Katholiek ABC

K


A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

KALOT
Mutsje op de kruin, ook Soli Deo - 'solideetje' - genaamd (alleen voor God af te nemen); zwart voor priester, paars voor monseigneur inclusief bisschop, rood voor kardinaal en wit voor paus (evenals voor norbertijnen die ook wel witheren genoemd worden).
KAMERHEER
Zie: geheim kamerheer.
KANUNNIK
Priesterlid van kathedraal kapittel met soms bepaalde voorrechten, zoals vaste plaats in de kanunnikenbanken, het dragen van paars, enz.
Zie ook: proost, proosdij.
KAPELAAN
(1) priester werkzaam onder pastoor;
(2) priester verantwoordelijk voor de kapel aan het hof of bij een inrichting.
Zie: parochie.
KAPITTEL
(1) vergadering van kanunniken van kathedrale kerk;
(2) bijeenkomst van bestuur van sommige ordes en congregaties.
Zie ook: congregatie, kanunnik, kathedraal, orde, proost, proosdij.
KAPITTELSCHOOL
Aan kathedraal verbonden jongensschool, meestal met speciale aandacht voor muziek- en zangopleiding.
KAPITTELVICARIS
Door kapittel aangewezen (tijdelijke) vervanger van de bisschop.
KAPOETS
Monnikskap.
KARDINAAL
Titel van de hoogste kerkelijke functionaris onder de paus, en aldus
(1) hoofd van een Romeins departement;
(2) aartsbisschop van een kerkprovincie;
(3) door de paus verleende eretitel genietend.
Zie ook: aartsbisdom, camerlengo, pauskeuze.
KARDINAAL-STAATSSECRETARIS
Hoofd van het departement voor buitenlandse zaken van het Vaticaan.
KARDINALE DEUGDEN
Zie: hoofddeugden.
KATAFALK
Met zwarte doek bedekte constructie waarop tijdens de uitvaartdienst de lijkkist geplaatst wordt.
KATHEDRAAL
Kerk van de bisschopszetel.
Zie ook: bisschop, kapittel.
KATHEDRAALSCHOOL
Zie: kapittelschool.
KATHOLIEK
Oorspronkelijk: algemeen, universeel (Grieks: katholikos). Aanduiding voor de ongedeelde christelijke kerk tot het Oosters Schisma van 1054. Sindsdien aanduiding voor de westerse kerk (tot de Reformatie), daarna voor de Rooms-Katholieke Kerk. In het spraakgebruik is 'katholiek' gelijk aan 'rooms-katholiek', hoewel er ook andere christelijke kerken de aanduiding 'katholiek' in hun naam hebben. .
KATHOLIEKE ACTIE
Georganiseerde deelname van leken aan kerkelijke activiteiten onder leiding van priesters.
KAZUIFEL
Mouwloos zijden opperkleed in liturgische kleur gedragen door de priester als voorganger bij de eucharistieviering.
Zie ook: albe, amict, dalmatiek, manipel, tuniek.
KELK
Liturgisch vaatwerk van goud of verguld zilver.
Zie: corporale, pateen, palla.
KELKDOEKJE
Wit linnen doekje om de kelk droog te wrijven.
KELKKLEEDJE
Doek in liturgische kleur die over de kelk wordt gelegd.
KERKELIJK JAAR
Periode die begint met de eerste zondag van de Advent en verdeeld wordt in
(1) de kerstkring;
(2) de paaskring en
(3) de zondagen na Pinksteren tot aan de Advent.
KERKELIJK WETBOEK
Zie: codex.
KERKELIJKE BAN
Zie: excommunicatie.
KERKELIJKE RECHTBANK
Aan het Vaticaan verbonden zijn
(1) de Rota voor kerkjuridische geschillen en
(2) de Penitentiarie voor gewetenszaken;
bij de bisschoppelijke curie is de fiscaal het hoofd van de kerkelijke rechtbank.
Zie ook: bisschop, paus.
KERKELIJKE STAAT
Gebied van het Vaticaan waarover de paus het wereldlijk gezag uitoefent; de omvang ervan is vastgesteld in 1929 bij verdrag - concordaat - tussen Mussolini en paus Pius XI.
KERKLERAAR
Door de kerk aan schrijvers om hun heiligheid en wetenschap verleende eretitel, bijvoorbeeld Thomas van Aquino en Petrus Canisius.
Zie ook: kerkvader.
KERKLERARES
In tegenstelling tot de Nederlandse vertaling geldt de Latijnse titel Doctor (Ecclesiae) zowel voor man als vrouw; sinds paus Pius XII aan Teresa van Avila en Catherina van Siëna deze eretitel verleende en paus Johannes Pauls II ook Theresia van Lisieux tot deze waardigheid verhief, zijn er naast vele kerkleraren thans ook drie kerkleraressen.
KERKMEESTER
Lid van een parochieel kerkbestuur.
KERKPROVINCIE
Verzameling bisdommen, onder leiding van een aartsbisschop (wiens bisdom dan ook aartsbisdom heet).
Zie: , bisschop.
KERKVADER
Door de kerk om hun heiligheid en wetenschap verleende eretitel aan schrijvers uit de eerste zeven eeuwen na Christus, zoals Augustinus en Joannes Chrysostomus.
Zie ook: kerkleraar, kerklerares, patristiek.
KERKVERGADERING
Zie: concilie.
KERKVORST
Erenaam van bisschop.
KERSTBOOM
Tijdens de kersttijd versierde en verlichte den of spar; in oorsprong Germaans symbool van leven (altijd groen), daarna als levens-, kruis- of Christusboom - dat is etymologisch kerstboom gekerstend ( vergelijk het woord kersten dat christen betekent). De kerstboom werd opgesteld bij middeleeuwse kerkelijke spelen in en rond het kerkgebouw en vanaf ca. 1550 vanuit Noord-Duitsland wereldwijd verspreid.
KERSTKRIBBE
Beeldengroep, oorspronkelijk ontstaan in de Maria Maggiore te Rome en vanaf 1223 door Sint Franciscus van Assisi gepopulariseerd.
KERSTKRING
Eerste periode van het kerkelijk jaar die loopt van de eerste zondag van de Advent tot de zondagen na Driekoningen.
KERSTMIS
Feest van de geboorte van Christus in een stal te Bethlehem; het woord betekent Christusmis.
Zie ook: besnijdenis, driekoningen, kerstboom, kerstkribbe, kerstkring, kindje wiegen, onnozele kinderen.
KETTER
Grieks: katharos, zuivere: binnen de kerkgemeenschap gedoopt persoon die een of meer grondwaarheden van het geloof verwerpt; het woord is ontleend aan de Catari (Katharen), een sekte uit de 11de en 12de eeuw.
KEUVEL
Wijde koorkap met mouwen in sommige monniksordes, b,v. die van de benedictijnen.
KINDJE WIEGEN
Kerkdienst met Kerstmis speciaal voor kinderen rond de kribbe.
KINDSHEID
(1) de eerste 12 jaren van Jezus' leven;
(2) een van de drie pauselijke missiegenootschappen speciaal gericht op kinderen tot 12 jaar.
KLEINE GETIJDEN
Verkorte vorm van het officiële gebed van de kerk.
Zie: brevier.
KLEINE WIJDINGEN
In het verleden door bisschop of priester toegediende wijdingen voorafgaand aan de hogere (subdiaken, diaken, priester, bisschop), nl. deurbewaarder (ostiarius), lezer (lector), bezweerder (exorcista) en misdienaar (acolythus), ook wel lagere of mindere wijdingen genoemd.
Zie ook: acoliet, exorcisme, hogere wijdingen.
KLOOSTERNAAM
Naam die men aanneemt bij intrede in een orde of congregatie waar de gewoonte bestaat om de eigen doopnaam te vervangen, soms met de motiverinmg dat het leven in de wereld en de eigen identiteit ophoudt te bestaan bij het begin van het kloosterleven.
KLOOSTERORDE
Zie: orde.
KLOOSTERPROVINCIE
Gebied waarbinnen meerdere kloosters vallen, bestuurd door een provinciaal.
KLUIZENAAR
Persoon die zich uit religieuze overwegingen terugtrekt uit de samenleving, ook wel (h)eremiet genaamd.
KOORGEBED
Zie: brevier.
KOORKAP
Mouwloos mantelvormig liturgisch gewaad, gedragen bij lof, vespers, processie, enz.
Zie ook: albe, getijden.
KOORKNAAP
Synoniem voor misdienaar.
KOSTER
Persoon belast met de zorg voor het kerkgebouw en alles wat voor de kerkdienst nodig is.
KRACHTEN
Zie: engelen.
KROMSTAF
Staf van bisschop of abt als teken van waardigheid ('onder de kromstaf is het goed leven').
Zie ook: abdij.
KRUINSCHERING
Het ritueel wegscheren van het haar zodat alleen een rand overblijft (grote tonsuur) of enkel een kleine cirkel op de kruin kaal wordt (kleine tonsuur) ten teken van de afstand van de wereld en de toetreding tot de geestelijke stand.
Zie ook: kloosternaam.
KRUISDAGEN
De maandag, dinsdag en woensdag vóór Hemelvaart als boete- en smeekdagen voor een goede oogst.
Zie ook: kruisprocessie.
KRUISGEBED
Gebed met de armen uitgestrekt.
KRUISJE
Kruisteken, zoals in
(1) 'een kruisje maken' = even bidden, b.v. vóór of na het eten;
(2) het tekenen in kruisvorm van iemands voorhoofd, b.v. op Aswoensdag;
(3) door priester op de revers gedragen kruisspeldje;
(4) sieraad aan ketting om de hals.
KRUISONTBLOTING
Onderdeel van de liturgie op Goede Vrijdag.
KRUISPROCESSIE
Optocht met het kruis voorop, met name door de velden om een goede oogst af te smeken, b.v. op de kruisdagen.
KRUISTEKEN
Het achtereenvolgens aanraken van voorhoofd, borst, linker en rechter schouder, onder het uitspreken van de woorden In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Zie ook: Drievuldigheid, kruisje.
KRUISVERBOND
Organisatie die in het verleden het drankmisbruik bestreed.
KRUISWEG
Godsdienstoefening waarbij men onder gebed of gezang langs de veertien afbeeldingen (staties) van de lijdensweg van Christus trekt.
Zie: Goede Vrijdag, zweetdoek.
KYRIALE
Boek dat alle vaste Gregoriaanse gezangen van de mis bevat.
Zie: gregoriaans.
KYRIE ELEISON
Grieks: Heer ontferm U over ons: gebed of gezang tot de heilige Drievuldigheid aan het begin van de woorddienst van een eucharistieviering.

terug naar ABC