HOME | STUDIEBIJBEL | BIJBELSTUDIES | BIJBELATLAS | BIJBELSEGESCHIEDENIS | NIEUWS
Woorden uit de ROOMS-KATHOLIEKE WERELD
Lees ook eens: KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
Lees ook eens: Volwassen worden in geloof
Lees ook eens: Vredebron
Lees ook eens: Compedium van de Sociale Leer van de Kerk
Bekijk - onderaan de pagina - ook eens het boek 1000 woorden
AALMOES | Vorm van hulp aan een in lichamelijke of geestelijke nood verkerende medemens, wordt in de theologie 'aalmoes' genoemd; wanneer het tegenwoordig over 'een aalmoes' gaat, is dat meestal in de meer beperkte betekenis van een materiële of geldelijke gift |
AALMOEZENIER | Priester belast met het pastoraat voor een speciale groep, zoals militairen of gevangenen. |
AANBIDDEN | Door gebed, God belangeloos eer bewijzen. Aanbidden wordt uitsluitend gebruikt voor gebed tot God, niet tot Maria of andere heiligen. |
AANROEPEN | Bidden tot God of tot de heiligen, meestal om een gunst te verkrijgen. |
AARTSBISDOM | Kerkjuridisch vastgesteld gebied van een aartsbisschop. Deze staat aan het hoofd van zijn eigen (aarts)bisdom, en heeft een leidende functie ten opzichte van de andere bisschoppen binnen een kerkprovincie. |
AARTSENGEL | Bode Gods uit het achtste koor der
engelen, zoals Gabriël - Hebreeuws 'Held van God' (Lukas
1,26), Michaël - Hebreeuws 'Wie is als god?' (Apocalyps 12,7)
en Rafaël - Hebreeuws 'God heeft geheeld' (Tobias 5,17). |
ABDIJ | Klooster van een contemplatieve orde met een abt of abdis aan het hoofd en een prior of priorin als plaatsvervang(st)er. |
ABDIS | Hoofd van een vrouwen abdij |
ABDICATIE | Afstand doen van troon of ambt. Zeer zeldzaam. In de geschiedenis van de kerk slechts enkele malen voorgekomen dat een Paus afstand deed. |
ABSIS | Overwelfde, halfronde of veelhoekige koor-nis als uitbouw van het hoofdaltaar in sommige grote kerken (basilieken), vaak voorzien van zitbanken voor aan de plechtigheden deelnemende geestelijken. |
ABSOLUTIE | Kwijtschelding van in de biecht beleden zonden, door de priester in Christus' naam verleend. |
ABSOUTE | Liturgisch gebed dat na de requiemmis voor de overledene wordt uitgesproken of (meestal) gezongen. |
ABT | hoofd van een mannenabdij |
ACOLIET | Misdienaar, vroeger ook clericus die de laatste der kleine wijdingen heeft ontvangen. |
AD LIMINA BEZOEK | Iedere diocesane bisschop is verplicht om elke vijf jaar een bezoek aan Rome te brengen, teneinde de graven van de apostelen Petrus en Paulus te vereren en bij de paus verslag uit te brengen over de toestand van zijn bisdom. Dit wordt het Ad-liminabezoek genoemd |
ADVENT | De eerste vier weken van het
kerkelijk jaar, voorafgaand aan het Kerstfeest, de komst (adventus) van
de Heer. Tijd van inkeer en boete met paarse gewaden in de liturgie,
waarin onder meer de Gregoriaanse hymne Rorate coeli desuper (Dauwt
hemelen de Rechtvaardige) gezongen wordt. Zie ook: gaudete, gulden mis, kerstkring, liturgische kleuren, quatertemperdagen, roerende feestdagen. |
ADVENTSKRANS | hangende ronde krans van gevlochten dennen- of sparrengroen als symbool van hoop, met vier kaarsen waarvan er elke week één meer wordt aangestoken. |
ADVOCAAT VAN DE DUIVEL | Kerkjurist die bij een kerkelijk
proces als aanklager optreedt. promotor fidei. |
AFLAAT | Kerkelijke kwijtschelding van straf. Thans zo goed als verouderd begrip, dat berust op het onderscheid tussen de vergeving der zonden door de biecht, en de daarvoor opgelegde straf. Die straf kon voor sommige zonden zeer zwaar uitvallen. Na verloop van tijd ging de kerk dergelijke straffen vervangen door aflaten, kwijtscheldingen, te verkrijgen door allerlei gebeds- of boetehandelingen. Het verlenen van aflaten is in de loop der eeuwen ontaard tot een soort handel die door de kerk officieel werd afgewezen. |
AGAPE-VIERING | Grieks: agapè: liefde (vgl. l Cor. 13,13): gemeenschappelijk liefdesmaal van (de eerste) christengemeenten ter gedachtenis aan het Laatste Avondmaal; thans met de betekenisonderscheiding dat er geen consecratie van brood en wijn plaats vindt en ook geen geconsacreerd brood en wijn uitgedeeld worden. |
AGNUS DEI | Latijn: lam Gods: driemaal herhaald gebed of gezang op het einde van de mis (met tweemaal de toevoeging: dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U over ons, en de derde maal met de toevoeging: dat wegneemt de zonden der wereld, geef ons de vrede). |
ALBE | Lang, witlinnen liturgisch gewaad, onderhemd tot aan de voeten, opgeschort door een koord (cingel), waaroverheen stola en kazuifel of koorkap worden gedragen. |
ALLELUJA | Van oorsprong Joodse uitroep met de betekenis 'Looft de Heer met vreugde'. |
ALLERHEILIGEN | Gedachtenis(viering) van alle
heiligen op 1 november, op het eind van het kerkelijk jaar. Zie ook: geboden feestdagen. |
ALLERZIELEN | Gedachtenis(viering) van alle overledenen op 2 november, op het eind van het kerkelijk jaar. |
ALTAAR | Liturgische offertafel, centrale plaats van de eucharistieviering in katholieke kerken. |
ALTIJDDURENDE AANBIDDING | Door sommige religieuze congregaties beoefend ononderbroken gebed tot het heilig sacrament, dat in de vorm van een geconsacreerde hostie in een monstrans ten toon wordt gesteld. |
ALTIJDDURENDE BIJSTAND | Predicaat, toegekend aan een populaire en zeer vaak vereerde icoon van Maria met Jezus: Onze Lieve Vrouw van altijddurende bijstand. |
AMBO | Verhoging(en) in sommige grote kerken (basilieken) opzij vooraan het hoofdaltaar, voor de verkondiging en het voorlezen van het evangelie (aan de noordzij, links vanuit de kerk) en de rest van de heilige schrift (aan de zuidzij, rechts vanuit de kerk) |
AMICT | Witlinnen liturgische schouderdoek , waaroverheen een kazuifel wordt gedragen. |
AMPUL | klein kannetje of kruikje voor gewijde olie |
ANACHOREET | kluizenaar |
ANDRIESKRUIS, SINT | Kruis met schuine balken in X-vorm. Volgens de traditie zou de apostel Andreas aan zo'n kruis gekruisigd zijn. De naam wordt o.a. gebruikt voor een dergelijk kruis op verkeersborden. |
ANGELUS | Latijn: engel, daarvan afgeleid: het
angelus, als beginwoord van het Latijnse gebed Angelus Domini, in het
Nederlands De Engel des Heren. Die werd vroeger driemaal daags gebeden
(om zes uur's morgens, om twaalf uur's middags en om zes uur's avonds).
Voor het angelus werd de kerkklok geluid, telkens driemaal kort en
eenmaal lang, ter aanduiding van de duur der onderdelen van het gebed. Zie ook: engelen, regina coeli. |
ANNUNCIATEN | orde gesticht in 1501 door H Jeanne de Valois Kledij: witte mantel, zwarte sluier, zwart habijt, rode scapulier |
ANNUNCIATIE | Latijn: aankondiging, namelijk de boodschap van de aartsengel Gabriël aan Maria, dat zij van de heilige Geest zou ontvangen en moeder zou worden van Jezus Christus. Het feest van de Annunciatie, oftewel Maria Boodschap, wordt gevierd op 25 maart. |
ANTIFOON | Refrein of beurtzang, onder andere vóór en na een psalm, maar ook als zelfstandig gezang. |
ANTONIETEN | klooster orde gesticht in 1095 door Franse edelman uit dankbaar hedi voor genezing van zoon die leed aan zgn Antoniusvuur. |
APOCRIEF EVANGELIE | door de kerk niet als gezaghebbend erkend evangelie |
APOLOGETIEK | De leer van de geloofsverdediging |
APOSTOLAAT | In het algemeen de verspreiding van het geloof; vaak met nadere specificatie, b.v. apostolaat des gebeds, apostolaat der hereniging, e.d. |
APOSTOLISCHE KAMER | De Apostolische Kamer is het administratieve lichaam dat de tijdelijke goederen en rechten van de paus beheert in de periode tussen het overlijden van de paus en de keuze van een nieuwe paus. Aan het hoofd staat de camerlengo. |
APOSTOLISCH VICARIS | Hoofd van een apostolisch vicariaat, d.w.z. van een missiegebied waaraan nog niet de status van aartsbisdom is toegekend. De apostolisch vicaris wordt rechtstreeks door de paus benoemd en heeft binnen zijn vicariaat dezelfde bestuursbevoegdheden als een bisschop. |
APOSTOLISCHE STOEL | Ook wel Heilige Stoel: de Romeinse bisschopszetel van de paus, hoofd van de gehele katholieke kerk. |
ARMBESTUUR | (Voormalig) college belast met de zorg voor de armen, meestal binnen de parochie. |
ARIANISME | stroming binnen het christendom die
werd genoemd naar haar stichter Arius (256-336), presbyter van
Alexandrië. In het arianisme wordt het dogma van de drie-eenheid niet geaccepteerd. Zowel Jezus als de Heilige Geest worden gezien als scheppingen van God de Vader, die ondergeschikt zijn. Jezus is hierbij alleen ondergeschikt aan God, terwijl de Heilige Geest ondergeschikt is aan zowel Jezus als God |
ASCESE | Ascese (van het Griekse
'askèsis' = oefening) is het streven naar of het beoefenen
van een reine levenswandel door de eigen hartstochten en begeerten te
beteugelen en zelftucht toe te passen. Ascese kan gepaard gaan met zelfkastijding. In de bijbel is ascese geen doel op zich, aangezien de schepping als goed wordt voorgesteld en de mens daarin geen minderwaardig wezen is. Wel wordt in het Nieuwe Testament matigheid gepredikt. Het Christendom kent vormen van ascese zoals het kluizenaars- en kloosterbestaan, gebaseerd op geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid.In zuidelijke Europes landen wordt tijdens zo genaamde boete processies nog aan zelfkastijding gedaan. |
ASKRUISJE | Op Aswoensdag, de eerste dag van de vasten, tekent de priester tijdens de boeteviering het voorhoofd van de gelovige met een kruisje van gewijde as van verbrande palmtakken; daarbij zegt hij: Gedenk, mens, dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren. Soms wordt de gelovigen ook wel de gelegenheid geboden zichzelf met deze as te tekenen. |
ASPERGES ME | Liturgisch gezongen gebed gezongen bij de water besprenkeling door priester tijdens de viering. |
ASSUMPTIE | ten-hemel-opneming. |
ASWOENSDAG | De eerste dag van de vasten, zes en een halve week vóór Pasen, daags na vastenavond. |
AUGUSTIJNEN | orde ontstaan in 1256 .leven volgens de regel van H Augustinus van Hippo. Vrouwen (Augustinessen) kledij volledig zwart |
BARET | lfuweel hoofddeksel met vier hoeken meestal zwart |
BARNABIETEN | orde gesticht door de H. Antonius Zacharia (1530) |
|
Plaats waar gedoopt wordt: in de oudheid een aparte ruimte, later deel van de kerk zelf, of als aparte doopkapel. |
BASILISK | slangdraak :Jesaja 1:8 reptiel dat komt uit een ei dat gelegd is door een haan en uitgebroed door een pad.(vaak afgebeeld bij de H Ammonius de grote) |
|
Grote kerk van bijzondere bouwstructuur en met bepaalde voorrechten. |
|
Christelijke gemeenschap als alternatief voor parochie; term die zich afzet tegen de vervreemdende invloed en het verre gezag van de officiële hiërarchische kerk |
|
Lid van een religieuze orde waarvan de leden oorspronkelijk door bedelen in hun onderhoud moesten voorzien, zoals de franciscanen en de capucijnen. |
|
Individuele, maar meestal gezamelijke gebedstocht naar een plaats waar een heilige of een bijzondere gebeurtenis wordt herdacht, bijvoorbeeld de (verschijning van) de heilige Maagd Maria te Lourdes, Fatima of Kevelaer, of de apostel Jacobus in Compostella. Databank Bedevaart en Bedevaartplaatsen in Nederland |
|
Een zwaar zieke of stervende de laatste sacramenten toedienen, te weten - naast biecht en communie - met name het heilig oliesel oftewel de Ziekenzalving |
|
Vroeger meestal in een hofje samenwonende godvruchtige vrouwen, niet in kloosterverband maar wel met de beloften van kuisheid en gehoorzaamheid aan een overste |
|
|
|
Heiligverklaarde persoon die een bijzonder leven volgens het evangelie heeft geleid. |
|
Formele toezegging, mondeling of op schrift: algemeen gebruikt woord, te onderscheiden van gelofte, term die kerkrechtelijke inhoud heeft. |
|
De eerste zondag na Pasen waarop de viering van het Paasfeest - die acht dagen, dus een octaaf, duurde - wordt afgesloten ( luiken look geloken = sluiten). |
BENEDICTIJNEN | orde gesticht door St Benedictus van Nursia ( in 530) Zijn zuster St scholasta stichtte de benedicinessen (kleding volledig zwart, benedictinessen witte ondersluier) |
|
Kerkelijk ambt waaraan het recht op materiële voordelen en inkomsten verbonden is |
|
Toespraak van Jezus op een berg bij het meer van Genesareth waarin Hij de acht zaligsprekingen heeft verkondigd (Mattheus 5, 1-10; Lukas 6,20-23). |
|
engelbewaarder |
|
Heilige als bijzondere bescherm(st)er en patroon of patrones van een land (b.v. Willibrord van Nederland, Bonifatius van Duitsland, Jeanne d'Arc van Frankrijk), een stad (b.v. St. Nicolaas van Amsterdam, St. Servaas van Maastricht), een kerk (b.v. de Sint Pieter, de Sint Jan) een beroep (b.v. St. Lukas van kunstschilders) of van een persoon die zijn of haar naam draagt (naamheilige met naamdag, zoals die o.a. in Limburg wordt gevierd). |
|
Het feest van de Besnijdenis des Heren wordt gevierd op de octaafdag van Kerstmis, dus op 1 januari. |
|
Latijn: armenbijbel, officiële naam van een middeleeuws prentenboek met platen uit houtsneden voor het aanschouwelijk bijbels onderricht van de armen die niet konden lezen. |
|
Gedachtenisprentje van een overledene met aan de voorzijde een foto of een religieuze afbeelding en aan de achterkant een In Memoriam met persoonsgegevens en eventueel een kort gebed of bijbeltekst. |
|
Sacrament waarin door de priester in Christus' naam zonden vergeven worden uit kracht van de evangelietekst: Ontvangt de Heilige Geest, wier zonden gij zult vergeven hun zijn zij vergeven, wier zonden gij zult houden hun zij ze gehouden (Johannes 20, 23): woorden van Jezus tot de apostelen op de dag van zijn verrijzenis. |
BIECHTSTOEL | Plaats om te biechten in de kerk. Veelal van hout en gesloten. bestaande uit drie delen. Een voor de biechtvader(priester) en twee voor gelovigen. |
|
Overal en altijd te bewaren geheim door de biechtvader, ook bij doodsgevaar voor hemzelf of anderen, waarop zonder uitgesproken toestemming van de biechteling geen enkele uitzondering mogelijk is. |
|
Priester in zijn functie van toediener van het sacrament van de biecht. |
|
Kerkjuridisch vastgesteld gebied van een bisschop. |
|
Als opvolger der apostelen door de paus benoemde priester die onder diens gezag een bisdom bestuurt en daarbinnen volledige wijdingsmacht heeft en kerkbestuurlijk recht uitoefent. |
|
|
|
|
|
Martelaar, heilige die omwille van het geloof gemarteld en ter dood gebracht is. |
|
|
|
Het tweemaal per jaar vloeibaar worden van het in een ampul bewaarde bloed van de heilige Januarius in de aan hem toegewijde kerk te Napels; in tweede instantie ook hetzelfde verschijnsel elders, b.v. te Boxmeer. |
|
De zeven door de kerk gekozen psalmen als liturgische gebeden op dagen van boete en rouw, nl. Ps. 6, 31, 37, 50, l0l, 120, 142. |
|
Vierkant liturgisch hoofddeksel in zwart voor priester en priesterstudent, paars voor hoge prelaten en bisschoppen, rood voor kardinalen , wit voor de paus en voor norbertijnen (die ook wel witheren genoemd worden). |
BREVARIUM | zie brevier |
|
Volledig officieel liturgisch gebedenboek in het Latijn (ook wel vertaald), in vier delen, voor elk jaargetijde één; het bidden ervan door de priester wordt brevieren genoemd. |
|
Een niet tot priester gewijd religieus die in een orde of congregatie de geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid heeft afgelegd. |
|
Pauselijk schrijven van belangrijk geachte inhoud, door hem zelf ondertekend en van zijn zegel voorzien. |
|
Latijn: beurs, foudraal in liturgische kleur waarin de opgevouwen linnen doek wordt bewaard, waarop tijdens de eucharistieviering hostie, kelk en ciborie worden geplaatst. |
CALENDARIUM | Lijst van alle kerkelijke feestdagen inclusief tabel ter vaststelling van de datum van de roerende feestdagen Pasen, Hemelvaart en Pinksteren. Deze feestdagen worden vastgesteld vanaft de datum waarop jaarlijks Pasen valt |
CAMALDULENZERS | Ook wel witte benedictijnen genoemd. Gesticht door Romuladis van Ravenna in 1012 (witte kledij) |
CAMERLENGO | Kardinaal die de zorg heeft voor de administratie van goederen en rechten van het Vaticaan; een van zijn belangrijkste functies is het beheer van de kerk tijdens de periode na de dood van de paus |
CANON | (1) vaste reeks misgebeden van
prefatie tot Onze Vader; (2) reeks als authentiek erkende bijbelboeken; (3) reeks door de kerk erkende heiligen; (4) vastgestelde regel(s) van een concilie. |
CANONISATIE | heiligverklaring |
CANONIST | Kerkelijk jurist. |
CANTICUM CANTICORUM | Hooglied. |
CAPUCE | monnikskap |
CARITAS | (1) christelijke naastenliefde; (2) de organisatie daarvan. |
CARNAVAL | Van Latijn: carnem levare, het wegnemen van het vlees (komt dus etymologisch niet van carne vale, het vlees vaarwel): de vier dagen die aan de veertigdaagse vasten voorafgaan, of alleen de dinsdag vóór Aswoensdag; dagen van feestelijkheden, optochten, verkleedpartijen, enz |
CATACOMBEN | Ondergronds begraafplaats. Tijdens de Romeinse Christenvervolging werden de catacomben gebruikt om samen te komen. Beroemd zijn de catacomben van Callixtus in Rome. |
CATECHEET | Persoon die godsdienstonderricht geeft. |
CATECHISMUS | Leer- en lesboek van de christelijke leer, vaak in vraag- en antwoordvorm. |
CATECHIST | Persoon die in missiegebieden als assistent van een missionaris optreedt en onder andere godsdienstonderricht geeft. |
CATECHUMEEN | doopleerling. |
CATENA | Boeteketting. |
CATHEDRA | Latijn: zetel: in ex cathedra, vanaf de leerstoel, aanduiding van een pauselijke uitspraak met beroep op diens onfeilbaarheid. |
CEFALOFOOR | Afbeelding van een onthoofde heilige met het hoofd in de hand (joh de Doper, Dyonisius van parijs) |
CELEBRANT | Voorganger in liturgische plechtigheid. |
CELIBAAT | Ongehuwde staat, voor priesters en
kloosterlingen verplicht. |
CHAPELLE ARDANTE | rouwkapel met brandende kaarsen rond de kist. |
CHARISMA | Genadegave van de heilige Geest, gegeven voor de dienst aan anderen of voor de uitbreiding van Gods rijk op aarde. |
CHERUBIJNEN | engelen van het tweede koor, de ark des verbonds werd versierd met deze engelen. Zij worden ook wel beschermers genoemd. |
CHRISMA | Olie die op Witte Donderdag door een bisschop wordt gewijd voor de zalving bij doopsel en vormsel, ook gebruikt bij de wijding van een kerkgebouw, kerkklok, altaar, miskelk, e.d. De olie voor het heilig oliesel (ziekenzaving) wordt niet gewijd, maar gezegend. |
CHRISTOFFEL | Grieks: Christophoros,
Christusdrager, en zo ook Christofoor: populaire legendarische heilige
van wie het verhaal gaat dat hij pelgrims op zijn sterke schouders de
rivier overdroeg, tot een kind (het Jezuskind) hem bijna te zwaar werd
omdat het de last van de hele wereld droeg. Patroon van veilig verkeer,
met name van bestuurders van motorvoertuigen, Vgl. Sint
Christoffelmedaille, Sint Christoffelbeeldje, enz. |
CHRISTUSMONOGRAM | De twee Griekse beginletters van Christus' naam, namelijk de CH (geschreven X) en de R (geschreven P), als monogram dooreen afgebeeld |
CIBORIE | Gewijde vergulde of gouden beker met
deksel voor het bewaren van geconsacreerde hosties. |
CLAUSUUR | Besloten gedeelte van een klooster,
slot waar personen van het andere geslacht niet zonder geldige reden
naar binnen mogen gaan en dat de kloosterlingen niet zonder verlof van
de overste mogen verlaten. . |
CLERGYMAN | Priesterkostuum van donkere stof met witte ronde boord en zwart front daaronder. |
CLERUS | Verzamelnaam van alle clerici, te weten zij die in de katholieke kerk een wijding hebben ontvangen en bij een bisdom of een kloostergemeenschap horen. |
COADJUTOR | Bisschop, die vicaris (assistent) van een residerend bisschop, soms met recht van opvolging. |
CODEX | Volledig: Codex Iuris Canonici): wetboek van de katholieke kerk. |
COLLAAR | Ronde priesterboord. |
COMMUNE SANCTORUM | Latijn: het gemeenschappelijke der heiligen: vaste reeks gebeden op feestdagen van heiligen. |
COMMUNIE | Nuttiging van geconsacreerd brood,
soms ook wijn, aan een daartoe bestemde knielbank (communiebank)
tijdens een eucharistieviering; bij uitzondering ook daarbuiten,
bijvoorbeeld de ziekencommunie. Rond zeven jaar ontvangen kinderen de
Eerste Communie; rond het twaalfde levensjaar wordt soms ook de
Plechtige Communie gevierd met hernieuwing van de doopbeloften. Zie: doopsel, eucharistie, mis, nuchter blijven, paasplicht, plechtige geloften, postcommunio, tafel des Heren, heilige tafel, teerspijze, vijf geboden der heilige kerk. |
COMPLETEN | Zie: getijden. |
CONCEPTIO IMMACULATA | onbevlekte ontvangenis. |
CONCILIE | Plechtige vergadering van de hele kerk (algemeen) of van een kerkprovincie (provinciaal). |
CONCLAAF | (1) besloten verblijf binnen het
Vaticaan; (2) de kardinalen bijeen voor de pauskeuze. |
CONCORDAAT | Verdrag tussen de katholieke kerk en een staat. |
CONGREGATIE | (1) religieuze kloostergemeenschap
met alleen eenvoudige (tijdelijke, daarna eeuwige) geloften (in
tegenstelling tot een orde, die plechtige geloften kent); (2) (Maria-)congregatie, kerkelijk goedgekeurde vereniging van leken met als doel speciale verering van Maria; (3) bestuurslichaam van het Vaticaan, te vergelijken met een ministerie. Zie ook: derde orde, eenvoudige geloften, exempt, frater, kapittel, regulieren, scholasticaat, seculier. |
CONSECRATIE | Latijn: toewijding: (1) eucharistische wijding van brood en wijn tot het Lichaam en Bloed van Christus; (2) aan een bisschop voorbehouden wijding van persoon of zaak. |
CONTEMPLATIEF | Latijn: beschouwend: gezegd van een kloostergemeenschap die zich vrijwel alleen richt op gebed en weinig of geen direct apostolaat uitoefent. |
CONVENT | (1) samenkomst van stemgerechtigde
leden van een kloostergemeenschap; (2) huis van vrouwelijke religieuzen of begijnen. |
CONVICT | Huis waar meerdere (toekomstige) priesters zonder kloostergeloften samenleven. |
CORPORALE | Uitvouwbare linnen doek waarop
tijdens de eucharistieviering kelk, hostie en eventueel ciborie(s)
worden geplaatst. Zie: eucharistie |
CORPUS CHRISTI | Latijn: het Lichaam van Christus:
het heilig sacrament. |
CREDENS | Tafel naast het altaar met benodigdheden voor de eucharistieviering. |
CREDO | Latijn: ik geloof; eerste woord van de geloofsbelijdenis. |
CRUCIFIX | Kruisbeeld met corpus. |
CRYPTE | Onderaardse ruimte onder het hoofdaltaar, soms met graftombe |
CUM LICENTIA SUPERIORUM | Zie: imprimatur |
CURIE | Ambtelijk bestuursapparaat ten dienst van paus of bisschop |
DAGELIJKSE ZONDE | Kleine overtreding van Gods wet. |
DAGERAADSMIS | De tweede der drie missen die vroeger op Kerstmis werden opgedragen, tussen de Nachtmis en de Dagmis. |
DALMATIEK | Liturgisch bovenkleed van diaken,
oorspronkelijk van Dalmatische wol. Zie ook: kazuifel, tuniek. |
DECALOOG | Synoniem voor de tien geboden, |
DECANAAT | Ambt, woning of rechtsgebied van een deken (dat wil zeggen een pastoor die tevens leiding geeft aan meerdere parochies in een stad of streek). Het rechtsgebied wordt gewoonlijk 'dekenaat' genoemd. |
DECRETALE | Pauselijk bericht aangaande kerkdiscipline |
DEKEN | Pastoor die tevens leiding geeft aan meerdere parochies in stad of streek. |
DEPOSITUM FIDEI | Latijn: het vastgestelde van het geloof: het onveranderlijke geheel der geopenbaarde waarheden. |
DERDE ORDE | Vereniging van personen die in navolging van en geleid door de leden van een orde of congregatie de christelijke deugdzaamheid beoefenen. |
DEVOTIEPRENTJE | Gedachtenisprentje ter herinnering aan bijvoorbeeld een priesterwijding of eerste communie. Bij overlijden wordt de term bidprentje gebruikt. |
DEVOTIE LAMP/KAARS | Lamp of kaars die brandt bij een devotie object heiligenbeeld o.i.d. (kruislampje.noveenkaars) |
DIACONAAT | (1) het ambt van diaken, een rang
lager dan het priesterschap en niet per se tot het celibaat
verplichtend; (2) kerkelijke dienstbaarheid, oorspronkelijk vooral met betrekking tot lichamelijke werken van barmhartigheid. |
DIASPORA | Grieks: verspreiding: gebied waar een minderheid woont met een van de meerderheid afwijkend geloof; oorspronkelijk gezegd van de joden die buiten Israel woonden. |
DIATESSERON | Grieks: door vier: middeleeuwse samenvoeging van de vier evangeliën tot één verhaal. |
DIOCEES | Synoniem van bisdom. |
DISCIPLIEN | Boetegesel. |
DISPENSATIE | Ontheffing van een kerkelijke wet. |
DODENOFFICIE | Liturgische gebeden voor overledenen. |
DOGMA | Geopenbaarde waarheid, door de kerk als zodanig bevestigd. |
DOGMATIEK | Onderdeel van de theologie dat de geloofswaarheden bestudeert |
DOM | Oude naam voor de woning van een bisschop of van diens kerk. |
DONKERE METTEN | Metten en lauden van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag, waarbij na elk der 15 psalmen een kaars méér wordt gedoofd. |
DOODZONDE | Zware overtreding van Gods wet. |
DOOPBELOFTEN | Beloften tot afwijzing van het kwaad
en trouw aan het geloof bij het ontvangen van het doopsel. Voor kleine
kinderen worden zij namens hen afgelegd door peter en meter; soms
worden zij door het kind zelf op ongeveer twaalfjarige leeftijd
hernieuwd. |
DOOPCEEL | Schriftelijk doopbewijs. |
DOOPHEILIGE | Heilige van wie men bij het doopsel de naam ontvangt, ook wel patroonheilige geheten |
DOOPKAARS | Kaars die word aan gestoken aan de brandende kaars tijdens de doopplechtigheid. |
DOOPSEL | Eerste en noodzakelijke sacrament
dat door de afwassing met water en de aanroeping van de Heilige
Drievuldigheid (Ik doop U - met de toevoeging van de voornaam - in de
naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest) de erfzonde en de
vóór het doopsel bedreven zonden vergeeft, en de
dopeling(e) tot lid van de christelijke gemeenschap maakt. Het doopsel
met water kan vervangen worden door het doopsel van bloed (van een niet
gedoopte om het geloof vermoorde martelaar) of het doopsel van begeerte
(van een niet gedoopte persoon die God erkent en goed leeft). |
DOOPVONT | Bekken met gewijd doopwater, soms in een nis of een hoek van de kerk, soms in een aparte doopkapel |
DOORNENKROON | De doornenkroon is een van de lijdenswerktuigen (zie aldaar). Een doornenkroon behoorde soms tot de processie-attributen, zie aldaar. Een kroontje, gevlochten van doorntakken, werd binnen sommige (vrouwen)orden gedragen op de dag van de kleine professie, zie kroon, professiekroon. De doornenkroon diende ook wel bij verstervingsoefeningen en kon dan gevochten zijn van harig touw. Beelden van het Kindje Jezus kunnen zijn gekroond met een doornenkroon, vooruitwijzend naar het Lijden. |
DOXOLOGIE | Grieks: eerbetuiging: lofprijzing van de heilige Drievuldigheid, onder andere aan het eind van psalmen en gebeden, bijvoorbeeld: Ere aan de Vader, de Zoon en de heilige Geest, in alle eeuwen der eeuwen, amen. |
DRIEKONINGEN t |
Op 6 januari wordt het feest gevierd van Epifanie (Grieks, 0penbaring), de openbaring van de Heer aan niet-Joden, in de personen van de drie Wijzen uit het oosten, van wie de latere traditie de drie koningen Caspar, Melchior en Balthasar heeft gemaak |
DRIEKONINGENBROOD | (Of Driekoningenkoek): gebak waarin een driekoningenboon is verwerkt; wie die treft mag de driekoningenkroon op en die dag verder de baas zijn. |
DRIEKONINGENSTER | De ster die de Wijzen uit het oosten de weg wees naar Jeruzalem en naar de stad van Bethlehem. In de folklore rond het driekoningenfeest wordt een ster door drie als koningen verklede kinderen onder het zingen van liedjes rondgedragen, vaak van huis tot huis om kleine giften op te halen. |
DRIEVULDIGHEID | (Of Drieëenheid): het geloof dat de ene God bestaat in drie Personen, de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Drievuldigheidszondag wordt gevierd op de zondag na Pinksteren. |
DROEVIGE GEHEIMEN | De vijf geheimen van Maria, te
overwegen bij het bidden van het tweede deel van de rozenkrans: (1) Jezus bidt in doodsangst tot zijn hemelse Vader, (2) Jezus wordt gegeseld; (3) Jezus wordt met doornen gekroond; (4) Jezus draagt zijn kruis; (5) Jezus sterft aan het kruis. |
ECCE HOMO | Latijn: zie de mens!: woorden waarmee Pilatus de lijdende Christus aan het Joodse volk voorstelde; zo ook de voorstelling van Christus met doornenkroon en spotmante |
ECCLESIOLOGIE | Onderdeel van de theologie dat stichting, wezen en structuur van de kerk bestudeert. |
EDEN | Synoniem voor het aards paradijs. |
EENVOUDIGE GELOFTEN | Geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, tijdelijk of eeuwig afgelegd in een religieuze congregatie. |
EERHERSTEL | Herstel van de door het kwaad te kort gedane eer van God door daarop gericht gebed en boete |
EERSTE COMMUNIE | Eerste maal dat een gedoopte deelneemt aan het bruiloftsmaal van de heer. |
ELEVATIEBEL | altaarbel/schel die wordt geluid tijdens de viering van de eucharistie |
EMINENCE GRISE | (1) oorspronkelijk vertrouweling van
kardinaal Richelieu; (2) vertrouweling van (kerk)vorst; (3) ouder persoon die hoog gezag heeft op bepaald gebied |
EMINENCE ROUGE | Bijnaam van kardinaal Richelieu |
EMMAUSGANGERS | De twee leerlingen, Cleophas en diens niet bij naam genoemde metgezel, aan wie Jezus na zijn verrijzenis verscheen, toen zij op weg waren van Jeruzalem naar Emmaus: zij herkenden Hem aan het breken van het brood (Lukas 24, 13-36). |
ENCYCLIEK | Meest officiële pauselijke rondzendbrief over zaken van geloof en zeden, genoemd naar hun Latijnse beginwoorden, zoals Rerum Novarum, Quadragesimo Anno, enz. |
ENGEL DES HEREN | Gebed om twaalf uur middags ook wel het angelus. genoemd |
ENGELBEWAARDER | Naar vrome traditie door God gezonden geest die waakt over persoon of groep: de feestdag der engelbewaarders valt op 2 oktober. |
ENGELEN | Onsterfelijke, door God geschapen geesten, genoemd in de heilige Schrift, onder andere in de Paulusbrieven, en naar traditie ingedeeld in negen koren: Serafijnen, Cherubijnen, Tronen, Heerschappijen, Vorsten(dommen), Machten, Krachten, Aartsengelen en Engelen. |
ENGELENMIS | Rouwmis voor zeer jong gestorven kind. |
EPIFANIE | driekoningen |
EPISTEL | Lezing die in een woorddienst aan de evangelielezing voorafgaat en vaak uit de handelingen of de brieven (epistels) van de apostelen genomen wordt. |
EREMIET | kluizenaar |
ERFZONDE | Zonde die vanaf het begin der
mensheid door ieder mens met uitzondering van Maria wordt
overgeërfd en door het doopsel weggewassen wordt. Zie ook: onbevlekte ontvangenis, vergiffenis, verlossing. |
EUCHARISTIE | Grieks: dankzegging: sacrament waarin brood en wijn gewijd worden door de instellingswoorden die Jezus tijdens het Laatste Avondmaal uitgesproken heeft: Dit is mijn Lichaam, dit is de kelk van mijn Bloed; ten gevolge van Zijn opdracht herhaald: Doet dit tot mijn gedachtenis. |
EVANGELISCHE RADEN | Door Jezus uitgesproken adviezen voor wie volmaakt wil leven, met name gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede. |
EVANGELISTEN | De vier auteurs van de evangeliën: Mattheus (symbool Mens), Marcus (symbool Leeuw), Lukas (symbool Rund) en Johannes(symbool Adelaar). |
EX CATHEDRA | onfeilbaarheid, paus |
EX VOTO | Latijn: krachtens belofte: voorwerp dat als teken van dankbaarheid voor een gebedsverhoring publiek ten toon gesteld wordt, meestal in de kerk en bij het altaar van de heilige van wie de voorspraak is ingeroepen. |
EXCOMMUNICATIE | Kerkelijke ban die uitsluit van sacramenten en kerkelijk verkeer maar niet van het lidmaatschap van de kerk. |
EXEGESE | Onderdeel van de theologie dat de teksten van de heilige Schrift bestudeert |
EXEMPT |
Latijn: exemptus: wat uitgezonderd is, nl. het in bepaalde opzichten niet vallen onder het bisschoppelijke gezag van (leden van) een religieuze orde of congregatie. |
EXORCISME | Handelingen en gebeden van een door de bisschop benoemde exorcist die de uitdrijving van een duivel uit een bezetene ten doel hebben. |
EXULTET | Latijn : Juicht !: eerste woord van het gezang uit de liturgie van de Paaswake |
FELIX CULPA | Latijn: gelukkige schuld. Bij de wijding van de paaskaars tijdens de Paasnachtviering wordt de exultet - of de Nederlandse vertaling ervan - gezongen; daarin wordt de schuld van de mensheid 'gelukkig' genoemd omdat die (schuld) Jezus als verlosser heeft gekregen. |
FILEMONBRIEF | De Brief aan Filemon is geschreven door de apostel Paulus en maakt deel uit van het Nieuwe Testament |
FILIOQUE | Het Filioque is een Latijnse formule uit het Credo, de Geloofsbelijdenis van de Mis. De formule betekent: 'En de Zoon'. Bedoeld wordt dat de Heilige Geest voortkomt uit zowel de Vader als de Zoon. Het Filioque vormde lange tijd een twistpunt tussen de Latijnse Kerk en de Griekse Kerken, maar was niet de aanleiding voor het Oosters Schisma van 1054, zoals vaak gedacht wordt. |
FILIPPENZENBRIEF | De Brief aan de Filippenzen maakt deel uit van het Nieuwe Testament en is geschreven door de apostel Paulus. |
FISCAAL | Hoofd van de bisschoppelijke kerkelijke rechtbank. |
FRATER | (1) evenals broeder: niet-gewijd
religieus die in een orde of congregatie de geloften van armoede,
zuiverheid en gehoorzaamheid heeft afgelegd; (2) priesterstudent die lid is van een religieuze orde of congregatie. |
FRANCISCANEN | Orde gesticht door de Heilige Franciscus van Asissi ook wel minderbroeders genoemd. De vrouwelijke tak zijn de clarissen. Bekende Franciscanen: Antonius van Padua |
FRATERNITEIT | (1) verbroedering; (2) mannelijke kloostergemeenschap |
FUNDAMENTALISME | Overdreven orthodoxie, een vaak anti-intellectuele tendens in de interpretatie van de kerkelijke leer |
GALLICANISME | Vooral achttiende- en negentiende-eeuws streven om de katholieke kerk in Frankrijk (Gallië) dogmatische en politieke voorrechten te verlenen boven de rest van de kerk, in een zekere onafhankelijkheid van Rome. |
GARDIAAN | Kloosteroverste bij de minderbroeders franciscanen of capucijnen |
GAUDETE | Latijn: verheugt U, namelijk op het naderende Kerstfeest. Beginwoord van de misliturgie up de derde zondag van de advent, die daarom zondag Gaudete genoemd wordt |
GAVEN VAN DE HEILIGE GEEST | Dat zijn, naar Jesaja 11,2-3, de
volgende zeven: wijsheid, verstand, raad, sterkte, wetenschap,
godsvrucht, vreze des Heren. |
GEBED DES HEREN | Synoniem voor het Onze Vader. |
GEBEDEN DER STERVENDEN | Vaste reeks liturgische gebeden bij een sterfbed |
GEBODEN | Zie: tien geboden, vijf geboden der heilige kerk |
GEBODEN FEESTDAGEN | Kerkelijke feestdagen waarop vroeger kerkbezoek en zondagsrust voorgeschreven waren, nl. Hemelvaart (9 dagen vóór Pinksteren, op wisselende datum), Maria-ten-hemel-opneming (15 augustus), Allerheiligen (1 november) en Kerstmis (25 december). |
GEBOORTEHEILIGE | Zie: beschermheilige. |
GEDAANTEVERANDERING | Term gebruikt om aan te geven dat brood en wijn na de consecratie hun uiterlijk waarneembare eigenschappen behouden, maar in wezen Christus aanwezig stellen. |
GEESTELIJK ADVISEUR | Door de bisschop aangewezen priester
als raadsman in een katholieke organisatie. . |
GEESTELIJK VOORBEHOUD | Uit het Latijn: restrictio mentalis: een beperking bij een afspraak, toezegging of overeenkomst die men niet uitspreekt of vastlegt maar enkel mentaal bij zichzelf maakt |
GEHEIM KAMERHEER | Pauselijke titel toegekend aan prelaat of leek uit hoofde van functie of verdienste; de titel heeft overigens niets met geheimhouding te maken |
GEHEIMEN VAN DE ROZENKRANS | blijde geheimen, droevige geheimen, glorievolle geheimen. |
GELOFTEN | Aan God gedane toezeggingen; de bekende, door de kerk erkende en aangenomen geloften zijn de eenvoudige geloften en plechtige geloften van tijdelijke of eeuwige armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. |
GELOOFSARTIKELEN | De twaalf artikelen van het geloof, zoals die in de zogenaamde geloofsbelijdenis van de apostelen, het credo, in de eerste eeuwen van het christendom in concilies (vanaf Nicea 325) zijn vastgelegd en sindsdien zo goed als onveranderd worden beleden en gebeden. |
GELOOFSGEHEIM | Geloofswaarheid waarvan het wezen door de gelovigen niet te vatten is, zoals dat van de heilige Drievuldigheid. |
GELOVIGE ZIELEN | overledenen die zich in een toestand van tijdelijke zuivering en uitboeting bevinden (het vagevuur), als voorbereiding op het eeuwige geluk in de hemel |
GELUKZALIGE | Persoon die door de kerk zalig is verklaard; de zaligverklaring gaat vooraf aan de officiële heiligverklaring. |
GEMEENSCHAP DER HEILIGEN | Het geheel van de kerk, bestaande uit (1) de gelovigen in de hemel, de zegepralende kerk; (2) de gelovigen die na hun dood een tijdelijke periode van zuivering en uitboeting in het vagevuur doormaken, de lijdende kerk; (3) de gelovigen op aarde, de strijdende kerk. |
GENADE | Door de verdiensten van Jezus Christus aan de mensen geschonken gave, noodzakelijk voor het bereiken van het eeuwig geluk; van deze heilig-makende genade onderscheidt de kerk de dadelijke genade, oftewel de genade van bijstand, gegeven om de christelijke deugden te kunnen beoefenen. |
GENADEOORD | Bedevaartplaats. |
GENERALE ABSOLUTIE | (1) kwijtschelding van straffen die
overblijven na de vergeving van de zonden; (2) kwijtschelding van straffen èn vergeving van de zonden, uitgesproken door een priester over een menigte in levensgevaar, bijvoorbeeld bij een ramp of in oorlogsgevaar. |
GENERALE BIECHT | biecht over een langere periode van het leven waarin eventueel belijdenissen uit voorgaande biechten herhaald worden. |
GESELPROCESSIE | Vooral in sommige zuidelijke landen gehouden processie waarbij deelnemers zich als boetedoening in het openbaar geselen. |
GETIJDEN | Het officiële gebed van de kerk dat op vaste tijden de dag vult, gerekend naar de Romeinse dagindeling van telkens drie uur, namelijk de Metten ('s nachts), Lauden (dageraad), Terts (9 uur v m.), Sext (12 uur ' s middags), None (3 uur n.m.), Vespers ('s avonds). Later zijn daar nog de Prime (morgengebed) en de Completen (slotgebed voor het slapen gaan) bijgekomen |
GEWIJDE AARDE | Het door een priester gewijd graf of geheel kerkhof. |
GEZALFDE DES HEREN | Aanduiding van Christus. |
GLORIA | Latijn: eer: naam van gebed of gezang tijdens de mis dat begint met Gloria in excelsis Deo (Eer aan God in de hoge), ontleend aan het gezang van de engelen bij de geboorte van Christus (Lukas 2, 14) |
GLORIA PATRI EN FILIO EN SPIRITUI SANCTO | drievuldigheid |
GLORIEVOLLE GEHEIMEN | De vijf laatste geheimen van Maria
die bij het bidden van het derde deel van de rozenkrans overwogen
worden, namelijk: (1) Jezus verrijst uit de dood; (2) Jezus stijgt op ten hemel; (3) de heilige Geest daalt neer over de apostelen; (4) Maria wordt ten hemel opgenomen; (5) Maria wordt in de hemel gekroond. Zie ook: blijde geheimen, droevige geheimen, rozenhoedje |
GLOSSOLALIE | Grieks: spreken met tongen: het extatisch spreken van vele talen tegelijk onder bijzondere invloed van de heilige Geest, zoals de apostelen dat deden op Pinksteren (Handelingen 2, 4) |
GNOSIS | Grieks: kennis: verdiepte kennis van de goddelijke waarheden |
GODDELIJKE DEUGDEN | Geloof, hoop en liefde, als gaven van God |
GODMENS | Predicaat van Jezus die naar de leer van de kerk de goddelijke en de menselijke natuur in één persoon verenigt. |
GODSAKKER | Synoniem voor gewijd kerkhof |
GODSLAMP | Altijddurend, op bijenwas of plantaardige olie brandend licht, in de buurt van het tabernakel, om van Gods bijzondere aanwezigheid te getuigen. |
GODSVOLK | Alle nog levende gelovigeN |
GOEDE VRIJDAG | De vrijdag vóór Pasen waarop de kruisdood van Christus wordt herdacht, in de liturgie onder meer door het voorlezen of zingen van het lijdensverhaal (vergelijk de Mattheauspassion, de Johannespassie, enz.), de kruisverering, de kruisweg, en het dragen van zwarte liturgische gewaden. |
GOEDE WEEK | De week vóór Pasen met Palmzondag, Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag. |
GRAAL | Grieks: krater, kom: (1) legendarische schotel die gebruikt zou zijn door Jezus bij het Laatste Avondmaal en door Jozef van Arimathea om het bloed van Jezus aan het kruis op te vangen; naar het bezit ervan zochten de Graalridders van de Tafelronde; (2) een door de jezuïet Jacques van Ginniken in 1921 begonnen beweging met als doel de eigentijdse beleving van het geloof door vrouwen in dienstbaarheid aan de medemens. |
GREGORIAANS | officiële muziek in gezangen zonder begeleiding van de traditionele Romeinse liturgie, genoemd naar paus Gregorius de Grote (560-604), maar waarschijnlijk later - in de Karolingische tijd - ontstaan onder Italische, Joodse, Byzantijnse en Syrische invloeden. Guido van Arezzo (gestorven + l050) ontleende in de hoge bloei van het Gregoriaans de ook thans nog gebruikte muzieknoten aan de vesperhymne op het feest van Sint Jan de Doper, als volgt: UT queant laxis REsonare fibris MIra gestorum FAmuli tuorum SOLve pollutis LAbii reatum Sancte Ioannes (Neem de schuld weg van onze onreine lippen opdat uw dienaren met opgeruimd gemoed het wonder van uw grote daden kunnen verkondigen, heilige Johannes). |
GRIEKS KRUIS | kruis met vier balken, horizontaal en verticaal van gelijke lengte |
GROOT-SEMINARIE | Theologie-opleiding voor de diocesane clerus. |
GULDEN MIS | Mis op quatertemper-woensdag na de derde zondag van de Advent waarvan de liturgie begint met Rorate coeli desuper (Dauwt hemelen de Rechtvaardige), opgedragen aan het Maria-altaar met een overvloed aan brandende kaarsen; aan deze mis werd bijzondere kracht en 'gouden' zegen toegeschreven, vanwege het gedenken van Maria's blijde verwachting. |
HABIJT | Lang opperkleed van kloosterlingen. |
HAGIOGRAAF | Schrijver van heiligenleven |
HALFVASTEN | De vierde zondag van de vasten waarvan de misliturgie begint met Laetare Jerusalem (Verheug U, Jerusalem), als vreugdeboodschap over de komende verrijzenis van Christus. |
HANDELINGEN | Verzamelnaam voor het boek uit het nieuwe testament dat verhaalt over de handelingen der apostelen na Jezus' dood, verrijzenis en hemelvaart. |
HANDOPLEGGING | Liturgisch gebaar bij de toediening van sommige sacramenten en wijdingen dat het doorgeven van de Heilige Geest symboliseert. |
HANDWASSING | Liturgische handeling als symbool voor het zuiveren van de geest. |
HEEROOM | Evenals 'heerneef' verouderde benaming van een familielid dat priester is. |
HEERSCHAPPIJEN | : engelen. in een bepaalde rangorde |
HEILAND | Aanduiding voor Christus. |
HEILIG HART VAN JEZUS | Devotie tot Jezus' hart als symbool van liefde; de populariteit ervan vindt haar oorsprong in de visioenen van de heilige Maria Margaretha Alacoque (1647-1690) in een klooster te Paray-le-Monial. |
HEILIG JAAR | Door de kerk vastgestelde periode met bijzondere betekenis in de kerkgeschiedenis, zoals het jaar 2000 na Christus' geboorte |
HEILIG OLIESEL | Officiële, traditionele naam van het sacrament van de ziekenzalving. |
HEILIG PUTJE | (Of sacrarium) zinkput bij sacristie waarin gewijd water en water dat gebruikt is voor rituele wassing weggegooid wordt. |
HEILIG SACRAMENT | Synoniem voor eucharistie. |
HEILIG UUR | Gebedstijd ter aanbidding van het uitgestalde heilig sacrament of ter herdenking van het lijden van Christus |
HEILIG-LANDSTICHTING | Bijbels openluchtmuseum te Groesbeek bij Nijmegen inclusief het woongebied eromheen |
HEILIGAVOND | avond vóór een groot kerkelijk feest |
HEILIGDOMSVAART | Van de tweede tot de vierde zondag van juni in Maastricht om de zeven jaar gevierd feest met plechtige processie; daarbij worden de relieken rondgedragen en getoond uit de schatkamers van de Sint Servaas en de Onze Lieve Vrouwe kerk |
HEILIGE DEUR | Speciaal tijdens een heilig jaar te openen deur van elk der vier grote basilieken te Rome, nl. de Sint Pieter, Sint Paulus, Sint Jan van Lateranen en de Sint Maria Maggiore. |
HEILIGE OLIE | chrisma. |
HEILIGE STEDE | Benaming van de stad Amsterdam naar het wonder (mirakel) dat in 1345 plaats vond, toen een door een zieke genuttigde maar daarna uitgebraakte hostie boven het vuur bleef zweven waarin het braaksel was geworpen. De hostie werd in grote eerbied terug gebracht naar de Oude Kerk. Ter herinnering aan deze gebeurtenis werd in 1345 tussen het Rokin en de Kalverstraat een kapel gebouwd (de eigenlijke Heilige Stede) die in 1908 is afgebroken. Sindsdien wordt jaarlijks de Stille Omgang gelopen via de weg waarlangs vroeger de Amsterdamse sacramentsprocessie trok. |
HEILIGE STOEL. | apostolische stoel Dit woord wordt ook wel als aanduiding van "Het Vaticaan"gebruikt |
HEILIGE TIJDEN | Verzamelnaam voor alle kerkelijke feestdagen, vasten- en onthoudingsdagen. |
HEILIGVERKLARING | officiële verklaring door de paus dat een persoon, als martelaar voor het geloof gedood, of na een heilig leven gestorven, zonder twijfel de hemelse glorie deelachtig is en in het openbaar aangeroepen en vereerd mag worden. Aan een heiligverklaring gaat een zaligverklaring vooraf, gevolgd door een proces waarin onder meer - tegen de argumenten van de zogenaamde advocaat van de duivel - de echtheid bewezen moet worden van tenminste drie wonderen, die na de aanroeping van de heilig te verklaren persoon en op diens of haar voorspraak bij God gebeurd zijn |
HEL | (1) leven van verschrikking en
foltering waarin gevallen engelen en verdoemde zondaars voor eeuwig van
de aanschouwing Gods uitgesloten zijn; (2) gesloten afdeling van een kloosterbibliotheek waarin de door het kerkelijk gezag verboden boeken opgeslagen worden. |
HEMEL | Leven in eeuwig geluk van engelen en
heiligen in de aanschouwing van God. Zie ook: paradijs, uitersten, vagevuur, voorgeborchte. |
HEMELVAARTSDAG | De donderdag 9 dagen vóór Pinksteren waarop de hemelvaart van Christus herdacht wordt |
HERDERLIJK SCHRIJVEN | Officiële brief van de bisschop (pen) aan de gelovigen. |
HERDOPEN | Opnieuw dopen in geval van twijfel
over de geldigheid van de eerste doop. |
HEREMIET | kluizenaar. |
HERNIEUWING VAN DE DOOPBELOFTEN | Dit is een belangrijk onderdeel van de vormselviering. Het vormsel bevestigt het geloof waarin we gedoopt zijn. Toen we nog klein, onmondig kind waren hebben onze ouders ons laten dopen, maar nu mogen we zelf ons geloof belijden. |
HIERARCHIE | Rangorde van kerkelijke gezagdragers waarbinnen men gewoonlijk onderscheidt paus, bisschop en priester |
HIËRATISCH | De priester of de eredienst betreffende |
HODIE MIHI CRAS TIBI | Latijn: Heden ik morgen gij:
grafschrift of tekst boven dodenlijst in klooster. |
HOF VAN EDEN | Het aards paradijs |
HOF VAN OLIJVEN | Tuin waarin Jezus na het Laatste Avondmaal bad tot Zijn hemelse Vader voordat Hij daar gevangen genomen |
HOGERE WIJDINGEN | De wijdingen tot subdiaken, diaken, priester en bisschop. |
HONGERDOEK | Beschilderd doek, vroeger in de vastentijd opgehangen voor het hoofdaltaar; thans hier en daar opnieuw in gebruik met afbeeldingen die herinneren aan de honger in de ontwikkelingslanden. |
HOOFDDEUGDEN | De vier voornaamste deugden, nl. voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid; deze worden ook wel kardinale deugden genoemd. |
HOOFDZONDEN | De zeven voornaamste zonden, vaak
oorzaak van andere zonden, te weten: hovaardigheid, gierigheid,
onkuisheid, nijd, gulzigheid, gramschap en traagheid. Zie ook: doodzonde, wraakroepende zonden. |
HOOGEERWAARDE | Titel van priester in hogere functie, b.v. hoogleraar in de theologie, algemene overste van orde of congregatie, of priester met de titel monseigneur. |
HOOGLIED | Latijn: Canticum canticorum, het Lied der liederen: bijbelboek dat de gezangen bevat die aan koning Salomo worden toegeschreven; onder het beeld van de liefde tussen bruidegom en bruid bezingen zij de verhouding van Jahwe tot het uitverkoren volk |
HOOGMIS | Plechtige, gezongen mis. |
HORIZONTALISME | Theologische zienswijze die meer accent legt op onderlinge menselijke verhoudingen dan op de relatie tot God |
HOSPITIUM | Gastverblijf in een klooster buiten de besloten afdeling (het zgn. slot of clausuur) |
HOSTIE | Latijn: offer: schijfje ongedesemd
brood dat in de mis geconsacreerd wordt. Zie ook: altijddurende aanbidding, consecratie, corporale, monstrans, ons Heer, pateen, repositorium, heilig sacrament, sacramentsaltaar, tabernakel, velum. |
HUBERTUSBROOD | Gewijd brood gegeten op 3 november, feestdag van Sint Hubertus, patroon van jagers en beschermer tegen hondsdolheid om door zijn voorspraak voor hondsdolheid behoed te blijven |
HUISWIJDING | Ook wel huiszegening: toewijding aan God en zegening van een huis en zijn bewoners door gebed en besprenkeling met wijwater; ten teken ervan werd door de priester soms een oorkonde uitgereikt. |
HUWELIJK | Sacrament dat de partners elkaar toedienen en door de priester ingezegend en kerkrechtelijk geregistreerd wordt; de voltrekking en voltooiing ervan vinden plaats door de geslachtsgemeenschap. |
HYMNE | Grieks: hymnos, gewijde lofzang, met name de psalmen |
ICHTUS | Grieks: vis: door de eerste christenen als geheim symbolisch letterwoord gebruikt voor de Griekse woorden Iesous CHristos Theou HUios Sotèr (Jezus Christus, Zoon van God, Verlosser |
IHS | De eerste drie letters van de naam Jezus in de Griekse spelling IHSOUS; daarna ook als afkorting geïnterpreteerd van b.v. Iesus Hominum Salvator (Jezus, redder van de mensheid), In Hoc Signum (In dit teken), enz. |
IJSHEILIGEN | De heiligen Pancratius (12 mei), Servatius (13 mei) en Bonifatius (14 mei). De naam wijst er op dat het op die dagen vaak koud weer is; soms wordt ook de heilige Mamertus (11 mei) aan dit folkloristische rijtje toegevoegd. Dat de eerste drie namen van AASheiligen (PancrAAS, ServAAS en BonifAAS) tot IJSheiligen zouden zijn geworden, zoals wel eens beweerd wordt, blijkt etymologisch nergens uit. |
IMPRIMATUR | Latijn: kan gedrukt worden: vooral in het verleden verleend verlof tot uitgave van een publicatie onder kerkelijk toezicht en met dit woord op een voorpagina vermeld. Ook wel geformuleerd als Imprimi potest (Kan gedrukt worden), Nihil obstat (Geen bezwaar) of Cum licentia superiorum (met verlof van de overheden). |
IN MEMORIAM | Latijn: ter herinnering (nl. aan een overledene) |
IN PACE | Latijn: in vrede: grafschrift, onder andere in de catacomben |
IN PARTIBUS INFIDELIUM | Latijn: in de gebieden der ongelovigen: oude titulatuur van een bisschop zonder eigen bisdom (afgekort IPI achter de naam), sinds 1882 vervangen door Titulair Bisschop. |
INAMOVIBILIS | Latijn: niet verplaatsbaar: recht van sommige kerkelijke waardigheidsbekleders op een functie waaruit ze niet zonder hun eigen instemming verplaatst kunnen worden. |
INCARDINATIE | Opname van een priester in het diocees door de bisschop |
INCARNATIE | menswording. |
INDEX LIBRORUM PROHIBITORUM | Latijn: lijst van door de kerk verboden boeken. |
INKLEDING | Plechtigheid waarbij postulanten het geestelijke kloosterkleed ontvangen en aan hun noviciaat beginnen. |
INRI | Latijns letterwoord dat staat voor Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum (Jezus van Nazareth, Koning der Joden); dit was de tekst die Pilatus in drie talen (Hebreeuws, Grieks en Latijn) boven aan de kruisbalk liet ophangen. |
INSIGNIA | Uiterlijke liturgische kentekenen van een waardigheid (b.v. ring, kruis en mijter van een bisschop). |
INTERDICT | Kerkelijke straf waardoor persoon of regio uitgesloten wordt van de sacramenten, het ontvangen van wijdingen, kerkelijke begrafenis, enz. |
INTERNUNTIUS | Plaatsvervanger van een nuntius als pauselijk ambassadeur. |
INTROITUS | Latijn: intrede: het eerste, soms gezongen gebed van een mis. |
INTRONISATIE | (1) toewijding van huis en gezin aan
het Heilig Hart; (2) officiële installatie van bisschop of abt. |
INVESTITUUR | Bekleding met een waardigheid door het overreiken van voorwerpen die de waardigheid van de persoon symboliseren, b.v. ring en staf van een bisschop. |
ITE MISSA EST | Latijn: Gaat, de mis is uit: woorden waarmee de mis in het Latijn wordt afgesloten. |
ITINERARIUM | Latijn: reisgebed, onder anderen gebaseerd op Lukas 1, 68-79. |
JAARDIENST | Gedenkdienst voor overledene(n), ook jaarmis of jaargetijde geheten. |
JAKOBSKRUIS | Kruis in de vorm van een dolk of zwaard, oorspronkelijk uit de tijd der ridders, thans vaak gebruikt in militaire context, bijvoorbeeld op oorlogsgraven. Orde van St jacob. |
JAKOBSLADDER | De ladder uit de droom van aartsvader Jakob (Genesis 28,12) die tot aan de hemel reikte. |
JAKOBSSCHELP | Schelp die pelgrims van Santiago di Compostella, de bedevaartsplaats van de apostel Sint Jakob, meenemen. |
JAKOBSSTAF | Staf van de pelgrims naar Santiago di Compostella. |
JANSENISME | Strenge stroming in de kerk onder anderen van de Belgische bisschop Kees Jansen (1585-1638), van wie sommige stellingen door Rome zijn veroordeeld, o.a. dat Jezus niet voor alle mensen zou zijn gestorven. |
JANSENISTENKRUIS | Kruis waarvan het corpus de armen omhoog heft om zich als het ware van de aarde af te wenden, als uitdrukking van de leer dat Jezus niet voor alle mensen gestorven is. |
JOZEFHUWELIJK | huwelijk waarbinnen de partners vrijwillig afzien van geslachtsgemeenschap, naar het voorbeeld van Maria en Jozef. |
JUBELJAAR | heilig jaar. |
JURISDICTIE | Toestemming om de sacramenten te bedienen, verleend door bisschop of abt. |
JUVENAAT | Kloosterschool, opleidingsinternaat
op niveau van middelbare school voor jongens die kloosterling willen
worden. |
KALOT | Mutsje op de kruin, ook Soli Deo - 'solideetje' - genaamd (alleen voor God af te nemen); zwart voor priester, paars voor monseigneur inclusief bisschop, rood voor kardinaal en wit voor paus (evenals voor norbertijnen die ook wel witheren genoemd worden) Ook wel pileolus genoemd |
KAMERHEER | Zie: geheim kamerheer. |
KANUNNIK | Priesterlid van kathedraal kapittel met soms bepaalde voorrechten, zoals vaste plaats in de kanunnikenbanken, het dragen van paars, enz. |
KAPELAAN | (1) priester werkzaam onder pastoor; (2) priester verantwoordelijk voor de kapel aan het hof of bij een inrichting. Zie: parochie. |
KAPITTEL | (1) vergadering van kanunniken van
kathedrale kerk; (2) bijeenkomst van bestuur van sommige ordes en congregaties. |
KAPITTELSCHOOL | Aan kathedraal verbonden jongensschool, meestal met speciale aandacht voor muziek- en zangopleiding |
KAPITTELVICARIS | Door kapittel aangewezen (tijdelijke) vervanger van de bisschop. |
KAPOETS . | Monnikskap. |
KARDINAAL | Titel van de hoogste kerkelijke
functionaris onder de paus, en aldus (1) hoofd van een Romeins departement; (2) aartsbisschop van een kerkprovincie; (3) door de paus verleende eretitel genietend. |
KARDINAAL- STAATSSECRETARIS |
Hoofd van het departement voor buitenlandse zaken van het Vaticaan. |
KARDINALE DEUGDEN | Zie: hoofddeugden. |
KATAFALK | Met zwarte doek bedekte constructie waarop tijdens de uitvaartdienst de lijkkist geplaatst wordt. |
KATHEDRAAL | Kerk van de bisschopszetel. |
KATHEDRAALSCHOOL | Zie: kapittelschool. |
KATHOLIEKE ACTIE | Georganiseerde deelname van leken aan kerkelijke activiteiten onder leiding van priesters |
KAZUIFEL | Mouwloos zijden opperkleed in liturgische kleur gedragen door de priester als voorganger bij de eucharistieviering. |
KELK | Liturgisch vaatwerk van goud of verguld zilver. |
KELKDOEKJE | Wit linnen doekje om de kelk droog te wrijven. |
KELKKLEEDJE | Doek in liturgische kleur die over de kelk wordt gelegd. |
KERKELIJK BAN | Zie: excommunicatie. |
KERKELIJK JAAR | Periode die begint met de eerste
zondag van de Advent en verdeeld wordt in (1) de kerstkring; (2) de paaskring en (3) de zondagen na Pinksteren tot aan de Advent. |
KERKELIJK WETBOEK | codex. Juris Cannonici : Boek met alle kerkelijke reglementen en wetten |
KERKELIJKE RECHTBANK | Aan het Vaticaan verbonden zijn (1) de Rota voor kerkjuridische geschillen en (2) de Penitentiarie voor gewetenszaken; bij de bisschoppelijke curie is de fiscaal het hoofd van de kerkelijke rechtbank. |
KERKELIJKE STAAT | Gebied van het Vaticaan waarover de paus het wereldlijk gezag uitoefent; de omvang ervan is vastgesteld in 1929 bij verdrag - concordaat - tussen Mussolini en paus Pius XI. |
KERKLERAAR | Door de kerk aan schrijvers om hun heiligheid en wetenschap verleende eretitel, bijvoorbeeld Thomas van Aquino en Petrus Canisius. |
KERKLERARES | In tegenstelling tot de Nederlandse vertaling geldt de Latijnse titel Doctor (Ecclesiae) zowel voor man als vrouw; sinds paus Pius XII aan Teresa van Avila en Catherina van Siëna deze eretitel verleende en paus Johannes Paulus II ook Theresia van Lisieux tot deze waardigheid verhief, zijn er naast vele kerkleraren thans ook drie kerkleraressen. |
KERKMEESTER | Lid van een parochieel kerkbestuur |
KERKPROVINCIE | Verzameling bisdommen, onder leiding
van een aartsbisschop (wiens bisdom dan ook aartsbisdom heet). Zie: , bisschop. |
KERKVADER | Door de kerk om hun heiligheid en
wetenschap verleende eretitel aan schrijvers uit de eerste zeven eeuwen
na Christus, zoals Augustinus en Joannes Chrysostomus. |
KERKVERGADERING | concilie. |
KERKVORST | Erenaam van bisschop |
KERSTBOOM | Tijdens de kersttijd versierde en verlichte den of spar; in oorsprong Germaans symbool van leven (altijd groen), daarna als levens-, kruis- of Christusboom - dat is etymologisch kerstboom gekerstend ( vergelijk het woord kersten dat christen betekent). De kerstboom werd opgesteld bij middeleeuwse kerkelijke spelen in en rond het kerkgebouw en vanaf ca. 1550 vanuit Noord-Duitsland wereldwijd verspreid. |
KERSTKRIBBE | Beeldengroep, oorspronkelijk ontstaan in de Maria Maggiore te Rome en vanaf 1223 door Sint Franciscus van Assisi gepopulariseerd. |
KERSTKRING | Eerste periode van het kerkelijk jaar die loopt van de eerste zondag van de Advent tot de zondagen na Driekoningen. |
KERSTMIS | Feest van de geboorte van Christus in een stal te Bethlehem; het woord betekent Christusmis. |
KETTER | Grieks: katharos, zuivere: binnen de kerkgemeenschap gedoopt persoon die een of meer grondwaarheden van het geloof verwerpt; het woord is ontleend aan de Catari (Katharen), een sekte uit de 11de en 12de eeuw. |
KEUVEL | Wijde koorkap met mouwen in sommige monniksordes, b,v. die van de benedictijnen. |
KINDJE WIEGEN | Kerkdienst met Kerstmis speciaal voor kinderen rond de kribbe. |
KINDSHEID | (1) de eerste 12 jaren van Jezus'
leven; (2) een van de drie pauselijke missiegenootschappen speciaal gericht op kinderen tot 12 jaar. |
KLEINE GETIJDEN | Verkorte vorm van het officiële gebed van de kerk |
KLEINE WIJDINGEN | In het verleden door bisschop of priester toegediende wijdingen voorafgaand aan de hogere (subdiaken, diaken, priester, bisschop), nl. deurbewaarder (ostiarius), lezer (lector), bezweerder (exorcista) en misdienaar (acolythus), ook wel lagere of mindere wijdingen genoemd. |
KLOOSTERNAAM | Naam die men aanneemt bij intrede in een orde of congregatie waar de gewoonte bestaat om de eigen doopnaam te vervangen, soms met de motiverinmg dat het leven in de wereld en de eigen identiteit ophoudt te bestaan bij het begin van het kloosterleven. |
KLOOSTERORDE | orde. bijvoorbeeld, Kapucijners, Franciscanen, Clarissen, etc |
KLOOSTERPROVINCIE | Gebied waarbinnen meerdere kloosters vallen, bestuurd door een provinciaal. |
KLUIZENAAR | Persoon die zich uit religieuze overwegingen terugtrekt uit de samenleving, ook wel (h)eremiet genaamd. Bijvoorbeeld sint Gerlach, Franciscus van Assisi. |
KOORGEBED | brevier. |
KOORKAP | Mouwloos mantelvormig liturgisch gewaad, gedragen bij lof, vespers, processie, enz ook wel pluviale genoemd. |
KOORKNAAP | Synoniem voor misdienaar. |
KOSTER | Persoon belast met de zorg voor het kerkgebouw en alles wat voor de kerkdienst nodig is |
KRACHTEN | engelen |
KROMSTAF | Staf van bisschop of abt als teken van waardigheid ('onder de kromstaf is het goed leven') |
KRUINSCHERING | Het ritueel wegscheren van het haar zodat alleen een rand overblijft (grote tonsuur) of enkel een kleine cirkel op de kruin kaal wordt (kleine tonsuur) ten teken van de afstand van de wereld en de toetreding tot de geestelijke stand. |
KRUISDAGEN | De maandag, dinsdag en woensdag vóór Hemelvaart als boete- en smeekdagen voor een goede oogst |
KRUISGEBED | Gebed met de armen uitgestrekt |
KRUISHEREN | Orde gesticht in de 12e eeuw leven volgens de regels van Augustinus, Doelstelling: evangelisatie. In 1814 opgeheven. |
KRUISJE | Kruisteken, zoals in (1) 'een kruisje maken' = even bidden, b.v. vóór of na het eten; (2) het tekenen in kruisvorm van iemands voorhoofd, b.v. op Aswoensdag; (3) door priester op de revers gedragen kruisspeldje; (4) sieraad aan ketting om de hals. |
KRUISONTBLOTING | Onderdeel van de liturgie op Goede Vrijdag. |
KRUISPROCESSIE | Optocht met het kruis voorop, met name door de velden om een goede oogst af te smeken, b.v. op de kruisdagen |
KRUISTEKEN | Het achtereenvolgens aanraken van voorhoofd, borst, linker en rechter schouder, onder het uitspreken van de woorden In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. |
KRUISTOCHTEN | middeleeuwse religieus gemotiveerde
militaire ondernemingen vanuit het westerse christendom tegen
niet-christenen of ketters (vijandelijke groepen waren bijvoorbeeld
katharen of Albigenzen, moslims en hussieten); In totaal hebben er
negen kruistochten plaatsgevonden De eerste in de 1096 en de laatste in 1271 |
KRUISVERBOND | Organisatie die in het verleden het drankmisbruik bestreed. |
KRUISWEG | Godsdienstoefening waarbij men onder gebed of gezang langs de veertien afbeeldingen (staties) van de lijdensweg van Christus trekt. |
KYRIALE | Boek dat alle vaste Gregoriaanse gezangen van de mis bevat. |
KYRIE ELEISON | Grieks: Heer ontferm U over ons: gebed of gezang tot de heilige Drievuldigheid aan het begin van de woorddienst van een eucharistieviering. |
LAATSTE AVONDMAAL | Maaltijd van Jezus met de apostelen op de donderdag vóór Zijn lijden, herdacht op Witte Donderdag. Tijdens deze maaltijd stelde Jezus de sacramenten van de eucharistie en het priesterschap in |
LAATSTE EVANGELIE | Het voorlezen van de proloog van het Sint-Jansevangelie (1, 1-14) waarmee sinds de 13de eeuw tot voor kort de mis besloten werd. |
LACRIMAE CHRISTI | Latijn: tranen van Christus: donkerrode Italiaanse wijn, oorspronkelijk uit de streek rond de Vesuvius. |
LAETARE | halfvasten. |
LAM GODS | Symbolische naam voor Jezus; liggend voorgesteld verbeeldt het lam Jezus als zoenoffer, staand als overwinnaar van de dood (soms met zegevaan). |
LAUDA SION | Latijn: Prijs Sion: beginwoorden van de lofzang op Sacramentsdag, naar de tekst van Thomas van Aquino. |
LAUDEN | getijden. |
LAUS DEO | Latijn: Ere aan God: gebruikt als aanhef of besluit van kerkelijk schrijven |
LECTOR | Latijn: voorlezer. |
LEERGEZAG | Door de kerk aan God ontleend gezag om de ware leer te verkondigen en te bewaren |
LEERHUIS | Theologische of godsdienstige discussiegroep |
LEGERBISSCHOP | Tot bisschop gewijd hoofd van de aalmoezeniers van de krijgsmacht. |
LIBERA NOS DOMINE | Latijn: Bevrijd ons Heer: herhaalde aanroeping, bijvoorbeeld in de Litanie van Alle Heiligen. |
LICHTMIS | Feest op 2 februari ter herdenking van het zuiveringsoffer dat Maria na de geboorte van Jezus volgens de Joodse wet moest brengen (Leviticus 12, 2-4): de naam lichtmis komt van de kaarsenwijding en de lichtprocessie vóór de mis. |
LIJDENSWEEK | goede week. |
LIMINA | In Ad Limina, Latijn: Naar de drempels: naam van het bezoek van de bisschoppen dat om de vijf jaar in Rome dient te worden gebracht om aan de paus verantwoording van het beleid af te leggen. |
LITANIE | Liturgisch beurtgebed bestaande uit een reeks korte aanroepingen en antwoorden, besloten met een gebed; de oudste en meest bekende is de litanie van Alle Heiligen. |
LITURGIE | Het geheel van de kerkelijke eredienst. |
LITURGISCHE GEWADEN | Zie: albe, dalmatiek, kazuifel, koorkap, manipel, tuniek. |
LITURGISCHE KLEUREN | Zijn groen voor gewone (zon)dagen en als kleur van de hoop, wit voor de feesten van Christus, Maria en heilige niet-martelaren, rood voor Pinksteren en martelaren, paars voor boetedagen (Advent, vastentijd b.v.), zwart voor rouw en de Goede week, en roze voor de derde zondag van de advent en vierde zondag van de vasten |
LOF | Namiddag- of avonddienst zonder eucharistieviering, wel met gebed en gezang ter ere van het tentoongestelde heilige sacrament. |
MAANDSTONDE | Mis voor een overledene een maand na de sterfdatum. |
MACHTEN | engelen. |
MAGISTER | (1) doctor in de theologie; (2) novicenmeester. |
MAGNIFICAT | Latijn: dat (mijn ziel de Heer) moge prijzen: eerste woord van Maria's lofzang bij haar bezoek aan Elisabeth (Luk.1,46-56) |
MANDEMENT | Officiële brief van de bisschop(pen) aan de gelovigen |
MANIPEL | Latijn: manipulus, handvol: tijdens de mis door de priester (eventueel ook de diaken en de subdiaken) in het verleden aan de linkerarm gedragen doekje, in de liturgische kleur van de dag, oorspronkelijk bedoeld als zakdoek. |
MARIA BOODSCHAP | annunciatie |
MARIA GEBOORTE | Sinds de achtste eeuw gevierd feest, om onbekende reden vastgesteld op 8 september. |
MARIA HEMELVAART | Maria-ten-hemel-opneming. |
MARIA ONBEVLEKTE ONTVANGENIS | Zie: onbevlekte ontvangenis |
MARIA-OFFICIE | (1) officieel kerkelijk gebed ter
ere van Maria, groot officie (officium magnum); (2) dagelijks devotiegebed van sonmige congregaties, klein officie (officium parvum). |
MARIA-TEN- HEMEL-OPNEMING |
Of assumptie, feest op 15 augustus van de lichamelijke ten-hemel-gang van Maria, ook wel Maria Hemelvaart genoemd; deze laatste, populaire benaming is theologisch onterecht omdat die zou kunnen suggereren dat Maria dit, zoals Jezus, uit eigen kracht vermocht |
MARIAMAAND | De in het bijzonder aan Maria toegewijde maanden mei en oktober. |
MARIAMONOGRAM | Naamteken door ineenstrengeling van de letters M en R. |
MARIANUM | Dubbelzijdig, meestal vanaf het gewelf van de kerk afhangend Mariabeeld, staande op wolken of maansikkel en omgeven door stralen (vgl. Vondel in de Gijsbrecht: "Het Marianum dat te pronck hing van 't gewelf.") |
MARIOLOGIE | Onderdeel van de theologie dat Maria als voorwerp van studie heeft. |
MARTELAAR | bloedgetuige |
MARTELAREN VAN GORCUM | De negentien reguliere en seculiere geestelijken die na de bestorming van Gorcum in 1572 gevangen genomen werden en in Den Briel opgehangen om hun geloof in de eucharistie en het primaatschap van de paus; hun feestdag is op 9 juli. |
MARTYROLOGIUM | Latijn: martelaarsboek: liturgische lijst in kalendervolgorde van hun dagviering met de namen en een korte biografie van alle martelaren en andere heiligen; het martyrologium wordt per dag tijdens het koorgebed (de prime) voorgelezen. |
MATER DOLOROSA | Latijn: bedroefde moeder: titel van de treurende Maria en de afbeelding daarvan; minder gebruikelijk is de complementaire titel Mater Gloriosa, glorievolle moeder. |
MEMENTO | Latijnse gebiedende wijs: Gedenk! (1) beginwoord van de beide misgebeden voor de levenden en voor de overledenen; (2) elk gebed in het algemeen voor een persoon; (3) in de uitdrukking Memento mori: (Mens,) gedenk te sterven! |
MENSENZOON | Hebreeuwse naam voor de Messias (Dan.7,13), door Jezus vaak op zichzelf toegepast. |
MENSWORDING | Of incarnatie: het aannemen van de menselijke gedaante door Gods Zoon waardoor Hij de goddelijke en de menselijke natuur in één Persoon verenigt. |
MERKTEKEN | Eeuwig blijvend kenmerk, gegeven door de sacramenten doopsel, vormsel en priesterschap, die daarom maar één keer toegediend worden. |
MESSIAS | Hebreeuwse naam voor de gezalfde, door Jezus op zichzelf toegepast (b.v. Luk.4,21) |
METER | Doopmoeder of peettante. |
METROPOLIET | Synoniem van aartsbisschop. |
METTEN | getijden. |
MIDDELARES VAN ALLE GENADEN | Eretitel van Maria die aangeeft dat zij het eeuwig heil van de mensen bij haar Zoon Jezus bepleit. |
MIJTER | Latijn: mitra, hoofdband: tweepuntig liturgisch hoofddeksel van een bisschop, een abt en sommige andere prelaten, soms versierd met edelstenen en goudbrocaat. |
MIRAKEL | Wonder. Bij heiligverklaringen wordt als leidraad gebruikt dat er twee wonderen plaatsgevonden moeten hebben op voorspraak van de zalige. |
MIS | Of misoffer: eucharistieviering bestaande uit (1) de woorddienst (vroeger voormis geheten) met gebeden en lezingen, onder meer uit het evangelie; (2) de tafeldienst met het tafelgebed (canon) waarin de consecratie gevolgd wordt door de communie; (3) de afsluitende gebeden en de slotzegen. In een gezongen mis onderscheidt men de vaste gezangen (Kyrië Eleison, Gloria, Credo, Sanctus met Benedictus en Agnus Dei) van de wisselende gezangen; beide kunnen in het Latijn (vaak het Gregoriaans) of het Nederlands gezongen worden. Het bijbehorend werkwoord voor de taak van de priester die voorgaat is: de mis opdragen of de mis lezen. |
MIS-MET-DRIE-HEREN | Plechtige mis met naast de priester de diaken en subdiaken.Ook mis met extra priester ipv een subdiaken. |
MISERICORDIA | Latijn, barmhartigheid: klapstoeltje in koorbank voor wie moe wordt van het lange staan |
MISINTENTIE | Speciaal aanbevolen gedachtenisgebed van een mis. |
MISSAAL | Officieel liturgisch boek met alle vaste en wisselende lezingen en gebeden van het gehele kerkelijke jaar. |
MISSIE | Latijn: missio, zending: (1) verzamelnaam voor alle kerkelijke werkzaamheden in gebieden waar het gewone kerkelijke bestuur (nog) niet is gevestigd; (2) enige dagen durende prediking en boetedoening binnen een parochie onder leiding van bezoekende reguliere priesters (paters) die komen preken en biechthoren. |
MISSIEKRUIS | (1) aan missionaris uitgereikt kruis
bij vertrek naar missie sub (1); (2) kruis, opgericht bij gelegenheid van een missie sub (2). |
MISSIEPOST | Vaste standplaats in een missiegebied |
MISSIEPREEK | (1) bedelpreek van een missionaris; (2) boetepreek tijdens een missie sub (2) |
MISSIEPROCUUR | Administratief bureau van een missie sub (1), meestal gevestigd in het moederland. |
MISSIOLOGIE | Onderdeel van de theologie dat vraagstukken van de missionering bestudeert. |
MISWEEK | Zeven dagen durende bezinning op de betekenis van de mis |
MODERATOR | Officiële titel van geestelijk adviseur van een katholieke organisatie. |
MODERNISME | Door paus Pius X in 1907 veroordeelde stroming in de katholieke kerk die aanpassing aan de moderne samenleving voorstond. |
MOEDER VAN SMARTEN | Mater Dolorosa. |
MOEDERMAAGD | Naam van Maria die haar beide eretitels combineert |
MOLINISME | Leer van de Spaanse Jezuiet Molina (1535-1600) die de werking van de genade meer afhankelijk stelt van de menselijke wil dan de scholastieke leer van Thomas van Aquino dat doet. |
MONIALEN | Tot koorgebed verplichte slotzusters die als lid van een orde plechtige geloften hebben afgelegd. |
MONITA SECRETA | Latijn: geheime vermaningen: vermeende verzameling van geheime instructies binnen de jezuïetenorde om meer wereldlijke macht te verkrijgen; het bestaan ervan is steeds ontkend en nooit aangetoond |
MONITUM | Latijn: waarschuwing; officiële kerkelijke vermaning. |
MONOTHEïSME | het geloof aan één God. |
MONSEIGNEUR | Algemene aanspreektitel voor prelaat, hogere geestelijke. |
MONSTRANS | Gouden of verguld zilveren vaatwerk waarin de geconsacreerde hostie op zichtbare wijze ten toon gesteld of in processie rondgedragen wordt |
MOTU PROPRIO | Latijn: uit eigener beweging: pauselijk schrijven met voorbijgaan aan de procedures van de kanselarij. |
MOZAISCHE WET | De wet van Mozes zoals neergelegd in het oude testament en uitgewerkt in de joodse traditie. |
MOZARABISCHE RITUS | Liturgie in de kerken (o.a. in Toledo) afkomstig van de uit de Islam en het joodse geloof tot het christendom overgegane gelovigen. |
MOZETTA | Italiaans, schoudermanteltje: rituele dracht van bisschop |
MUNSTERKERK | Oorspronkelijk bij een klooster (Latijn: monasterium = munster) horende kerk. |
MYSTAGOGIE | Inwijding in de mysteriën, in casu van de geloofswaarheden. |
MYSTIEK | Bijzondere vereniging in gebed en
beschouwing met God; mystici, zoals Johannes van het Kruis en
Ruusbroec, beschrijven deze vereniging in termen van zuivering, gevolgd
door verlichting en tenslotte totaal opgaan in God. |
MYSTIEKE LICHAAM VAN CHRISTUS | De mystieke eenheid van Christus en de kerk waarbij de kerk de fysieke aanwezigheid van Christus in de wereld representeert. |
NAAMDAG | Zie: beschermheilige. |
NACHT- | Er zijn binnen de kerkelijke terminologie veel samenstellingen met Nacht-. zoals Nachtkoor (Metten en Lauden), Nachtmis (eucharistieviering met Kerstmis, ook wel Nachtwake of Nachtofficie geheten), enz. |
NACHTDUIVEL | Demon die naar oud volksgeloof slapende vrouw 's nachts zwanger maakt (Latijn: incubus) |
NATUURWET | Het geheel van morele beginselen zoals die de mens door de schepping, dus van nature, eigen is. |
NAZARENER | (1) persoon uit Nazareth, met name
Jezus; (2) vertegenwoordiger van 19e-eeuwse, religieus georiënteerde Duitse schildersschool. |
NEDERDALING TER HELLE. | Term ontleend aan de geloofsartikelen waarin het woord hel niet de strafplaats der verdoemden noemt, maar het voorgeborchte. |
NEOFIET | (1) nieuwgedoopte (vgl. l Timotheus
3,6); (2) pasgewijd priester; (3) recent in klooster ingetreden persoon. |
NEOMIST | Pasgewijd priester |
NEOSCHOLASTIEK | Zie: neothomisme |
NEOTHOMISME . | Officieel door de kerk aanbevolen wijsgerig en theologisch stelsel, in hoofdzaam gebaseerd op de werken van Thomas van Aquino en sinds het midden van de 19e eeuw vernieuwd en aan eigentijds denken aangepast. |
NEUM | Globale notatie van kerkelijke gezangen, historisch voorafgaand aan de volledige Gregoriaanse notatie. |
NIHIL OBSTAT | Kerkelijke goedkeuring |
NIMBUS | Stralenkrans rond hoofd of lichaam in afbeeldingen van God of heiligen |
NOCTURNE | Nachtgezang, als bij het nachtofficie. |
NON | Volkse aanduiding van kloosterzuster |
NON POSSUMUS | Latijn: Wij kunnen niet ... : aan Handelingen 4,20 ontleende formule van afwijzing van persoon of zaak door de kerkelijke overheid. |
NONPASCHANTEN. | Gelovigen die met Pasen niet biechten en te communie gaan; tegenwoordig ook wel breder gebruikt voor gelovigen die niet meer naar de kerk gaan. |
NOODDOOP | Doopsel van persoon in stervensgevaar, meestal een pasgeboren kind; in die situatie mag eenieder, ook een niet-katholiek, dopen. |
NOVEEN | Latijn, novena, negendaags: gebed of godsdienstoefening gedurende negen dagen achtereen; devotie die stoelt op de negen dagen dat de apostelen tussen Hemelvaart en Pinksteren in gebed bijeen waren |
NOVICE | Persoon die vóór de intrede in een klooster een proeftijd van een of twee jaar doormaakt tijdens het noviciaat |
NOVICENMEESTER | Geestelijk leidsman van novicen (ook magister genaamd). |
NUCHTER BLIJVEN | Voormalig, met de nodige jurisprudentie omkleed voorschrift om zich vanaf 12 uur 's nachts van spijs en drank te onthouden vóór het te communie gaan |
NUNC DIMITTIS | Latijn: Laat nu Uw dienaar gaan, Heer: gezang uit de completen naar het gebed van de oude Simeon toen hij in de tempel het kind Jezus had mogen |
NUNTIATUUR | Residentie van de nuntius. |
NUNTIUS | Pauselijk ambassadeur die het Vaticaan vertegenwoordigt bij de desbetreffende regering en toeziet op de kerkelijke gang van zaken binnen dat gebied. |
OBLATEN | Leken die zich door tijdelijke belofte van gehoorzaamheid binnen een kloostergemeenschap binden tot geestelijk leven en werken. |
OBSERVANTEN | Kloosterlingen die aan een strenge uitleg van de regels vasthouden; tegenover deze stricte observantie staat de ruime observantie. |
OCTAAF | Uit de joodse traditie overgenomen gebruik om de naviering van een groot religieus feest tot op de achtste dag te laten voortduren |
OECUMENE | Grieks: oikumènè, bewoonde wereld: (het streven naar) de eenheid van alle christenen |
OECUMENISCH CONCILIE | Algemene kerkvergadering. |
OEFENING | (1) vaste gebedsformule tot het
uitdrukken van religieuze overtuiging of deugd, b.v. de oefeningen van
berouw, geloof, hoop en liefde, vroeger actes geheten; (2) (meestal in het meervoud) godsdienstige exercitie, b.v. de geestelijke oefeningen van Ignatius. |
OFFERANDE | Opdracht van brood en wijn, in de mis voorafgaand aan het tafelgebed (de canon), en gewoonlijk samenvallend met de collecte, dat wil zeggen het verzamelen van de offergaven van de gelovigen in geld,- in vroeger tijd ook in natura |
OFFERBLOK | Kistje of kastje in de kerk met gleuf voor geldelijke bijdragen |
OFFICIAAL | Hoofd van bisschoppelijke rechtbank. |
OFFICIE | (1) het volledige breviergebed; (2) Romeinse congregatie (ministerie); (3) elk willekeurig kerkelijk ambt; (4) heilig officie: met een ministerie te vergelijken Romeinse bestuurscongregatie, tegenwoordig congregatie van de geloofsleer geheten, die tot taak heeft het behartigen van de zuiverheid van geloof en zeden |
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS | (Latijn: Conceptio Immaculata) leerstuk van Maria's vrijwaring van de erfzonde en alle andere zonden, als voorrecht aan haar als enige mens geschonken omdat zij de moeder van Jezus is geworden |
ONDERPASTOOR | Vlaamse naam voor kapelaan |
ONFEILBAARHEID | Leerstuk dat het gezag van de kerk op Gods gezag berust waardoor zij niet kan dwalen in zaken van geloof of zeden mits de paus daarover een uitspraak doet ex cathedra. |
ONGESCHOEID | Kenmerk van enkele ordes die sandalen dragen, zoals de karmelieten |
ONNOZELE KINDEREN | De jongetjes van twee jaar en jonger die (naar Mattheus 2, 16-18) op last van Herodes te Bethlehem werden vermoord om zo ook het kind Jezus te doden; op hun feest van 28 december is het hier en daar nog de gewoonte dat de jongste van het gezin of van de kloostergemeenschap zogenaamd de baas mag zijn. |
ONS HEER | Naam voor de gewijde hostie, soms ook voor God. |
ONTHECHTING | Het afstand doen van wereldse genoegens en materiële bezittingen. |
ONTHOUDING | Het niet eten van vlees en vleesnat
op sommige dagen, zoals dat vroeger b.v. op vrijdag voorgeschreven was. Zie: quatertemperdagen, heilige tijden, vasten, vijf geboden der heilige kerk. |
ONZE LIEVE HEER | Vertrouwelijke naam voor God; vergelijk Onze Lieve Vrouw voor Maria. |
ONZE VADER | Eerste woorden van het meest bekende gebed van de christenheid, gegeven en gebeden door Jezus zelf (Mattheus 6, 9-13) latijn Pater Noster |
OOSTERS SCHISMA | de scheuring binnen de Christelijke kerk tussen de Oosters-Orthodoxe Kerken aan de ene kant en de Rooms-Katholieke Kerk aan de andere kant. |
OOSTERSE KERKEN | De christelijke kerken die de oosterse ritus volgen; sommige zijn met Rome verbonden, andere niet, nl. de zgn. orthodoxe kerken |
OPENBARING | Het bekend maken van waarheden die het menselijke verstand kan achterhalen (natuurlijke openbaring) of niet kan achterhalen (bovennatuurlijke openbaring) |
OPENBARING DES HEREN | Het hoogfeest van Openbaring des Heren of Epifanie herdenkt drie belangrijke momenten uit het leven van Jezus: dat Hij als kind aanbeden werd door wijzen uit het Oosten; dat God Hem bij zijn doopsel in de Jordaan zijn zoon noemt; dat Hij als gast op een bruiloft water in wijn veranderde. Dit belangrijke feest wordt op 6 januari gevierd. In de Nederland rk-kerkprovincie kan het ook gevierd worden op de zondag tussen 2 en 8 januari. |
ORA ET LABORA | Latijn, bid en werk!, devies van sommige ordes, b.v. die der Benedictijnen. |
ORATE FRATRES | Latijn: Bidt broeders, uitnodiging van de priester tot gezamenlijk gebed tijdens de mis bij het begin van de dienst van de tafel, de offermis of canon. |
ORATIE | Latijn: oratio, gebed; specifiek het
eerste gebed van de voormis. . |
ORATORIUM | (1) niet-openbare gebedsruimte; (2) plaats waar men vanaf 1564 te Rome bijeenkwam om te bidden, en zo ook de vereniging van hen die bijeenkwamen; (3) gewijd muziekstuk, meestal gebaseerd op het oude of nieuwe testament dat zonder toneelrequisieten wordt uitgevoerd (het eerste was het oratorium van Filippo Neri te Rome). |
ORDE | Gemeenschap van kloosterlingen vóór 1550 gesticht, waarin deze gezamenlijk naar de christelijke volmaaktheid streven en daartoe onder meer de plechtige geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid afleggen; na het midden der 16e eeuw heten deze gemeenschappen congregaties; daarin worden geen plechtige maar eenvoudige geloften afgelegd. |
ORDINARIUM | Vaststaande delen van de mis |
ORDINARIUS | Persoon die krachtens het ambt zelf, dus niet gedelegeerd, het bestuur uitoefent. |
OREMUS | Latijn: Laat ons bidden: liturgische uitnodiging tot gebed. |
ORTHODOXIE | (1) rechtzinnigheid in de leer; (2) verzamelnaam van niet met Rome verbonden oosterse kerken. |
OSTIARIUS | Latijn: deurbewaker. |
OUD-KATHOLIEKE KERKEN | Kerkgenootschappen die zich sinds 1724 na conflicten over het centrale gezag van Rome afgescheiden hebben. Deze kerkgenootschappen erkennen niet de celibaatsverplichting, de leer der aflaten en de nadien afgekondigde dogma's van de pauselijke onfeilbaarheid en van de onbevlekte ontvangenis |
PAAP | Spotnaam voor katholiek (papa is Italiaans voor paus). |
PAASKAARS | Grote, versierde kaars die wordt gewijd bij het begin van de Paasnachtviering als symbool van de verrijzenis van Christus en vervolgens wordt gebruikt bij de wijding van het doopwater als onderdeel van die viering; de paaskaars heeft vijf ingeboorde gaten in kruisvorm waarin wierookkorrels worden gestoken als herinnering aan de kruiswonden; de paaskaars wordt tot na het evangelie van Hemelvaart tijdens de eucharistievieringen ontstoken. |
PAASKRING | Tweede periode van het Kerkelijk Jaar die loopt van Septuagesima, drie-en-een-halve week vóór Aswoensdag, via Pasen, Pinksteren en alle zondagen na Pinksteren tot aan de eerste zondag van de Advent. |
PAASLAM | Symbolische naam voor Christus als het weerloze Wezen dat met Pasen geslachtofferd werd |
PAASPLICHT | De plicht om in de paastijd te communie te gaan (z'n Pasen houden). |
PAASTIJD | Periode van Paaszaterdag tot Drievuldigheidszondag (laatste dag van het oktaaf van Pinksteren). |
PAASVIGILIE | (1) de dag
vóór Pasen; (2) synoniem voor Paasdienst of Paaswake |
PAASVUUR | (1) vuur dat aan het begin van de
Paasnachtviering ontstoken wordt; (2) vuur dat rond Pasen in de openlucht ontstoken wordt, al of niet op het Paasfeest betrokken |
PAASWAKE | Synoniem voor de Paasdienst tijdens de Paasnacht |
PAASZATERDAG | De dag vóór Pasen, ook wel stille of heilige zaterdag genoemd, waarop vroeger in de morgen de liturgische plechtigheden van de vigilie van Pasen gevierd werden; deze zijn nu naar de avond van Paaszaterdag verplaatst en worden gevolgd door de eucharistieviering van Pasen zelf |
PALLA | Met wit linnen overtrokken vierkant karton waarmee de kelk tijdens de mis bedekt wordt. |
PALMPASEN | (1) de zondag
vóór Pasen waarop palmtakken worden gewijd (in
Nederland takjes van de buxuspalm), ter herinnering aan de wijze waarop
de joden Jezus bij zijn intocht in Jerusalem hebben begroet; (2) versierde tak of stok in kruisvorm, met koek en snoep behangen, soms met een haantje van brood erbovenop, die op Palmzondag door kinderen in processie wordt rondgedragen: folklore ontstaan uit vermenging van kerkelijk gebruik en meiboomviering. |
PALMZONDAG | De zondag vóór Pasen waarop de intocht van Jezus in Jerusalem wordt herdacht, naar Mattheus 21, 1-3. |
PAPABILIS | Kardinaal die geschikt lijkt om paus te worden. |
PARADIJS | (1) aards paradijs, tuin van Eden,
waar Adam en Eva vóór de zondeval in natuurlijk
volmaakt geluk leefden; (2) hemels paradijs, synoniem voor hemel. |
PARADIJSVERHAAL | Het verhaal van Genesis 2 en 3 over Adam en Eva. |
PARAMENTEN | Verzamelnaam voor alle liturgische gewaden. |
PAROCHIE | Regionaal omschreven kerkelijke gebied als onderdeel van een bisdom, met aan het hoofd een pastoor eventueel met assistenten (vroeger kapelaans geheten); tegenwoordig worden zij allen, ook de niet-priesters en de vrouwelijke assistenten, pastores genoemd. |
PAROUSIA | Grieks: glorieuze verschijning: wederkomst van Christus in macht en majesteit op het einde der tijden. |
PASEN | Feest van de verrijzenis van Jezus
Christus op de zondag na Goede Vrijdag. Pasen is een naar de datum
veranderlijke feestdag die valt op de zondag onmiddellijk na de eerste
volle maan op of na 21 maart, dus op z'n laatst op 25 april. Zie: nonpaschanten, paaskaars, paaskring, paaslam, paasplicht, paastijd, paasvigilie, paasvuur, paaswake, Paaszaterdag, Palmpasen, Palmzondag, passietijd, Pinksteren, Quadragesima, Quinquagesima, roerende feestdagen, Septuagesima, Sexagesima, triduum, vasten, vijf geboden der heilige kerk, Witte Donderdag. |
PASSIEKRUIS | Kruis zonder corpus met de afbeelding van de verschillende lijdenswerktuigen zoals lans, doornenkroon, hamer, spijkers,enz. |
PASSIETIJD | De twee weken vóór Pasen, vanaf Passiezondag (passie = lijden). |
PASSIEZONDAG | Zie: passietijd |
PASTOOR | Zie: parochie. |
PASTOR | Zie: parochie. |
PASTOR BONUS | Latijn: Goede Herder: naam van (de afbeelding van) Jezus als herder (Johannes,10,11), vaak met een verloren schaap op Zijn schouders. (vgl. het beeld van Michelangelo) |
PASTORAAL CONCILIE | (1) concilie gericht op het
pastoraal functioneren; (2) specifiek: het pastoraal concilie van de Nederlandse kerkprovincie van 1966 tot 1971. |
PASTORAALBRIEVEN | De twee brieven van Sint Paulus aan bisschop Timotheus, handelend over taak en functie van de pastores, herders, van de kerk. |
PASTORAALTHEOLOGIE | Onderdeel van de theologie betreffende de studie van de zielzorg |
PASTORALIA | financiële inkomsten van de pastoor als juridisch hoofd van de parochie. |
PATEEN | Latijn patina, schotel: gewijde gouden of vergulde schaal die op de kelk meegedragen wordt en waarop de geconsacreerde hostie wordt neergelegd. |
PATER | Latijn: vader: mannelijke priester-kloosterling. |
PATERNOSTER | Latijn: Onze vader: (1) beginwoorden van het eucharistisch gebed; (2) rozenkrans; (3) lift met rondgaande kooien als kralen van een rozenkrans. |
PATRIARCH | (1) oudtestamentische aartsvader
zoals Abraham, Izaak en Jakob; (2) titel van aartsbisschop op belangrijke zetel in de oosterse kerken; (3) eretitel van aartsbisschop van belangrijk gebied in de westerse kerk |
PATRISTIEK | Onderdeel van de kerkgeschiedenis handelend over de kerkvaders |
PATROON | Beschermheer of vrouwe. Ook wel als beschermheilige aangeduid |
PAULIJNS VOORRECHT | Latijn: Privilegium Paulinum: de mogelijkheid tot ontbinding van een huwelijk tussen ongedoopten als na het doopsel van de ene partij de andere partij niet langer in vrede wil samenleven; na een dergelijke ontbinding kan de gedoopte partij opnieuw en binnen de kerk huwen. |
PAUS | De bisschop van Rome, opvolger van
Sint Petrus en hoofd van de katholieke kerk. De Paus wordt binnen de katholieke kerk betiteld als plaatsbekleder van Christus, opvolger van Petrus en bisschop van Rome. Hij wordt ook wel aangeduid als Heilige Vader, of papa (de vertaling van vader uit het Latijn). De huidige Paus is paus Franciscus. Hij is de 266ste paus sinds de heilige Petrus: 1 Petrus 26-67 2 Linus 67-76 3 Anacletus 76-88 4 Clemens I 88-97 5 Evaristus 97-105 6 Alexander I 105-115 7 Sixtus I 115-125 8 Telesphorus 125-136 9 Hyginus 136-140 10 Pius I 140-155 11 Anicetus 155-166 12 Soterus 166-175 13 Eleutherius 175-189 14 Victor I 189-199 15 Zephyrinus 199-217 16 Callixtus I 217-222 17 Urbanus I 222-230 18 Pontianus 230-235 19 Antherus 235-236 20 Fabianus 236-250 21 Cornelius 251-253 22 Lucius I 253-254 23 Stephanus I 254-257 24 Sixtus II 257-258 25 Dionysius 259-268 26 Felix I 269-274 27 Eutychianus 275-283 28 Gaius 283-296 29 Marcellinus 296-304 30 Marcellus I 308-309 31 Eusebius 309-310 32 Miltiades 311-314 33 Silvester I 314-335 34 Marcus 336 35 Julius I 337-352 36 Liberius 352-366 37 Damasus I 366-384 38 Siricius 384-399 39 Anastasius I 399-401 40 Innocentius I 401-417 41 Zosimus 417-418 42 Bonifatius I 418-422 43 Caelestinus I 422-432 44 Sixtus III 432-440 45 Leo I 440-461 46 Hilarius 461-468 47 Simplicius 468-483 48 Felix II 483-492 49 Gelasius I 492-496 50 Anastasius II 496-498 51 Symmachus 498-514 52 Hormisdas 514-523 53 Johannes I 523-526 54 Felix III 526-530 55 Bonifatius II 530-532 56 Johannes II 533-535 57 Agapitus I 535-536 58 Silverius 536-537 59 Vigilius 537-555 60 Pelagius I 556-561 61 Johannes III 561-574 62 Benedictus I 575-579 63 Pelagius II 579-590 64 Gregorius I 590-640 65 Sabinianus 604-606 66 Bonifatius III 607 67 Bonifatius IV 608-615 68 Deusdedit I 615-618 69 Bonifatius V 619-625 70 Honorius I 625-638 71 Severinus 640 72 Johannes IV 640-642 73 Theodorus 642-649 74 Martinus I 649-655 75 Eugenius I 655-657 76 Vitalianus 657-672 77 Deusdedit II 672-676 78 Donus 676-678 79 Agathon 678-681 80 Leo II 682-683 81 Benedictus II 684-685 82 Johannes V 685-686 83 Conon 686-687 84 Sergius I 687-701 85 Johannes VI 701-705 86 Johannes VII 705-707 87 Sisinnius 708 88 Constantinus 708-715 89 Gregorius II 715-731 90 Gregorius III 731-741 91 Zacharius 741-752 – Stephanus II 752 – stierf voordat hij werd geïnstalleerd, ontbreekt daardoor op sommige lijsten. 92 Stephanus III 752-757 93 Paulus I 757-767 94 Stephanus IV 768-772 95 Hadrianus I 772-795 96 Leo III 795-816 97 Stephanus V 816-817 98 Paschalis I 817-824 99 Eugenius I 824-827 100 Valentinus 827 101 Gregorius IV 827-844 102 Sergius II 844-847 103 Leo IV 847-855 104 Benedictus III 855-858 105 Nicolaas I 858-867 106 Hadrianus II 867-872 107 Johannes VIII 872-882 108 Marinus I 882-884 109 Hadrianus III 884-885 110 Stephanus VI 885-891 111 Formosus 891-896 112 Bonifatius VI 896 113 Stephanus VII 896-897 114 Romanus 897 115 Theodorus II 897 116 Johannes IX 898-900 117 Benedictus IV 900-903 118 Leo V 903 119 Sergius III 904-911 120 Anastasius III 911-913 121 Lando 913-914 122 Johannes X 914-928 123 Leo VI 928 124 Stephanus VIII 928-931 125 Johannes XI 931-935 126 Leo VII 936-939 127 Stephanus IX 939-942 128 Marinus II 942-946 129 Agapitus II 946-955 130 Johannes XII 955-964 131 Leo VIII 964-965 132 Benedictus V 965 133 Johannes XIII 965-972 134 Benedictus VI 973-974 135 Benedictus VII 974-983 136 Johannes XIV 983-984 137 Johannes XV 985-996 138 Gregorius V 996-999 139 Silvester II 999-1003 140 Johannes XVII 1003 141 Johannes XVIII 1004-1009 142 Sergius IV 1009-1012 143 Benedictus VIII 1012-1024 144 Johannes XIX 1024-1032 145 Benedictus IX 1032-1044 146 Silvester III 1045 – volgens sommigen was Silvester II een tegenpaus. 147 Benedixtus IX 1045 148 Gregorius VI 1045-1046 149 Clemens II 1046-1047 150 Benedictus IX 1047-1048 151 Damasus II 1048 152 Leo IX 1049-1054 153 Victor II 1055-1057 154 Stephanus X 1057-1058 155 Nicolaas II 1059-1061 156 Alexander II 1061-1073 157 Gregorius VII 1073-1085 158 Victor III 1087 159 Urbanus II 1088-1099 160 Paschalis II 1099-1118 161 Gelasius II 1118-1119 162 Callixtus II 1119-1124 163 Honorius II 1124-1130 164 Innocentius II 1130-1143 165 Caelestinus II 1143-1144 166 Lucius II 1144-1145 167 Eugenius III 1145-1153 168 Anastasius IV 1153-1154 169 Hadrianus IV 1154-1159 170 Alexander III 1159-1181 171 Lucius III 1181-1185 172 Urbanus III 1185-1187 173 Gregorius VIII 1187 174 Clemens III 1187-1191 175 Caelestinus III 1191-1198 176 Innocentius III 1198-1216 177 Honorius III 1216-1227 178 Gregorius IX 1227-1241 179 Caelestinus IV 1241 180 Innocentius IV 1243-1254 181 Alexander IV 1254-1261 182 Urbanus IV 1262-1264 183 Clemens IV 1264-1268 184 Gregorius X 1271-1276 185 Innocentius V 1276 186 Hadrianus V 1276 187 Johannes XXI 1276-1277 188 Nicolaas III 1277-1280 189 Martinus IV 1281-1285 190 Honorius IV 1285-1287 191 Nicolaus IV 1288-1292 192 Caelestinus V 1294 193 Bonifatius VIII 1294-1303 194 Benedictus XI 1303-1304 195 Clemens V 1305-1314 196 Johannes XXII 1316-1334 197 Benedictus XII 1334-1342 198 Clemens VI 1342-1352 199 Innocentius VI 1352-1362 200 Urbanus V 1362-1370 201 Gregorius XI 1370-1378 202 Urbanus VI 1378-1389 203 Bonifatius IX 1389-1404 204 Innocentius VII 1404-1406 205 Gregorius XII 1406-1415 206 Martinus V 1417-1431 207 Eugenius IV 1431-1447 208 Nicolaas V 1447-1455 209 Callixtus III 1455-1458 210 Pius II 1458-1464 211 Paulus II 1464-1471 212 Sixtus IV 1471-1484 213 Innocentius VIII 1484-1492 214 Alexander VI 1492-1503 215 Pius III 1503 216 Julius II 1503-1513 217 Leo X 1513-1521 218 Adrianus VI 1522-1523 Hij is de enigste Nederlandse paus geweest, maar die had weinig succes op het gebied van hervorming 219 Clemens VII 1523-1534 220 Paulus III 1534-1549 221 Julius III 1550-1555 222 Marcellus II 1555 223 Paulus IV 1555-1559 224 Pius IV 1559-1565 225 Pius V 1566-1572 226 Gregorius XIII 1572-1585 227 Sixtus V 1585-1590 228 Urbanus VII 1590 229 Gregorius XIV 1590-1591 230 Innocentius IX 1591 231 Clemens VIII 1592-1605 232 Leo XI 1605 233 Paulus V 1605-1621 234 Gregorius XV 1621-1623 235 Urbanus VIII 1623-1644 236 Innocentius X 1644-1655 237 Alexander VII 1655-1667 238 Clemens IX 1667-1669 239 Clemens X 1670-1676 240 Innocentius XI 1676-1689 241 Alexander VIII 1689-1691 242 Innocentius XII 1691-1700 243 Clemens XI 1700-1721 244 Innocentius XIII 1721-1724 245 Benedictus XIII 1724-1730 246 Clemens XII 1730-1740 247 Benedictus XIV 1740-1758 248 Clemens XIII 1758-1769 249 Clemens XIV 1769-1774 250 Pius VI 1775-1799 251 Pius VII 1800-1823 252 Leo XII 1823-1829 253 Pius VIII 1829-1830 254 Gregorius XVI 1831-1846 255 Pius IX 1846-1878 256 Leo XIII 1878-1903 257 Pius X 1903-1914 258 Benedictus XV 1914-1922 259 Pius XI 1922-1939 260 Pius XII 1939-1959 261 Johannes XXIII 1958-1963 262 Paulus VI 1963-1978 263 Johannes Paulus I 1978 264 Johannes Paulus II 1978-2005 265 Benedictus XVI 2005-2013 266 Franciscus 2013- |
PAUSELIJKE GARDE | Gezelschap dat bestaat uit de pauselijke eregarde, de Palatijnse eregarde en de Zwitserse garde: de laatste is het meest bekend; in de door Michelangelo ontworpen uniformen functioneert zij als de ceremoniële ordebewaking van het Vaticaan. |
PAUSELIJKE KROON | Kroon die werd gebruikt door de Paus. Ook wel Tiara genoemd. Deze kroon wordt niet meer gebruikt. |
PAUSELIJKE STAAT | Het grondgebied van het Vaticaan waar de paus wereldlijk gezag over uitoefent. Ook wel Vaticaan stad genoemd. |
PAUSELIJKE ZEGEN | Zegen van de paus, soms met de officiële toevoeging urbi et orbi (aan de stad Rome en de orbis terrarum, de kring der landen oftewel de hele wereld); onder bepaalde voorwaarden kan elke priester gedelegeerd en privé de pauselijke zegen geven. |
PAUSKEUZE | Verkiezing van paus door kardinalen in geheime vergadering (conclaaf) bijeen, bij acclamatie of via stemming(en); bij het oude ritueel hoort o.m. de zwarte ( 'nog geen paus' ) of witte ( 'we hebben een paus' ) rook uit een bepaalde schoorsteen van het Vaticaan; daarna volgt de kroning. |
PAUSMOBIEL | Voertuig waarin de paus goed zichtbaar en beveiligd rondgereden wordt. |
PAX CHRISTI | Latijn: de vrede van Christus: naast bekende vredesgroet ook naam van een christelijke organisatie. |
PAX VOBIS | Latijn: Vrede zij U: vredeswens, onder andere door Jezus zelf uitgesproken bij de verschijningen na de verrijzenis |
PECULIUM | Latijn: door anderen beheerd vermogen: toegestaan klein materieel bezit van religieus die gelofte van armoede heeft afgelegd. |
PENTATEUCH | Grieks, vijfrollenboek: de vijf eerste boeken van het oude testament (van Mozes), nl. Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, tesamen in de joodse traditie de Thora geheten. |
PETER | Doopvader, peetoom. |
PETRUSKETTING | Zilveren horlogeketting, vroeger veel gedragen door priesters, in de vorm van de ketenen waarmee de apostel Petrus volgens de overlevering in Rome geboeid werd. |
PETRUSKRUIS | Omgekeerd kruis omdat de apostel Petrus volgens de overlevering met het hoofd naar beneden gekruisigd is. |
PIETA | Beeld van Maria met de van het kruis afgenomen Jezus op schoot. |
PIETERSPENNING | Verzamelnaam van alle giften der gelovigen ten bate van het bestuur van de kerk te Rome. |
PIJ | Habijt van monnik. |
PILAARHEILIGE | Kluizenaar die als boetedoening boven op een zuil leefde, zoals Simon de Styliet. |
PINKSTEREN | Grieks: Pentekostè,
vijftigste (dag): het feest, vijftig dagen na Pasen, ter herinnering
aan de nederdaling van de Heilige Geest over de apostelen. Zie: drievuldigheid, glossolalie, Hemelvaartsdag, kerkelijk jaar, liturgische kleuren, noveen, paaskring, quatertemperdagen, Sacramentsdag, sequentia, springprocessie. |
PINKSTERVUUR | (1) de vurige tongen boven de
hoofden der apostelen ten teken van de nederdaling van de Geest; (2) vreugdevuur op of rond Pinksteren (vgl. Paasvuur). |
PINKSTERWONDER | Het spreken van vele talen tegelijk door de apostelen op Pinksteren, volgens Handelingen 2,4. |
PIUSALMANAK | Jaarboek met uitgebreide informatie over de katholieke kerk in Nederland; verscheen van 1879 tot 1971 en wordt sinds 1984 opnieuw uitgegeven. |
PLEBAAN | Pastoor die namens de bisschop de kathedrale parochie leidt. |
PLECHTIGE COMMUNIE | Nadat kinderen rond hun zevende verjaardag hun Eerste Communie gedaan hebben, als ze voldoende begrip van de betekenis ervan hebben, doen ze rond hun twaalfde hun Plechtige Communie, gewoonlijk met de persoonlijke hernieuwing van hun doopbeloften, die bij de toediening van het doopsel na hun geboorte namens hen door peter en meter gedaan waren. |
PLECHTIGE GELOFTEN | Geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, voor eeuwig afgelegd in een religieuze orde. |
PONTIFEX | Latijn: bruggenbouwer: titel van bisschop als bemiddelaar tussen God en de mensen. pontifex maximus: de paus. |
PONTIFICALIA | Alle bisschoppelijke liturgische en kerkrechtelijke functies en voorrechten. |
PONTIFICEREN | Het vervullen van liturgische functies door bisschop of abt. |
PORTA SANCTA | heilige deur. |
PORTIUNCULA | Latijn: deeltje, plekje: zesde-eeuws kerkje bij Assisi, in 1208 door Sint Franciscus gerestaureerd en bekend geworden door de Portiuncula-aflaat; die kon men aldaar - later ook elders - telkens opnieuw (toties quoties) verdienen door kerkbezoek en gebed op 1 of 2 augustus. 'Pesjonkelen' heette in de volksmond het zo de nodige keren achter elkaar de kerk in- en uitgaan, met de intentie om de aldus telkens opnieuw verdiende volle aflaat op diverse al of niet dierbare overledenen in het vagevuur toe te passen om hen zodoende sneller uit hun lijden te verlossen. |
POSTCOMMUNIO | Misgebed na de communie. |
POSTULAAT | De eerste proeftijd gedurende zes maanden van een postulant(e), toekomstig kloosterling(e), voorafgaand aan het noviciaat |
POSTULATOR | Officiële aanvrager van een proces tot heiligverklaring die onder meer de bewijsvoering terzake de wonderen dient te verzorgen die, onder voorspraak van de heilig te verklaren persoon, zijn gebeurd. |
PREDIKER | (1) andere naam voor het bijbelboek
Ecclesiastes; (2) predikant. |
PREFATIE | Gebeden of gezongen gebed als inleiding op de canon, het tafelgebed |
PREFECT | (1) Voorzitter van een Romeinse
congregatie; (2) lekenvoorzitter van een Mariacongregatie; (3) disciplinair priester-hoofd van jongenscollege of seminarie, de zgn. prefectus disciplinae |
PRELAAT | Verzamelnaam voor hogere geestelijkheid, als patriarch, primaat, metropoliet, aartsbisschop, bisschop, die allen rechtsmacht hebben; dit geldt niet voor ereprelaten met titels als protonotarius apostolicus, huisprelaat of pauselijk kamerheer; curiale prelaten tenslotte zijn de hogere ambtenaren van de Romeinse curie. |
PRESBYTER ASSISTENS | Latijn: assisterende priester, namelijk bij een liturgische plechtigheid. |
PRESBYTERIUM | (1) priesterkoor, verhoogd deel
vóór in de kerk; (2) verzamelde priesters, b.v. van een bisdom |
PRIESTER | Hij die het sacrament van het priesterschap heeft ontvangen |
PRIESTERARBEIDER. | Priester die bewust kiest voor het leven en werken als arbeider, b.v. Abbé Pierre te Parijs. |
PRIESTERSCHAP | Sacrament dat door handoplegging en gebed van de bisschop de persoon machtigt tot uitoefening van het ambt van geloofsverkondiging en toediening van de sacramenten. |
PRIMAAT | Titel van het hoofd van een kerkprovincie (aartsbisschop) of van de hele kerk (de paus) |
PRIOR | (1) kloosteroverste van een priorij; (2) onderoverste van abdij. |
PRO ECCLESIA ET PONTIFICE | Latijn: voor de kerk en de paus: pauselijk(e) onderscheiding(skruis) beneden de rang van pauselijke ridderorde. |
PROCESSIE | Plechtige omgang van geestelijken en gelovigen in of buiten het kerkgebouw waarbij vaak het heilig sacrament wordt meegevoerd. |
PROCURATOR | Latijn: verzorger: (1) persoon belast met de stoffelijke belangen van een klooster, ook wel provisor of minister genaamd; (2) tussenpersoon tussen kerkprovincie of religieuze orde en het centrale bestuur te Rome. |
PROFES | Persoon die openbare kloostergeloften heeft afgelegd, de zogenaamde professie. |
PROMOTOR FIDEI | Latijn: bevorderaar van het geloof: getuige à charge bij een heiligverklaring, tegenpool van de advocaat van de duivel |
PROOSDIJ | Residentie van een proost. |
PROOST | Voorzitter van het kapittel van kanunniken. |
PROPRIUM | Latijn: het eigene: liturgische tekst die vast bij een bepaald soort viering hoort, b.v. van een heilige, of van een feestdag op een bepaalde plaats. |
PROTONOTARIUS APOSTOLICUS | Notaris van de pauselijke kanselarij. |
PROVINCIAAL | Algemene overste van kloosterprovincie. |
PSALMEN | De 150 liederen zoals die in vijf
boeken van het Oude Testament geschreven staan en in de kerken gebeden
en gezongen worden. |
PSALMODIEREN | Het in beurtzang zingen van de psalmen |
PSALTERIUM | Boek dat alle psalmen bevat. |
QUADRAGESIMA | Latijn: veertigste: de eerste zondag van de vasten als de veertigste dag vóór Pasen. |
QUATERTEMPERDAGEN | Latijn: quator tempora, de vier jaargetijden: tot in het recente verleden viermaal per jaar op woensdag, vrijdag en zaterdag voorgeschreven vasten- en onthoudingsdagen aan het begin van elk jaargetijde om Gods zegen over de oogst en de nieuw te wijden priesters af te smeken; zij vielen in de eerste week van de vasten, de week van Pinksteren, de week na het feest van kruisverheffing en in de derde week van de Advent. |
QUILT | Engels: doorstikte doek, soms gebruikt als dekkleed over doodskist |
QUINQUAGESIMA | Latijn: vijftigste: de zondag vóór Aswoensdag, als de vijftigste dag vóór Pasen. |
RATEL | Geluidmaker van hout, liturgisch gebruikt ter vervanging van de altaarschel op Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag. |
RECOLLECTIE | Latijn: recollectio, herdenking: korte periode van bezinning. |
RECTOR | Bestuurder en zielzorger van niet-parochiële gemeenschap, b.v. van een kloostercommunauteit of inrichting. |
REFECTORIUM | Latijn: refter: eetzaal in een klooster. |
REGINA COELI | Latijn: koningin van de hemel: (1) eretitel van Maria; (2) gebed driemaal daags ter vervanging van het Angelus in de Paastijd. |
REGULIEREN | Leden van religieuze orde of congregatie. |
RELIEK | Of relikwie: Latijn reliquia: overblijfsel: (delen van) het lichaam van een heilige of voorwerpen die daarmee in aanraking zijn geweest, soms gevat of geborgen in kostbare reliekschrijnen, die ter verering kunnen worden uitgestald of ter aanraking met hand of mond worden aangeboden. |
RELIGIEUS | (1) algemene naam voor
kloosterling(e); (2) tot de religie behorend of daarvan getuigend. |
REPOSITORIUM | Latijn: bewaarkast, rustplaats: plaats in de monstrans waar de geconsacreerde hostie wordt bewaard. |
REQUIEM AETERNAM DONA EIS DOMINE | Latijn: Heer geef hun (hem/haar) de eeuwige rust: gebed tijdens uitvaartdienst |
REQUIESCA(N)T IN PACE | Latijn: moge(n) zij (hij/zij) rusten in vrede: gebed bij de uitvaartdienst of spreuk op graf, afkorting R.I.P |
RESPONSORIUM | Latijn: antwoordvers. |
RETABEL | Tafel achter het altaar. |
RIJMBIJBEL | Bijbel op rijm, vooral populair in de middeleeuwen vóór de boekdrukkunst omdat de tekst zó gemakkelijker te onthouden was; een bekende rijmbijbel is die van Jacob van Maerlant uit 1372. |
RITENSTRIJD | Langdurig meningsverschil tussen de jezuïeten en andere ordes, zoals die der dominicanen en franciscanen in de 17e en 18e eeuw over het al of niet in missiegebieden aanpassen van westerse kerkelijke rituelen aan plaatselijke en landelijke gewoontes. De jezuïeten waren vóór aanpassing maar werden in 1744 door paus Benedictus in het ongelijk gesteld; van toen af moest alles weer op z'n Romeins. |
RITUALE ROMANUM | Boek met rituele teksten bij de toediening der sacramenten. |
RITUS | Voorgeschreven wijze van liturgisch handelen |
ROCHET | Kort liturgisch koorhemd met nauwe mouwen |
ROEPING | Het zich voorbestemd voelen of weten tot een bepaalde levenstaak |
ROERENDE FEESTDAGEN | Kerkelijke feestdagen op vaste dag maar wisselende datum, nl. de eerste zondag van de Advent, Aswoensdag, de dagen van de Goede Week, Pasen, Hemelvaart, Pinksteren en Sacramentsdag. |
ROMA LOCUTA CAUSA FINITA | Latijn: als Rome gesproken heeft is de zaak beslist: uitspraak van Augustinus (Sermones 131,10) over het kerkelijk gezag. |
ROMA MORA | Latijn: Rome betekent uitstel: verzuchting over het soms lang uitblijven van een beslissing vanuit Rome |
ROMEINSE CURIE | Zie: curie. |
RORATE COELI . | Gezang tijdens de Advent |
ROTA | Zie: kerkelijke rechtbank. |
ROZENHOEDJE | of Rozenkrans: (1) bidsnoer van vijfmaal tien kralen, telkens onderbroken door grote kraal en voorafgegaan door kruisje plus één grote, drie kleine en wederom één grote kraal; (2) het gebed zelf, als volgt: aan het kruisje wordt de geloofsbelijdenis gebeden, aan de grote kralen het Onze Vader (met de formule Ere zij de Vader, enz. ), en aan alle kleine kralen het Weesgegroet; het aldus eenmaal rondbidden wordt ook wel rozenhoedje genaamd. Het volledige rozenkransgebed omvat het drievoud daarvan. Bij elk tiental kralen wordt een geheim uit het leven van Maria overwogen. Het rozenkransgebed met sterke nadruk op de Mariadevotie dateert uit de l5e eeuw en diende oorspronkelijk in hoofdzaak als plaatsvervanger van het officiële kerkelijk gebed der getijden, dat voor de ongeletterde gelovigen te moeilijk gevonden werd. Met de opkomst van de liturgische beweging in het midden van de 20e eeuw is deze vorm van gebed op de achtergrond geraakt. Het feest van de rozenkrans is op de eerste zondag van oktober. |
RUBRIEKEN | Van Latijn: ruber, rood: de in rood gedrukte toelichtingen op het liturgisch handelen en bidden. |
SACRAMENTALIEN | Latijn: Sacramentalia, dat wat tot wijding strekt: door de kerk ingesteld wijdingen of zegeningen van personen of zaken. |
SACRAMENTELE GENADE | De specifieke zegening, genade, die elk sacrament geeft. |
SACRAMENTEN | Tekenen van bijzondere genade, door Christus ingesteld en door de kerk nader vastgesteld in de vorm van zeven rituele handelingen elk met begeleidende taal, waardoor een specifieke zegening, wijding of genade wordt gegeven. De zeven sacramenten zijn: doopsel, vormsel, biecht, eucharistie, priesterschap, huwelijk en heilig oliesel, |
SACRAMENTSALTAAR | Hoofd- of zijaltaar met tabernakel waar de geconsacreerde hosties bewaard worden. |
SACRAMENTSDAG | Door paus Urbanus in 1264 ingesteld feestdag van het heilig sacrament op de tweede donderdag na Pinksteren omdat het boetekarakter van Witte Donderdag het feestelijk herdenken van het Laatste Avondmaal en de instelling van de eucharistie in de weg stond. |
SACRAMENTSPROCESSIE | Processie waarin het heilig sacrament wordt meegedragen. |
SACRARIUM | Latijn: heilige ruimte |
SACRISTIE | Kleed- en bewaarruimte bij een kerk |
SALVAM
FAC REGINAM NOSTRAM |
Latijn: Behoed onze koningin: gebed dat na een plechtige mis werd gezongen voor het heil van het staatshoofd. |
SALVE REGINA | Latijn: Gegroet Koningin: eerste woorden van de langste Maria-antifoon (lofzang) uit de vespers |
SANCTUARIUM | Latijn: heiligdom: (1) priesterkoor in kerk; (2) bewaarplaats van reliek(en); (3) het hele kerkgebouw. |
SANCTUS | Latijn: Heilig: driemaal herhaalde beginwoorden van gezang of gebed bij het begin van de canon, het tafelgebed. |
SCHAPULIER | (Of Scapulier) van Latijn: scapulae, schouders: (1) door sommige kloosterordes op borst en rug tot aan de voeten neerhangende lap stof, over het habijt heen gedragen; (2) in navolging daarvan uit devotie door leken gedragen lapjes stof, verbonden door een lint; (3) ter vervanging daarvan: de (schapulier)medaille, aan een kettinkje om de hals gedragen. |
SCHIETGEBED | Kort gebed uit devotie, in nood, of ter bevestiging van het geloof. (b.v. Geloofd zij Jezus Christus; O God, Help mij, enz.) |
SCHISMA | Grieks: scheur, onenigheid: het zich - met behoud van de geloofsleer - onttrekken aan het gezag van de paus van Rome. Een voorbeeld is het Oosters Schisma van Photius (876), zo ook het Westers Schisma (van 1378 tot 1417) en het Anglicaanse Schisma van Hendrik de Achtste in 1553. |
SCHOLASTICAAT | (1) synoniem voor groot- seminarie,
in het bijzonder de studieperiode der filosofie en theologie; (2) algemene naam voor de studieperiode vóór de priesterwijding in sommige ordes en congregaties. |
SCHOLASTIEK | Latijn: scholasticus, geleerde: (1) verzamelnaam voor het in de middeleeuwen ontwikkelde filosofische en theologische stelsel, vooral op basis van Aristoteles en te onderscheiden in een augustijnse, franciscaanse en dominicaanse richting; de laatste - met als voornaamste auteur Thomas van Aquino - beleefde een opbloei in de negentiende eeuw; (2) studerende kloosterling die nog niet tot priester is gewijd. |
SCHRIFTUUR | De bijbel of heilige schrift |
SCHUILKERK | Ook schuurkerk: geheime plaats voor de eredienst om aan de vervolging van de overheid te ontkomen. |
SCHULDBELIJDENIS | Het bekennen van de zonden als onderdeel van de biecht |
SECRETA | Latijn: geheimen: stil gebed in de mis voorafgaand aan de canon. |
SECULIER | Latijn: saecularis, werelds: aanduiding van priester die geen lid is van een orde of congregatie, een zogenaamde wereldheer. |
SEDE VACANTE | Latijn: terwijl de zetel onbezet is: periode waarin de zetel van paus of bisschop vacant is. |
SEDIA GESTATORIA | Latijn: draagstoel: namelijk van de paus, waarin hij de Sint Pieter wordt binnengedragen |
SEDILIA | Latijn: zetels: brede bank aan de epistelkant (rechts vanuit de kerk) voor de celebranten. |
SEPTUAGESIMA | Latijn: zeventigste: de eerste zondag van de Paaskring, 70 dagen vóór Pasen (gevolgd door Sexagesima, Quinquagesima en Quadragesima). |
SEPTUAGINT(A) | Latijn: zeventig: de, volgens de traditie, door 70 joodse geleerden te Alexandrië gemaakte vertaling van het oude testament uit het Hebreeuws naar het Grieks. |
SEQUENTIA | Latijn: vervolgen: hymnen in dichtvorm gebeden of gezongen tussen de lezingen van het epistel en het evangelie, zoals Victimae Paschales (Paastijd), Veni Sancte Spiritus (Pinkstertijd), Lauda Sion (Sacramentsdag), Stabat Mater (feest der zeven smarten van Maria), en Dies Irae (rouwdienst). |
SERAFIJNEN | Zie: engelen. de Heilige Franciscus van Assisi werd bezocht door een serafijn |
SERVUS SERVORUM | Latijn: dienaar der dienaren (Gods): kenschetsing van de paus door Augustinus. Gregorius de Grote was de eerste paus die deze titel in het jaar 600 op zichzelf toepaste. |
SEXAGESIMA | Latijn: zestigste: zondag de zestigste dag vóór Pasen, tussen Septuagesima en Quinquagesima. |
SEXT SIC TRANSIT GLORIA MUNDI | Latijn: zo vergaat wereldse roem: spreuk, onder andere toegepast op de paus tijdens diens kroning. |
SIGILLUM | Latijn: zegel: (1) het biechtgeheim; (2) zegel op brief of reliek. |
SIMONIE | Verboden verkoop van geestelijke goederen (naar de handel van Simon de Tovenaar uit Handelingen 8, 18). |
SINT ANNA-TE-DRIEEN | Afbeelding van de heilige Anna met haar dochter Maria en haar kleinkind Jezus. |
SINT-JANSPROCESSIE | Openbare processie buiten de kerk op het feest van Sint Jan de Doper 24 juni, zoals die b.v. te Laren NH jaarlijks gehouden wordt |
SLOTKLOOSTER | Klooster met clausuur, afdeling verboden voor andere sexe. |
SLOTZUSTER | Religieuze die zich niet buiten de clausuur mag begeven |
SOLIDEO | Latijn: voor God alleen (af te nemen mutsje). |
SOUTANE | Lange toog van priester (zwart), bisschop (paars), kardinaal (rood), paus (wit). Ook sommige ordes dragen een wit habijt, zoals de norbertijnen, die daarom ook wel witheren genoemd worden |
SPRINGPROCESSIE | Boeteprocessie tegen epilepsie, jaarlijks op de derde pinksterdag te Echternach gehouden, waarbij de deelnemers op de maat van de muziek telkens drie stappen vooruit en twee achteruit zetten. |
STABAT MATER DOLOROSA | Latijn: de moeder stond (onder het kruis): Mariahymne van Jacopone da Todi uit 1306; van hem is ook de minder bekende pendant Stabat Mater Gloriosa (in tegenstelling tot Dolorosa). |
STATIE | Latijn: stilstaan, plaats, (1) een van de oude kerken te Rome; (2) standplaats van een missionaris; (3) een der 14 afbeeldingen van een kruisweg. |
STICHT | Of Stift: (1) klooster; (2) gebied plus bewoners onder bisschop of abt. |
STIGMATISATIE | Het getekend worden met de wonden van Christus bij diep extatische of mystieke ervaring, onder anderen bij Franciscus van Assisi en Catharina van Siëna. |
STIPENDIUM | Aalmoes aan priester voor het opdragen van een heilige mis. |
STOLA | Of Stool: om de schouders gehangen brede band in liturgische kleur, gedragen bij de eredienst en de toediening van sacramenten. |
SUBDIAKEN | Geestelijke die de eerste en laagste van de hogere wijdingen heeft ontvangen. |
SUFFRAGAAN | Of Suffragaanbisschop: bisschop die onder gezag van een aartsbisschop zijn ambt uitoefent. |
SUISSE | Frans: Zwitserland: ordebewaker in de kerk tijdens de dienst, soms met sjerp, steek, hellebaard of degen; de naam van deze ceremoniële lekenfunctie is ontleend aan de Zwitserse garde van het Vaticaan. |
SUMMA THEOLOGICA | Latijnse naam voor een theologisch overzichtswerk door sommige klassieke kerkelijke theologen, met name van Thomas van Aquino. |
SUPERIOR | Officiële titel voor overste van een kloostergemeenschap. |
SUPERPLIE | Latijn: superpellicum, bovenkleed: wit linnen koorhemd tot aan de knieën met wijde mouwen. |
SUPPEDANEUM | Latijn: voetbodem: verhoging vóór in de kerk, waar het altaar zich bevindt. |
SUSPENSIE | Latijn: suspensio, ophanging, opschorting: straf waardoor kerkelijk bedienaar tijdelijk of blijvend uit zijn ambt wordt ontzet, gesuspendeerd wordt. |
SYLLABUS | Lijst van door de kerk veroordeelde stellingen, in 1864 door Pius IX en in 1907 door Pius X uitgevaardigd tegen het Modernisme. |
SYLVESTERAVOND | Synoniem voor oudejaarsavond, genaamd naar paus Sylvester (314-337) wiens feest valt op 31 december. |
SYMBOLUM | Aan het Grieks ontleend synoniem voor de geloofsartikelen, het credo |
SYNODE | Kerkvergadering, als in bisschoppelijke of diocesane synode. |
SYNOPTICI | De evangelisten Mattheus, Marcus en Lukas van wie de teksten min of meer parallel naast elkaar gelezen kunnen worden voor een vollediger overzicht, een synopsis. |
TABERNAKEL | Kluis op hoofd- of zijaltaar, soms binnenin bekleed met zijde en van buiten omhangen met gordijnen in liturgische kleur, waarin de geconsacreerde hostie bewaard worden. |
TAFEL DES HEREN | Synoniem voor altaartafel of communiebank. |
TAFELDIENST | deel van de heilige mis. |
.TANTUM ERGO | Latijn: derhalve een zo groot (sacrament): beginwoorden van de laatste strofe van de officële sacramentshymne |
TE DEUM | Latijn: U God (loven wij): eerste woorden van plechtige feestzang |
TEERSPIJZE | Voedsel voor op reis, met name de communie voor een stervende. |
TEGENPAUS | In de middeleeuwen was er tweepalt binnen de Rooms Kahtolieke kerk waardoor er naast de paus door de andere partij een tegenpaus werd gekozen/genistalleerd. zie ook Westers Schisma. |
TELEOLOGIE | Grieks: teleios, laatste, en: logos, woord: leer van de in alles op één doel gerichte schepping Gods. |
TENEBRAE | donkere metten. |
TERMIJN | In de uitdrukking 'Op termijn gaan': het rondgaan van een bedelmonnik een zgn. terminans, om aalmoezen te verzamelen. |
TERTIARIS | (1) lid van
derde orde; (2) religieus die een derde jaar noviciaat doet. |
TERTS | Zie: getijden |
TETRARCH | Grieks: viervorst: ondergeschikte lokale heerser onder Romeins oppergezag, zoals Herodes. |
THABOR | Berg bij Nazareth waar Jezus werd verheerlijkt door Zijn Vader ten aanschouwe van Petrus, Johannes en Jacobus (Luk. 9, 28). |
THEODICEE | Natuurlijke godsleer, met als een van de thema's het probleem van de verklaring van het kwaad. |
THEOFANIE | Godsverschijning. |
THEOLOGAAT | Of theologicum: studiehuis voor theologie |
THEOLOGANT | Student in de theologie |
THEOLOGIE | Godgeleerdheid. |
THEOLOOG | Godgeleerde. |
THEOMANIE | Godsdienstwaanzin. |
TIARA | Pauselijke driekroon die de drie functies van priester, koning en leraar symboliseert; de tiara wordt niet gedragen tijdens de eredienst zelf |
TIEN GEBODEN | Uitspraken van
God tot het volk van Israël, vastgelegd in Exodus 20, 1-17 en
Deuteronomium 5, 6-21, in een zekere parallelie tussen die twee boeken.
Volgens Deuteronomium 4,13 en 10,4 zijn deze uitspraken door God zelf
op twee stenen tafelen gegrift en op de berg Sinaï aan Mozes
ter hand gesteld. Het de eeuwen door erkende belang van deze uitspraken
ligt in de diepe, algemeen menselijke waarheden voor een ethisch
verantwoord bestaan die zij bevatten. Als zodanig worden zij wel gezien
als een van de mogelijke formuleringen van de zogeheten natuurwet, meer
dan als geboden waaraan men zich te houden heeft, maar zich ook aan zou
kunnen onttrekken. De eerste drie der tien geboden bevatten
voorschriften voor het gedrag tegenover God zelf, de zeven volgende
regelen het gedrag van de mensen onderling. De nummering van de
oosterse kerken en van de reformatie wijkt af van die der lutherse en
katholieke kerken. De in de traditie gegroeide, enigszins ingekorte
formulering die in de katholieke kerk ingeburgerd is, luidt: Ik ben de Heer uw God. 1. Gij zult geen afgoden vereren maar Mij alleen aanbidden en boven alles beminnen. 2. Gij zult de naam van de Heer, uw God, niet zonder eerbied gebruiken. 3. Wees gedachtig dat gij de dag des Heren heiligt. 4. Eer uw vader en uw moeder. 5. Gij zult niet doden. 6. Gij zult geen onkuisheid doen. 7. Gij zult niet stelen. 8. Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen. 9. Gij zult geen onkuisheid begeren. 10.Gij zult niet onrechtvaardig begeren wat uw naaste toebehoort. |
TIENTJE | Tien weesgegroeten, als deel van het Rozenkransgebed |
TIJDEIGEN | Dat deel van het missaal en het brevier dat de loop van het kerkelijk jaar volgt. |
TITULAIR BISSCHOP | Bisschop zonder eigen rechtsgebied |
TONSUUR | kruinschering. |
TOTIES QUOTIES | Latijn: zo vaak als: aflaat die men telkens opnieuw kan verdienen. |
TRACTUS | Gezongen of gebeden misgebed tussen het voorlezen van het epistel en het evangelie in de vastentijd. |
TRALIENONNEN . | Populaire naam van vrouwelijke contemplatieven, slotzusters. |
TRANSEPT | Dwarsbeuk van kruiskerk. |
TRANSFIGURATIE | Latijn: transfiguratio: gedaanteverandering |
TRANSSUBSTANTIATIE | Verandering van brood en wijn in lichaam en bloed van Christus. |
TREURMETTEN | Zie: donkere metten. |
TRIDENTIJNS | Volgens het Tridentinum, het concilie van Trente |
TRIDUUM | Driedaagse periode van gebed en bezinning; Triduum Sacrum worden de drie dagen vóór Pasen genoemd. |
TRINITEIT | Zie: Drievuldigheid. |
TRONEN | Zie: engelen. |
TUNIEK | Liturgisch gewaad van subdiaken. |
UITBANNING | duivelsuitdrijving |
UITERSTEN | Verzamelnaam van dood, oordeel, hemel of hel. |
UITLUIDEN | Het luiden van de kerkklok(ken) bij een begrafenis. |
URBI ET ORBI | pauselijke zegen |
UT OMNES UNUM SIT | Latijn: mogen allen één zijn: motto van de oecumene. |
UT QUEANT LAXIS | gregoriaans.een variatie op de hymne van Sint Johannes Baptist "Ut queant laxis,", voor orkest en mannenstem of een mannenstem op geluidsband |
VAGEVUUR | Plaats waar de overledenen de - na de vergiffenis in de biecht nog resterende - straffen voor hun zonden uitboeten, alvorens tot de hemel toegelaten te worden. Als Latijns purgatorium (zuiverend vuur) komt dit begrip al bij de vroegste kerkelijke schrijvers voor, o.a. bij Augustinus (Enchiridion 69, Migne Patr. Lat. 40, 265). De Franse, Engelse (etc.) talen hebben de Latijnse term overgenomen (purgatoire, purgatory), terwijl het Nederlandse woord reeds in het Middelnederlands Veghevuer was (WNT XVIII, 209-211& 1059-1070), samengesteld uit Veeg = ten sterve gedoemd, sterfelijk (vgl. het vege lijf) en Vuur (Duits Feghefeuer). |
VASTEN | Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van spijs of drank, soms als boetedoening, soms ter gedachtenis aan het lijden van Christus. Niet te verwarren met onthouding. De grote of 40-daagse vasten duurt van Aswoensdag tot Pasen. |
VASTENAVOND | Aswoensdag, carnaval |
VASTENBRIEF | Schrijven van de bisschop(pen) aan de gelovigen ter gelegenheid van het begin van de 40-daagse vasten, meestal over een actueel onderwerp. |
VASTENDOEK | hongerdoek. |
VASTENMEDITATIE | Overweging of preek tijdens de 40-daagse vasten, vooral vóór de tweede wereldoorlog dinsdagsavonds over de radio populair. |
VASTENTROMMELTJE | Doosje waarin kinderen tijdens de vasten hun snoep opspaarden |
VATICAAN | Politiek onafhankelijke stadstaat in het centrum van Rome, waar - naast musea, bibliotheken, studiehuizen, enz. - in de eerste plaats de zetel van het bestuur der katholieke kerk is gevestigd met aan het hoofd de paus. |
VATICAANS CONCILIE | Oecumenisch concilie dat van 1869 tot 1870 als Vaticanum I en van 1959/'60 tot 1965 als Vaticanum II te Rome gehouden is. |
VATICANA | Voornaamste Vaticaanse bibliotheek met o.a. 55000 handschriften en 7000 incunabelen. |
VEERTIG-UREN-GEBED | Openbare aanbidding van het ten toon gestelde heilig sacrament gedurende 40 uren achtereen, eventueel met nachtelijke onderbreking |
VELUM | Latijn: verhulling: (1) langwerpige schouderdoek voor het vasthouden of dragen van een monstrans; (2) zijden of linnen omhulsel van een ciborie met geconsacreerde hosties. |
VENI CREATOR | Latijn: kom Schepper: naam en beginwoorden van bekende lofzang tot de heilige Geest |
VENI SANCTE SPIRITUS | Latijn: kom heilige Geest: naam en beginwoorden van bekende lofzang tot de heilige Geest. |
VERANDERLIJKE FEESTDAGEN | roerende feestdagen |
VERERING | Het eer brengen aan of aanroepen van heiligen, in tegenstelling tot het aanbidden dat zich uitsluitend tot God richt. |
VERGIFFENIS DER ZONDEN | De erfzonde wordt vergeven door het doopsel, de zware (dood) zonden door de biecht, de lichte (dagelijkse) zonden door de biecht of door gebed en rechtvaardig leven. |
VERLOSSING | Door menswording en kruisdood heeft Christus de erfzonde en alle andere zonden van heel de mensheid zodanig volledig uitgeboet dat eenieder die er zich voor openstelt met God verzoend en verlost kan worden. |
VERONICADOEK | zweetdoek |
VERRIJZENIS DES VLESES | De algehele opstanding van alle mensen uit de dood en het laatste oordeel op het einde der tijden. |
VERSCHIJNING DES HEREN | Driekoningen. |
VERSTERVEN | Het zich ontzeggen van - dus sterven aan - materiële of geestelijke genoegens om tot grotere geestelijke zelfbeheersing en inkeer te komen. |
VERZAKEN | Synoniem van afzweren, verloochenen, als in: ik verzaak de duivel. |
VERZOENING | verlossing. |
VESPERALE | Liturgisch boek met de psalmen van de vespers |
VESPERS | getijden |
VEXILLA REGIS | Latijn, banier des konings: beginwoorden van bekende hymne uit de lijdensweek |
VIATICUM | teerspijze. |
VICARIS | Algemene term voor plaatsvervanger |
VICARIS GENERAAL | Eerste assistent en plaatsvervanger van bisschop |
VIDI AQUAM | Latijn: ik heb water (zien vloeien): beginwoorden van liturgisch paasgezang, naar Ezekiël 47,1 |
VIJF GEBODEN DER HEILIGE KERK | 1. Verplichte feestdagen vieren als
zondag. 2. op zondagen en verplichte feestdagen de mis bijwonen en geen zware (vroeger 'slafelijke') arbeid verrichten. 3. Zich houden aan vasten- en onthoudingsdagen. 4. minstens eenmaal per jaar biechten. 5. in de paastijd te communie gaan. |
VISIOEN | Bovennatuurlijk schouwen van personen of zaken die op natuurlijke wijze niet waargenomen of verklaard kunnen worden. |
VISSERSRING | Pauselijke zegelring met de afbeelding van de vissende sint Petrus (Mattheus 4, 19 enz.), gebruikt voor het bezegelen van pauselijke documenten. |
VOEDSTERVADER | Eretitel van St. Jozef die niet Jezus' biologische vader was. |
VOETGEBED | Eerste gebed aan de voet van het altaar in de Latijnse mis met de eerste verzen van psalm 42 (1 tot 5). |
VOETKUS | Kus op de voet of de neus van de schoen als eerbetuiging, b.v. ter begroeting van de paus. |
VOETWASSING | Optioneel onderdeel van de liturgie op Witte Donderdag in navolging van de voetwassing der apostelen door Jezus vóór het Laatste Avondmaal (Johannes 13, |
VOLKSMISSIE | Zie: missie. |
VOORAFBEELDING | Of voorafschaduwing: het in oudtestamentische beelden en woorden aankondigen van komst en zegeningen van Jezus als verlosser |
VOORGEBORCHTE | Letterlijk Voorburcht, Voorstad (zie Woordenboek der Nederlandsche Taal XXII, 1, 1778-1780): in theologische zin het voorportaal van de hel (Latijn: limbus). Het voorgeborchte is een bedachte constructie, door de kerk als authentiek aanvaard, om de verblijfplaats te omschrijven van allen die buiten hun persoonlijke zondenschuld, maar wel belast met de erfzonde door dat laatste niet in de hemel maar ook niet in de hel thuis horen. Dit geldt in de eerste plaats voor alle rechtvaardigen van de oudtestamentische tijd die op de kruisdood van Christus hebben moeten wachten tot zij met Hem mochten verrijzen tot hun hemels geluk. In de tweede plaats geldt dit - en dan blijvend - voor alle niet gedoopte kleine kinderen die niet door het zogenaamde doopsel van begeerte de hemel deelachtig werden. |
VORMSEL | Sacrament, toegediend door handoplegging en zalving van de bisschop, dat kracht geeft om het geloof volwassen te beleven en te belijden. |
VORSTEN | engelen. |
VOTIEF | Van Latijn: votum, gelofte en belofte: dat wat beloofd en daarna ingelost is, vaak als eerste lid van samenstellingen zoals votiefaltaar, votiefkaars, votiefkerk, votieflamp, votiefmis, enz. |
VREEMDE ZONDEN | Zonden waardoor men zich schuldig maakt aan zonden van anderen. |
VULGAAT | Latijnse vertaling van de Heilige Schrift, gemaakt tussen 384 en 405 door de heilige Hiëronymus, en in geamendeerde en bij de tijd gebrachte vorm als officiële tekst door de kerk erkend. |
XP | Christusmonogram, naar de twee beginletters CHI en RHO van de naam Christus in het Grieks. |
IJSHEILIGEN | De heiligen Pancratius (12 mei), Servatius (13 mei) en Bonifatius (14 mei). De naam wijst er op dat het op die dagen vaak koud weer is; soms wordt ook de heilige Mamertus (11 mei) aan dit folkloristische rijtje toegevoegd. Dat de eerste drie namen van AASheiligen (PancrAAS, ServAAS en BonifAAS) tot IJSheiligen zouden zijn geworden, zoals wel eens beweerd wordt, blijkt etymologisch nergens uit. |
ZALIGE | Overledene die in een kerkelijk proces zalig is verklaard, in beperkte mate vereerd mag worden en in aanmerking kan komen voor een proces tot heiligverklaring. |
ZALIGER | Afkorting van 'ter zaliger gedachtenis', gezegd van een in de Heer overleden persoon. |
ZALIGHEDEN | Zie: zaligsprekingen |
ZALIGMAKER | Eretitel van Jezus als verlosser der wereld. |
ZALIGSPREKINGEN | De acht zegeningen die Jezus in de
bergrede (Mattheus 5, 3-11) heeft uitgesproken over (1) de armen van geest; (2) de zachtmoedigen; (3) de treurenden; (4) de hongerenden en dorstenden naar rechtvaardigheid; (5) de barmhartigen; (6) de zuiveren van harte; (7) hen die vervolging lijden omwille van de rechtvaardigheid. |
ZEDELIJKE DEUGDEN | hoofddeugden. |
ZEGEPRALENDE KERK | gemeenschap der heiligen |
ZIEKENCOMMUNIE | Het uitreiken van commuunie voor zieke gelovigen die niet de eucharistieviering kunnen bijwonen. |
ZIEKENZALVING | Ook wel bedienen genoemd. het laatst toegediende sacrament. Veelal verward met de ziekenzegening (zieken tridiuum) |
ZOETE NAAM | De naam Jezus. |
ZONDAGSRUST | Zie: vijf geboden der heilige kerk |
ZONDEN TEGEN DE HEILIGE GEEST | Zonden die de bekering bemoeilijken, namelijk: aan Gods genade wanhopen; op Gods barmhartigheid te gemakkelijk vertrouwen; een geloofswaarheid bestrijden; de medemens Gods liefde benijden; doorgaan met het bedrijven van kwaad; berouw en boetvaardigheid verachten. |
ZWEETDOEK | De doek waarmee volgens de legende
Veronica Jezus' gelaat afdroogde tijdens de kruistocht en waarop Zijn
afbeelding achterbleef (de vijfde statie van de kruisweg). terug naar ABC |
Voorbeelden van bruikbare lkiturgische documenten:
Eucharistieviering bij een Huwelijk
Eucharistieviering bij een Uitvaart
Eucharistieviering bij een Uitvaart met Latijn
Gebeden en lezingen Uitvaartliturgie
Gebedsviering bij een Huwelijk
Gebedsviering bij een Uitvaart
Keuzemogelijkheden Huwelijksliturgie
Keuzemogelijkheden voorbede intenties Huwelijksliturgie
Liedboek bij rk Uitvaartliturgie
Voorbede Intenties Uitvaartliturgie
Woord en Communieviering bij een huwelijk
Woord- en Communieviering bij een Uitvaart
Katechismus Prentenboek uit 1912
Kruisweg met Liturgische teksten
1000 woorden - weten waarover het gaat
Eén
van de voorwaarden voor de verwezenlijking van het zo sterk verlangde
actief deelnemen van de gelovigen aan de liturgie is kennis en
inzicht. Dit boek wil daartoe een bescheiden bijdrage leveren. In het
besef dat een bewuste en actieve deelname veel meer is dan weten wat
een bepaalde term nu precies betekent, is toch een minimale
kennis van de binnen de liturgie gebruikte terminologie een
belangrijke, zo niet een noodzakelijke voorwaarde. Het
gebruik van de juiste term is alleszins een basisvoorwaarde wil men met
elkaar in gesprek gaan over de liturgie. Kennis van deze termen is
vooral
noodzakelijk voor wie zich verder in de vakliteratuur wil verdiepen.
Dit boek wil tegemoet komen aan
de mens – gelovige en/of geïnteresseerde
– die
behoefte heeft aan een snel te vinden en bondig geformuleerde
informatie. De woordenlijst, die niet alomvattendbedoelt te zijn, wil
dan ook vooreerst de meest voorkomende termen op een
bondige en bevattelijke wijze verklaren.
READ THE BOOK - THE BIBLE CHANGE YOUR LIFE
INFO: DE WEG - DE WAARHEID - HET LEVEN - FILM
Remember all victims of violence worldwide
DE WEG | DE WAARHEID | HET LEVEN | FILM | AUDIO
HOLYHOME.NL USE NO COOKIES - REPORT DEAD LINKS
Waard om te weten :
Een hartelijk welkom op de siteDeze pagina printen
Sitemap
Wie zoekt zal vinden
FAQ - HELP
Kerk
Zondag
Advent
Kerstfeest
Driekoningen
Vastentijd
Goede Vrijdag
Aswoensdag
Palmzondag
Palmpasen
De stille week
Witte donderdag
Stille zaterdag
Paaswake
Pasen - Paasfeest
Hemelvaartsdag
Pinksteren
Biddag
Dankdag
Avondmaal
Doop
Belijdenis
Oudjaarsdag
Nieuwjaarsdag
Sint Maarten
Sint Nicolaas
Halloween
Hervormingsdag
Dodenherdenking
Bevrijdingsdag
Koningsdag / Koninginnedag
Gebedsweek
Huwelijk
Begrafenis
Vakantie
Recreatie
Feest- en Gedenkdagen
Symbolen van herkenning
Leerzame antwoorden op levens- en geloofsvragen
Hebreeën 4:12 zegt: "Want levend en krachtig is het woord van God, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontleden". Lees eens: Het zwijgen van God
God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. Lees eens: God's Liefde
Schat onder handbereik
Bemoediging en troost
Bible-people - stories of famous men and women in the Bible
Bible-archaeology - archaeological evidence and the Bible
Bible-art - paintings and artworks of Bible events
Bible-top ten - ways to hell, films, heroes, villains, murders....
Bible-architecture - houses, palaces, fortresses
Women in the Bible - great women of the Bible
The Life of Jesus Christ - story, paintings, maps
Read more for Study Apocrypha, Historic Works
GELOOF EN LEVEN een
KLEINE HULP VOOR ONDERWEG
Wie zoekt zal vinden
Boeiende Series :
BijbelvertalingenBijbel en Kunst
Bijbels Prentenboek
Biblische Bildern
Encyclopedie
E-books en Pdf
Prachtige Bijbelse Schoolplaten
De Heilige Schrift
Het levende Woord van God
Aan de voeten van Jezus
Onder de Terebint
In de Wijngaard
De Bergrede
Gelijkenissen van Jezus
Oude Schoolplaten
De Zaligsprekingen van Jezus
Goede Vruchten
Geestesgaven
Tijd met Jezus
Film over Jezus
Barmhartigheid
Catechese lessen
Het Onze Vader
De Tien Geboden
Hoop en Verwachting
Bijzondere gebeurtenissen
De Bijbel is boeiend
Bijbelverhalen in beeld
Presentaties en Powerpoints
Bijbelse Onderwerpen
Vrede van God voor jou
Oude bijbel tegels
Informatie over alle kerken in Nederland: Kerkzoeker
Bible Study: The Bible alone!
L'étude biblique: Rien que la Bible!
Bibelstudium: Allein die Bibel!
Materiaal voor het Digibord
Werkbladen Bijbelverhalen Bijbellessen
OT Hebreeuws-Engels
NT Grieks-Engels
Naslagwerken
Belijdenissen
Een rijke bron
Missale Romanum + Afbeeldingen
Stripboek over Jezus
Christelijke Symbolen
Plaatjes Afbeeldingen Clipart
Evangelie op Postzegels
Harmonium Huisorgel
Godsdiensten en Religies
Herinnering aan Kerken
Christian Country Music
Muzikale ontspanning
Software voor Bijbelstudie
Hartverwarmende Klanken
Read and Hear the Holy Bible
Luisterbijbel
Bijbel voor Slechtzienden Begrippenlijst -1- -2-
Meer weten over de Psalmen, gezangen, liturgieën, belijdenisgeschriften: Catechismus, Dordtse Leerregels en veel andere informatie? . Kijk op: Online-bijbel.nl(What's good, use it)