HOME | STUDIEBIJBEL | BIJBELSTUDIES | BIJBELATLAS | BIJBELSEGESCHIEDENIS | NIEUWS
OVER
HAGGAÏ EN MALEACHI NAGEDACHT
De Bijbel is niet een boek dat je zomaar even van kaft tot kaft leest. Het kan lastig zijn om je weg door de Bijbel te vinden, als je niet weet wat zich wanneer heeft afgespeeld. Deze site kan je helpen om de Bijbel beter te leren kennen. Ontdek de bron van vrede, het Woord van God:
Bijbelstudie 908 - HAGGAÏ EN MALEACHI
Here, leer ons bidden
Haggai
De naam Haggai betekent “Mijn feest” en het is de Heer zelf die van zijn feest spreekt: de herbouw van zijn Huis.
We
herinneren ons, dat Israël’s grote feesten
beschreven worden in Leviticus 23, maar in het evangelie van Johannes
vinden we plotseling een extra feest, waarmee de inwijding van de
tempel in de tijd van Ezra en Nehemia gevierd werd. Een toespeling
daarop vinden we in Joh. 10:22, in het hoofdstuk van de Goede Herder,
en er staat bij: “het was winter”. Onwillekeurig
denken we aan het warme hart van de goede Herder en het winterse kille
karakter van dat feest. Want zijn uiterlijke ceremonieën
zonder een warm hart niet ijzig kil?
Dit inwijdingsfeest was ingesteld in de tijd van de Maccabeën,
nadat de tempel gereinigd was van de gruwelen van Antiochus Epiphanes.
Het werd ook het feest der vernieuwing genoemd. Het ligt in Gods wegen,
om van tijd tot tijd opwekkingen te bewerken, waarin geestelijk leven
wordt verfrist en opgewekt. En de beste, de duurzaamste en diepste
vernieuwing heeft plaats als Gods kinderen in de kracht van Gods Geest,
komen tot een strikter wandel in gehoorzaamheid aan Gods Woord. Is dat
niet zo, dan zakt de zaak spoedig weer af, en wordt ons werk spoedig
weer koud en dor zoals dat winterfeest in Joh. 10:22. Tijdens de
rondwandeling van de Heer Jezus op aarde was alles in Jeruzalem dor en
kil, zonder leven en zonder groei, een toestand van lauwe,
onverschillige harten. Zelfs het feest der vernieuwing had niets nieuws
tot de Joden te zeggen.
Om tot Haggai te komen, God gaf hem dus de naam “Mijn
feest”. Er staat geen geslachtsregister van Haggai, maar wel
staat er telkens bij “Haggai de profeet”, Gods
boodschapper. Ook vertelt Haggai niets over zichzelf, omdat hij het
alleen over het werk van God, wiens grootheid en majesteit hij roemt,
wil hebben. Hij spreekt niet zijn eigen woorden maar die van de Heer.
Zijn
wijze van profeteren, die groot resultaat boekte, was, om eerst
Israël op zijn ernstige tekortkomingen te wijzen, maar om
daarna een heerlijk beeld te schilderen van de toekomstige glorie van
Gods volk. Deze toekomstverwachting heelde de wonden die hij sloeg.
Haggai was dus gezonden om de slap neerhangende armen aan het werk te
krijgen voor de verdere herbouw van Gods huis. In Ezra 5:2 vinden we
dat hij niet alleen praatte, maar dat de profeten de werkers praktisch
hielpen in hun arbeid.
De herbouw van het altaar en de tempel vinden we in het boek Ezra, en
daar vinden we ook dat plotseling met het werk was gestopt op grond van
tegenstand en verboden. Deze stilstand duurde tot het tweede jaar van
Darius, en dat was nu juist de tijd waarin Haggai en Zacharia de
bouwers tot voortgaan aanmoedigden. En als resultaat van hun
bemoedigende woorden zien we, dat de ontmoedigde en zelfs
onverschillige Joden de handen waar aan het werk sloegen en de herbouw
van de tempel voltooiden onder de regering van Zerubbabel en onder het
priesterschap van Jozua, die er een leidende rol in speelden.
Wat de
indeling van het boek betreft, die is eenvoudig, want elk deel begint
met de woorden: “HET WOORD DES HEREN”
1) De twee eerste verzen duiden het doel van deze profetie aan.
2) Vers 3 begint met de beschrijving van de kastijding die de Heer
gebruikte ten nutte van een zelfzuchtig en onverschillig volk. Dit gaat
door tot vers 13, waar het troostwoord: “IK ben met
U”, tot hen komt.
3) Hoofdstuk 2:2. Hier vergelijkt de profeet Salomo’s
glorierijke tempel met het sobere huis herbouwd onder Ezra, maar hij
voegt eraan toe, dat er in de toekomst een huis op diezelfde plaats zou
staan, dat oneindig rijker en schoner dan dat van Salomo zou zijn.
4) Hoofdstuk 2:11 accentueert Gods gedachte aangaande verontreiniging:
men is evenzeer verontreinigd door verbindingen met kwaaddoeners als
door zelf begaan van kwaad.
Hoofdstuk 2:20: Een rijkdom van beloften over Israëls machtige toekomst: God zal een volledige overwinning bewerken en dan alle eer geven aan de Messias, Gods gezalfde koning die over Israël zal regeren.
In
deze vijf paragrafen openbaart God vijfmaal zijn gedachten over
toewijding en heiligheid en voegt er telkens een bemoediging en een
vertroosting aan toe. Sommigen denken dat de eisen van God’s
heiligheid zo hoog zijn, dat we er ontmoedigd door worden. In
werkelijkheid ontmoedigt ons kwaad geweten ons wegens zelfzucht,
vleselijkheid en aardsgezindheid. Eigen gedachten en eigenwil voeren
een uitzichtloze strijd tegen Gods volmaakte, aangename en heilige wil,
en in die strijd worden we moe en ontmoedigd. Laat ons de handen
ineenslaan, de knieën oprichten, rechte paden maken en met
moed Gods wil doen. Moeten we niet herinnerd worden aan
Jezus’ woorden tot de Emmausgangers: “Wat zijn dat
voor gesprekken.... en waarom bent U zo bedroefd?” (Lukas
24:17)
God openbaart zich in dit boek onder de naam van “HEER DER
HEERSCHAREN”, als de almachtige God, die Zijn kracht aan een
uiterst zwak volk wilde tonen. Deze uitdrukking: “HEER DER
HEERSCHAREN” vinden we twaalf maal in deze profetie.
De weerstanden die Gods volk ondervindt gaan HUN krachten te boven,
maar NOOIT Gods krachten. In hoofdstuk 1:13 wordt Haggai de gezondene
of bode van de Heer genoemd. Het geheim, waarom zijn boodschap zulk een
geweldig effect sorteerde school zeker in de machtige woorden:
“Ik ben met U”. Zo zei Jezus voor zijn hemelvaart:
“IK BEN MET U tot de voleinding van deze eeuw”. En
tot twee of drie in Zijn naam vergaderden zegt Hij vandaag:
“DAAR BEN IK, in hun midden”.
Voorts
zit er grote kracht in de woorden van hfdst. 1:5, die in de
Statenvertaling terecht klonken: “ZET UW HART OP UWE
WEGEN”, en nu wat vager vertaald met: “Bedenkt wat
U wedervaren is”. Want God wenst ons HART want vandaar zijn
de uitgangen des levens. God wil, dat alles wat wij voor Hem doen, van
harte gedaan wordt: “Jongeling, geef mij UW HART”.
God is liefde, en wederliefde tot Hem is de enige juiste drijfveer voor
alles wat we doen. “DE LIEFDE VAN CHRISTUS DRINGT
ONS”.
HET HUIS VAN
GOD
Zeven
of achtmaal vinden we de uitdrukking: “DIT HUIS”.
Terwijl Zacharia meer spreekt over de verhouding van Israël
tot de volken in de laatste dagen, vestigt Haggai vooral de aandacht op
GODS HUIS. Hoewel de Schrift aanduidt dat er in totaal VIJF
verschillende tempels op de berg Moria zouden gebouwd worden, wordt dat
gewbouw steeds GODS HUIS genoemd.
1) De eerste was de tempel van Salomo, die tot op heden de mooiste en
rijkste was.
2) De tweede tempel werd gebouwd onder Ezra.
3) De derde tempel is gebouwd door Herodes maar werd toch door de Heer
Jezus “MIJN HUIS” genoemd.
4) De vierde tempel zal door de huidige Israëliers gebouwd
worden na de opname van de Gemeente, en ook deze tempel wordt in 2
Thess. 2:4 de tempel van God genoemd, hoewel de anti-christ zich er als
god zal laten aanbidden.
5) De vijfde tempel op diezelfde plaats zal die van het duizendjarig
rijk van Christus zijn, en deze is beschreven in Ezechiel 40-45.
Al deze tempels dragen dus de naam van “HUIS VAN
GOD”, omdat ze gebouwd zijn op de plaats die God zich
verkozen had, om Zijn naam daar te doen wonen en om daar met offers
verheerlijkt te worden. Onder het komende vrederijk van Christus zal de
tempel heerlijker zijn dan ooit. Jeruzalem was de centrale plaats van
aanbidding voor het aardse volk Israël, terwijl in Johannes 4
de Heer Jezus zegt, dat in onze periode er geen geografische
bedevaartplaats meer is, maar dat ware aanbidders God als Vader zullen
aanbidden in Geest en in waarheid. Toch wordt ook in onze tijd de
Gemeente van Christus het HUIS VAN GOD genoemd in de brieven van Paulus
aan de Efeziërs en aan Timotheus, en een BOUWWERK in Mattheus
16:18 en 1 Petrus 2.
Dit huis is geestelijk en wordt
in de Schrift vanuit twee gezichtspunten beschouwd
1) Als gebouwd door Christus zelf (Matt. 16, 1 Petr. 2:2). Wat het
eerste aspect betreft, weten we, dat alles wat God doet, volmaakt,
eeuwig en onverderfelijk is. In Mattheus 16 zegt Christus, dat Hij op
deze rots, de door Petrus beleden ZOON van de levende God, Zijn
Gemeente zal bouwen. En in Efeze zegt de apostel dat ware gelovigen
gebouwd worden tot een heilige tempel in de Heer, en Petrus zegt, dat
wij, dat is de gelovigen, als levende stenen worden toegevoegd tot een
GEESTELIJK gebouw, een heilig priesterdom, om God geestelijke offers te
brengen. (1 Petr. 2:4-6)
2) Als gebouwd door verantwoordelijke mensen (1 Cor. 3). Ten tweede is
er sprake van het huis van God, waar allerlei werkers aan meebouwen, en
dat alles op het fundament van Christus, maar dat velen daartoe
waardeloos materiaal, hout, hooi en stro gebruiken, dat bij de
beproeving met vuur verbrand zal worden. (Zie 1 Cor. 3:10-17)
Het huis zoals de Heer dat bouwt, kan door de poorten van de hel niet overweldigd worden
Gelovigen zijn met Christus opgewekt en de dood heeft over hen geen definitieve macht. In wat de mens bouwde, meer dan duizend verschillende kerken en secten, is spoedig verval getreden, omdat er ongelovige belijders in werden toegelaten, tegenstanders van de waarheid, zodat wat eens Gods Huis was nu een groot huis is, de belijdende Christenheid of koninkrijk der hemelen, met vaten ter eer en vaten ter oneer, een mengsel van goed en kwaad, geloof en ongeloof, waaraan God in 2 Tim. 2:20 Zijn Naam niet meer verbindt: “Een groot huis” in plaats van “Gods Huis”. Zo heeft de mens altijd alles wat aan zijn verantwoordelijkheid werd toevertrouwd, radicaal verknoeid.
Zulk
een verval kenmerkte ook het overblijfsel dat uit Babel teruggekeerd
was, om altaar en tempel te herbouwen. God had eerst de geest van
Cyrus, de Perzische koning, opgewekt, om toestemming tot herbouw te
geven. Toen er tegenstand kwam, en zelfs een verbod, lag het werk
zestien jaar lang stil, zes jaar wegens de tegenstand van de
Samaritanen, en tien jaar omdat koning Darius was aangestookt om de
bouw te verbieden. Toen zond God zijn profeten en hun prediking bracht
een nieuwe opwekking teweeg, want de Israëlieten luisterden en
gehoorzaamden aan Gods Woord.
Helaas trad er na de voltooiing van de herbouw van de tempel weer
verval in en Maleachi klaagt: “Wie is er om de deuren van het
huis te sluiten?“ Niemand voelde er iets voor Gods eer, en
eindelijk werd de toestand zo, dat alleen de komst van de Messias
verlossing, licht en leven kon brengen voor wie naar Hem wilde
luisteren.
Zo
is het ook met de Christenheid. Reeds in de tijd van de apostelen trad
groot verval in, en daarom moeten we ons er niet over verwonderen, dat
het in onze dagen in de Christenheid zo is, dat alleen de wederkomst
van Christus uitkomst kan brengen. Toch zegt ook nu Gods Geest tot hen
die gelovig gehoorzamen : “IK BEN MET U”. Vier jaar
werd er aan de tempel gewerkt. (Ezra 6:15) Haggai profeteerde 3 maanden
Zacharia 3 jaar. De verandering in het hart van het volk werd in 24
dagen bewerkt (Haggai 1:5). De oorzaak van de stilstand was de wens van
het volk om zich comfortabel op aarde in te richten.
EERSTE
HOOFDSTUK
We lezen in eerste vers dat het woord des Heren kwam tot stadhouder Zerubbabel: “In Babel gezaaid.” Zijn vader heette Sealthiel: “Door God gehoord”. Volgens het geslachtsregister van koning David in Matth. 1 behoorde Zerubbabel als koning over Israël te heersen. Maar hij was aan Perzie onderworpen. Jozua de hogepriester heeft dezelfde naam als Jezus: “De heer rdt”. In Zach. 3 zien we Jozua met vuile kleren, een beeld van een verontreinigd volk. Jezus antwoordt aan Satan, dat zijn hart door God gereinigd was. In het tweede vers staat, dat de motieven om niet te werken, uitvluchten waren. Zelfzucht bracht gebrek aan gemeenschap met God. En zonder dat kan men niets goeds doen.
Ze
zeiden dat het ogenblik om te bouwen nu niet juist gekozen was, maar
Haggai antwoordde: “Is het dan wel het juiste ogenblik om in
jullie weelderige huizen te wonen?”. Zij spanden zich
volledig in om voor hun eigen belangen te zorgen, maar Gods Huis was
vervallen en onbruikbaar. We denken hierbij aan Jezus’
woorden tot Laodicea waar Hij in het midden behoorde te wonen:
“Zie, ik sta aan de deur en ik klop.” Geen sprake
van wonen in zo’n huis, zelfs niet van binnenkomen! Want
binnen zijn ze stekeblind en zien niet wat ze met Jezus verliezen!
Haggai zegt,
dat het zo niet blijven kan
Dat
ze hun hart op hun wegen moeten stellen, dat hun ellendige toestand hun
ter harte moet gaan, dan zal God kracht geven om alle tegenstand te
overwinnen, ook verbod. Het zijn in feite nooit uiterlijke
omstandigheden, die Gods werk kunnen belemmeren, maar de toestand van
onze harten. Als onze harten oprecht bereid zijn, God zonder reserve te
dienen, en Hem te gehoorzamen, dan kunnen we vandaag doorgaan met het
bouwen van Gods huis, het evangelie aan zondaars bekend maken en de
gelovigen te vergaderen rondom Jezus en hen op te bouwen in hun geloof.
“Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan
zal ik er welgevallen in hebben en verheerlijkt worden, zegt de
Heer.” (vers 7-8) Om de tempel te bouwen was er edel hout,
ceders van de Libanon nodig. Zulk edel materiaal hadden ze alleen voor
de mooie lambrizeringen van hun eigen huizen gebruikt. Paulus leert in
1 Cor. 3 dat nu voor Gods Huis waardeloos hout, hooi en stro gebruikt
wordt, tot Gods oordeel dat alles met vuur zal verbranden.
Haggai zegt
verder, dat Gods zegeningen voor een tijd stilstonden wegens
ongehoorzaamheid aan Gods wil. (Deut. 28 - haggai 1:6-11)
Door grote droogte waren hun oogsten schaars en door ongedierte beschadigd. Zerubbabel en Jozua waren verbaasd over de juistheid dezer woorden, en ook het hele overblijfsel hoorde naar Gods stem, en vreesde voor Zijn aangezicht.” (Haggai 1:12) Er kwam berouw en bekering, en nadat ze 24 dagen lang ijverig aan de tempel werkten kwam God weer met vollen zegen: “Want Ik ben met U, luidt het woord des Heren.” (Haggai 1:13) In onze dagen is het werk des Heren ook aan bouwen aan het huis van God. Niet met baksteen, hout of natuursteen maar met levende stenen, zondaars, die het evangelie beluisteren, en dan door een persoonlijk geloof in de Heer Jezus het eeuwig leven ontvangen.
Huisgenoten
Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl
Christus Jezus zelf de hoeksteen is. Hem wordt het bouwwerk, goed
aaneensluitend opgetrokken... (Efeze 2:19-22) “Levende stenen
voor de bouw van een geestelijk huis, een heilig
priesterschap” (1 Petrus 2:5) De liefde van God, die door de
Heilige Geest wordt uitgestort in de harten der gelovigen, bindt hen
aaneen tot een onverbreekbare eenheid, die van de Gemeente van
Christus. Het bouwen met slecht materiaal, tegenstanders der waarheid,
die uit eerzucht een leidende plaats in de Christenheid zoeken heeft al
dat bouwwerk in een rokende puinhoop doen uiteenvallen, en waar wordt
er nog van harte aan Gods woord gehoorzaamd?
In Ezra’s tijd werden de harten verwarmd om naar Jeruzalem
terug te keren en Gods huis te herbouwen, waar velen in Babel de harpen
aan de wilgen hadden gehangen. Tegenstand, gepaard met zelfzucht deed
de harten verkleolen. Toen vervulde God twee van zijn dienaars met Zijn
Geest en het volk gaat weer aan thet werk. “Niet door Kracht,
noch door geweld, maardoor Mijn Geest zal het geschieden.”
“Niet
door Kracht , noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het
geschieden.” (Zach. 4:16) Voor Gods werk hebben we niets aan
een geest van lafhartigheid, “maar aan een Geest van KRACHT,
van LIEFDE en van BEZONNENHEID”. (2 Tim. 2:7) God beloofde
door Haggai aardse zegeningen aan een aards volk, terwijl de gemeente
van Christus bestaat uit een hemels volk, aan wie God hemelse
zegeningen gegeven heeft. (Efeze 1:3) In het leven van Christenen
blijkt Gods goedkeuring in geestelijke kracht en geestelijke
resultaten. Wel kan God ons daarenboven ook stoffelijke dingen geven,
maar om dat als rentmeesters voor Zijn dienst te gebruiken.
TWEEDE
HOOFDSTUK
Nadat het volk een maand lang gewerkt had en een deel van het bouwwerk van de grond was gekomen, kwam Gods Woord weer tot hen, om de nadruk te leggen op het feit, dat zulk een ogenschijnlijk onbeduidend werk toch groot, schoon en belangrijk in Gods ogen was. Want het ging niet om de stenen, maar om de plaats die God verkozen had. (Deut. 16:26) om daar Zijn glorierijke Naam te doen wonen, dat waren niet veel plaatsen, maar EEN plaats Vandaag is er maar EEN Naam om gered te worden en EEN Naam om in samen te komen en zo is de naam van Jezus de enige PLAATS ter wereld waar God woont in Zijn huis. Maar dan moeten we ook beseffen hoe heilig de Naam van Jezus is.
In
alle tijden toont Gods kracht zich in onze zwakheid: “Maar
nu, WEES STERK, al gij volk des lands, luidt het woord des Heren, en
gaat aan het werk, WANT IK BEN MET U, luidt het woord van de Heer,
zoals Mijn Woord met U was toen ge uit Egypte uittrok: Mijn Geest is in
Uw midden; WEEST KRACHTIG in de Here en in de sterkte ZIJNER
macht.” (Efeze 6:10) Dan volgt in vers 7 weer een
bemoedigende en vertroostende visie op de heerlijke toekomst van
Israël, van Jeruzalem en van de tempel als een bedehuis voor
alle volken in het koninkrijk van Christus.
Verschrikkelijke oordelen zullen over een Gode vijandige wereld komen,
en Christus zal heersen en Gods Huis zal stralender zijn dan onder
Salomo. Laat ons geen zorgen hebben over materiaalgebrek,
“Want het zilver en goud zijn van Mij” (vers 8-8)
“De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan
de vorige ...en op deze plaats zal ik heil geven.” (2:10) Zij
die bedroefd zijn dat er maar zo weinigen in de Naam van Jezus en in
ware afzondering van kwaad samen komen mogen hun geloofsoog slaan op de
toekomstige volkmaaktheid en eenheid van de Gemeente van Christus als
ze verheerlijkt zal juichen rondom de troon van het Lam, en als het
hemelse Jeruzalem zich zal bereid hebben als Bruid van Gods almachtige
ZOON.
Deze
gemeente zal oneindig veel stralender zijn dan toen in de mooiste dagen
van de gemeente op aarde zoals de Handelingen die beschreven, toen
allen één hart en één ziel
waren, allen volhardden in de leer der apostelen het broodbreken en de
gebeden, toen allen hun eenheid en opofferende liefde bewonderden. In
Haggai 2:8 staat letterlijk: “Het voorwerp van het hunkeren
aller volken zal komen” De Vredevorst die zal gebieden zal
niemand anders zijn als de Heer Jezus zelf, die in vrede en
gerechtigheid heersen zal, en Gods zegeningen uit de hemel zal doen
stromen. De uitdrukking “Ik zal hemel, aarde, zee en droge
doen beven”(vers 7 is dezelfde als in Hebrën 12:26:
“Nogmaals zal ik niet slechts de aarde maar ook de hemel doen
beven (als Satan eruit zal geworpen worden), en daar slaat het
duidelijk op de spoedige wederkomst van Christus.
De toekomstige tempel voor het duizendjarig rijk staat in Ezechiel
40-46 beschreven. Door Christus zal het heil vanuit dit huis tot alle
volken uitgaan. In Haggai 2:11-14 hebben we een zeer belangrijk
onderwijs over de heiligheid zoals God die van de Zijnen verwacht.
“Vraag toch de priesters om onderricht in de wet, en zeg:
wanneer iemand heilig vlees in de slip van zijn kleed draagt en hij
raakt met zijn slip brood, moes, wijn, olie of enige andere spijn,
wordt dit dan heilig? En de priesters antwoordden:
“Neen”. We kunnen dit samenvatten in een algemene
wet, ook voor Christenen: Als zij, die geestelijk rein zijn,
gemeenschap, bijvoorbeeld door broodbreken, hebben met hen die door dit
contact de onreinen absoluut NIET REIN. Daarna krijgen we in vers 14 de
volgende vraag: Indien iemand, onrein geworden door een lijk, iets van
deze dingen aanraakt, wordt het dan onrein? De priesters antwoordden:
“Het wordt onrein”(vers 14.
Ook dit kunnen we in het goddelijk, bijbels beginsel uitdrukken: Als onreinen, ongelovigen of in zonde levende gelovigen, gemeenschap zoeken en die zouden verkrijgen met hen die door het bloed van Christus gereinigd zijn, en die hun harten gereinigd hebben door gehoorzaamheid aan de waarheid (1 Petrus 1:22), dan worden door deze gemeenschap met onreinen de gelovigen gemeenschap moeten weigeren met ongelovigen en met in zonde en dwaling voortgaande gelovigen. Associatie met kwaad verontreinigt en verbreekt de gemeenschap met God: “Indien iemand tot U komt en deze leer niet brengt (over Gods Zoon), ontvangt hem niet in uw huis en heet hem niet welkom.
Want wie hem welkom heet (of groet) heeft deel aan zijn boze werken.” (2 Joh. 10-11) “Een weinig zuurdeeg verzuurt het gehele deel” doet de boze uit uw midden weg” (1 Cor. 5:6-13) “Wie de naam des Hewren noemt, sta af van ongerechtigheid.” (2 Tim. 2:19) Veelal moeten voor afzondering van het kwade zware offers gebracht worden, onder de tegenstand van hen die afzondering niet begrepen. God zegt in Haggai: “Ik zal met U zijn” en weer in 2 Cor. 6:17. Priesters behoren het verschil tussen rein en onrein te kennen. Dan pas kan men God aanbidden in Geest en Waarheid.
In
vers 15 verwijt Haggai het volk dat ze zulkebeginselen verwaarloosd
hadden, en daardoor hun werk zonder kracht of zegen was. Maleachi zegt,
dat onrein offeren de tafel des Heren doet verachten, Geve de Heer ons,
Hem naar Zjin gedachte te dienen.
MALEACHI
Nadat de profeten Haggai en Zacharia profeteerden tijdens de herbouw
van de tempel en van de muren van Jeruzalem en het herstel van het
altaar en de orde voor de offerdienst, feiten die we opgetekend vinden
in de historische boeken van Ezra en Nehemia, kwam er een periode
waarin uiterlijk alles in orde scheen, maar waarin God zich moest bezig
houden met de innerlijke toestand van het volk. Daartoe werd de profeet
Maleachi geroepen.
Na het optreden van Maleachi verliepen er vier eeuwen, waarin er geen enkele profeet opstond. Daarna verscheen Johannes de Doper die, als voorbereider van de komst van Christus, het volk weer tot bekering riep. Een gelovig overblijfsel gaf gehoor aan de roepstem in de woestijn, maar wat de massa van het volk betreft, veranderde hun geestelijke toestand niet. Daarna kwam de Heer Jezus die zelf het LICHT was, en die de innerlijke toestand van het volk stelde in het heldere licht van Gods heilige eisen.
Ook
op Zijn boodschap kwam een antwoord, en een gelovig Joods overblijfsel
werd gevormd. Maar de massa werd innerlijk niet veranderd, en tot hun
leiders, de Farizeeërs en Schriftgeleerden, klonk uit Zijn
mond de aankondiging van een naderend gericht: “Wee U, gij
schriftgeleerden en Farizeeërs” (Math. 23), terwijl
de stad Jeruzalem het verwijt hoorde: “Gij hebt niet
gewild.”
EERSTE
HOOFDSTUK
De
profetie van Maleachi beslaat dus een periode die elders niet besproken
wordt, terwijl Haggai en Zacharia parallel lopen met de historische
boeken van Ezra en Nehemia. Ook Maleachi profeteerde dus na de
terugkeer uit de Babylonische ballingschap, en dit iets meer dan 400
jaar voor Christus. De profeten Haggai en Zacharia werden door God
gebruikt om het teruggekeerde overblijfsel aan te sporen tot geloof en
ijver, om Gods orde in altaardienst, stad en land te herstellen. Er was
wel zwakheid en onvolledigheid in dit herstel maar het was geloofswerk,
en Gods knechten dienen tot versterking van het geloof.
Maar in de profetie van Maleachi spreekt God toch wel een heel ernstig
woord tot zijn volk en Zijn priesters, want hoewel de uiterlijke vormen
bewaard bleven, was dat wat waarde had voor Zijn hart, vrijwel
verdwenen. Dit is een toestand die zeker niet tot Israël
beperkt is gebleven, want we lezen in de brieven van Paulus aan
Timotheus over een tijd, waarin er een schijn van vroomheid zou zijn,
maar waarin de kracht van het geloof verloochend zou worden, en later
lezen we in de brief die de Heer Jezus voor Laodicea liet schrijven,
dat ze wel erg voldaan waren over zichzelf en over alles wat ze
bezaten, maar dat ze in werkelijkheid arm en ellendig waren.
Dit
maakt dat Maleachi ons ook een blik doet werpen in Gods gedachten over
Zijn volk vandaag, beseffend, dat we in deze laatste dagen aangeland
zijn. Deze profetie was een last of opdracht. Niet alleen om aan te
kondigen hoezeer God ontstemd was over wat er toegelaten werd, maar we
mogen zeggen dat het ook een zware last voor de profeet was, om Gods
gedachten te verwerken, en deel te hebben aan Gods droefheid over Zijn
geliefde volk.
We lezen in het boek Leviticus, dat de zonen van Merari
verantwoordelijk waren voor het opbouwen van de tabernakel; dat ze de
planken moesten dragen en neerzetten, en de pinnen en touwen vastmaken.
Welnu, de naam Merari betekent BITTER of bedroefd. Zulk een droefheid
past ook allen wie het getuigenis in de laatste dagen ter harte gaat,
en mochten er maar meer van zulke bedroefde harten gevonden worden over
alle dingen die het getuigenis betreffende de Eenheid van het Lichaam
hebben geschaad en het licht dat eens uitging van hen die in
afzondering van kwaad hun weg gingen, en de Heer zochten te behagen,
hebben verduisterd.
De
eerste aanklacht tegen Zijn volk was dat ze Zijn liefde hadden veracht.
Hoe dikwijls kunnen we in de Schriften het feit aanwijzen, dat
achteruitgang niet te wijten was aan een gebrek aan middelen, aan
kennis of aan onderwijs, maar aan een gebrek aan LIEFDE. Of het nu om
Israël gaat of om de Gemeente, we vinden dezelfde
geschiedenis: “Ik heb tegen U dat gij Uw eerste LIEFDE
verlaten hebt” (Openb. 2:4) Een waarachtig gelovige is
allereerst gekenmerkt door een eenvoudig hart, dat voor alles zijn
Heiland liefheeft. Voorts hebben wij Gods Geest, waardoor we alles
onderscheiden wat van Gods Woord afwijkt, zodat we waakzaam worden
tegen alles wat onze harten binnen kan dringen om onze vreugde in Hem
alleen te vervangen. “Kinderen, bewaart Uzelf van de
afgoden.” (1 Joh. 5:21)
Door Maleachi toont de Heer op welke wijze God Israël
soeverein had liefgehad. Jacob was uitverkoren en Ezau verworpen,
hoewel Jacob van nature een hielenlichter of bedrieger was, vol van
listen en eigengesmede plannen. Moeten we geen vergelijking maken
tussen wat Jacob van nature was en onszelf die verloren zondaars uit de
volken waren, aangetrokken door de boze wegen van deze wereld, die
leiden naar het eeuwig verderf?
Toch
verkoos de Heer Jacob.... en voor ons die dood waren in zonden en
misdaden, zond de Vader Zijn geliefde Zoon, om, door onbeschrijfelijk
lijden en verlatenheid op het kruis, ons te verlossen van de macht van
Satan. Wat een verhaal van lankmoedige genade ligt er verborgen in de
titel die God voor zichzelf koos: “De God van
Jacob”. Welk een diepte van liefde en genade voor verloren
zondaars, toen wij tot kinderen Gods verkoren werden, om een
uitverkoren volk voor God te zijn.
Maar ondanks Gods onverdiende genade voor Israël, durfde het
volk nu te zeggen: “Waarin hebt gij ons eigenlijk
liefgehad?” (Mal. 1:2) Na de roeping van Abraham is de
uitverkiezing van Jacob het grote feit, waarin de soevereine genade
zich toonde, en in beide gevallen was het een duidelijk bewijs van Gods
grenzeloze liefde: niet alleen werd Israël in de zegen
gebracht, maar Ezau of Edom werd wegens zijn ongeloof het voorwerp van
een voortdurend gericht, een oordeel tegen goddeloosheid, dat
Israël tot waakzaamheid en dankbaarheid had moeten stemmen. De
grote zonde van Israël in Maleachi’s dagen was, dat
ze de beloften voor de toekomst, de erfenis, verachtten.
Dat was ook de zonde van Ezau: “Die goddeloze.... Ezau, die voor een gerecht zijn eerstgeboorterecht verkocht; want gij weet, dat hij ook later, toen hij de zegen beërven wilde, werd verworpen (want er was geen weg tot berouw) hoewel hij het ernstig en met tranen zocht” (Hebr. 12:16-17). Zo werden de nakomelingen van Ezau het volk van Edom: “een volk tegen wie Gods toorn steeds gericht is.” Hoewel in Maleach’s dagen Israël in dezelfde geest als Ezau wandelde, toch bleven Gods beloften zeker en vast.
Moest
zulk een trouwe liefde hun harten niet diep treffen, en hadden ze,
telkens als ze aan deze liefde herinnerd werden, hun wegen niet moeten
veranderen? En als dit waar was voor Israël, geldt dit niet
temeer voor ons, omdat onze zegeningen zoveel groter zijn? Laat ons
daarom waakzaam zijn en niet onverschillig als Ezau, de genade
verachtend en vergetend tot welke prijs wij gekocht zijn! (2 Thess. 3:5)
De liefde van de Heer was vooral duidelijk omdat de band met Zijn volk
onverbreekbaar was, Israël was Zijn zoon, die Hij uit Egypte
geroepen had, om Hem te dienen. Maar een zoon behoort te groeien in het
besef van zijn verantwoordelijkheid, en moet weten, wat zijn vader wil.
”Israël was geliefd als een kind, en Ephraim had
geleerd, hoe te wandelen.” (Hos. 11) Maar nu waren ze van de
juiste weg afgeweken zodat Gods Naam onteerd en veracht werd.
Hoewel ze van de volken afgezonderd waren om God te dienen,
de orakels van God hun toevertrouwd waren, ze priesters hadden om Hem
te offeren, stelden ze niets van dat alles op prijs.
Niet
alleen ontbrak de liefde, maar ook Gods orde in de dienst ontbrak. Als
ze een offer brachten, dan was het doorgaans vol gebreken, blind, lam
of ziek. Zoals ook Kaïn de vruchten van een vervloekte aarde
aan God durfde brengen, zo brachten zij offers die getuigden van gebrek
aan godsvrucht. Hun offers verrieden verachting van Zijn Naam en
onverschilligheid voor zonde en onreinheid. Ze verachtten ze de tafel
van de Heer. Waarom zou God geschenken aanvaarden, waarover zelfs een
aardse vorst beledigd zou zijn? (Mal. 1:8) “Ik heb geen
welgevallen aan u, zegt de Here der heerscharen, en in een offer van uw
hand schep ik geen welbehagen.” (Mal. 1:10)
Welk een oneindig verschil met het volmaakte offer dat Christus bracht!
“Gij zijt mijn geliefde Zoon; in U heb ik al mijn welbehagen
gevonden.” (Lukas 3:23) Zijn offer was zo kostbaar, omdat Hij
steeds wandelde in gehoorzaamheid en afhankelijkheid van Zijn Vader.
”Zie mijn knecht, die ik ondersteun, mijn uitverkorene, in
wie mijn ziel een welgevallen heeft.” (Jesaja 42:1)
We leren van
Maleachi, dat alles wat met offerdienst te maken heeft, heilig en
onberispelijk moet zijn, om God welbehaaglijk te zijn
Daarom is voortdurend zelfoordeel nodig. ”Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons deze te vergeven.” (1 Joh. 1:9). God vraagt niet de produkten van de menselijke geest, muziek en rethoriek, die vreemd vuur zijn (Lev. 10), maar de vruchten van de Heilige Geest. Hoe gemakkelijk sluipen menselijke methoden en motieven in, en wordt men geleid door nuttigheidsgedachten, die gaan tot sociale en zelfs politieke inmenging, en vergeten we dat Gods Geest kwam, om de wereld, niet te verbeteren, maar te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. (Joh. 16) Halve gehoorzaamheid komt overeen met een ziek, kreupel of blind dier, en als God gezonde dieren eist, dan zal Hij ze ook geven.
Want
bij God ontbreekt er niets, en wanneer Hij, in Zijn genade, het
getuigenis voor de dag van vandaag aan onze levens en lippen heeft
toevertrouwd, dan is het op grond van de absolute belofte, die Petrus
uitdrukt: “Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles,
wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem
die ons geroepen heeft voor Zijn heerlijkheid en macht. Door deze zijn
wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor
deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur.” (2 Petr. 2:3)
Toen Israël in het getuigenis gefaald had, werd het
toevertrouwd aan de gelovigen uit de volken. “Want groot is
mijn naam onder de volken zegt de Heer der heerscharen.”
(Mal. 1:11) Wanneer zij hem en Zijn zegeningen verachten, dan zullen
anderen Hem kennen en zij zullen een welriekend, God welbehaaglijk
offfer brengen, niet begrensd tot Jeruzalem, maar alom over de hele
wereld. En deze waarschuwing aan Israël bevat ook een ernstige
vermaning aan ons adres, zoals Paulus schrijft: “Wees niet
hoogmoedig, maar vrees! Want indien God de natuurlijke takken niet
gespaard heeft, Hij zal ook U niet sparen.” (Rom. 11:16-26)
Treffend is in Maleachi de uitdrukking: “DE TAFEL VAN DE
HEER”. (1:7)
We
vinden deze uitdrukking ook in Ezechiel 41:22, waar het dankoffer zowel
voor God als voor de priesters als spijs diende, en voorts in 1 Cor.
10, waar het gaat om de gemeenschap van het lichaam van Christus. De
Tafel van de Heer is de plaats, waar God volgens 1 Cor. 10:18
gemeenschap met de zijnen als Gemeente, uitoefent. In 2 Cor. 6 vinden
we, dat God geen gemeenschap heeft met wat aan kwaad gebonden is, en in
1 Cor. 5 dat men met een boze niet mag eten aan de Tafel van de Heer.
Wel kunnen er tekortkomingen, zwakheden en zonden voorkomen, daarom
worden we in 1 Cor. 11 uitgenodigd onszelf te oordelen voor we eten.
Maar als een gemeenschap zich aan kwaad gebonden heeft door een
“beginselverklaring” die niet geheel strookt met de
Schrift, dan is dat geen zwakheid maar ongerechtigheid, bewuste
afwijking van Gods weg.
Als we ons verbonden weten met Hem, die de Heilige en Waarachtige is,
en daarmee steeds praktisch rekening houden, hoe smakelijk en voedzaam
is dan het Brood dat uit de hemel neerdaalde, hoe verfrissend de bron
van Zijn liefde, hoe kostbaar Gods Woord! De Heer Jezus zelf leidt de
lofzang tot Gods eer, als Gods liefde het enig voorwerp blijft, om in
de grootste zwakheid en eenvoud te genieten en een Gode welbehaaglijke
offerande te brengen, als een heilig priesterschap (1 Petr. 2:5) als
een welriekende reuk voor God.
Het
toppunt van Godsverachting vinden we wel in Maleachi 1:13-14. Niet
alleen werden er geroofde dieren geofferd, maar sommigen, die de
gelofte gedaan hadden, een goed mannelijk dier te brengen, verwisselden
dit in het geheim voor een ondeugdelijk dier. Men dacht zo, God te
kunnen bedriegen, zoals later Ananias en Sapphyra probeerden de Heilige
Geest te bedriegen. Velen die een ereplaats in de vergadering hadden en
deze wilden handhaven, ondanks verkeerde motieven, hebben aangedrongen
op de diepste geheimhouding van bepaalde feiten, die onaanvaardbaar
waren voor God. Laat ons geen feest vieren met het zuurdeeg van
boosheid en bedrog, want er kan alleen vreugde zijn met ongezuurde
broden van oprechtheid en waarheid. (1 Cor. 5:7-8)
TWEEDE HOOFDSTUK
In dit hoofdstuk houdt de profeet zich bezig met de priesters en Levieten. God had met Levi een verbond van leven en vrede gesloten. Want Levi had ten tijde van de aanbidding van het gouden kalf, aan de zijde van de Heer gestaan, toen Mozes daartoe opriep, (Ex. 32:26) en had Zijn heiligheid gehandhaafd toen ernstige zonde optrad. Hierdoor was Levi, die vroeger uit de kring van zijn broeders was gestoten wegens wreedheid, nu van zijn broeders afgezonderd om Jehova te dienen. Het was een grote genade, om zo de plaats te krijgen van “boodschapper van de Heer der heerscharen.” Aan Levi waren ook de woorden van de Heer toevertrouwd, en het was zijn taak en voorrecht, om “Zijn woord te onderhouden en aan Jacob Zijn verordeningen te onderwijzen en aan Israël Zijn wet; om reukwerk tot Zijn neus te doen opstijgen en brandoffers op Zijn altaar te brengen.” (Deut. 33:16)
Levi
was dus rijk gezetgend en in het begin vreesde en beefde hij voor de
Naam des Heren. De nabijheid, waarin hij gebracht was en de speciale
voorrechten die hij bezat, hadden geen groten indruk op hem gemaakt, en
onder deze diepe indruk van Gods genade en heiligheid had Levi zich van
zijn taak gekweten met grote eerbied en zorgvuldigheid. Stiptheid in
het brengen van Gods Woord is een lust voor Gods hart. Slordig citeren
van de Bijbel dat kan Satan ook (Luk. 4) Maar om Gods Woord nauwkerig
te brengen is een nederige, ootmoedige geest nodig, die beeft voor Gods
onfeilbaar Woord.
Maar in Maleachi klinkt helaas een ernstige waarschuwing:
“Wanneer gij niet hoort”, er zelfs een
veroordeling: “Gij neemt het niet ter harte”.
Vroeger vreesde Levi, maar nu bleek, dat hij de weg bijster was
geworden. Vroeger maakte Gods Woord en Gods Naam een diepe indruk op
zijn hart, en dit is God altijd aangenaam, maar nu heerste er een geest
van onverschilligheid en lichtvaardigheid in verband met stipte
gehoorzaamheid aan Gods woord.
De zegeningen van Levi waren helaas, een motief voor zijn veroordeling
geworden. Zegen kan in vloek veranderen. Voor Levi was dit te erger
omdat zijn enig erfdeel God en Zijn dienst was. Levi had namelijk geen
grondgebied zoals de andere. De hoogtijden in de Joodse kalender, hun
feesten bestemd om voor God en hen grote vreugde te betekenen, waren
zoals de Christelijke feestdagen tot zwelgpartijen geworden, en
Maleachi moet ze “het vuilnis van Uw feesten noemen. (Mal.
2:3)
Vroeger
waren het feesten voor God geweest, en antwoord op Zijn trouw tijdens
de woestijnreis en de overwinningen in het land, maar nu noemt God het
“Uw feesten, die gehouden werden in een dor en ongelukkig
land. In het evangelie van Johannes, waarin de Heer Jezus van het begin
af als de verworpene wordt voorgesteld, is er slechts sprake van
“de feesten der Joden”. En wat komt er van, ons
feest terecht als er niet meer de ongezuurde broden van oprechtheid en
waarheid zijn?
De diepte van Levi’s val wordt door de profeet met veel
droefheid afgemeten naar de wijze waarin hij vroeger gewandeld had. Zo
kunnen we de ernst van de weerzinwekkende toestand van Laodicea alleen
op juiste waarde schatten, als we beseffen, wat de eerste liefde in de
gemeente van bijvoorbeeld Ephese geweest is, toen ze
Paulus’brief over hun hemelse postie in Christus lazen. En
wat een diepe val, om van Philadelphia tot Laodicea te verworden! En
als het voor ons mensen iets treurigs is, hoe bedroevend moet het dan
wel voor de Heer Jezus zijn!
“Onderricht in de waarheid der wet was in zijn mond en ongerechtigheid werd er op zijn lippen niet gevonden. In vrede en in oprechtied wandelde hij met mij en velen bracht hij van ongerechtigheid terug”. (Mal 2:6) Waar Gods woorden tot in zijn hart waren doorgedrongen, daar werden ze ook op zijn lippen gevonden, als openbare uitdrukking van zijn innerlijke toestand. Nooit zou Levi velen van de ongerechtigheid teruggebracht hebben, als hijzelf niet met God gewandeld had. Zulk een wandel geeft innerlijke blijdschap, en blijdschap trekt aan. Laat ons nooit denken, dat het onmogelijk is, dwalende gelovigen terug te brengen, alleen is er veel genade en ootmoed voor nodig. Het welzijn van het gehele volk hing zo van de oprechte wwandel der priesters en Levieten af. Vandaag zijn alle gelovigen priesters, terwijl de Levieten meer voorstellen hen, die op grond van genadegave een bepaalde dienst hebben.
Dit
is vandaag temeer belangrijk, omdat we nu leden van het lichaam van
Christus zijn, en omdat de toestand van elk lid direct invloed heeft op
de toestand van het gehele lichaam. Want als één
lid lijdt, lijden alle leden mede en als er blijdschap is voor
één lid, dan is er blijdschap voor allen. En het
geheim van het tot zegen zijn voor anderen hangt direcht af van onze
persoonlijke gemeenschap met de verheerlijkte Heer. Elke daad van
gehoorzaamheid is een weldaad voor allen. Aan de andere zijde heeft
ontrouw en afval van God nooit alleen effect voor de individuele
gelovige, maar is een ramp voor allen. En deze ramp is te groter,
naarmate de persoon in kwestie door gaven of vroegere trouw een hoger
positie van verantwoordelijkheid in de gemeente bekleedde. Dezelfde
personen die het voorrecht hadden velen van verkeerde paden terug te
brengen worden een bron van veel kwaad, als ze zelf een verkeerde weg
inslaan. De priesterklasse stond tussen Jehova en het volk, vandaar dat
eigenlijk alles van hen afhing.
Hoe groot is ieders verantwoordelijkheid, nu we weten, dat niemand voor
zichzelf leeft noch voor zichzelf sterft. Welk een zegen als we kunnen
zeggen “Te leven voor mij is Christus”. Laat ons
ootmoedig wandelen op Gods pad, hoe smal die ook worden moge. De
kleinste afdwaling begint met nalatigheid en eindigt in
ongerechtigheid. Hier verliezen we het genot van onze hemelse zegen en
later de beloofde kroon.
Zoiets was er helaas met Levi gebeurd. “Gij hebt het verbond
met Levi verdorven” (Mal. 2:8) Wat een ernstig oordeel over
wie eerst met God gewandeld hadden, die voor het volk als boodschappers
des Heren gegolden hebben, om hier voor ogen van het gehele volk aan de
kaak gesteld te worden als ontrouw en verachtelijk! Hoe gemakkelijk
dwalen we van de weg des Heren af: “Gij evenwel zijt van de
weg afgeweken” omdat gij mijn wegen niet
onderhoudt.” (2:9) Zo bestraft Goid Zijn priesters, door Hem
uitverkoren, maar waardeloos zodra ze in eigen gedachten handelden,
indruisend tegen Gods gedachten. Ze passen de wet toe met aanzien des
persoons, iets wat altijd plaats heeft als men eer van mensen en
eigenbelang nastreeft, maar iets dat een rechtvaardig God mmoet
verafschuwen.
Geen ongerechtigheid kan met de Naam van Christus vereenzelvigd worden
hoe begaafd, hoe gërd degenen die mis gaan dan ook temidden
van gelovigen geweest zijn. (2:9) Aanzien des persoons leidt tot
partijdigheid, iets waartegen Paulus in de eerste hoofdstukken van 1
Cor. Tegen waarschuwt. Partijdigheid bedreigt de eenheid. Daarom
herinnert God ze in vers 10 aan het feit dat ze
één Vader hadden. Voorts verwijt Maleachi hen
trouweloosheid. Vol genade betrekt de profeet zichzelf in de zonde van
het volk “Waarom zijn we dan trouweloos tegenover
elkander?” Inplaats van allen één taal
te spreken, was er nijd en in feite maakte dit de
één al slechter dan de ander. Niet alleen in Juda
en Jeruzalem, maar in heel Israël werden gruwelen
bedreven.
Wat een verschil met de tijd waarin ze in eendracht de tempel herbouwden. Toen was er toewijding omdat ze allen één gedachte hadden: Gods gedachte, aangemoedigd door godsmannen als Ezra, Nehemia, Haggai en Zacharia. Alleen dachten met vreugde aan het heiligdom dat Hij liefheeft. De tempel was inderdaad het middelpunt van Israël’s bestaan, omdat het de plaats was waar God Zijn Naam gevestigd had, en de dienst daar was vóór alles een dienst van liefde. Maar nu was de liefde tot God als bron der dienst helaas verloren geraakt. Maleachi moest aankondigen, dat Juda de dochter van een vreemden God getrouwd had (2:11) Dit was geen openlijke afgoderij, want de offers werden nog aan Jehova gebracht.
Maar
er waren zoveel dingen ingeslopen, die de eerste liefde tot God en Zijn
heiligdom van de eerste plaats verdrongen hadden, en zonder welke ze
het niet meer konden doen, dat God zich opzij gedrukt achtte. Toch
hunkerde Hij nog naar hun eerste liefde, hopend dat ze terugkwamen.
Want ik heb U verloofd aan Christus om U hem als een reine maagd voor
te stellen, ik vrees,.... dat uw gedachten van de eenvoudige toewijding
aan Christus afgetrokken zullen worden.” (2 Kor. 11:2-3)
“ Kinderen, bewaart Uzelven van de afgoden.” (1
Joh. 5:21)
Het enige dat ons daarvan kan bewaren is de levendige herinnering aan
wat God ons hier door Maleachi zegt: “IK HEB U
LIEFGEHAD”. Hij heeft ons zo liefgehad, dat Hij eerst het
kostbaarste wat Hij in de hemel had, Zijn geliefde Zoon, zond, en Hem
toen in de dood gaf, dat Hij ons redde, en ons de gave van de Heilige
Geest gaf, die ons leert, dat we niet meer aan onszelf maar Christus
toebehoren. Dus niet alleen ons afzondert van het kwaad, maar ons leert
alle schade en drek te achten terwille van een dieper en levendiger
kennis van de Heer Jezus, een intieme kennis door dagelijkse omagang
met Hem, zoals man en vrouw elkaar in een lang huwelijk leren kennen.
Van Hem persoonlijk leren we, wat Hem welbehaaglijjk is, en dat strookt
niet altijd met onze ideën over Christelijke dienst.
Mochten we nog in staat zijn Hem diepe vreugde te geven, zodat Hij kan
zeggen: “Ik ben gekomen tot mijn hof, mijn zuster, mijn
bruid, Ik plukte mijn myrrhe en mijn balsem, ik atmijn raat en mijn
honing, ik dronk mijn wijn en mijn melk.” (Hooglied 5:1).
Israël, als volk op aarde was gebracht in een onbnreekbare
bevestigde relatie, die ook een huwelijk met God genoemd wordt. Dit
maakte Juda’s afdwalen naar een dochter van een vreemden god
temeer laakbaar, en was de oorzaak niet alleen van Gods droefheid, maar
ook van Gods komend gericht. “De Here roeie uit de man die
zulks doet, wie hij ook zij, uit de tenten van Jacob, ook al brengt hij
offer aan de Here der heerscharen.” (Mal. 2:11) Genade en
barmhartigheid en geduld hadden hun tijd gehad en het moment voor het
oordeel was aangebroken.
En
de straf zou des strenger zijn, omdat ze Gods altaar op schijnheilige
wijze bedekt hadden met tranen en zuchten, zonder tot gehoorzaamheid
terug te keren. Daarom wilde Hij geen offers meer van ze aanvaarden.
Ook waren er tranen van vrouwen, die door harteloze mannen van
verstoten. In de verzen 14 en 16 spreekt de profeet dan over Gods haat
tegen echtscheiding, die altijd samengaat met de zonde van ontrouw. Het
huwelijk is in Gods Woord het beeld van een onbreekbare, onontbindbare,
blijvende relatie, intiemer dan welke familierelatie dan ook. Maleachi
bestraft hier het verwerpen van een huwelijkspartner, om te tonen,
hoever Israël afgedwaald was van Gods raad van liefde. Dat was
niet altijd zo geweest. Toen Israël als pasgeboren volk veilig
aan de oever der Rode Zee stond, zong het Zijn God als het voorwerp van
aanbidding en liefde.
Maar nu komen we tot het toppunt van hun verdorvenheid. Zover waren hun
harten van God afgedwaald, dat ze durfden zeggen: “Ieder die
kwaad doet is goed in de ogen des Heren, en aan hen heeft Hij een
welgevallen.” (Mal. 2:17) Is dat geen huiveringwekkende taal/
Wellicht hadden ze, zoals Asaph in Ps. 73, gezien, dat de bozen in de
wereld heel wat voorspoed schijnen te hebben. Misschien hadden ze zelf
een bepaald uiterlijk succes in de wereld gehad en werden door mensen
geërd, toen ze zonder veel geweten hun eigen gedachten en
begeerten volgden, en nu was het zover, dat de resultaten van een
gewetenloos gedrag durfden te verbinden met de Naam van God, en Zijn
Naam gebruikten, niet alleen om hun eigen zonde te doen vergoeilijken,
maar om een positief welgevallen in de zonde bij anderen aan te
moedigen. Was Gods enig antwoord op zulk een toestand niet de
aankondiging van een gericht? Om reiniging te brengen, zou de Engel van
het verbond komen, op een dag war niemand Zijn komst zou kunnen
verdragen. (Mal. 3:1) In dien dag zou hun brutale vraag:
“Waar is de God van het recht?” wel heel duidelijk
beantwoord worden.
Hoe verschrikkelijk veel gelijken de laatste dagen van
Israël’s getuigenis op aarde, voordat de Heer Jezus
kwam, op die van onze laatste dagen van het getuigenis der Gemeente van
Christus op aarde! DE Heer Jezus zelf kondigde reeds aan, hoe de
belijdende Christenheid, het koninkrijk der hemelen er uit zou zien.
Het zou opwassen uit een klein mosterdzaad tot een grote boom, een
beeld van politeike macht, waarin alle vogels, beeld van allerlei
onreine geesten, een schuilplaats zouden vinden (Math. 13:31-32) En wat
een godslaterlijk onderwijs wordt er niet gevonden aan Christelijke
Universiteiten en theologische scholen?
En
zo wordt het grofste kwaad verbonden met de heilige Naam van Jezus!
Petrus heeft voorzegd: “Dat er in de laatste dagen spotters
met spotternij zouden komen, die naar hun eigen begeerten wandelen, en
zeggen “Waar blijft de belofte van Zijn komst?”
Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zoals van het begin
der schepping geweest is.” (2 Petr. 3:4) Het zal niet lang
meer duren en Gods oordeel zal vallen over het grote Babylon, de
afvallige gefusioneerde Christenheid. Maar eerst zal de Heer Jezus zijn
eigen Gemeente, de gelovigen opnemen in de lucht, en zo worden wij
vermaand: “Hoedanig behoort gij dan te zijn in heiligen
wandel en godsvrucht.” (2 Petr. 3:11)
DERDE HOOFDSTUK
Terwijl
het volk zich in dergelijke toestand bevond, werd aan Maleachi
toevertrouwd het spoedig komen van de beloofde Messias aan te kondigen.
Maar eerst zou een wegbereider komen, en we lezen in de
evangeliën, dat dit in Johannes de Doper vervuld werd.
“De stem van een die roept in de woestijn, maakt de paden des
Heren recht.” Hij kwam als wegbereider, waarschuwend, dat de
bijl al aan de wortels der bomen gelegd werd, en daarna, toen de massa
en hun leiders ook de Heer Jesus niet wilden, sprak Hij het gericht uit
over Jeruzalem en de tempel. (Math. 23)
De prediking van Johannes bracht velen tot bekering van de toestand
zoals Maleachi die beschrijft, en zo werd een gelovig Joods
overblijfsel gevormd, dat zich reinigde van de verdorvenheid van het
Jodendom, het zuurdeeg van Farizërs en Schriftgeleerden, van
Sadduceen en Herodianen, en dat zich bereidde tot de komst van de
gezalfde, de Messias.
De heer Jezus, en dat lezen we vooral in het evangelie van Mattheus, kwam om Gods verbondsbeloften aan Israël te vervullen. Maar Zijn nederigheid beviel de massa niet.. Voor hen moest de koning hen direct verlossen van het juk van Rome, liefst met geweld. Maar bij God gaat gemeenschap met Zijn heiligheid vóór alle uiterlijke resultaten, en zo konden alleen wedergeborenen Hem ontvangen ingaan in het Koninkrijk (Joh. 3) Voordat de Heer Jezus grootheid en macht aan Israël komt brengen is Hij gekomen om bevrijding van Satan en zonde te bewerken door Zijn dood en opstanding. Voor hen die Hem als Heiland verwerpen zal Hij komen om het kwaad weg te doen door een komend gericht.
Als
de Gemeente opgenomen is, zal God zijn wegen met Israël
voortzetten. Ze zullen door de grote verdrukking heen moeten, en
slechts een zwak gelovig overblijfsel zal er uit de massamoorden
overblijven, en dan zal een wedergeboven volk, bij wie Gods wet in de
harten gegraveerd zal zijn, een offer brengen in gerechtigheid.
“Maar wie zal de dag van Zijn komen doorstaan?” Wie
mag de berg des Heren beklimmen, wie mag staan in Zijn heilige stede?
Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel niet op
valsheid richt, noch bedrieglijk zweert. (Ps. 24:3-4)
Maar Israël in de dagen van Maleachi toonde een heel ander
beeld, en nog somberder wordt dit beeld als we denken aan de Farizeers
en Schriftgeleerden in de dagen van Jezus (Matth. 23) Ook zij konden
Zijn indringende woorden over hun zondige wegen niet verdragen en toen
zij Hem, uit opstandigheid tegen Zijn heilig oordeel kruisigden,
bezegelden zij de zekerheid van hun eigen eeuwig oordeel. In Zijn woord
tot de leiders herinnerde de Heer Jezus vooral aan de liefde en
barmhartigheid, in welke Gods wet kan samengevat worden, en in deze
dingen hadden zij volkomen gefaald. Het was temidden van een volk zoals
Maleachi het op deze sommbere wijze had afgebeeld, dat de Heer Jezus
kwam, vol van genade en waarheid. Hij wist wat in de harten was, kende
de Schriften en dus ook het boek Maleachi. Hij die de Hope
Israëls was, kwam, nederig van hart,
Hij kwam tot de Zijnen maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Hij kwam in genade, omdat Hij wist, dat het volk niet in staat was het verbond met God te houden, maar de reden waarom Zij hem verwierpen, was juist deze genade, en diep bedroefd moest Jezus over Jeruzalem uitroepen: “Gij hebt niet gewild.” ...Zie Uw huis wordt aan U overgelaten. Want ik zeg U, gij zult mij van nu aan niet meer zien totdat gij zegt: Gezegend hij die komt in de naam des Heren.” (Matth. 23:38) Inderdaad is dus de Heer tot Zijn tempel gekomen en Hij bevond, dat het tot een rovershol geworden was. Hij moet dan aankondigen, dat God toch een gereinigd volk zal hebben, maar deze reiniging zal door gericht plaatsvinden. Helaas raakten Zijn woorden hen niete meer want ze hadden hun oren dichtgestopt en hun harten verhard.
Maleachi zegt (3:4), dat via het gericht het offer van Juda en van Jeruzalem den Here aangenaam zal zijn als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren.” Zijn gelovigen op een verkeerde plaats van samenkomst terecht gekomen dan is er ALTIJD een weg terug. Ook aan de Tafel des Heren moeten we onszelven steeds oordelen: “Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit den beker.” (1 Cor. 11:28) Met dit woord “beproeve” wordt bedoeld het veroordelen van onszelf, de oude mens waarin geen goed woont. Met deze waarschuwing: “Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen.” (vs 31)
Als
onze oude mens praktisch gekruisigd en begraven blijft, dan is, wat ons
betreft, het gericht voorbij, en dan zal onze offerande, gebracht in de
juiste plaats en in de juiste gezindheid, Gode welbehaaglijk zijn. Dan
zal het voor de Heer Jezus, in ons midden, een onuitsporekelijke
vreugde zijn, om de lofzang aan Zijn en onze Vader aan te heffen.
Terwijl Israël steeds herinnerd wordt aan Gods oordeel over
alles wat in strijd is met Zijn Woord, Zijn gedachte, wordt het ook
steeds herinnerd aan Zijn onveranderlijke liefde en Zijn onmetelijke
barmhartigheid voor alles wat Zijn mededogen nodig heeft.
Daarom gaat God, in de verzen 6-12 van Mal. 3 voort, ze op te roepen
tot BEKERING, terwijl hij hun de heerlijkste beloften van zegen geeft:
“Beproeft mij daarmee... of ik dan niet voor U de vensters
van de hemel zal openen, en zegen in overvloed over U
uitgieten.” (vs 10) Hoewel tijdens de toekomstige grote
verdrukking Israël tot het uiterste beproefd zal worden, zal
een klein overblijfsel weeklagen over de gekruisigde Messias, en dan
het voorwerp zijn van Gods rijkste aardse zegeningen.
Jeruzalem zal hoofdstad der wereld zijn, gedurende de duizend jaar vrede en gerechtigheid waarvan de gezegende aarde zal genieten in verzen 13-15 krijgen we de droevige reactie van het volk. Ze ontkennen, dat ze ook maar iets verkeerd deden, en wensen de hgoogmoedigen geluk met hun succes. Ze vergaten, dat ze de Heer van zijn rechten beroofd hadden door te weigeren, de tienden te brengen. In Numeri 18 lezen we, dat de tienden dienden, om de priesterlijke en Levietische dienst in stand te houden. In de mate waarin de Heer ze zegende, moesten ze daaruit de tienden geven. Maar dit geven van tienden was geheel verwaarloosd. “Ook vernam ik, dat de bijdragen voor de Levieten niiet gegeven waren, en dat de Levieten en de zangers die de dienst verrichten, ieder naar zijn eigen akker de wijk genomen hadden. (Neh. 13:10) Het waren hefoffers, die een vrijwillig karakter droegen. God heeft een blijmoedige gever lief, en de tienden waren een norm voor de geestelijke toestand van het volk.
Toen
de tabernakel opgericht moest worden, gaf het volk blijmoedig en zo
overvloedig, dat er een grens aan gesteld moest worden. Ook de tempel
werd rijkelijk uit vrijwillige offers gebouwd. Gods zegen hangt niet
altijd af van de som die we bezitten. Denk aan het penninkje van de
weduwe, God heeft een geest, die gelovig rekening houdt met een mild
God, lief. Zo berijdt Hij Zijn wegen op de wagens van een goedwillig
volk. (Hooglied 6:12) En in de eerste dagen der Gemeente zien we niet
een Barnabas, die in het vuur der eerste liefde alles op het altaar
legde? (Hand. 3:36)
In de tijd van Maleachi was deze geest afwezig, en als er gegeven werd,
was het met tegenzin alsof het dwang betrof. Vooral zo beroofden zij
een liefderijk God, die enst, dat we Hem als milde rijkeGever erkennen.
Hij geeft boven bidden en denken; Gode zij dank voor Zijn
onuitsprekelijke Gave. (2 Cor. 9) Dit is ook waar voor geestelijke
offers.
Gezegend als we zijn met alle geestelijke hemelse zegen, zijn we in staat, deze te bezitten en te genieten in de mate dat we de tegenstander overwinnen. Pas dan wordt ons hart VOL en uit Zijn volheid geven wij aan God. Toch kon, temidden van goddeloosheid en hoogmoed, Maleachi spreken over een gelovig overblijfsel: “Dan spreken zij die den Here vrezen onder elkander, ieder tot zijn naaste: de Heer lette daarop en hoorde het er er werd een gedenkboek geschreven voor zijn aangezicht, over hen die de Heer vrezen en Zijn Naam in ere houden. Zij zullen Hem ten eigendom zijn, op den dag dien ik bereiden zal. En ik zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart die hem dient. Dan zult gij tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen den rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient en wie Hem niet dient.” (Mal. 3:16-18)
Door
alle Schriften vinden we in tijden van verval een gelovig overblijfsel,
dat lichtend afsteekt tegen de duisternis van algemene goddeloosheid.
Er was zo’n overblijfsel bij Jezus’geboorte, en het
werd in zijn geloof versterkt tijdens Zijn omwandeling op aarde. Uit
dit overblijfsel kwam de Gemeente voort (Hand. 1 en 2), en nu de
Gemeente een ruine is, verwekte God in Philadelphia een overblijfsel.
Dit overblijfsel der 19e eeuw is echter vervallen tot de toestand van
Laodicea, zodat Philadelphia voortgaat als een overblijfsel uit een
overblijfsel, zoals ooko die uit Maleach’s dagen overbleef
uit hen, die geloofden en bouwden in Ezra’s dagen.
VIERDE
HOOFDSTUK
In dit korte hoofdstuk legt de profeet nadruk op het gericht, komend als een brandende oven voor de goddelozen. Maar het overblijfsel der godvrezenden zou rijk gezegend worden. Tijdens de grote verdrukking zal er geprofeerd worden door twee getuigen, de één in het karakter van Mozes, water in bloed veranderend, de ander in het karakter van Elia, vuur van de hemel doen dalen (Openb. 11) Het overblijfsel zal een kostbaar kleinood zijn, bewaard door God tot Jezus komst.
“Maar
voor U die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er
zal genezing zijn onder haar vleugels, gij zult uitgaan en springen als
kalveren uit de stal.” (Mal. 4:2) Zon der gerechtigheid voor
Israël, waar Hij als Blinkende Morgenster eerst voor de
Gemeente kwam. De Zon zal voor de één een reuk
des doods voor de ander een reuk des levens zijn, want gericht betekent
nauwkeurig schiften van goed en kwaad. Zoals de wolk duisternis was
voor de Egyptenaren, en licht voor Israël, zoals Christus een
rots is van heil voor gelovigen maar een steen des aanstoots voor
ongehoorzamen. (1 Petr. 2:7-8)
“Gij zult de goddelozen vertreden”. De profeet
eindigt met het beeld van hen die met de verheerlijkte Heer Jezus
stonden op de berg, Mozes en Elia, Johannes zou de voorbereidiger zijn
die “het hart der vaderen terug zou voeren tot de
kinderen” (4:6)
Er zijn vandaag door massamedia zoveel stemmen in de stemmen in de wereld, dat gewoonlijk alles langs ons heenglijdt zonder indruk te maken. Maar als dit de prediking van Gods Woord betreft is men in levensgevaar als men niet meer zo praktische invloed meer op ons leven heeft, dan blijft ons alleen over, onszelven te behagen, en daarin volgt men meestal zijn eigen gedachten die afwijken van Gods gedachten. Als twee het niet meer eens zijn, kunnen ze niet meer samen wandelen. Hoe kan er dan nog sprake zijn van ware gemeenschap? Wat we nodig hebben is dus niet zozeer een leergierige geest, wat de kennis der Schriften aangaat, de schriftgeleerden hadden dat ook, maar een ootmoedig hart, dat bereid is, niet naar eigen wil maar naar Gods wil te wandelen.
Zijn Woord is dan een lamp voor onze voet en een licht op ons pad, niet alleen voor ons persoonlijk gedrag, maar ook voor onze gezinnen, voor de gelovigen, zelfs tot redding van van verloren zondaars.
Dan eindigt het Oude Testament met de dreiging van een “ban of vloek” voor hen die de wet ongehooraam zijn. Het Nieuwe Testament daarentegen eindigt met de gezegende woorden” De genade van den Here Jezus zij met U allen.”
INFO: DE WEG - DE WAARHEID - HET LEVEN - FILM
Remember all victims of violence worldwide
DE WEG | DE WAARHEID | HET LEVEN | FILM | AUDIO
HOLYHOME.NL USE NO COOKIES - REPORT DEAD LINKS
Waard om te weten :
Een hartelijk welkom op de siteDeze pagina printen
Sitemap
Wie zoekt zal vinden
FAQ - HELP
Kerk
Zondag
Advent
Kerstfeest
Driekoningen
Vastentijd
Goede Vrijdag
Aswoensdag
Palmzondag
Palmpasen
De stille week
Witte donderdag
Stille zaterdag
Paaswake
Pasen - Paasfeest
Hemelvaartsdag
Pinksteren
Biddag
Dankdag
Avondmaal
Doop
Belijdenis
Oudjaarsdag
Nieuwjaarsdag
Sint Maarten
Sint Nicolaas
Halloween
Hervormingsdag
Dodenherdenking
Bevrijdingsdag
Koningsdag / Koninginnedag
Gebedsweek
Huwelijk
Begrafenis
Vakantie
Recreatie
Feest- en Gedenkdagen
Symbolen van herkenning
Leerzame antwoorden op levens- en geloofsvragen
Hebreeën 4:12 zegt: "Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden". Lees eens: Het zwijgen van God
God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. Lees eens: God's Liefde
Schat onder handbereik
Bemoediging en troost
Bible-people - stories of famous men and women in the Bible
Bible-archaeology - archaeological evidence and the Bible
Bible-art - paintings and artworks of Bible events
Bible-top ten - ways to hell, films, heroes, villains, murders....
Bible-architecture - houses, palaces, fortresses
Women in the Bible - great women of the Bible
The Life of Jesus Christ - story, paintings, maps
Read more for Study Apocrypha, Historic Works
GELOOF EN LEVEN een
KLEINE HULP VOOR ONDERWEG
Wie zoekt zal vinden
Boeiende Series :
BijbelvertalingenBijbel en Kunst
Bijbels Prentenboek
Biblische Bildern
Encyclopedie
E-books en Pdf
Prachtige Bijbelse Schoolplaten
De Heilige Schrift
Het levende Woord van God
Aan de voeten van Jezus
Onder de Terebint
In de Wijngaard
De Bergrede
Gelijkenissen van Jezus
Oude Schoolplaten
De Zaligsprekingen van Jezus
Goede Vruchten
Geestesgaven
Tijd met Jezus
Film over Jezus
Barmhartigheid
Catechese lessen
Het Onze Vader
De Tien Geboden
Hoop en Verwachting
Bijzondere gebeurtenissen
De Bijbel is boeiend
Bijbelverhalen in beeld
Presentaties en Powerpoints
Bijbelse Onderwerpen
Vrede van God voor jou
Oude bijbel tegels
Informatie over alle kerken in Nederland: Kerkzoeker
Bible Study: The Bible alone!
L'étude biblique: Rien que la Bible!
Bibelstudium: Allein die Bibel!
Materiaal voor het Digibord
Werkbladen Bijbelverhalen Bijbellessen
OT Hebreeuws-Engels
NT Grieks-Engels
Naslagwerken
Belijdenissen
Een rijke bron
Missale Romanum + Afbeeldingen
Stripboek over Jezus
Christelijke Symbolen
Plaatjes Afbeeldingen Clipart
Evangelie op Postzegels
Harmonium Huisorgel
Godsdiensten en Religies
Herinnering aan Kerken
Christian Country Music
Muzikale ontspanning
Software voor Bijbelstudie
Hartverwarmende Klanken
Read and Hear the Holy Bible
Luisterbijbel
Bijbel voor Slechtzienden Begrippenlijst -1- -2-
Meer weten over de Psalmen, gezangen, liturgieën, belijdenisgeschriften: Catechismus, Dordtse Leerregels en veel andere informatie? . Kijk op: Online-bijbel.nl(What's good, use it)