
Grieks heel gewoon, en bedacht moet worden dat ‘een gezicht
zien’ een hebraïsme is dat via het Grieks in het
Nederlands terechtgekomen is, en dat met ‘die uit de
besnijdenis zijn’ Joden worden aangeduid.)
Toen de Statenvertaling verscheen was de taal ervan dan ook
ver verwijderd van het Nederlands van de bestaande bijbelvertalingen,
die zich veel meer van de omgangstaal bedienden. Misschien wel dankzij
dit gegeven won de vertaling in protestants Nederland snel terrein, en
vond de taal ervan meer en meer ingang, ook in het niet-bijbelse
Nederlands. Ook de waardering voor de literaire kracht van de taal werd
steeds groter, al werd de Statenbijbel door de meeste Nederlanders niet
als literatuur gelezen. In later eeuwen werd in veel protestantse
gezinnen driemaal daags, na de maaltijd, uit de bijbel voorgelezen, en
dat ging van kaft tot kaft: men begon bij Genesis en las door tot en
met Openbaring, en begon dan weer opnieuw. In de Camera Obscura (1839)
beschrijft Hildebrand, met oom Stastok als voorbeeld, hoe dat ging:
‘De bijbel werd opengeslagen, en mijn oom las er uit voor.
Eerwaardige gewoonte! [...] Mijn oom las niet welsprekend, niet mooi,
zelfs niet goed op sommige plaatsen – maar het was
stichtelijk, want hij las de bijbel; het was goed, want hij las met
eenvoudigheid; het was schoon, want het was hem aan te zien dat hij
geloofde.’
In diezelfde negentiende eeuw zijn er echter ook al andere
stemmen te horen: Potgieter noemde de kloeke stijl van de Statenbijbel
het mannelijkste Nederlands dat ooit geschreven was, en de Tachtigers
Kloos en Verweij lazen elkaar eruit voor vanwege de schoonheid van de
taal. De bewondering voor het literaire gehalte ervan nam daarna alleen
maar toe.
Botsende
opvattingen
In gelovige kringen was de schoonheid toch veelal middel en
geen doel. In de jaren dertig van de twintigste eeuw schrijft F.W.
Grosheide, hoogleraar Nieuwe Testament aan de Vrije Universiteit en een
van de initiatiefnemers van de vertaling van het Nederlands
Bijbelgenootschap uit 1951 (nbg ’51), in het voorwoord bij
een bijbeluitgave van grote gedeelten van de Statenvertaling (Bijbel
als boek van letterkundige schoonheid):
Als een monument van groote letterkundige waarde is uit de
eerste helft van de zeventiende eeuw onze statenvertaling tot ons
gekomen. Haar overzetters hebben waarlijk niet beproefd om een
kunstwerk te leveren, zij hebben getracht den bijbel te vertalen voor
het Nederlandsche volk. Maar zij waren zelf leden van dat volk in een
grooten tijd, zij leefden het leven van het volk, en zij waren
kunstenaars bij Gods genade. Zoo is – ongewild –
een kunstwerk ontstaan, waartegen ieder, die vatbaar is voor de
schoonheid der taal, steeds met bewondering zal blijven opzien.
[…] Zeker, de bijbel is niet in de eerste plaats een boek
van kunst of tot kunstgenot. Hij is de Goddelijke openbaring tot
zaligheid, maar gegeven als schat in kostbaren houder. Dat kan gezegd
worden van het oorspronkelijk, het kan ook gezegd worden van de
statenvertaling. Het foudraal predikt de heerlijkheid van den inhoud.
Moge zoo dit boek gebruikt worden. De weg naar de heerlijkheid kan ook
bij de schoonheid beginnen. Leide de bewondering van den vorm naar een
geloovig aanvaarden van den inhoud.
Werd door de Statenvertalers de gedachte gekoesterd dat in
hun Nederlands het Hebreeuws en Grieks herkenbaar moesten blijven, voor
Luther telde alleen de omgekeerde weg. In zijn Open brief over het
vertalen (1530) schrijft hij:
Je moet niet, zoals deze ezels doen, aan het Latijn vragen
hoe je Duits moet spreken, maar je moet het vragen aan de moeders
thuis, aan de kinderen op straat, aan de gewone man op de markt; je
moet kijken hoe zij hun mondje roeren, en dan zo vertalen. Dan zullen
ze het begrijpen en beseffen dat je Duits met ze spreekt.
Deze manier van vertalen viel in protestants Nederland niet
in goede aarde. Marnix van St. Aldegonde, de man die voor de
Statenvertaling Genesis vertaalde, meende dat er ‘onder alle
vertalingen die er bestaan geen is die zo ver verwijderd is van de
Hebreeuwse waarheid als die van Luther, uit welke gebrekkige Hoogduitse
vertaling onze nog gebrekkiger Nederlands-Duitse is
voortgekomen’. Het gaat hier vooral om die
‘Hebreeuwse waarheid’. Een vertaling van Het Oude
Testament waarin niet de Hebreeuwse taal zichtbaar is, staat voor velen
ver af van de waarheid. God heeft in de bijbel Hebreeuws en Grieks
gesproken, en de statenvertalers, geïnspireerde mannen, hebben
het Nederlandse volk Gods bijbel in het Nederlands gegeven. De Lutherse
vertaaltraditie, waarin aansluiting werd gezocht bij de levende
volkstaal, en die van het Nederlandse protestantisme van de
Statenvertaling, die het zocht in overeenstemming met het Hebreeuws,
het Aramees en het Grieks van de originelen, staan dan ook ver van
elkaar af. Ook de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap uit
1951, gebruikt in vele protestantse kerken, staat in de tweede traditie.
In 1939 schrijft B.
Wielenga in De bijbel, het licht voor de kunst:
Niemand weet vanwaar de schoonheid is en waartoe, dan alleen
God en het heeft Hem, den Schepper der schoonheid, behaagd de waarheid
van de schoonheid te openbaren in zijn woord. Ja, in wonderlijke
speling van almacht en goedheid heeft Hij den bijbel zelf tot een boek
van schoonheid gemaakt, een super-kunstwerk, zoo levend en krachtig,
dat het den mensch bij iedere innige aanraking met vreugde bezielt, tot
werken bevrucht.
Deze belijdenis heeft verregaande gevolgen voor deze
bijbeluitgave. Wielenga geeft de bijbel uit zoals je ook een literair
werk zou uitgeven: zonder versnummers en hoofdstuknummers, zonder
afleidende perikoopopschriften, en met een literaire lay-out. De twee
kolommen waarin de bijbel meestal wordt uitgegeven zijn vervangen door
één kolom, en er is in de typografie een
duidelijk onderscheid gemaakt tussen proza en poëzie, wat in
de Statenvertalingedities van 1637 en later niet het geval was. Dit
alles heeft wel tot gevolg dat niet de hele bijbel is gedrukt: dat zou
de omvang van een enkele band te boven gaan. Wielenga’s werk
is een van de voorbeelden van een toenemend besef, ook in protestantse
kring, dat de vorm waarin de Statenvertaling is gegoten niet
onaantastbaar is, en dat voortschrijdend inzicht veranderingen in de
onaantastbaar geachte bijbeltekst kan opleveren.
Proza
en poëzie in de bijbel
In 1753 publiceerde de Anglicaanse bisschop en hoogleraar aan
de Universiteit van Oxford Robert Lowth een serie Lezingen over de
heilige poëzie van de Hebreeërs, en gaf daarmee de
aandacht voor de bijbel als literatuur een belangrijke impuls. Hij deed
dat door in de bijbel niet op zoek te gaan naar de stijlfiguren en de
metrische patronen van de klassieken, zoals vóór
hem veel gedaan was, maar door de eigenheden van de Hebreeuwse
poëtica te onderzoeken. Poëzie was voor Lowth, kind
van zijn tijd, het hoogtepunt van literatuur, en door zijn analyse van
de Hebreeuwse stijlmiddelen kwam hij veel meer poëzie op het
spoor dan men tot op dat moment herkend had. Het harde criterium voor
wat moderne westerse poëzie is, de vrije regelval, ontbreekt
in de bijbelse manuscripten, en dus moeten er andere criteria voor
worden gezocht. In deze Nieuwe Bijbelvertaling hebben de vertalers zich
steeds opnieuw de volgende vragen gesteld: 1. Overheersen in de
teksteenheid de poëtische vormkenmerken? 2. Ligt er op de
poëtische functie van de taal een sterk accent? 3. Doet een
poëtische weergave in het Nederlands het best recht aan deze
passage?
Als deze drie vragen positief konden worden beantwoord, werd
er als poëzie vertaald, zo niet, dan was proza het resultaat.
Maar ook kan men een mengvorm aantreffen: proza met poëtische
trekken, poëtisch proza, of niet-stichisch gezette
poëzie, zo men wil. Het is een vorm die bij uitstek geschikt
is om veel bijbelse literatuur in te vertalen, juist omdat het verschil
tussen proza en poëzie nogal eens glijdend is. Vooral in de
profetische literatuur is deze wijze van vertalen veelvuldig toegepast.
Soms staan proza en poëzie letterlijk dicht bij
elkaar. Vergelijk in Rechters de prozaversie (4:21) van de dood van
Sisera met de poëtische versie zoals die voorkomt in het Lied
van Debora (5:26-27):
Jaël nam een tentpin en een hamer en sloop de tent
binnen. Ze sloeg de tentpin dwars door zijn hoofd in de grond terwijl
hij uitgeput in slaap lag, zodat hij stierf.
Met één hand vatte ze een tentpin, met de andere
een hamer.
Ze dreef de tentpin door zijn slaap, spleet met een hamerslag zijn
hoofd.
Aan haar voeten viel hij neer, kromp hij ineen en bleef hij liggen.
Aan haar voeten kromp hij ineen, daar viel hij neer.
Belangrijk voor de Hebreeuwse poëzie is het
parallellisme. Het idee om twee regels inhoudelijk parallel te plaatsen
is waarschijnlijk voor het eerst in het tweede millennium v.Chr.
uitgewerkt in Mesopotamië, het gebied tussen Eufraat en
Tigris. Lowth definieert het als volgt: ‘De versbouw van de
zinnen waarop zo vaak gedoeld wordt als zijnde karakteristiek voor
Hebreeuwse poëzie, bestaat voornamelijk in een zekere
gelijkheid, verwantschap of parallellisme tussen elke zin, waardoor in
twee regels (of twee delen van dezelfde zin) de ene zaak de andere zaak
antwoord geeft, en woorden woorden beantwoorden, alsof ze door een
soort regel of wetmatigheid aan elkaar geklonken zijn. Dit
parallellisme kent vele verschillen en gradaties: soms is het precies
en overduidelijk, soms vaag en duister.’
Deze ‘ontdekking’ van het parallellisme
maakte de weg vrij voor een beter begrip van de Hebreeuwse
poëzie. Sinds Lowth wordt veel meer van Het Oude Testament als
poëzie gezien en ook zo vertaald. Was eerder de
poëzie beperkt tot de Psalmen, het Hooglied, het meeste van
Job, een aantal liederen (zoals het Lied van Mozes (Exodus 15) en het
Lied van Debora en Barak (Rechters 5)), en soms Spreuken, na Lowth
behoorden ook de profetische boeken tot de poëzie, met Jesaja
als hoogtepunt. Tot op heden is de strijd tussen de geleerden omtrent
de exacte hoeveelheid poëzie in de bijbel niet beslist. Een
voorbeeld van poëzie met een parallelle structuur komt uit
Zacharia 9:9-10:
Juich, Sion,
Jeruzalem, schreeuw het
uit van vreugde!
Je koning is in aantocht,
bekleed met gerechtigheid
en zege.
Nederig komt hij
aanrijden op een ezel,
op een hengstveulen, het
jong van een ezelin.
Ik zal de strijdwagens
uit Efraïm verjagen
en de paarden uit
Jeruzalem;
de bogen worden gebroken.
Hij zal vrede stichten
tussen de volken.
Zijn heerschappij strekt
zich uit van zee tot zee,
van de Rivier tot de
einden der aarde.
(Waarbij het goed is te bedenken dat Efraïm een
andere benaming is voor Israël, zodat Sion, Jeruzalem en
Efraïm naar dezelfde entiteit verwijzen.)
De
treffende eenheid van de bijbel
Zacharia 9:9-10 wordt geciteerd en toegepast in Het Nieuwe
Testament, en dat geldt voor vele oudtestamentische teksten die door de
eeuwen heen zijn gebruikt zijn om de eenheid van de beide testamenten,
en daarmee de eenheid van de gehele bijbel, op de voorgrond te
plaatsen. Daarmee werd de bijbel één boek, wat
beslist niet vanzelfsprekend is. Voor de Joden zijn de beide
testamenten natuurlijk geen eenheid, en voor het christendom zijn ze
dat in de eerste eeuwen van onze jaartelling pas na verloop van tijd
geworden. Binnen de bijbelwetenschap is er na de Middeleeuwen steeds
meer oog gekomen voor de diversiteit van de bijbel en ook in de
literaire wereld zijn de stemmen die de eenheid benadrukken steeds
opnieuw weersproken door hen die vooral verscheidenheid zien. Voor
velen was de bijbel eerder een bibliotheek dan een boek.
Ook de afzonderlijke bijbelboeken lijken niet altijd een
hechte eenheid te zijn. Alleen al de eerste twee hoofdstukken van
Genesis zijn met elkaar op allerlei punten in tegenspraak. Ik noem er
slechts één: in hoofdstuk 1 is de mens het
sluitstuk van de schepping; nadat hij de mens heeft gemaakt is God
klaar met zijn werk, en rust hij uit. Maar in het tweede hoofdstuk
begint God met de mens, en komen bomen, planten en dieren (en de vrouw)
pas later. En zo zijn er kleine en grote discrepanties te vinden in
vrijwel elk bijbelboek
Met zogenaamde bronnentheorieën binnen de
historische kritiek in de theologie hebben bijbelwetenschappers
geprobeerd verklaringen te vinden voor de vele contradicties in de
bijbelboeken en het grote aantal doublures en herhalingen, ook op
thematisch en stilistisch vlak. Vooral in de negentiende eeuw werd op
dit gebied veel werk verzet. Geen van de tegenstrijdigheden werd als
triviaal beschouwd. Hoe oud was bijvoorbeeld Abram (de latere Abraham)
toen hij Haran verliet? Abrams vader Terach was 70 jaar oud toen Abram
in Ur geboren werd. Terach neemt Abram mee naar Haran, en ze blijven
daar wonen totdat Terach sterft, 250 jaar oud. Abram is dan dus 135
(Genesis 11:26-32). Daarna draagt God Abram op om Haran te verlaten en
naar Kanaän te gaan. ‘Abram ging uit Haran weg,
zoals de heer hem had opgedragen. Hij was toen 75 jaar,’
staat er dan (Genesis 12:4). Was Abram nu 135 of 75 toen hij naar
Kanaän ging? De bronnentheorie gaat uit van een complexe
ontstaansgeschiedenis van Genesis: hoofdstuk 11 gaat terug op een
andere bron dan hoofdstuk 12, en een redacteur heeft beide bronnen
samengevoegd.
In 1946 publiceerde Erich Auerbach Mimesis, een boek waarin
onder andere Homerus en de bijbel aan dezelfde literair-kritische
onderzoeksmethoden werden onderworpen, en dat de weg heeft gebaand voor
veel onderzoek naar de bijbel als literatuur. Auerbach probeerde de
tekst als literaire eenheid te lezen, en hem ook als eenheid betekenis
toe te kennen. Met Auerbach als een van de wegbereiders kwam er na de
Tweede Wereldoorlog dan ook meer en meer aandacht voor de eenheid van
de bijbelse verhalen, en voor het grote geheel. Robert Alter
bijvoorbeeld, hoogleraar Hebreeuwse en vergelijkende
literatuurwetenschap aan de Universiteit van Californië, in
Berkeley, concentreert zich op de bijbelboeken zoals ze in de loop der
eeuwen geworden zijn. Het is in zijn optiek niet zozeer van belang de
tegenstrijdigheden te benoemen en die te verklaren vanuit de complexe
ontstaansgeschiedenis van een boek. Veel waardevoller is het om de
ogenschijnlijke verschillen te beschouwen als een betekenisvol
onderdeel van de tekst, teneinde de tekst zoals hij uiteindelijk
geworden is beter te kunnen begrijpen.
Een voorbeeld uit Genesis. In het tweeënveertigste
hoofdstuk wordt verteld hoe tien van de twaalf zonen van Jakob op reis
gaan van Kanaän naar Egypte om graan te kopen. Hun halfbroer
Jozef is al in Egypte, wat de broers niet weten, en Benjamin, de enige
volle broer van Jozef, blijft in Kanaän achter. In Egypte
komen ze aan bij Jozef, gunsteling van de farao, maar herkennen hem
niet, terwijl Jozef hen wél herkent. Jozef noemt hen
spionnen, en wil alleen graan aan hen verkopen als ze een van hen,
Simeon, als gijzelaar achterlaten, en beloven later met Benjamin naar
Egypte terug te keren. Zo wordt afgesproken. Ze betalen voor het graan,
maar zonder dat zij het merken laat Jozef hun geld weer in hun zakken
terugstoppen. Op de terugweg naar Kanaän ontdekken ze dat ze
niet alleen graan hebben meegekregen, maar dat ook het geld weer in hun
voerzak zit. En dat feit wordt tweemaal verteld, alsof het op twee
verschillende momenten plaatsvindt: op de dag dat ze vertrekken, en op
de dag dat ze weer bij hun vader Jakob in Kanaän terugkeren.
Deze hobbel in het verhaal is zo overduidelijk, meent Alter,
dat het onmogelijk is te denken dat de auteur of redacteur van Genesis
het probleem niet zou hebben opgemerkt. Integendeel, die auteur had
beide versies nodig om zijn verhaal te kunnen vertellen. In de eerste
versie van de ontdekking ligt de aandacht bij de broers, die zich
afvragen waarom God hen dit aandoet, en bang zijn voor de gevolgen. In
de tweede versie gaat het om de reactie van Jakob, die vreest
kinderloos te worden: hij is Jozef al kwijt, Simeon is een gijzelaar en
hij vreest ook Benjamin te verliezen nu de broers de Egyptenaren bij de
transactie overduidelijk hebben bedrogen. (Uiteindelijk zullen de
broers opnieuw naar Egypte gaan, ditmaal met Benjamin, en daar door
Jozef vorstelijk worden onthaald.) Deze tweede versie maakt daarmee een
onderdeel uit van het in Genesis belangrijke thema van de
vruchtbaarheid en het voortbestaan van het nageslacht van Abraham en
Jakob. En de eerste versie stelt de vraag naar het waarom van Gods
handelen, eveneens een thema dat geregeld terugkeert. En dat, zegt
Alter, is precies de reden waarom deze beide versies naast elkaar
voorkomen, en niet omdat een redacteur de ogenschijnlijke
ongerijmdheden niet heeft gezien.
Ook Jack Miles en Northrop Frye benadrukken de eenheid van
bijbelboeken en zelfs die van de hele bijbel – met oog voor
alle discrepanties en rafels. Jack Miles, voormalig jezuïet,
en hoogleraar in Harvard, beschrijft God als een literair personage dat
in de Hebreeuwse bijbel een persoonlijke ontwikkeling doormaakt vanaf
zijn eerste verschijning als Schepper tot aan zijn vervolmaking als
Wijze. Alle bijbelboeken dragen aan die biografie bij. En Northrop
Frye, literair criticus die in 1982 The Great Code publiceerde, brak
een lans voor de eenheid van de gehele bijbel: de openbaring verloopt
in zeven fasen, in steeds wijdere kringen, van schepping via uittocht,
wet, wijsheid, profetie en evangelie naar de apocalyps, waarbij elke
volgende fase de vorige vooronderstelt en vervolmaakt.
En daarmee is de cirkel rond: al in de late Oudheid en de
vroege Middeleeuwen gold voor christelijke auteurs dat in Het Nieuwe
Testament het Oude in vervulling gaat. Augustinus meende dat geen
enkele bijbelpassage in tegenspraak is met een andere, en dat dat zelfs
gold voor de vermeende verschillen tussen de Septuaginta en de
Hebreeuwse bijbel, bijvoorbeeld bij het verhaal van de profeet Jona. In
de Hebreeuwse bijbel moet Jona van God de volgende profetie uitspreken:
‘Nog veertig dagen, dan wordt Nineve weggevaagd.’
In de Septuaginta krijgt de stad slechts drie dagen respijt. Wat waren
nu de echte woorden van Jona? Volgens Augustinus heeft Jona gezegd wat
er in de Hebreeuwse bijbel staat, maar toch ook bedoeld wat er in de
Griekse bijbel staat. Want aan het eind van het verhaal worden de
inwoners van Nineve, een niet-Joodse stad, gered, en daarmee is de stad
de voorafschaduwing van de christelijke kerk, die de niet-Joden heeft
gered. De christelijke kerk is ontstaan door de komst van Jezus
Christus die na zijn verrijzenis veertig dagen op aarde heeft
doorgebracht, en is verrezen na drie dagen. De vertalers van de
Septuaginta hebben daarom bewust over drie dagen gesproken, om de lezer
erop te attenderen dat met het verhaal van Jona en Nineve wordt
vooruitgewezen naar Jezus en de christelijke kerk. Zo is de bijbel,
zegt Augustinus, zelfs in zijn verschillende verschijningsvormen een
eenheid.
Dat geldt ook nu: al is de bijbel geschreven in drie
verschillende talen, in verschillende culturen en verschillende
tijdvakken, al staan er prachtige en minder goed geschreven verhalen
in, en al zijn er zeer verschillende literaire genres in aan te wijzen,
toch heeft het christendom er in de Oudheid en de Middeleeuwen een
eenheid van gemaakt. De historische kritiek binnen de theologie en de
literaire analyse hebben later de diversiteit en de literaire rijkdom
weer meer benadrukt. Het is telkens weer geweest als met een
slingeruurwerk: soms werd de eenheid, dan weer de verscheidenheid van
de bijbel benadrukt. En zo is de bijbel een boek en een bibliotheek
ineen.
READ THE BOOK - THE BIBLE CHANGE YOUR LIFE
INFO: DE WEG - DE WAARHEID - HET LEVEN - FILM
Remember all victims of violence worldwide
DE WEG | DE WAARHEID | HET LEVEN | FILM | AUDIO
HOLYHOME.NL USE NO COOKIES - REPORT DEAD LINKS
Waard om te weten :
Een hartelijk welkom op de siteDeze pagina printen
Sitemap
Wie zoekt zal vinden
FAQ - HELP
Kerk
Zondag
Advent
Kerstfeest
Driekoningen
Vastentijd
Goede Vrijdag
Aswoensdag
Palmzondag
Palmpasen
De stille week
Witte donderdag
Stille zaterdag
Paaswake
Pasen - Paasfeest
Hemelvaartsdag
Pinksteren
Biddag
Dankdag
Avondmaal
Doop
Belijdenis
Oudjaarsdag
Nieuwjaarsdag
Sint Maarten
Sint Nicolaas
Halloween
Hervormingsdag
Dodenherdenking
Bevrijdingsdag
Koningsdag / Koninginnedag
Gebedsweek
Huwelijk
Begrafenis
Vakantie
Recreatie
Feest- en Gedenkdagen
Symbolen van herkenning
Leerzame antwoorden op levens- en geloofsvragen
Hebreeën 4:12 zegt: "Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden". Lees eens: Het zwijgen van God
God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. Lees eens: God's Liefde
Schat onder handbereik
Bemoediging en troost
Bible-people - stories of famous men and women in the Bible
Bible-archaeology - archaeological evidence and the Bible
Bible-art - paintings and artworks of Bible events
Bible-top ten - ways to hell, films, heroes, villains, murders....
Bible-architecture - houses, palaces, fortresses
Women in the Bible - great women of the Bible
The Life of Jesus Christ - story, paintings, maps
Read more for Study Apocrypha, Historic Works
GELOOF EN LEVEN een
KLEINE HULP VOOR ONDERWEG
Wie zoekt zal vinden
Boeiende Series :
BijbelvertalingenBijbel en Kunst
Bijbels Prentenboek
Biblische Bildern
Encyclopedie
E-books en Pdf
Prachtige Bijbelse Schoolplaten
De Heilige Schrift
Het levende Woord van God
Aan de voeten van Jezus
Onder de Terebint
In de Wijngaard
De Bergrede
Gelijkenissen van Jezus
Oude Schoolplaten
De Zaligsprekingen van Jezus
Goede Vruchten
Geestesgaven
Tijd met Jezus
Film over Jezus
Barmhartigheid
Catechese lessen
Het Onze Vader
De Tien Geboden
Hoop en Verwachting
Bijzondere gebeurtenissen
De Bijbel is boeiend
Bijbelverhalen in beeld
Presentaties en Powerpoints
Bijbelse Onderwerpen
Vrede van God voor jou
Oude bijbel tegels
Informatie over alle kerken in Nederland: Kerkzoeker
Bible Study: The Bible alone!
L'étude biblique: Rien que la Bible!
Bibelstudium: Allein die Bibel!
Materiaal voor het Digibord
Werkbladen Bijbelverhalen Bijbellessen
OT Hebreeuws-Engels
NT Grieks-Engels
Naslagwerken
Belijdenissen
Een rijke bron
Missale Romanum + Afbeeldingen
Stripboek over Jezus
Christelijke Symbolen
Plaatjes Afbeeldingen Clipart
Evangelie op Postzegels
Harmonium Huisorgel
Godsdiensten en Religies
Herinnering aan Kerken
Christian Country Music
Muzikale ontspanning
Software voor Bijbelstudie
Hartverwarmende Klanken
Read and Hear the Holy Bible
Luisterbijbel
Bijbel voor Slechtzienden Begrippenlijst -1- -2-
Meer weten over de Psalmen, gezangen, liturgieën, belijdenisgeschriften: Catechismus, Dordtse Leerregels en veel andere informatie? . Kijk op: Online-bijbel.nl(What's good, use it)