Katholiek ABC
M
A B
C D
E F
G H
I J
K L
M N
O P
Q R
S T
U V
W X
Y Z
-
MAANDSTONDE
-
Mis voor een overledene een maand na de sterfdatum.
-
-
MACHTEN
-
Zie: engelen.
-
-
MAGISTER
-
(1) doctor in de theologie;
-
(2) novicenmeester.
-
-
MAGNIFICAT
-
Latijn: dat (mijn ziel de Heer) moge prijzen: eerste woord van Maria's lofzang bij haar bezoek aan Elisabeth (Luk.1,46-56).
-
-
MANDEMENT
-
Officiële brief van de bisschop(pen) aan de gelovigen.
-
-
MANIPEL
-
Latijn: manipulus, handvol: tijdens de mis door de priester (eventueel ook de diaken en de subdiaken) in het verleden aan de linkerarm gedragen doekje, in de liturgische kleur van de dag, oorspronkelijk bedoeld als zakdoek.
-
Zie ook: liturgische kleuren.
-
-
MARIA BOODSCHAP
-
Zie: annunciatie.
-
-
MARIA GEBOORTE
-
Sinds de achtste eeuw gevierd feest, om onbekende reden vastgesteld op 8 september.
-
-
MARIA HEMELVAART
-
Zie: Maria-ten-hemel-opneming.
-
-
MARIA LICHTMIS
-
Zie: lichtmis.
-
-
MARIA ONBEVLEKTE ONTVANGENIS
-
Zie: onbevlekte ontvangenis.
-
-
MARIA-OFFICIE
-
(1) officieel kerkelijk gebed ter ere van Maria, groot officie (officium magnum);
-
(2) dagelijks devotiegebed van sonmige congregaties, klein officie (officium parvum).
-
Zie ook: getijden.
-
-
MARIA-TEN-HEMEL-OPNEMING
-
Of assumptie, feest op 15 augustus van de lichamelijke ten-hemel-gang van Maria, ook wel Maria Hemelvaart genoemd; deze laatste, populaire benaming is theologisch onterecht omdat die zou kunnen suggereren dat Maria dit, zoals Jezus, uit eigen kracht vermocht.
-
Zie ook: geboden feestdagen.
-
-
MARIACONGREGATIE
-
Zie: congregatie.
-
-
MARIAMAAND
-
De in het bijzonder aan Maria toegewijde maanden mei en oktober.
-
-
MARIAMONOGRAM
-
Naamteken door ineenstrengeling van de letters M en R.
-
-
MARIANUM
-
Dubbelzijdig, meestal vanaf het gewelf van de kerk afhangend Mariabeeld, staande op wolken of maansikkel en omgeven door stralen (vgl. Vondel in de Gijsbrecht: "Het Marianum dat te pronck hing van 't gewelf.")
-
-
MARIOLOGIE
-
Onderdeel van de theologie dat Maria als voorwerp van studie heeft.
-
-
MARTELAAR
-
Zie: bloedgetuige.
-
-
MARTELAREN VAN GORCUM
-
De negentien reguliere en seculiere geestelijken die na de bestorming van Gorcum in 1572 gevangen genomen werden en in Den Briel opgehangen om hun geloof in de eucharistie en het primaatschap van de paus; hun feestdag is op 9 juli.
-
-
MARTYROLOGIUM
-
Latijn: martelaarsboek: liturgische lijst in kalendervolgorde van hun dagviering met de namen en een korte biografie van alle martelaren en andere heiligen; het martyrologium wordt per dag tijdens het koorgebed (de prime) voorgelezen.
-
Zie ook: bloedgetuige, brevier, getijden.
-
-
MATER DOLOROSA
-
Latijn: bedroefde moeder: titel van de treurende Maria en de afbeelding daarvan; minder gebruikelijk is de complementaire titel Mater Gloriosa, glorievolle moeder.
-
-
MEMENTO
-
Latijnse gebiedende wijs: Gedenk!
- (1) beginwoord van de beide misgebeden voor de levenden en voor de overledenen;
- (2) elk gebed in het algemeen voor een persoon; (3) in de uitdrukking Memento mori: (Mens,) gedenk te sterven!
-
-
MENSENZOON
-
Hebreeuwse naam voor de Messias (Dan.7,13), door Jezus vaak op zichzelf toegepast.
-
-
MENSWORDING
-
Of incarnatie: het aannemen van de menselijke gedaante door Gods Zoon waardoor Hij de goddelijke en de menselijke natuur in één Persoon verenigt.
-
-
MERKTEKEN
-
Eeuwig blijvend kenmerk, gegeven door de sacramenten doopsel, vormsel en priesterschap, die daarom maar één keer toegediend worden.
-
-
MESSIAS
-
Hebreeuwse naam voor de gezalfde, door Jezus op zichzelf toegepast (b.v. Luk.4,21).
-
-
METER
-
Doopmoeder of peettante.
-
Zie: doopbeloften, doopsel.
-
-
METROPOLIET
-
Synoniem van aartsbisschop.
-
Zie ook: aartsbisdom, prelaat.
-
-
METTEN
-
Zie: getijden.
-
-
MIDDELARES VAN ALLE GENADEN
-
Eretitel van Maria die aangeeft dat zij het eeuwig heil van de mensen bij haar Zoon Jezus bepleit.
-
-
MIJTER
-
Latijn: mitra, hoofdband: tweepuntig liturgisch hoofddeksel van een bisschop, een abt en sommige andere prelaten, soms versierd met edelstenen en goudbrocaat.
-
-
MIRAKEL
-
Wonder.
-
Zie ook: heilige stede, heiligverklaring.
-
-
MIS
-
Of misoffer: eucharistieviering bestaande uit (1) de woorddienst (vroeger voormis geheten) met gebeden en lezingen, onder meer uit het evangelie; (2) de tafeldienst met het tafelgebed (canon) waarin de consecratie gevolgd wordt door de communie; (3) de afsluitende gebeden en de slotzegen. In een gezongen mis onderscheidt men de vaste gezangen (Kyrië Eleison, Gloria, Credo, Sanctus met Benedictus en Agnus Dei) van de wisselende gezangen; beide kunnen in het Latijn (vaak het Gregoriaans) of het Nederlands gezongen worden. Het bijbehorend werkwoord voor de taak van de priester die voorgaat is: de mis opdragen of de mis lezen.
-
Zie ook: hoogmis, ite missa est, kyrie eleison, lam gods, lichtmis, maandstonde, misintentie, mis-met-drie-heren, misweek, offerande, orate fratres, oratie, ordinarium, sacramentaliën, salvam fac reginam nostram, stipendium, voetgebed.
-
-
MIS-MET-DRIE-HEREN
-
Plechtige mis met naast de priester de diaken en subdiaken.
-
-
MISERICORDIA
-
Latijn, barmhartigheid: klapstoeltje in koorbank voor wie moe wordt van het lange staan.
-
-
MISINTENTIE
-
Speciaal aanbevolen gedachtenisgebed van een mis.
-
-
MISSAAL
-
Officieel liturgisch boek met alle vaste en wisselende lezingen en gebeden van het gehele kerkelijke jaar.
-
Zie ook: getijden.
-
-
MISSIE
-
Latijn: missio, zending:
- (1) verzamelnaam voor alle kerkelijke werkzaamheden in gebieden waar het gewone kerkelijke bestuur (nog) niet is gevestigd;
- (2) enige dagen durende prediking en boetedoening binnen een parochie onder leiding van bezoekende reguliere priesters (paters) die komen preken en biechthoren.
-
-
MISSIEKRUIS
-
(1) aan missionaris uitgereikt kruis bij vertrek naar missie sub (1);
-
(2) kruis, opgericht bij gelegenheid van een missie sub (2).
-
-
MISSIEPOST
-
Vaste standplaats in een missiegebied.
-
-
MISSIEPREEK
-
(1) bedelpreek van een missionaris;
-
(2) boetepreek tijdens een missie sub (2) .
-
-
MISSIEPROCUUR
-
Administratief bureau van een missie sub (1), meestal gevestigd in het moederland.
-
-
MISSIOLOGIE
-
Onderdeel van de theologie dat vraagstukken van de missionering bestudeert.
-
-
MISSTIPENDIUM
-
Zie: stipendium.
-
-
MISWEEK
-
Zeven dagen durende bezinning op de betekenis van de mis.
-
-
MODERATOR
-
Officiële titel van geestelijk adviseur van een katholieke organisatie.
-
-
MODERNISME
-
Door paus Pius X in 1907 veroordeelde stroming in de katholieke kerk die aanpassing aan de moderne samenleving voorstond.
-
Zie: syllabus.
-
-
MOEDER VAN SMARTEN
-
Zie: droevige geheimen, Mater Dolorosa.
-
-
MOEDERMAAGD
-
Naam van Maria die haar beide eretitels combineert.
-
-
MOLINISME
-
Leer van de Spaanse Jezuiet Molina (1535-1600) die de werking van de genade meer afhankelijk stelt van de menselijke wil dan de scholastieke leer van Thomas van Aquino dat doet.
-
-
MONIALEN
-
Tot koorgebed verplichte slotzusters die als lid van een orde plechtige geloften hebben afgelegd.
-
Zie ook: clausuur, eenvoudige geloften, tralienonnen.
-
-
MONITA SECRETA
-
Latijn: geheime vermaningen: vermeende verzameling van geheime instructies binnen de jezuïetenorde om meer wereldlijke macht te verkrijgen; het bestaan ervan is steeds ontkend en nooit aangetoond.
-
-
MONITUM
-
Latijn: waarschuwing; officiële kerkelijke vermaning.
-
-
MONOTHEïSME
-
het geloof aan één God.
-
-
MONSEIGNEUR
-
Algemene aanspreektitel voor prelaat, hogere geestelijke.
-
-
MONSTRANS
-
Gouden of verguld zilveren vaatwerk waarin de geconsacreerde hostie op zichtbare wijze ten toon gesteld of in processie rondgedragen wordt.
-
-
MOTU PROPRIO
-
Latijn: uit eigener beweging: pauselijk schrijven met voorbijgaan aan de procedures van de kanselarij.
-
-
MOZAïSCHE WET
-
De wet van Mozes zoals neergelegd in het oude testament en uitgewerkt in de joodse traditie.
-
-
MOZARABISCHE RITUS
-
Liturgie in de kerken (o.a. in Toledo) afkomstig van de uit de Islam en het joodse geloof tot het christendom overgegane gelovigen.
-
-
MOZETTA
-
Italiaans, schoudermanteltje: rituele dracht van bisschop.
-
-
MUNSTERKERK
-
Oorspronkelijk bij een klooster (Latijn: monasterium = munster) horende kerk.
-
-
MYSTAGOGIE
-
Inwijding in de mysteriën, in casu van de geloofswaarheden.
-
-
MYSTIEK
-
Bijzondere vereniging in gebed en beschouwing met God; mystici, zoals Johannes van het Kruis en Ruusbroec, beschrijven deze vereniging in termen van zuivering, gevolgd door verlichting en tenslotte totaal opgaan in God.
-
-
MYSTIEKE LICHAAM VAN CHRISTUS
-
De mystieke eenheid van Christus en de kerk waarbij de kerk de fysieke aanwezigheid van Christus in de wereld representeert.
-
terug naar ABC