Katholiek ABC
G
A B
C D
E F
G H
I J
K L
M N
O P
Q R
S T
U V
W X
Y Z
-
GALLICANISME
-
Vooral achttiende- en negentiende-eeuws streven om de katholieke kerk in Frankrijk (Gallië) dogmatische en politieke voorrechten te verlenen boven de rest van de kerk, in een zekere onafhankelijkheid van Rome.
-
-
GARDIAAN
-
Kloosteroverste bij de minderbroeders franciscanen of capucijnen.
-
-
Zie ook: abdij.
-
-
GAUDETE
-
Latijn: verheugt U, namelijk op het naderende Kerstfeest. Beginwoord van de misliturgie up de derde zondag van de advent, die daarom zondag Gaudete genoemd wordt.
-
Zie ook: halfvasten.
-
-
GAVEN VAN DE HEILIGE GEEST
-
Dat zijn, naar Jesaja 11,2-3, de volgende zeven: wijsheid, verstand, raad, sterkte, wetenschap, godsvrucht, vreze des Heren.
-
-
GEBED DES HEREN
-
Synoniem voor het Onze Vader.
-
-
GEBEDEN DER STERVENDEN
-
Vaste reeks liturgische gebeden bij een sterfbed.
-
-
Zie: heilig oliesel.
-
-
GEBODEN
-
Zie: tien geboden, vijf geboden der heilige kerk.
-
-
GEBODEN FEESTDAGEN
-
Kerkelijke feestdagen waarop vroeger kerkbezoek en zondagsrust voorgeschreven waren, nl. Hemelvaart (9 dagen vóór Pinksteren, op wisselende datum), Maria-ten-hemel-opneming (15 augustus), Allerheiligen (1 november) en Kerstmis (25 december).
-
-
GEBOORTEHEILIGE
-
Zie: beschermheilige.
-
-
GEDAANTEVERANDERING
-
Term gebruikt om aan te geven dat brood en wijn na de consecratie hun uiterlijk waarneembare eigenschappen behouden, maar in wezen Christus aanwezig stellen.
-
-
GEESTELIJK ADVISEUR
-
Door de bisschop aangewezen priester als raadsman in een katholieke organisatie.
-
-
GEESTELIJK VOORBEHOUD
-
Uit het Latijn: restrictio mentalis: een beperking bij een afspraak, toezegging of overeenkomst die men niet uitspreekt of vastlegt maar enkel mentaal bij zichzelf maakt.
-
-
GEHEIM KAMERHEER
-
Pauselijke titel toegekend aan prelaat of leek uit hoofde van functie of verdienste; de titel heeft overigens niets met geheimhouding te maken.
-
-
GEHEIMEN VAN DE ROZENKRANS
-
Zie: blijde geheimen, droevige geheimen, glorievolle geheimen.
-
-
GELOFTEN
-
Aan God gedane toezeggingen; de bekende, door de kerk erkende en aangenomen geloften zijn de eenvoudige geloften en plechtige geloften van tijdelijke of eeuwige armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid.
-
Zie ook: belofte.
-
-
GELOOFSARTIKELEN
-
De twaalf artikelen van het geloof, zoals die in de zogenaamde geloofsbelijdenis van de apostelen, het credo, in de eerste eeuwen van het christendom in concilies (vanaf Nicea 325) zijn vastgelegd en sindsdien zo goed als onveranderd worden beleden en gebeden.
-
Zie ook: concilie, nederdaling ter helle, rozenhoedje, symbolum.
-
-
GELOOFSGEHEIM
-
Geloofswaarheid waarvan het wezen door de gelovigen niet te vatten is, zoals dat van de heilige Drievuldigheid.
-
-
GELOVIGE ZIELEN
-
overledenen die zich in een toestand van tijdelijke zuivering en uitboeting bevinden (het vagevuur), als voorbereiding op het eeuwige geluk in de hemel.
-
-
Zie: gemeenschap der heiligen.
-
-
GELUKZALIGE
-
Persoon die door de kerk zalig is verklaard; de zaligverklaring gaat vooraf aan de officiële heiligverklaring.
-
-
Zie ook: zalige.
-
-
GEMEENSCHAP DER HEILIGEN
-
Het geheel van de kerk, bestaande uit
- (1) de gelovigen in de hemel, de zegepralende kerk;
- (2) de gelovigen die na hun dood een tijdelijke periode van zuivering en uitboeting in het vagevuur doormaken, de lijdende kerk;
- (3) de gelovigen op aarde, de strijdende kerk.
-
-
GENADE
-
Door de verdiensten van Jezus Christus aan de mensen geschonken gave, noodzakelijk voor het bereiken van het eeuwig geluk; van deze heiligmakende genade onderscheidt de kerk de dadelijke genade, oftewel de genade van bijstand, gegeven om de christelijke deugden te kunnen beoefenen.
-
-
GENADEOORD
-
Bedevaartplaats.
-
-
GENERALE ABSOLUTIE
-
(1) kwijtschelding van straffen die overblijven na de vergeving van de zonden;
-
(2) kwijtschelding van straffen èn vergeving van de zonden, uitgesproken door een priester over een menigte in levensgevaar, bijvoorbeeld bij een ramp of in oorlogsgevaar.
-
Zie ook: biecht, dagelijkse zonde, doodzonde.
-
-
GENERALE BIECHT
-
biecht over een langere periode van het leven waarin eventueel belijdenissen uit voorgaande biechten herhaald worden.
-
-
GESELPROCESSIE
-
Vooral in sommige zuidelijke landen gehouden processie waarbij deelnemers zich als boetedoening in het openbaar geselen.
-
-
Zie ook: disciplien.
-
-
GETIJDEN
-
Het officiële gebed van de kerk dat op vaste tijden de dag vult, gerekend naar de Romeinse dagindeling van telkens drie uur, namelijk de Metten ('s nachts), Lauden (dageraad), Terts (9 uur v m.), Sext (12 uur ' s middags), None (3 uur n.m.), Vespers ('s avonds). Later zijn daar nog de Prime (morgengebed) en de Completen (slotgebed voor het slapen gaan) bijgekomen.
-
Zie ook: koorkap.
-
-
GEWIJDE AARDE
-
Het door een priester gewijd graf of geheel kerkhof.
-
-
GEZALFDE DES HEREN
-
Aanduiding van Christus.
-
-
GLORIA
-
Latijn: eer: naam van gebed of gezang tijdens de mis dat begint met Gloria in excelsis Deo (Eer aan God in de hoge), ontleend aan het gezang van de engelen bij de geboorte van Christus (Lukas 2, 14).
-
-
GLORIA PATRI EN FILIO EN SPIRITUI SANCTO
-
Zie: doxologie, drievuldigheid.
-
-
GLORIEVOLLE GEHEIMEN
-
De vijf laatste geheimen van Maria die bij het bidden van het derde deel van de rozenkrans overwogen worden, namelijk:
-
(1) Jezus verrijst uit de dood;
-
(2) Jezus stijgt op ten hemel;
-
(3) de heilige Geest daalt neer over de apostelen;
-
(4) Maria wordt ten hemel opgenomen;
-
(5) Maria wordt in de hemel gekroond.
-
Zie ook: blijde geheimen, droevige geheimen, rozenhoedje.
-
-
GLOSSOLALIE
-
Grieks: spreken met tongen: het extatisch spreken van vele talen tegelijk onder bijzondere invloed van de heilige Geest, zoals de apostelen dat deden op Pinksteren (Handelingen 2, 4).
-
-
GNOSIS
-
Grieks: kennis: verdiepte kennis van de goddelijke waarheden.
-
-
GODDELIJKE DEUGDEN
-
Geloof, hoop en liefde, als gaven van God.
-
-
GODMENS
-
Predicaat van Jezus die naar de leer van de kerk de goddelijke en de menselijke natuur in één persoon verenigt.
-
-
GODSAKKER
-
Synoniem voor gewijd kerkhof.
-
-
GODSLAMP
-
Altijddurend, op bijenwas of plantaardige olie brandend licht, in de buurt van het tabernakel, om van Gods bijzondere aanwezigheid te getuigen.
-
-
GODSVOLK
-
Alle nog levende gelovigen.
-
-
GOEDE VRIJDAG
-
De vrijdag vóór Pasen waarop de kruisdood van Christus wordt herdacht, in de liturgie onder meer door het voorlezen of zingen van het lijdensverhaal (vergelijk de Mattheauspassion, de Johannespassie, enz.), de kruisverering, de kruisweg, en het dragen van zwarte liturgische gewaden.
-
Zie: donkere metten, kruisontbloting, ratel, roerende feestdagen, triduum.
-
-
GOEDE WEEK
-
De week vóór Pasen met Palmzondag, Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaszaterdag.
-
Zie ook: liturgische kleuren, roerende feestdagen, vexilla regis.
-
-
GRAAL
-
Grieks: krater, kom: (1) legendarische schotel die gebruikt zou zijn door Jezus bij het Laatste Avondmaal en door Jozef van Arimathea om het bloed van Jezus aan het kruis op te vangen; naar het bezit ervan zochten de Graalridders van de Tafelronde; (2) een door de jezuïet Jacques van Ginniken in 1921 begonnen beweging met als doel de eigentijdse beleving van het geloof door vrouwen in dienstbaarheid aan de medemens.
-
-
GREGORIAANS
-
officiële muziek in gezangen zonder begeleiding van de traditionele Romeinse liturgie, genoemd naar paus Gregorius de Grote (560-604), maar waarschijnlijk later - in de Karolingische tijd - ontstaan onder Italische, Joodse, Byzantijnse en Syrische invloeden. Guido van Arezzo (gestorven + l050) ontleende in de hoge bloei van het Gregoriaans de ook thans nog gebruikte muzieknoten aan de vesperhymne op het feest van Sint Jan de Doper, als volgt: UT queant laxis REsonare fibris MIra gestorum FAmuli tuorum SOLve pollutis LAbii reatum Sancte Ioannes (Neem de schuld weg van onze onreine lippen opdat uw dienaren met opgeruimd gemoed het wonder van uw grote daden kunnen verkondigen, heilige Johannes).
-
-
GRIEKS KRUIS
-
kruis met vier balken, horizontaal en verticaal van gelijke lengte.
-
-
GROOT-SEMINARIE
-
Theologie-opleiding voor de diocesane clerus.
-
-
Zie ook: diocees, scholasticaat, theologie.
-
-
GULDEN MIS
-
Mis op quatertemper-woensdag na de derde zondag van de Advent waarvan de liturgie begint met Rorate coeli desuper (Dauwt hemelen de Rechtvaardige), opgedragen aan het Maria-altaar met een overvloed aan brandende kaarsen; aan deze mis werd bijzondere kracht en 'gouden' zegen toegeschreven, vanwege het gedenken van Maria's blijde verwachting.
-
Zie ook: quatertemperdagen.
-
terug naar ABC