Katholiek ABC

N


A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

NAAMDAG
Zie: beschermheilige.
NACHT-
Er zijn binnen de kerkelijke terminologie veel samenstellingen met Nacht-. zoals Nachtkoor (Metten en Lauden), Nachtmis (eucharistieviering met Kerstmis, ook wel Nachtwake of Nachtofficie geheten), enz.
NACHTDUIVEL
Demon die naar oud volksgeloof slapende vrouw 's nachts zwanger maakt (Latijn: incubus).
NATUURWET
Het geheel van morele beginselen zoals die de mens door de schepping, dus van nature, eigen is.
Zie: tien geboden.
NAZAREEëR
Persoon uit Nazareth, met name Jezus.
NAZARENER
(1) persoon uit Nazareth, met name Jezus;
(2) vertegenwoordiger van 19e-eeuwse, religieus georiënteerde Duitse schildersschool.
NEDERDALING TER HELLE
Term ontleend aan de geloofsartikelen waarin het woord hel niet de strafplaats der verdoemden noemt, maar het voorgeborchte.
NEOFIET
(1) nieuwgedoopte (vgl. l Timotheus 3,6);
(2) pasgewijd priester;
(3) recent in klooster ingetreden persoon.
NEOMIST
Pasgewijd priester.
NEOSCHOLASTIEK
Zie: neothomisme.
NEOTHOMISME
Officieel door de kerk aanbevolen wijsgerig en theologisch stelsel, in hoofdzaam gebaseerd op de werken van Thomas van Aquino en sinds het midden van de 19e eeuw vernieuwd en aan eigentijds denken aangepast.
NEUM
Globale notatie van kerkelijke gezangen, historisch voorafgaand aan de volledige Gregoriaanse notatie.
Zie: gregoriaans.
NIHIL OBSTAT
Zie: imprimatur.
NIMBUS
Stralenkrans rond hoofd of lichaam in afbeeldingen van God of heiligen.
NOCTURNE
Nachtgezang, als bij het nachtofficie.
NON
Volkse aanduiding van kloosterzuster.
NON POSSUMUS
Latijn: Wij kunnen niet ... : aan Handelingen 4,20 ontleende formule van afwijzing van persoon of zaak door de kerkelijke overheid.
NONE
Of Noon.
Zie: getijden.
NONPASCHANTEN
Gelovigen die met Pasen niet biechten en te communie gaan; tegenwoordig ook wel breder gebruikt voor gelovigen die niet meer naar de kerk gaan.
Zie ook: biecht, vijf geboden der heilige kerk.
NOODDOOP
Doopsel van persoon in stervensgevaar, meestal een pasgeboren kind; in die situatie mag eenieder, ook een niet-katholiek, dopen.
NOVEEN
Latijn, novena, negendaags: gebed of godsdienstoefening gedurende negen dagen achtereen; devotie die stoelt op de negen dagen dat de apostelen tussen Hemelvaart en Pinksteren in gebed bijeen waren.
NOVICE
Persoon die vóór de intrede in een klooster een proeftijd van een of twee jaar doormaakt tijdens het noviciaat.
Zie: inkleding, postulaat.
NOVICENMEESTER
Geestelijk leidsman van novicen (ook magister genaamd).
NUCHTER BLIJVEN
Voormalig, met de nodige jurisprudentie omkleed voorschrift om zich vanaf 12 uur 's nachts van spijs en drank te onthouden vóór het te communie gaan.
NUNC DIMITTIS
Latijn: Laat nu Uw dienaar gaan, Heer: gezang uit de completen naar het gebed van de oude Simeon toen hij in de tempel het kind Jezus had mogen
Zie ook: getijden.
NUNTIATUUR
Residentie van de nuntius.
NUNTIUS
Pauselijk ambassadeur die het Vaticaan vertegenwoordigt bij de desbetreffende regering en toeziet op de kerkelijke gang van zaken binnen dat gebied.

terug naar ABC